| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
- Ah! is u er nog! riep hij, en strekte blij zijn handen Elise tegen. Freuleken! ik moet u noodzakelijk wat zeggen.
- Ja? vroeg zij, en het vermooiende, verjeugdigende rood verspreidde zich weer over haar heele gezicht.
- Ik heb 't onderwerp voor uw ferronnière klaar, - maar niet bij me.
- Niet bij u! vroeg zij, in hetzelfde oogenblik verrast en teleurgesteld.
- Neen, lachte hij. Ik heb liever, dat u 't bij me thuis komt bekijken, dan kan ik er, als 't noodig is, dadelijk nog iets aan veranderen. Wilt u?
- Ja, zeker, graag, antwoordde zij, en keek zoo beschroomd-aanbiddend naar hem op, dat hij, met zijn vleiendste innemendheid vroeg:
- Kunt u dan nú niet met me mee-gaan?
- Nu... met u... mee-gaan? vroeg zij in duizelende verrukking. Met hem mee-gaan... over straat... naast hem loopen... door anderen met hem worden gezien!
| |
| |
- En wilt u me dan 'n pleizier doen?
- Natuurlijk!
- Blijft u dan bij me lunchen...
- O!... haar adem stokte, en zij keek hem zoo fel-verschrikt aan, dat hij begon te lachen.
- O!... dat kan ik toch niet doen... dat kan ik toch niet doen... zei ze, bijna jammerend om het vreeselijke, dat zij deze zalige uitnoodiging niet aannemen kon... Maar zij kon niet... zij, als jong meisje... en haar positie op school... en haar les-geven in ‘etiquette’...
Hij begon iets van haar bezwaren te begrijpen; zij was immers in 't geheel geen persoontje voor de moderne vrije opvattingen der vrouw... hij kon zich in de tegenwoordige tijden geen enkele vrouw en zelfs geen enkel jong meisje voorstellen, die zijn invitatie niet hadden geaccepteerd...
Hij keek haar aan, teeder-geamuseerd.
- Puriteintje, zei hij. Laatst bleef mevrouw van Weliën nog bij me lunchen, en toen ik in Amsterdam 'n schilderij moest gaan zien, om 'n ornament na te teekenen, zooals mevrouw Eggink 't hebben wou, heb ik met haar samen gereisd, en dineerden we in Trianon... en...
- Ja, ja, getrouwde vrouwen, riep zij snel, dat is heel iets anders...
- Is dat niet erger? glimlachte hij.
- Neen! 'n getrouwde vrouw heeft altijd als 'n onzichtbare chaperon het bestaan van haar man bij zich...
Zij keek hem aan, en hij zag in dien smeekenden, overgegeven blik, dat zij toegeven zou, als hij nog | |
| |
langer aanhield... toegeven, ja, omdat zij niet anders kon... doch hoe bitter zou het haar later berouwen, en hoeveel kwellenden angst voor ‘ontdekking’ zou hij haar bezorgen...
- Weet u, wat we dan doen? zei hij vriendelijk, we gaan samen lunchen in 'n restaurant, mag dat dan wel?
Dit voorstel was haar zulk een verlichting, na het brandend-heerlijke van zooeven, dat zij opademde, en dankbaar toestemde. Had hij haar dit dadelijk gevraagd, dan zou zij ook geaarzeld, en waarschijnlijk geweigerd hebben, - nu kon zij niet anders dan ja zeggen, - zij kon dit geluk niet voorbij laten gaan...
Een oogenblik later liepen zij samen op het Voorhout. Elise vóelde zichzelve niet in deze momenten; zij doorleefde alles, dit vreemde, overstelpend-verrukkelijke, als in een verbijsterenden droom... maar later, wist zij, zou zij van de herinnering genieten met een intensiteit, die het voorbije opnieuw voor haar leven deed. Het was met haar, zooals zij in navolging van Adele Schopenhauer in haar dagboek geschreven had: Ich lebe nach, ich empfinde nach.
- Waar zullen we gaan? vroeg hij, en dacht na. Het Palais Royal, 'n nieuw etablissement, is juist geopend. 't Moet er nogal goed zijn; ik ben er nog niet geweest. Willen we daar 's 'n kijkje gaan nemen?
Zij vond het goed. Naast hem liep zij, door het zonnige voorjaarsweer; hoog-opgericht was haar hoofd, en haar oogen schitterden met een strakken | |
| |
glans, dien zij zelve voelde. Maar zij sloeg hem nu niet neer, haar blik, zooals zij meestal, schuw, haar oogen voor de menschen verborg, - frank richtte zich haar tengere gestalte omhoog; en hij, die opgewekt aan haar zijde ging, hij vond haar mooi, en fijn, en elegant...
Zij betraden de zaal, die een overdadigen indruk maakte van rood en verguld. Langs de wanden strekte zich een rood-fluweelen bank uit, die zich tusschen de tafeltjes in een zij-leuning uitstrekte, met aan weerskanten daarvan een kleine canapé met zit-plaatsen.
De muren waren in vakken verdeeld met beschilderde paneelen, met telkens een smal houten beschot, waarop rijk-vergulde appliques met roode kelken waren aangebracht.
- Wij zullen maar, als u 't goed vindt, in zoo'n loge'tje gaan zitten... zei Xander Renck, de midden-tafeltjes voorbij-gaand, en Elise volgde hem naar het ‘loge'tje’, en zette zich op de zijcanapé, terwijl hij tegenover haar plaats nam.
Hij keek rond met een spottend-critischen blik, en knikte met het hoofd, de lippen beteekenisvol op elkaar gedrukt. En de uitdrukking van zijn gezicht sprak zóó duidelijk zijn gedachte uit, dat Elise even een proest-lachje weg-slikte, en zei:
- Ze hebben toch erg hun best gedaan...
Hij vond het aardig, dat zij hem zoo direct begreep, en zei:
- Men rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen... en de spijs-kaart opnemende: zouden de spijzen hier ook zoo pompeus wezen? neen, dat | |
| |
gaat nog al, en hij las haar voor: hors d'oeuvre, omelette Espagnole, fricassée de poulet, entrecôte grillé cresson, pommes au beurre, fruits rafaïchis au Kirsch, desserts. En wat zult u drinken? geen wijn? kom, 'n enkel glas lichte witte Bordeaux...
Wat wonder gebeurde haar toch? Was zij het werkelijk, die hier zat, Elise?... in deze weidsche zaal, met hèm tegenover zich, - die in deze kostbare oogenblikken háár alleen toebehoorde, want alleen aandacht schonk aan háár? Nooit, geloofde zij, zoo'n feest te hebben bijgewoond, zoo'n feest van hemelsche heerlijkheid... en wat smaakte ooit zaliger dan de geglaceerde celeri van de hors d'oeuvre, dan de Spaansche omelette met tomaten en champignons... Zij zeide weinig, zij kon niet veel spreken... een zoete kwijning had haar doorvloeid, toen hij zijn glas had opgeheven en haar toegedronken... En sinds dat moment was er een helderheid om haar heen, die haar verblindde...
