| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
Marietje van Angerlo zat met haar moederlijke vriendin, mevrouw van Eernewoud, in de gezellige huiskamer, en handwerkte.
Ook mevrouw van Eernewoud was bezig aan een handwerk, dat Marietje haar had aangeraden, een kleedje in den vluggen langwerpigen kruis-steek, erg prettig werk! zoo gemakkelijk, en toch zoo loonend, want vol effect. Marietje had ook mooie kleuren gekozen, niet zulke ‘banale’. Voor haar niet zeer sterke oogen was het tamelijk grove werk een uitkomst, en Marietje had zoo duidelijk het patroon op het gaas voor haar afgedrukt, en den achtergrond, dien zij met zwart invullen moest, voor haar wit gemaakt.
- Waarmee zal ik 't kleed voeren, Marietje?
- Met grijs linnen, dacht ik, mevrouw?
- O, juist... Denk je, dat ik 't nog wel zal afkrijgen voor Zondag?
- Natuurlijk, mevrouw... u werkt zoo vlug... wat is u al ver sinds gisteren!
- Och, ja, als jij op school bent, dan heb ik | |
| |
niets anders te doen, hè? Kijk 's, kind... ik heb me hier toch niet vergist: donkerbruin, groen, donkergeel... had deze steek niet weer groen moeten zijn?
- Neen, 't is in orde, zei Marietje, na inspectie, en nam haar eigen werk weer op.
Mevrouw van Eernewoud keek in innige zielsvergenoegdheid de kamer rond. Zij kon zich in 't geheel niet meer begrijpen, hoe zij hier zich nog maar zoo kort geleden had zitten verkniezen in melancholische eenzaamheid. ‘'n Schat van een kamer’ was het, zooals Marietje, 't goede kind, zich uitdrukte, - met de hooge staande lampen met ros-roode zijden kappen, de vele spiegels en de gemakkelijke meubelen met glanzende zijde bekleed. De piano stond uitlokkend open... straks speelde Marietje haar nog wel weer een paar melodiën voor uit Ballnacht of Die Dame vom Circus, entraînante, vroolijke wijsjes, waarvan zij zooveel hield... en dan gingen zij heerlijk saampjes soupeeren, - ach, wat at zij eigenlijk vroeger, 't mocht geen naam hebben; thans smaakte alles haar, nu zij Marietje zoo gezond toe-tasten zag... O, dat kind! de hemel was met haar in huis gekomen... zij scheen zelve weer op te luiken aan de frissche jeugd van dit bloeiende meisje... Zij dacht al met het leven te hebben afgedaan, - wat wachtte haar nog hier, na den dood van haar man, terwijl zij haar dochtertje als kind had verloren... maar nu opeens bemerkte zij, dat haar bestaan toch nog wel belangrijkheid had, omdat zij het kon laten dienen ter veraangenaming van Marietjes leven.
| |
| |
Zij ging weer uit, - en zelve genoot zij, als zij Marietjes kinderlijke opgetogenheid zag bij een opera of een tooneelstuk; zij ontving weer menschen, en het was met een blijden trots in haar stem, als zij Marietje als haar aangenomen dochtertje introduceerde.
De aanhankelijke hartelijkheid van het kind verwarmde haar, en zij kende geen grooter voldoening, dan, als zij aan Marietje vroeg: Heb je 't nu heelemaal naar je zin hier, kind? heb je niets meer te verlangen? een dankbaren zoen tot antwoord te krijgen.
En geen grooter genoegen kende zij, dan Marietje te verrassen... nu eens met een broche... dan weer met een paar antieke schoengespen, waar Marietje dol op was... en wat was zij gisteren verrukt, toen zij op haar kamer vond gezet, dat mooie bureautje van Boule, dat zij samen bij een antiquair hadden bewonderd...
Maar wat sprak het kind vanavond weinig... heusch, ze was stil.
- Nog 'n kopje thee, Marietje?
- Alstublieft, mevrouw.
- En 'n Eugénie? daar houd je zooveel van. Of 'n noga-wafeltje? mevrouw schoof haar de zilveren trommeltjes toe.
- Vertel 's wat, Marietje.
- Vertellen?
- Ja, kindje, ja. Je hebt toch niets? Er is toch...
Marietje keek haar aan, en mevrouw van Eernewoud voelde aanstonds haar lichte onrust verdwijnen | |
| |
bij den aanblik van dat rayonnant gezichtje. Maar stil was ze wèl, vanavond.