Hij praatte voort op de hem eigen gemakkelijke wijze, overgaand van het eene onderwerp op het andere... converseerend over de meisjes van school, de ondeugende Matty, het zachte Jeantje, - had zij óók gehoord, dat freule Patricia van Roden verloofd was?... met wie?... ja, met 'n ontzettend onbeduidend type, hij kende hem wel, Olivier Bresson van 's Heer Abts' en Sinoutskerke, och, dat huwelijk was natuurlijk door de wederzijdsche familiën in orde gebracht, nietwaar... overigens misschien was 'n Olivier Bresson wel precies de man, die een Patricia van Roden verlangde... Ze gaan de Elektra van Sophocles op- | |
| |
voeren, weet u dat? hebt u indertijd 't muziekdrama van Richard Strausz gezien, onder leiding van de componist zelf?... Als u mevrouw Moran des Renaudes 's spreekt, vraagt u haar dan eens Haar smaragd-groene japon te zien, die ik voor haar heb ontworpen... ik sprak er u laatst al van... O, - Roquefort, - ze zijn hier op de hoogte, zie ik... U wist zeker wel, dat je niet in elke maand dezelfde soort kaas kan eten: in Mei Chester, Gruyère of Roquefort; in December: Brie, Coulommiers, Camembert; in September is de Pont l'Evêque 't beste; in October zijn de Hollandsche roomkaasjes 't lekkerste... U zult wel denken, wat 'n gastronoom... maar door 'n beetje op te merken, leer je van zelf die dingen... ik eet bijna nooit thuis, ik dineer meest op de Witte, en neem 't tweede dejeuner hier of daar, waar 't me toevallig gelegen komt... en als ze me thuis wèl zien verschijnen, dan is m'n personeel geschoold genoeg, om mij en m'n gasten, als ik die heb, wat eetbaars op te disschen.
- Eigenlijk, ging hij lachend voort, zouden wij, als we wilden, ons onderwijs nog zéér kunnen uitbreiden, freule Rovenius... we zouden onze meisjes er op moeten wijzen, welke schouwburgen, welke hôtels, welke restaurants aesthetische bevrediging geven en welke niet... en zou dit dan in de termen vallen, wat denkt u?
Zij glimlachte alleen, in stille zielstevredenheid... haar hinderde het niet, het pompeuse aanzien van deze zaal... integendeel, dit vele rood en goud, het paste zoo goed bij haar stemming, - de | |
| |
waarneming harer zintuigen was als op een hooger plan geheven... en alles was zoo wonderbaar mooi om haar heen...
- In mijn lessen in aesthetica heb ik het theoretisch ook over architectuur, over techniek en materiaal, over kern-vormen en kunst-vormen, over ornamenten, meubelen en gebruiksvoorwerpen, over maat, proportionaliteit en symmetrie... en over de bouwstijl als uitdrukking van de tijd- en volksgeest... Wel, ik zou die lessen practisch kunnen toepassen, door de klassen rond te leiden, om te beginnen hier door de stad... 'n soort van school-reisjes, begrijpt u?
Hij lachte, en zij lachte... nog nooit had zij zich zoo licht van hart, zoo volmaakt gelukkig gevoeld...
- Maar, apropos, zei hij, nu hebt u m'n ontwerp voor uw ferronnière niet gezien. Hebt u nog les vanmiddag, of kunt u nú met me mee-gaan naar huis?...
Hij keek haar zoo schalks lachend aan, dat zij bijna in overmoed geantwoord had: Natuurlijk ga ik met u mee! Maar zij bedacht zich nog juist in tijds; zij had nog twee uur les vanmiddag, en als zij thans met hem mee-ging, - zij was nu al zoo opgewonden, en trillend-nerveus van deze heerlijke uren, - hoe zou zij dan kalmte en kracht genoeg overhouden, om rustig te doceeren... en vooral... vooral... zij wilde veel liever het vooruitzicht hebben nog eens op een anderen middag naar hem toe te kunnen gaan, dan al het verrukkelijke tegelijk te hebben...
| |
| |
- Ik heb vanmiddag nog twee lessen, antwoordde zij.
- Nog twee lessen? poor you... dat is toch niet elke middag zoo?
- Neen, schudde zij glimlachend het hoofd, ik heb in de week maar negen uren, maar Dinsdag is toevallig m'n drukke dag.
- Nu, dan breng ik u nu even thuis... of neen, u gaat zeker dadelijk naar school, 't is even half drie.
En wéer liep Elise met hem door de luwe wonderheerlijke lente... haar schreden gingen zoo licht, en haar lippen openden zich, om gretig de geurige zoelte in te ademen... de linden op het Voorhout stonden in hun goud-groen voorjaarsloover, en nog nooit, nog nooit, was de hemel van zóó'n stralend turkoois-blauw geweest...
En verder ging Elise, als bedwelmd... en eerst toen zij de school naderden, kwam zij wat tot zichzelf, in de vurige hoop en tegelijk vurigen angst, dat de andere leeraressen of sommige meisjes haar met Xander Renck zouden samen zien... Maar zij ontmoette niemand, zelfs zag zij geen der anderen naderen, toen zij popelend met hem stond op de platte, breede blauw-plavuizen stoep... en zij hem dankte voor zijn vriendelijk gastheerschap, en hij haar vroeg:
- En wanneer zie ik u dan weer 's? Wanneer komt u? en zij samen een dag bepaalden.
Niemand was verschenen, maar het was Elise zelfs een voldoening, dat de knecht hen samen had gezien; en zij snelde de trap op naar de | |
| |
docenten-kamer, en ijlde naar het raam... ja, daar liep hij nog... nog even kon zij hem zien... elastisch stappend, met het hoofd fier opgeheven, zooals steeds...
O, liefste, liefste, dacht zij, de handen drukkend op het wild-kloppend hart, ik zou voor je willen sterven...
Zij moest even gaan zitten, om tot zichzelf te komen. Alles sidderde en beefde aan haar, heur slapen hamerden, haar handen bewogen zich in uiterste nervositeit. Zij zette zich met gesloten oogen op een leunstoel, en trachtte niet te denken, maar het woelde en werkte zoo wild in haar hersenen, en het was haar, als rustte zij in 't geheel niet, als raakte zelfs haar lichaam zitting en leuning niet... haar wangen gloeiden, haar oogen brandden... en zij dacht: hoe zal ik ooit in staat zijn, vanmiddag les te geven...
Maar het ging... het ging zelfs heel gemakkelijk en vanzelf, - al wist zij ook later nooit meer, wat zij had gezegd... Machinaal herhaalde zij de les, die zij 's morgens in B had gegeven, voor klasse A en C en in steeds nog dezelfde bewustelooze werktuigelijkheid begaf zij zich om vijf uur naar huis, en bereikte haar kamer, en drukte de handen op de kloppende slapen, en sloot de oogen, die zich maar niet vást genoeg schenen te kunnen sluiten.
- Wat heb ik 'n hoofdpijn... zei ze zacht, wat heb ik 'n hoofdpijn...
En zij was zoo moe, zoo moe... neen, eten zou zij vanmiddag niet, dat was haar volkomen | |
| |
onmogelijk; zij zou op haar chaise longue gaan liggen, en niets meer uitvoeren, den geheelen avond niet...
En zij lag op haar chaise longue, en leed een hoofdpijn, zóó ontzettend, als zij misschien haar heele leven niet had gekend... als een koorts vlaagde de pijn door haar hoofd; doch geen oogenblik week van haar lippen de verzaligde glimlach, en geen oogenblik week uit haar ziel de blijde dankbaarheid, de verrukkelijke voldoening, de onstuimige vreugde, om wat haar vandaag aan geluk was gegund...
| |
II.
Susanne de l'Aunar zat in haar kamer en herlas den laatsten, langen brief van Xander Renck.
Wat hij haar tegenwoordig schreef, waren formeele liefdesverklaringen, en... zij kon het niet ontkennen, dat zij hem zelve daartoe aanleiding gaf. Háár woorden vuurden hem aan, háár onomwonden geuite hartstocht wekte, verlangde, eischte den zijne.
Waar, in den aanvang, haar correspondentie voor haarzelve een spannend spel was geweest, een pikante afleiding in den doodelijk-eentonigen sleur der dagelijksche dingen, - daar werd deze nu voor haar het eenige, het alles, waarmee haar gedachten zich bezig hielden. De brieven, die zij van hem ontving, las en herlas zij, tot zij ze in haar hoofd kon herhalen... en haar antwoorden aan hem bereidde zij voor in uren van heerlijk, in zichzelve verloren gepeins...
| |
| |
Waar zij in het eerst dikwijls spottend van zichzelf had gedacht: wat kan je toch prachtig comedie spelen, daar merkte zij thans met een huivering van angstig welbehagen, dat zij begon te meenen wat zij schreef.
En eindelijk bekende zij het zichzelve in klare eerlijkheid, dat zij hem liefhad, haar Sascha, dat hij haar levensvervulling, haar levensvergoeding was, dat al haar verlangens en gedachten uitgingen naar hèm... dat zij hem liefhad met een gloed en een teederheid, waarvoor zij zich ten diepste zou geschaamd hebben, als iemand het had geweten.
Maar niemand wist het! Dat was haar trots, haar triomf. En als zij hem opwond door haar passie, als zij hartstochtelijke woorden hem ontlokte, dan lachte zij in heimelijke vreugde en haar oogen schitterden in overhellen glans.
Want nooit zou hij het weten, wie het was geweest, die hem een tijd-lang betooverd had met haar bekorende stem... nimmer zou hij het weten... en lang zou het ook niet meer duren, dat zij hem haar brandende woorden zond... want zij voelde het maar al te wel, hoe haar verterende hartstocht haar laatste krachten sloopte. Snel kwijnde haar zwakke gezondheid weg, niet bestand tegen de physieke inspanning van het onderwijs geven en de al haar zenuwen in beweging brengende briefwisseling.
Ik zal sterven, dacht zij, - maar vergeefs zal ik niet hebben geleefd. Mijn nagedachtenis zal bij hèm in liefdevolle eere worden gehouden, en als | |
| |
ik al lang tot stof zal zijn vergaan, dan nòg neemt hij wel eens een mijner oude brieven ter hand, en peinst met verteedering aan die romantische periode in zijn leven, toen een vrouw plotseling in zijn bestaan verscheen, en er even plotseling en geheimzinnig weer uit verdween... een vrouw, die hem liefhad met een wilde en blinde liefde...
Vóór zij hem antwoorden ging, las en herlas zij nog eenmaal zijn laatste schrijven.
Thou lovely and beloved, thou my love... hoe lang, hoe lang, zal je mij nog in spanning houden? Ik wil, ik zal te weten komen, wie je bent... je mag niet langer mijn dagen en nachten vergiftigen door deze onzekerheid... Bij alles wat je heilig is, Alraune! Alraune! maak onze droom tot werkelijkheid! Je zegt, dat je mij liefhebt, - en meer dan ik jou, omdat jij me kent en ik jou niet, - maar heb me dan zóó lief, dat je breken kunt met alles wat onze verbintenis tegen houdt, heb je zelf, je omgeving, je andere relaties niet liever dan mij...
Hij dacht, dat zij een getrouwde vrouw was, en waande dit de reden van haar weigeren om zich bekend te maken. En hij zeide, dat, als hij vulgaire middelen wilde gebruiken, hij natuurlijk zou te weten komen, wie zij was; hij zette dan eenvoudig een dienstman op het postkantoor, om te wachten, totdat haar post-box geopend werd, en al liet zij haar brieven ook door een ander halen, hij had dan toch een. ‘draad’ in handen... Maar hij was te trotsch om tot zulk een handeling | |
| |
zijn toevlucht te nemen, hij wilde haar ook om alles ter wereld niet compromitteeren; hij wou uit haar eigen mond de bekentenis hooren, dat, dat alleen kon hem gelukkig maken...
En zij had hem lief om dezen gentlemanliken trots, die haar eenige levensvreugde veilig beschermde.
En als zij hem een licht verwijt toezond, omdat hij, ondanks de betuigingen van zijn onrust, en zijn lijden onder de spanning der onzekerheid, zich zoo ongedwongen en blijmoedig in de wereld bewoog... dan barstte hij uit:
Wat wil je, wat wil je dan! ben ik niet verplicht te zijn, te blijven, die ik ben? In de wereld, de Haagsche wereld, bèn ik nu eenmaal de pantin, de marionet, waarmee men zich vermaakt... en àls ik even afliet, door anderen en door mijzelf een spel met mij te laten spelen, dan zou mijn plaats weldra door 'n ander worden ingenomen! Begrijp je dat niet, o, jij, - reine des cruelles, reine des adorées!... Is 't je nog niet genoeg, dat ik aldoor vrees, geen brief meer van je te zullen krijgen, - dat deze dierbare brief, dien ik nu in mijn handen houd, de laatste kan zijn, de laatste!... Is 't je nog niet genoeg, dat mijn nachten voorbij gaan in één koorts van verlangen naar jou!... Alraune, je kent me... maar weet je ook hoe sterk en vast mijn armen zijn, en weet je ook, hoe hel van hartstocht de blik van mijn oogen zal worden, wanneer je in mijn omhelzing ligt, en mijn mond je lippen na- | |
| |
deren zal... en je die warme nadering voelt... totdat... totdat we samen vergaan in de weelde van onzen eindeloozen zoen...
Susanne gloeide, en hijgde licht, toen zij dien brief had herlezen, en de handen, die het papier vast-hielden, waren geheel koud geworden. Ik sterf, dacht zij, ik sterf aan mijn liefde...
Doch is mij schooner dood te denken?...