Daar heb je het weer, dacht Marietje. Ze kon nu letterlijk geen oogenblik even in gedachten zijn, of: ‘wat ben je stil's’ en ‘je hebt toch niets'’ waren het gevolg. O, zeker, was zij hoogst erkentelijk voor het heerlijk tehuis, dat mevrouw van Eernewoud haar bereidde, voor al de lieve zorgen, die zij haar wijdde, en voor de mooie cadeaux, die zij haar gaf, dat behoefde geen betoog, - maar haar vrijheid was zij ook heelemaal kwijt, dat was zeker.
Geen minuut was zij aan zichzelve overgelaten; van elke seconde moest zij rekenschap geven... en in allen tijd, dien zij alléén gebruikte, voelde mevrouw van Eernewoud zich te kort gedaan. Het was heusch al veel, dat zij op school les-geven mocht! Maar nauwelijks was zij thuis, of haar gezelschap behoorde weer volledig aan mevrouw van Eernewoud.
Zij had boven een paar beeldige kamers, met allen smaak en alle comfort ingericht, maar behalve om te slapen en er zich te kleeden, had zij er nog geen moment gezeten. Het was allerliefst van mevrouw van Eernewoud, snoezig gewoon, om haar dat prachtige, ingelegde bureautje te geven, maar wat had zij er aan? Zij mocht er toch niet aan schrijven... als zij dat zou willen, zou mevrouw haar aanstonds verwijtend toevoegen:
- Kom toch beneden zitten, kindje. Je weet toch wel, dat je altijd gebruik van mijn schrijftafel maken mag? Hier heb je papier... en pen- | |
| |
nen... en postzegels... je kunt maar nemen wat je wilt.
Zij dacht wel eens, dat zij verstandiger zou hebben gedaan, om dadelijk bij het begin, zich een paar uren per dag vóor te behouden, onder voorwendsel zich te moeten prepareeren voor haar lessen of iets dergelijks. Maar zij was natuurlijk niet op dit denkbeeld gekomen, omdat zij niet wist, dat mevrouw zóó absoluut beslag op haar leggen zou!
Vermoeiend was het haar, om aldoor maar te moeten praten, praten, praten... Van de futielste dingen eischte mevrouw haar aandeel; alles, zelfs het onbelangrijkste moest zij haar vertellen... haar ontmoetingen op weg naar school... of zij Susanne de l'Aunar had gezien en hoe het ging met haar hoest... of Patricia van Roden weer zoo gekleed op school was gekomen, of mevrouw van Lichtenvoorde nog iets had gezegd over die afspraak, om samen naar de comédie te gaan... Ternauwernood had zij tijd om haar goed af te leggen, want mevrouw riep haar nog na bij het verlaten van de kamer:
- Kom je gauw terug, Marietje: ik schenk je al vast 'n kopje koffie in, en met room wordt ze zoo gauw koud, of iets dergelijks. En dan aan de lunch werd verwacht, dat zij praatte, en aan de namiddag-thee en het diner en het souper en daartusschen den heelen avond moest zij praten, praten, praten...
Wel, zij begreep natuurlijk, dat mevrouw van Eernewoud in vele opzichten recht op haar had. | |
| |
De door en door goede vrouw, die er haar heele leven om had getreurd, dat zij haar dochtertje Gertrude niet had mogen behouden, had het kind van haar vriendin tot zich genomen als een levensvergoeding, en wilde haar nu beschouwen als haar eigen kind.
Maar voor háár was er een groot verschil. Als zij mevrouw's eigen kind was geweest, dan had zij niet altijd ‘complimenten met haar behoeven te maken;’ dan zou zij zeggen: ik ga even uit, Moes... en Moes zou haar gewoon laten trekken, en niet voorstellen dadelijk de auto te telefoneeren, en méé te gaan... Wat zou haar moeder er in vinden, als zij eens een avond uitging! of eens wandelde met een vriendin, of wat later kwam aan den maaltijd... Maar bij mevrouw van Eernewoud kwam het er wèl op aan... natuurlijk! Zjj had immers de grootste verplichtingen aan mevrouw, en moest haar ‘dankbaar’ wezen! Nou ja, zij wás haar ook dankbaar, innig, innig dankbaar voor al haar goede, lieve zorg, en het was een niet genoeg te waardeeren goedheid, dat zij al haar geld behouden mocht, en bovendien nog zooveel cadeaux kreeg, prachtige cadeaux... en zij had zich dan ook tot dusverre heel tevreden en prettig en erkentelijk gevoeld... en zij zou dat nog, als... als... als...