Zij voelde zich soms zóó begenadigd, dat zij de gewaarwording had, als was haar leven vermooid boven het bestaan van alle anderen; de dagelijksche dingen gebeurden wel om haar heen, maar ze gingen onberoerend aan haar voorbij; want in haar verbeelding doorleefde zij haar eigenlijk bestaan, dát was het echte, het ware... het andere was de schimmen-wereld, waarin alles tijdelijk en uiterlijk en vergankelijk was...
Zelfs in haar armelijk en treurig en niets-waardig leven, was het wonder der liefde geschied. En aan haar ziel en aan haar lichaam ondervond zij 't mystieke verband, dat er tusschen liefde en dood bestaat. Maar het deerde haar niet, sinds het laatste stadium van haar leven, het mooiste, het rijkste, het gelukkigste was...
Zij had haar zuster Cornélie met eenige bezorgdheid tegen Bertha hooren zeggen:
- Wat zijn Susanne's oogen vreemd en lichtend in de laatste tijd... 't is of ze wordt verteerd door 'n voortdurende innerlijke koorts... ze zal toch niet te veel van haar krachten vergen op school...?
| |
| |
waarop Bertha met haar gemakkelijke onverschilligheid, waar het de nooden van anderen betrof, geantwoord had:
- Och, ze klaagt nooit. En ze is juist bizonder opgewekt...
Neen, zij klaagde nooit. En zeer zeker wilde zij geen dokter geraadpleegd hebben over haar achteruitgaande gezondheid. Zij wist, wat deze haar voorschrijven zou: een onmiddellijk vertrek naar het Zuiden en een langdurig verblijf aldaar; of anders een rustkuur in het eigen land, te Putten of te Doorn, - maar al zou het geld daarvoor misschien nog wel worden gevonden, zij wilde, zij wilde niet haar leven kunstmatig verlengen... Zij wist, dat in haar tegenwoordigen staat de minste verkoudheid haar noodlottig kon worden... maar zij wilde sterven, zij was bereid...
Sascha, mijn liefste,
Ik bid je mijn lief, twijfel niet aan mijn liefde. Ik heb je lief, zóó lief, dat mijn liefde mijn leven vult met een nameloos geluk. Ik kan niet, ik zou niet gelukkiger kunnen zijn, als ik je handen vatten mocht, en ze houden tegen mijn wang, als ik je streelen kon over de zachtheid van je mooie haar... als je lippen... je lippen...
Sascha, Sascha, mijn liefste... ik heb je lief... wees gelukkig door onze liefde, zoo gelukkig als ik 't ben, door onze oneindige, onuitsprekelijke, wonderdadige liefde... Aan onze verbeeldingsliefde ontbreekt alle banaliteit, alle egoïsme, elk aardsch belang, onze liefde is | |
| |
louterder en waarachtiger tegelijk, dan èen, door de bekoring der zinnen gewekte verliefdheid... wij hebben elkander lief met de zuiverste essentie van onze zielen, en dus, wat er ook moge gebeuren: onze liefde is onvergankelijk, liefste!...
Wees rustig, wees blijmoedig, ook innerlijk, zooals je 't uiterlijk schijnt. Laat onze liefde een werkelijk geluk voor je zijn.
Sascha, Sascha, mijn liefste, - ik heb je volkomen lief.
Alraune.
| |
III.
In blijde tevredenheid sloeg mevrouw van Eernewoud het woelig tooneel om haar henen gade. Hoe waren haar stille, verstijvende en verstervende kamers weer opgeleefd door den bloei der onstuimige jeugd! En zij genoot er van, de drukte deed haar geen kwaad, zooals zij tot haar genoegen kon constateeren, want het jonge leven om haar heen, wekte háár opnieuw tot leven.
De gasten waren geheel in overleg met Marietje uitgenoodigd; van haar school-kennissen waren Elise Rovenius en eenige meisjes geïnviteerd, Ebba en Elly van den Honaert en Tilly van den Honaert met haar verloofde Philip van Renenberg; Olda de Heeze Holbach, Jeantje en Madelon de Beaulieu; Patricia van Roden van Roderwolde met haar zusje Ada, en den jongen man, met wien zij zich weldra verloven zou, Olivier Bresson; Marga de Réval met haar broer Ernest... en verder kennissen van háar, met wie ook Marietje in den | |
| |
loop der dagen had kennis gemaakt en bezoeken gewisseld, en dan hij, Alexander Renck, te wiens eere dit heele feest was gearrangeerd.
Mevrouw van Eernewoud was zeer tevreden. De jonge Renck had blijk gegeven, zijn wereld te kennen, door haar, vóor de soirée, eerst een visite te komen maken. En nu zij hem, zoo ongemerkt gadesloeg, beviel hij haar hoe langer hoe beter; wel, het was natuurlijk mogelijk, dat hij zich een beetje aanstelde, en een houding aannam, als hij dat noodig vond; maar hij was geen snob, zijn dandyisme was echt, en indien hij al poseerde, zijn pose stond hem niet slecht of onecht, immers was hem door de gewoonte tot een tweede natuur geworden. Zij kon begrijpen, dat Marietje zoo met hem ingenomen was; en een huwelijk van hem met haar pleegdochtertje, konden haar gevoel en haar verstand beide ambieeren. Het was weliswaar niet zoo gemakkelijk de vrouw van een gevierd artiest te zijn, - maar aan Marietje, met haar opgewekt, veerkrachtig, gezond temperament vertrouwde zij deze taak wel toe. Als Marietje kwijnerig en tobberig en sentimenteel was geweest, dan zou zij haar een dergelijke verbintenis ten stelligste moeten ontraden. Nu was het een ander geval. Marietje was jong en sterk, en haar argelooze, ongerepte frischheid moest een vrouwen-kenner als Renck toch ongetwijfeld bekoren...
In de salons en de groote serre hadden zich verschillende gezellige groepjes gevormd. Natuurlijk was Xander Renck van een dezer kringetjes het onwillekeurig middelpunt. Mevrouw van Eerne- | |
| |
woud voegde zich hierbij, om te hooren, waarover en hoe de jonge man converseerde.
En juist hoorde zij hem zeggen:
- Bloemen zijn 't symbool van sentiment.
Ah, hij had het over bloemen, een welgekozen onderwerp in een kring van jongelui...
- ...en bloemen zijn zeer welsprekend in de taal der coquetterie!
De meisjes lachten. Een vaag, bleek glimlachje speelde om Elise Rovenius' lippen; zij dacht aan den anjelier, dien zij van Xander Renck had meegenomen... wie beter dan hij kon spreken in de taal der coquetterie...? En opeens beving haar een angst, ofschoon zij wist, dat het onmogelijk was, dat hij tóen haar meenemen van den anjelier had gezien... en dat hij dáárom zoo lachendspottend en zelfingenomen over bloemen sprak... Maar neen, natuurlijk was dat zoo niet, hoe kwàm zij zoo gek susceptibel en ergdenkend, om alles te betrekken op haarzelf... Hij lette zelfs niet eens op haar, dat deed hij nooit, als er ook anderen aanwezig waren, dan werd zij opeens ‘één uit velen’ voor hem... Ach, zij had er niet verstandig aan gedaan, om vanavond te komen. Doch de verleiding om hem weer eens te zien in ongedwongen samenzijn, had zij natuurlijk niet kunnen weerstaan... hoewel zij wist, dat het haar een kwelling zou wezen, zijn oogen met dien helderen glans op anderen, aldoor op anderen gericht te zien... en dat zij in het rijtuig, dat haar naar huis brengen zou, de lang-bedwongen tranen in overvloedigheid zou schreien...
| |
| |
Door een zelfmartelende verlegenheid gedreven, had zij hem een briefje geschreven, dien afgesproken middag niet te kunnen komen. Na dien dag, waarop zij het toppunt van haar geluk had bereikt, was zij bang, bàng voor een ontgoocheling, voor een teleurstellend woord, ach, voor een daad, die hij niet, of die hij wèl zou doen... En heimelijk hoopte... verwachtte zij, dat hij haar wel terug zou schrijven, om haar zijn spijt te betuigen, - en op alle post-uren stond zij popelend te luisteren, of haar niet iets zou worden gebracht... maar, neen, hij vatte haar niet-komen als de gewoonste zaak van de wereld op, en dacht er niet verder aan. En daarom had zij hem ook vermeden zooveel mogelijk... maar had hij haar niet gemist?... Hij zeide er tenminste niets van, toen hij even in warme hartelijkheid haar hand in de zijne hield, en op zijn aardige manier:
- Freuleken!... zei.
Wanneer zij alleen was, en over hem peinsde, dan kwan wel eens met een snellen verbeeldingsschok de gedachte in haar op: wat zou hij nu doen... waar zou hij nu zijn... en als een flits zag zij dan zijn geanimeerd gezicht, omringd door vele lachende, mooie vrouwen... Maar met geweld onderdrukte zij steeds dit gedachtebeeld, zij wilde zich niet bewust maken, wat zij heel goed wist, dat zoo was... en dan schilderde zij zich voorstellingen van zich zelve, die zij nooit zou durven uitvoeren, over woorden van haar, die zij nimmer uitspreken zou... O, wat was dat toch in haar, die verschrikkelijke schroom, die haar belette te | |
| |
doen, wat de moderne jeugd steeds vrij en overmoedig deed?... Zij had het zich zoo bitter verweten, vooral toen er van hem geen antwoord kwam, dien dag niet te zijn gegaan. Het was uit wilden angst, dat zij zich zou verraden, dat zij haar gevoelens aan hem prijs-geven zou, vóórdat er door hem iets was gezegd... En zonder te vragen, of zij nog eens kwam, had hij haar op een dag op school de teekening gegeven.
En nu zat zij hier, en leed; en voelde zich zóó ongelukkig, dat zij met de grootste moeite, met den een of ander een paar woorden wisselde, en het flauwe lachje om haar lippen behield, om zich een houding te geven...
En op een afstand beschouwde zij hem, en bewonderde den blauwen glans van zijn oogen, die niet voor háár was bestemd, en luisterde naar den bekorenden klank in zijn stem, een diepe warme klank, die het gewoonste wat hij zeide een captiveerende charme gaf...
- In heel veel landen, zei Xander Renck, spelen bloemen niet alleen 'n essentiëele, maar ook 'n veelbeteekenende rol.
De Spaansche senorita heeft altijd 'n bloedroode roos in haar zwart-kanten mantille.
Bij de vrouwen van Voor-Indië worden door de bloemen in het kapsel hun kaste aangewezen.
En bij de Chineesche vrouwen blijkt daaruit of ze getrouwd of niet getrouwd zijn.
De sentimenteele, 'n beetje quasi-romantische Duitsche vrouw tooit zich altijd graag met kransen, zelfs van vergeetmijnietjes!
| |
| |
En denk dan eens aan de symboliek der huwelijksbloemen...
Met welk een arrogant spotlachje keek Patricia van Roden naar hem, vond Elise Rovenius, en juist wilde zij zich afwenden, omdat de malicieuse blik van het meisje haar hinderde, toen Patricia zei:
- Hij doceert weer... hij doceert altijd... hij kàn eenvoudig niet anders dan doceeren...
- Als hij altijd zóó doceert, dan zijn de meisjes, die hij les geeft, wèl te benijden, antwoordde Elise, verbaasd zoo ad rem te zijn, en doorstond zelfs den blik van Patricia, een blik, die zoo weinig jongemeisjesachtig was, maar critisch oordeelend op iemand kon blijven rusten, zooals een vrouw van veel menschenkennis en ondervinding zou kijken...
- 'n Vrouw met langwerpige, donkere, sophistische oogen, kan boven haar zacht-zwarte wenkbrauwen brons-fluweelen bladeren dragen met daartusschen purperen druiven...
- U moet niet altijd zoo ‘individueel’ te werk gaan, meneer Renck! riep Matty's frissche, jonge stem. U schrijft altijd dingen voor, voor dit type, en voor dat type, - maar er zijn dan natuurlijk altijd types, die u vergeet, - of die niet precies in 't door u gemaakte kader passen... Geeft u nu 's 'n mode aan, wat bloemen betreft, die we allemaal kunnen volgen!
- Dat moet u van mij niet vergen, freule Matty, verweerde hij zich, ik heb juist zoo vreeselijk tegen die universeele modes! Eines schickt sich nicht für Alle!...
- Maar u is ‘geniaal’ genoeg, om iets te | |
| |
verzinnen, wat wèl voor allen geschikt is, riep het meisje. Geef ons 'n voorschrift, zoo als we hier zitten, dat we allen kunnen volgen!
Zoo à bout portant uitgetart, was Xander even in der wille, om lachend te weigeren, doch zijn ijdelheid gedoogde dit toch niet. En op hetzelfde oogenblik had zijn vlugge geest al iets gevonden:
- Goed, ik zal u iets geven, dat 'n beetje minder banaal is, dan gewoonlijk wordt voorgeschreven, iets nieuws... en dat tegelijk 't individueele met 't algemeene vereenigt... Ik schrijf dus nu als mode voor: bloemen te dragen, die geverfd zijn in de kleur der oogen!
- Dat is aardig!
- Typisch, zeg!...
- Eigenaardig, eenig, zal dat staan...
- U, freule Jeanne, krijgt dan blauwe bloemen, met hier en daar fluweelen glanzen... 'n mooie, vreemde bloem... de blauwe bloem: de bloem van sprookjes en dichters...
- Uw bloemen, freule Matty, zullen zijn van taupe-kleurig fluweel...
- En van mij? vroeg Marietje van Angerlo.
Zij was wel even een beetje jaloersch geweest, toen hij met zulke verliefde woorden over Jeantje's oogen sprak, maar Jeanne de Beaulieu en Xander Renck! daarvan kwam in der eeuwigheid toch niets, natuurlijk, ook al was het Jeantje aan te zien, dat zij Xander dwepend aanbad... en daarom verdween haar indruk ook dadelijk weer, en vroeg zij, niet uit coquetterie, maar meer uit nieuwsgierigheid, wat hij, na het moois over Jeantje, | |
| |
nog van haar, óók blauwe oogen, kon zeggen:
- En van mij?