Als zij niet zoo dol en onstuimig en wild verliefd was geworden op Xander Renck...
O! nu zou zij vrij willen zijn, om naar hem toe te gaan, wanneer zij wou, om na schooltijd een beetje met hem te babbelen en te lachen, om hem | |
| |
eens bij zich te noodigen, en vooral, vooral... om heerlijk rustig aan hem te zitten denken, en zich allerlei voorstellingen te maken van wat hij zou zeggen en zij zou doen bij een volgende ontmoeting... gezellige romannetjes te fantaseeren... en plannetjes te bepeinzen, en dingen te verzinnen, waarmee zij hem eens zou kunnen verrassen...
Ja, want dan was zij ‘stil’ en werd ondervraagd en angstig gade geslagen, wat er toch aan haperen mocht?
Kom, zij zou maar weer eens als een gramophoon, waarin een nieuwe plaat was gelegd, omdat men weer eens een nummertje wenschte te hooren, gehoorzaam een gesprek gaan beginnen:
- Neen, heusch, ik ben niet stil, - maar ik moet met dit werk een beetje opletten, begrijpt u?... ik probeer 't eerst zelf, dan kan ik 't beter wijzen aan de meisjes, niet?
- Heel verstandig, heel verstandig, prees mevrouw van Eernewoud, dadelijk vol geestdrift. Ik kan niet anders zeggen, ik vind dit van jou 'n buitengewoon aardig idee, dat werken met die houten kralen... 't is zeker iets nieuws.
- Alleen, zei Marietje lachend, vind ik 't nu niet zoo heel geschikt voor 'n kussen, u wel? 't Maakt 'n leuk effect, die trossen bessen, roode, donkerroode en zwarte, en dat dofgrijze bruin is ook 'n goede achtergrond, vindt u niet? Maar stel je voor, dat je met je gezicht op zoo'n kussen moet gaan liggen!
- Ik weet wat: maak 't voor mij af, dan leggen we 't in de serre, wil je?
| |
| |
- Dat is goed! Ik werk veel liever met 'n doel, ziet u? Ja, voor de serre kan 't wel, daar zal 't zelfs typisch staan.
- En waarmee naai je de kralen er op? Telkens maar één kraal... juist...
- Met perlgaren; daar borduur ik ook later de bladeren en takken mee, alleen 'n beetje dikker. Kijk, hier heb ik: groen, grijs-groen, koperrood voor de blaren... en drie nuancen in brons. Mooi wel, hè, die herfst-kleuren.
- Ja, mooi, heel mooi. Je hebt veel smaak, Marietje. Dat zei meneer Renck immers ook?
Marietje bloosde, totdat een mooi rood haar geheele gezichtje bekleurde. Mevrouw was toch een echte lieverd...
- Ja, hè, dat zei hij, vroeg ze, om nog eens de bevestiging te hooren. Och, nu was zij er al weer over heen, maar o, wat had 't haar hevig geschokt en teleurgesteld, toen zij, opgetogen vertellende, dat zij eens naar meneer Renck mocht gaan, om patronen te zien, mevrouw had hooren zeggen, alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was, alsof het eenvoudig niet anders kón:
- Dat is al heel prettig voor je. Wanneer zullen we gaan?
Boven op haar kamer had zij even met den voet op den grond gestampt: nu mocht zij niet eens alleen naar hem toe! en zij had zich daar al zoo dol veel van voorgesteld... enfin, de eerste keer... liet mevrouw van Eernewoud dan maar meegaan, dat stond misschien ook wel beter.
En het bezoek was haar mee-gevallen. Want | |
| |
mevrouw van Eernewoud was allerliefst aldoor blijven zitten in een gemakkelijken stoel bij den haard, en had gebladerd in het album, dat meneer Renck haar gaf, en dat reproducties bevatte van alles wat hij had ontworpen, aan sieraden, waaiers, taschjes, en dergelijke dingen.
En onderwijl had zij zich dol geamuseerd door met hem rond te loopen in het atelier en in de voorkamer met het mooie donkere goudleer behang... en wat hadden zij samen gelachen, toen zij op het zien van het donker-bruine leer met de groote bouquetten, verbaasd had uitgeroepen: is dit nu goudleer? dat had ik me héél anders gedacht! en hij ondeugend vroeg:
- Hoe dàn? Zoo iets als goud-papier misschien?