Hij bemerkte het, dat zij deze vraag niet deed uit coquetterie. En dat beviel hem. Hij vond Marietje een aardig meisje, onbevangen-natuurlijk; zij had niets over zich van het Haagsche vernis, dat een onbeduidend innerlijk van uiterlijk nog interessant schijnen doet. Zooals men haar zag, zoo wàs zij; en al was zij volstrekt niet mooi, veel werd vergoed door haar frischheid, en door de oprechte levensblijheid, waarvan zij blijk gaf. Hij antwoordde haar dus op zeer vriendelijke wijze, want een aardige attentie vond hij het ook, dat zij voor haar toilet de kleuren had gekozen van den band van zijn boek: fraise en jaspis-groen...
- Uw oogen hebben een mooie kleur, ze zijn blauw, met iets van violet er in. U zou violen kunnen kiezen, maar niet de gewone donkerpaarse, - neen, de blauwe violen, die u misschien wel kent, de bizondere blauw-violette violen...
Elise Rovenius sloeg haar oogen neer. Zoo graag, zoo graag had zij Marietjes voorbeeld willen volgen, en gevraagd:
- En van mij?
Doch zij durfde niet. Zij durfde nooit. En uit zichzelf zeide hij natuurlijk niets van haar oogen... Maar dat had hij laatst toch gedaan, toen hij zei:
- Weet u wel, dat grijze oogen bij zwart haar 'n heel zeldzame combinatie zijn?... Kom, zij moest toch dankbaar en tevreden wezen... hoe kwam het toch, dat zij na dien ‘dag van goud’ zooals zij hem in haar herinnering noemde, vaak, | |
| |
zoo verdrietig en grübelnd was?... Zij dacht er aldoor over na, of zij niet nog meer van deze mooie uren had kunnen maken... eens had zij Susanne de l'Aunar hooren zeggen:
- Diner en téte-à-tète est une grande source d'intimité...
En intiemer waren zij er toch eigenlijk niet door geworden...
Zij zuchtte. Enfin, er was niets aan te doen, maar zij wou toch liever, dat zij iets van Marietjes gemakkelijke omgangsmanieren bezat... voor háár was het leven toch vrijwat lichter... Marietje genoot van het oogenblik, - en dàt kon zij nooit. En waarom was zij niet op den genialen inval gekomen, zich in zijn kleuren te kleeden?...
En kijk met welk een vroolijke opgewektheid Marietje nu voorstelde om ‘een beetje te dansen’... De groote, breede serre, die zich uitstrekte langs den geheelen achterkant van het huis, was leeg gemaakt, en achter den vleugel in de kamer had reeds de jonge man plaats genomen, die de dansmuziek spelen zou.
In een oogenblik was het tooneel veranderd. Geanimeerd gingen de jongelui op 't voorstel in, en daar de leerlingen van het Instituut Lichtenvoorde uitnemend op de hoogte waren der nieuwste dansen, die hun door mevrouw van Heerlen werden geïnstrueerd, en ook de jongelui de hesitation, de rocker, de boston-run wel kenden, kon mevrouw van Eernewoud zich verlustigen in den aanblik van een geheel nieuw schouwspel: geamuseerd schudde zij het hoofd:
| |
| |
- Och, hoe anders, hoe anders dan vroeger...
Ernest de Réval kwam met een buiging Elise Rovenius den arm aanbieden. Even aarzelde zij, en wilde liever weigeren, om wat met mevrouw van Eernewoud te gaan praten, want zij maakte zich belachelijk om te dansen met zoo'n jongen jongen... Maar toen: neen, juist, juist wilde zij dansen met Ernest, om aan Xander Renck te toonen, dat zij toch nog wel werd geteld...
- Ik ken de jazz niet, zeide zij, ondanks zichzelve, want zóó sterk lag het in haar natuur, om zich te verweren, zelfs tegen hetgeen zij zelf wilde.
- Ik zal 'm u wel leeren, beloofde hij lachend, ‘er ontbreekt iets aan onze educatie, als we de jazz niet kennen’, heeft mevrouw van Heerlen tegen Matty gezegd, heusch! 't is trouwens heel gemakkelijk, de jazz is 'n drie-step-dans, die gedanst wordt op 'n vierkwartsmaat. De twee eerste steps vallen op de twee eerste tellen, de derde step verlengt zich over de twee laatste tellen, begrijpt u?
Hij voerde haar soupel, ondulant figuurtje mee in de deining der muziek, en Elise voelde een vluchtige voldoening, dat Xander hààr zoo zou zien...
Maar Xander... hij lette in 't geheel niet op haar. Hij had het veel te druk met Marietje, die met een hooge kleur en schitterende oogen met hem lachte en schertste... En... wat hoorde zij daar?! Marietje noemde hem bij den naam, zij zeide: Xander... en hij... hij zeide niet eens: Marie... maar heel vertrouwelijk en intiem: ‘Marietje...’ -
Patricia van Roden wandelde rond aan den arm | |
| |
van Olivier Bresson, die weldra haar verloofde zou zijn. Over een paar maanden zou hij zijn graad van meester in de rechten hebben behaald: dan werd hun engagement publiek.
Patricia wist, dat Olivier haar tot in de diepste diepte van haar ziel onverschillig was, en dat zij, met hàar aanleg en met hàar temperament, ook nooit of te nimmer de geringste liefde voor hem zou kunnen gaan voelen. En toch zou zij met hem trouwen, natuurlijk. Zij wilde zelfs heel gauw met hem trouwen, want heel haar natuur haakte naar de onafhankelijkheid, de vrijheid, de doel-bewuste gedecideerdheid, van den gehuwden staat. Dat hun wederzijdsche ouders dit huwelijk waren overeen gekomen, vond zij heel verstandig van hen. De van Roden's en de Bresson's waren van even ouden en van even goeden adel, ook de fortuinen kwamen vrijwel overeen; Olivier en zij waren beiden jong en gezond; de zonen uit deze vereeniging geboren, zouden behooren tot de edelsten in den lande.
Patricia keek den langen jongen eens aan, aan wiens arm zij ging, en haar blik werd even ironisch. Hoe precies kende zij hem, hoe nauwkeurig kon zij raden, al wat er in hem omging. Twee dingen waren er maar, waar hij belang in stelde: de jacht en de diplomatie.
Zij zelve was hem even onverschillig, als hij haar. En niet omdat hij van een ander meisje zou houden. Hij was alleen maar onontvankelijk voor de liefde, omdat zijn geest geheel en voor altijd gevuld was met deze beide topics: de jacht en de diplomatie. En toch zou hij met haar trouwen. | |
| |
Natuurlijk. Hij geloofde even sterk als zijn ouders, dat een dochter uit het geslacht der van Roden's de eenige geschikte partij voor hem was. Hij zóu met haar trouwen... het huwelijk, de stichting van een gezin was nu eenmaal de bestemming van den man, nietwaar?... En Patricia was in alle opzichten een representatieve figuur; zij was mooi, zij was statig, - zij zou precies de vrouwe zijn in zijn huis, die hij wenschte.
Dat zij hem zoo volkomen kende, en hij niets wist van haar, niets van haar aspiraties, haar verlangens, haar hoedanigheden, haar gedachten, vond Patricia absoluut de goede orde der dingen. En dat hij zelfs niet eens vermoedde, dat zij wel eens aspiraties, verlangens, hoedanigheden, gedachten, hebben kon, - vond zij nog veel beter.
Dat zij geen van beiden van dansen hielden, was een der zeldzame overeenkomsten tusschen hen, die zij van elkaar apprecieerden. Terwijl dus de anderen de jazz uitvoerden, zaten zij tezamen op een canapé, en Olivier verbeeldde zich Patricia aangenaam bezig te houden, door haar het weekrapport voor te lezen van zijn jachtopziener te Sinoutskerke, omtrent diens werkzaamheden van den 30en Mei tot den 7en Juni.
- 't Rapport kwam juist, toen ik op 't punt stond, hierheen te gaan. Ik heb 't dus zelf ook nog niet gelezen, maar heb 't bij me gestoken, omdat ik wel dacht, dat 't jou ook zou interesseeren.
Zonder te vragen, of dit het geval was, ontvouwde hij het papier, en las;
Bekeuringen. Den 1en Juni, 's morgens om twaalf | |
| |
uur Teun de Berkel voor het vervoer van tien patrijzeneieren.
In het Wijdeveld den 3en Juni 's ochtends om zes uur een viertal hazenstrikken opgevonden.
Schadelijk gedierte. Twee katten op de klem.
Een meerkol geschoten.
Een wezel in wipval.
Fazanten. In het wild liepen twee nesten uit, te oordeelen naar de doppen zijn de toomen zeven, negen en elf sterk.
Patrijzen. De twaalf eieren van een gevaarlijk gelegen nest heb ik onder een lichte kip gelegd.
Houtsnippen. Niets van te vermelden.
Waterwild. Zag Dinsdag een toom eendenkuikens, die voor het einde van deze maand al vlug zullen zijn.
Grof wild. Ik speur geregeld den zwaren zesender. Hij staat geregeld in het Abtskerkerbosch.
Hazen. Heden vond ik een jong dood haasje in het bietenveld. Ik schat het een week oud. De oorzaak weet ik niet vast te stellen. Ongedierte is er geen schuld aan.
Konijnen. Ik zie elken dag meer jongen.
Diverse wildsoorten. Geen nieuws.
Weersgesteldheid. Zondag mooi weer.
Maandag, prachtig warm weer.
Dinsdag, dito.
Woensdag, drukkend.
Donderdag, dito. dito.
Vrijdag, Onweer, evenwel zonder schade aan te richten.
Zaterdag, Opgekoeld door het onweer.
| |
| |
Toestand veld. De wildakkers zijn allen omrasterd. Overal goede dekking en geen gebrek aan insecten.
Toestand materiaal. Twee rol gaas ontvangen en dadelijk gebruikt.
Vragen. Graag zou ik in 't begin van de volgende week een zak crissel en een zak korrelvoer ontvangen.
Verdere bizonderheden. Uw schrijven ontvangen hebbende, handelde ik dienovereenkomstig.
Uitgaven. Vracht voor de twee rol gaas.. f 1.50
Zes broedhennen....... f 12.00
Van Heusde,
jachtopziener.
- Interessant inderdaad, zei Patricia, die geen oogenblik geluisterd had, daar zij aldoor keek naar Xander Renck, die zoo vroolijk als een jongen danste met het onderwijzeresje van Angerlo, dat dwaze schepseltje, dat zoo openlijk ‘zijn’ kleuren droeg...
- Ja, vind je niet?
- En leerzaam, spotte Patricia kalm voort, maar Olivier begreep geen spot en geen humor, zijn beperkte geest nam alle woorden, die men tegen hem zei in de letterlijkste beteekenis op. En hij begon een verhaal over een hond, die ‘een vleugellam hoen uitmuntend uitwerkte’, toen het ‘met twee langpooten en dichtgeslagen vleugels neerstreek’... En hij hoefde maar even: los! te gebieden, of de hond liet het stuk uit den bek vallen...
Patricia luisterde niet, zij keek...
En Olivier ging onverdroten voort met vertellen, nu over de jacht op hazen:
| |
| |
- Schieten op loopend wild is veel gemakkelijker dan op vliegend wild. En het schot op haas is 't gemakkelijkste. 't Sparen van patronen is altijd afkeurenswaardig, en 'n haas dat slecht geschoten is, moet je onmiddellijk 't vangschot geven. In December moeten je patronen met grovere hagel geladen zijn, want dan is de pels zooveel dikker. Maar de kern van je schot moet altijd blad of bol raken. Ik houd niet van hazenglazen, die je gebroken aanzien... Zeg, Patricia...
- Ja?
- Je zal toch wel eens mee gaan jagen, later op Sinoutskerke?
- Wie weet...
Patricia keek hem even aan, en dacht erover, of hij het merken zou, als zij hem nu opeens overbracht naar zijn andere topic: de diplomatie, - dat zij dit dan deed, om hem voor gek te laten spelen... zij geloofde het niet, - niets ging er immers om in dat smalle hoofd met het mooi-gevormd, zuiver ovaal van het gezicht; en de oogen onder de altijd wat hautain opgetrokken wenkbrauwen zoo zwart en leeg... niets voelde de jongen, - gelukkig misschien voor hem, - gelukkig misschien voor háár!...
- En als je nu advocaat ben, Olivier, word je dan dadelijk attaché?
- Och, wel neen, dat weet je toch... ik heb 't je al zóó dikwijls verteld... je moet minstens 'n jaar hebben gewerkt aan het Departement van Buitenlandsche Zaken... Honorair attaché is iets anders, honoraire attachés worden aangesteld en | |
| |
ontslagen door het hoofd van een zending, - maar die zijn geen staatsambtenaren, worden niet van staatswege bezoldigd, en mogen geen stukken teekenen... ik moet eerst 'n examen afleggen, maar dat kan ik doen, wanneer ik wil, want de examen-commissie, - dat zijn allemaal ambtenaren van Buitenlandsche Zaken, 'n voorzitter, vier leden en 'n secretaris, - wordt door de Minister zóó dikwijls opgeroepen, als 't belang van de dienst dat vordert. Ben je geslaagd, dan moet je 'n verzoekschrift indienen, en dan word je aan 't Departement werkzaam gesteld. En vóor je je aanstelling als attaché krijgt, moet je 'n eed afleggen, wist je dat?
- Neen?
- Dat is om te zweren, dat je niemand hebt omgekocht:
Ik zweer, dat ik, om tot attaché te worden benoemd directelijk of indirectelijk aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch geven zal.