En zij had opgetogen gejuicht:
- Ja! ja! als goud-papier! als goud-papier met sterretjes! en zij hadden gelachen als kinderen... en hoe lief had hij haar geholpen aan mooie patronen, bizondere Byzantynsche figuren, vogels met breede vierkante staarten, en vleugels op den rug, zooals men dat bij engelen ziet, en draakachtige leeuwen met gesperde klauwen en open muil; Egyptische voorstellingen van jacht-partijen met speer-ruiters en aanvallende wilde dieren... en Grieksche patronen met vazen, amoretten, plantenvormen en rankende acanthus-twijgen... die mocht zij alle houden, zoolang zij wilde, en als hij haar nog meer van dienst kon zijn, dan beschikte zij maar over hem...
Zij was van dit bezoek thuis gekomen in een roes van opgewondenheid. Ook mevrouw van Eerne- | |
| |
woud raakte niet uitgepraat over dien aller-aardigsten man. Wat een artistiek ingericht huis had hij, en hoe hoffelijk ontving hij zijn gasten... aardig, dat hij zèlf thee-schonk, hè? en vond jij die caisses met fondue au parmesan ook zoo lekker, kind? die konden wij ook wel eens geven...
En aldoor was er in haar een gedachte geweest, die langzamerhand al meer en meer vasten vorm aannam: zou zij niet eens iets voor meneer Renck kunnen maken? als wedervergelding voor den vriendelijken dienst, dien hij haar had bewezen... maar dan moest het iets heel moois zijn, iets aparts, iets dat hèm ‘waardig’ zou zijn...
Maar wat?
Iets in namaak-Smyrna? dat voldeed altijd uitstekend, en je kon er zulke mooie kleuren voor kiezen... maar hij had zooveel ‘echt’ Smyrna kleedjes, daar zou hij wel niet veel om geven... een mooi renaissance borduurwerk in filosselle zijde? of een aardig kleed voor een tuin-tafel, dát zou hij toch zeker nog wel niet hebben, en dat zij dan mooi bewerken kon met bruin Helios-garen en goudgele Tussah-zijde... Of borduursel in rococostijl was ook zoo aardig, met smal lint en gouden loovertjes, en overal voor geschikt, voor briefkaarten-standaards en sigaren-kistjes en zakdoekendoozen... en zij zat al te denken over de kleuren: hoe zou dat samen staan: oud-rose, oranje en lichte koper-kleur?... Maar neen, zoo iets was toch te futiel voor hèm... dan liever iets in cantille-werk, borduren met goud-draad was en bleef altijd mooi... of zou zij iets maken in prismatine... en zou zij | |
| |
bijvoorbeeld een terracotta-vaas voor hem beschilderen met arabesken? Neen, voor hèm niet zoo iets ‘quasi’; geen namaak, die toch nergens naar leek in vergelijking met het echte... dat was allemaal goed voor op school, waar alle meisjes met haar ‘dweepten’, omdat zij hun zulke ‘ideale’ dingen aan de hand deed, als zij een handwerk moesten maken, om aan iemand cadeau te geven, wat zij dan in de les mochten uitvoeren... nu had zij weer het leuke idee gehad, om hun moderne ceintuurs te laten maken van metaal-vlechtwerk, of met metaal borduurwerk versierd; zij had het denkbeeld aangegeven, en toen de meisjes zelf hun keuze laten doen... de ceintuur van Patricia van Roden was de mooiste geweest van goud, zilver, en lila tot donker-violet, met een slot, bestaande uit een gestileerde bloem... 'n fijn natuurtje, Patricia...
Wacht, nu wist zij het opeens: zij zou een kussen voor hem maken in Holbein-werk... aardig, zoo'n in kleuren nagebootste penteekening, - neen, nog beter een voet-kleed voor een auto of zoo, van Arabisch knoop-borduurwerk...
De eenige kwestie was: hoe zou zij het aanleggen om zoo'n groot werk te maken, zonder dat mevrouw van Eernewoud er zich dadelijk mee bemoeide, en vroeg: wat maak je daar? waar is dat voor bestemd? wat doe je er mee, als 't af is?... Wacht, - op school! dat was gemakkelijk genoeg! en dan... ja! ja! dan kon zij hem eens raadplegen over de keuze van kleuren, zonder, natuurlijk hem te zeggen, waaròm zij dat vroeg... Och, en dan | |
| |
zou zij ook wel een gelegenheid vinden, om hem het kleed te brengen... als zij nu mevrouw van Eernewoud er maar buiten kon houden... dat moest tot allen prijs, - want die zou zeggen met ouderwetsche conventionaliteit: kan je dat wel doen kind? misschien zelfs zou ze het beschouwen als ‘avances maken’... neen, háár er niets van laten weten, in geen, in géén geval... dit nu eens prettig voor zichzelve houden, en gezellig het plannetje heelemaal alleen verder uitspinnen... hè, ja, dol!... dol!...