- Zoo, moet je die eed afleggen. Maar wat is eigenlijk 't verschil tusschen giften en gaven?
- Giften en gaven?
- Ja?
- Ik weet 't niet, - wel... ik denk...
- ...dat giften op geld betrekking hebben en gaven op cadeaux, vulde Patricia spottend aan.
- O, ja, ja juist, natuurlijk.
- Olivier, de dans is uit, ga nu Matty vragen, je weet nooit bij zoo'n geïmproviseerde sauterie hoe lang 't dansen duurt.
| |
| |
Hij stond op, en ging zijn gezelschapsplicht vervullen met dezelfde automatische bedaardheid, waarmee hij zooeven háár zijn arm had aangeboden.
Patricia keek hem na, met een onbeschrijflijk malicieusen blik. Neen, hij was toch werkelijk àl te...
- Ik kom je even gezelschap houden, zeg, klonk vlak bij haar Ebba van den Honaert's stem. Je zit daar zoo eenzaam en verlaten... of ben je einsam, nicht alleine?
- Ik kon Olivier geen seconde langer verdragen, ik heb 'm weg-gezonden, om met Matty te dansen.
- Dat kan ik me begrijpen, proestte Ebba. Zoo'n type is alleen te verduren, als je ermee getrouwd ben.
- Ja. We zullen dan ook stellig niet langer dan 'n paar maanden publiek geëngageerd zijn.
- Neen, maar, zie je dat? Daar komt meneer Renck op ons af. Och, wat 'n echte gentlemangast is hij, dat hij zich direct ontfermt over de muurbloempjes, proestte Ebba. O, kind, wat zit ik in spanning: gilt's dir, oder gilt's mir!?
Met zijn prettigen glimlach naderde Xander Renck de meisjes;
- Freule van Roden, wilt u mij de eer en het genoegen aandoen...
Maar eer hij zijn zin geëindigd had, antwoordde Patricia snel en koel:
- Dank u, ik dans vanavond niet.
En even snel voegde Ebba er bij:
- En ik rust nog wat uit van de vermoeie- | |
| |
nissen... 't is hier eigenlijk te warm om te dansen.
Met zijn zelfden prettigen glimlach verwijderde Xander Renck zich weer, om te gaan doen, wat hij liever zooeven zou hebben gedaan, maar had nagelaten, om zijn gedrag niet al te opvallend te maken: Jeantje de Beaulieu ten dans te vragen.
De beide meisjes keken hem na.
- Hoe heb ik me die vernedering bespaard, om na jou ten dans te worden gevraagd? vroeg Ebba vroolijk. Dat lijkt me altijd 'n moeilijk geval voor 'n heer, om van twee meisjes één te vragen. Vraagt hij daarna het tweede meisje, dan is die beleedigd. Maar vraagt hij haar niet, dan is ze óók beleedigd. - Waarom weigerde je hem, Patricia? Daar hoort moed toe, vind ik. 't Is toch 'n schat.
Ironisch keek Patricia haar aan.
- 't Is tòch 'n schat... met die woorden bewijs je, dat jij tenminste niet verliefd op hem bent...
- Jij schijnt 't óok niet te wezen...? lachte Ebba.
- Ik voel me bijna geformaliseerd over je veronderstelling, dat ik wel 's verliefd zou kunnen worden... Verliefd worden, ik!... 'n Voorkeur kan ik mogelijk nog wel 's voor iemand krijgen, maar liefde!! Ik verzeker je, als ik m'n heele leven jong kon blijven, zou ik zelfs nooit willen trouwen... Maar je hebt gelijk: die Renck is 'n schat. Alleen...
- Alleen?
- ...dat iedereen hem zoo vindt, pleit in z'n nadeel.
| |
| |
- Hoe?
- Wel, dat is uitsluitend 't geval met hoogst oppervlakkige, onbeduidende menschen, voor wie charmeeren 'n tot natuur geworden pose is.
- Maar Renck is toch niet...
- Hoogst oppervlakkig en onbeduidend, neen, dat is hij niet, en dat hij toch die indruk wekken kan, pleit in z'n nadeel. Begrijp je?
- Ja, ik begrijp je. Ik heb nooit zoo over 'm nagedacht, weet je. Want ik vind 'm wel ontzettend aardig als ik 'm zie, maar zie ik 'm niet, dan denk ik ook nooit aan hem.
- Dat doet me pleizier, dat hij jou tenminste niet 't hoofd op hol heeft gebracht... Kijk nu die Jeantje Beaulieu, - 't simpele kind bezwijmt haast van geluk in z'n armen... En ofschoon hijzelf ook door haar is bekoord, hij heeft genoeg verstand om te weten, dat Jeantje en hij... De Beaulieu's zijn immers veel te verstokt in hun adeltrots, en bovendien orthodox, en Jeantje zelf heeft geen wil, die is niets dan 'n lieve pop.
- Maar Renck moet toch wel van goede familie zijn.
- Zeker; anders werd hij in deze kringen niet geduld. Maar 'n artiest... en dan nog wel 'n ‘sierkunstenaar’, 'n aestheticus... Trouwens, Renck voelt geen liefde voor Jeantje. Hij voelt voor niemand liefde. Hij doet me altijd denken aan de Anatol van Schnitzler. Heb je dat ook niet gelezen?
- Ja, jij óok? Ik heb die Anatol altijd 'n beetje weerzinwekkend gevonden, - en dat is Renck | |
| |
in 't geheel niet, en toch, ja, hij lijkt op hem.
- Of je wilt of niet. Renck is 'n figuur, die je aandacht trekt. Onwillekeurig denk je over hem. En je ziet, dat hij nú nog genietbaar is. Hij is nú nog niet heelemaal verpedantiseerd en veraanstellerigd. Maar... als 't zoo voort moet gaan, dan is hij over 'n paar jaar reddeloos bedorven. Dat is de schuld van z'n bewonderaars, en van z'n bewonderaarsters niet 't minst, maar ook van z'n benijders. Die te groote bewondering, die te groote nijd en jaloezie bewijzen zijn te groot succes.
En begrijp je nu, wat ik bedoel? Er ontbreekt hem iets, waardoor de diepte van z'n ziel nooit naar boven kan komen. Wat hem ontbreekt is...
- Is?
- 'n Ongelukkige liefde. 'n Ongelukkige liefde zou z'n karakter ontwikkelen, ja, zou hem karakter geven. Al die liefdes, die hij op 't oogenblik heeft, raken z'n innigste innerlijk niet. Want hij hééft 'n menigte liefdes! 'n Ongelukkige liefde zou al z'n betere faculteiten te voorschijn brengen, àls hij die heeft, en zou z'n gevoel doen ontwaken.
- Je bent 'n goede psychologe, glimlachte Ebba.
En van die ongelukkige liefde... zijn ongelukkige liefde... zou ik de oorzaak willen zijn, peinsde Patricia, doch haar koel en critisch gezicht verried niet deze gedachte.
|
|