- Marietje...
- Ja, mevrouw?
- Weet je, waar ik over zit te denken?
- Neen, mevrouw?
- Wel, meneer Renck is zoo vriendelijk en behulpzaam voor je geweest, om je die platen te leenen... wij mochten hem wel eens 'n tegenbeleefdheid doen.
Er ging een schok van schrik door Marietje heen. Had mevrouw haar gedachten geraden? En dan dat ‘wij’... wij, stel je voor! mocht zij zelfs dàt niet alleen! Dat was toch om woedend te worden! Maar nu kalm zijn... en niets laten merken... ofschoon zij niet verhinderen kon, dat een gloeiende kleur, alweer, haar wangen betoog.
- Wat had u dan gedacht? vroeg zij stug.
- O, ik heb van alles bedacht. Eerst wou ik hem de opdracht geven, om 'n waaier voor jou te schilderen... maar dat is zoo echt, hè, alsof je hem zoo'n beetje beschouwt als 'n soort van leverancier, die je 'n bestelling doet, - die waaier | |
| |
krijg je daarom tóch wel, hoor... Neen, 't moet iets zijn, wat hijzelf aardig vindt... èn iets wat wijzelf aardig vinden, - of dan liever, wat ook aardig is voor jou. En nu denk ik er over... want hij is van uitstekende familie, - hij is aan alle kanten geparenteerd aan de beste geslachten, aan de de Vos van Halbracht's en aan de Ehreneck's en aan de van Biesingen's van de Groote Holt, - en zelf is hij every inch a gentleman, je kan hem dus best bij je aan huis ontvangen... nu dacht ik over een dinertje, of over 'n soirée met 'n soupertje... 't is voor hem toch wel wat waard, om meer en meer geïntroduceerd te worden bij onze eerste familiën, en hij kan bij mij kennis maken met bijvoorbeeld...
Maar mevrouw van Eernewoud was niet in staat haar zin af te maken, want Marietje was haar onstuimig om den hals gevallen, en had geroepen:
- Wat schattig, wat schàttig van u! wat is u toch engelachtig voor mij! Laten we dàt doen, 'n soiréetje... o, eenig, eenig, zeg!
En dadelijk was zij opgewonden aan het overleggen, wie er zouden worden geïnviteerd... en wat zij zouden presenteeren... en hoe zij zich kleeden zou...
En met een teeder welgevallen sloeg mevrouw van Eernewoud haar pleegdochtertje gade. Zij had zich dus niet vergist, dat het kind een penchant voor dien knappen, charmanten man had opgevat... Wel, zij was niet dom genoeg, om zich te verbeelden, dat dit levenslustige kind altijd | |
| |
ongetrouwd, en bij háár blijven zou... en niet egoïst genoeg om dat te wenschen... Wanneer Marietje trouwde met een Haagschen jongen man, zoodat zij haar toch altijd in haar nabijheid hield, - wanneer ze bij haar huwelijk zoo'n beetje de beschermvrouw mocht spelen, dan was zij al ruimschoots tevreden. Haar ergste angst was, dat Marietje, en misschien gauw, zou trouwen met een niet-Hagenaar - en die luitenant van Westerlee maakte Marietje druk het hof, een Oost-Indisch officier nog wel!... En van harte ging zij in op het beraadslagend overleggen met Marietje, die met een allerliefsten blos de kleuren opnoemde van Xander's boek:
- Wat denkt u van 'n fraise japonnetje?... dan neem ik daarbij in plaats van 'n fraise lint om het middel, 'n écharpe van jaspis-groene zij... vindt u dat geen verrukkelijke combinatie, die twee zeldzame tinten tezamen?
En zij prees glimlachend:
- Heel mooi... en heel bizonder... en heel artistiek...
| |
II.
Op Lichtenvoorde in het school-lokaal der klasse B., dat uitzicht gaf op den tuin, zat Elise Rovenius, om de meisjes les te geven in theoretische wellevenskunst.
De meisjes zaten daar op stoelen aan schrijflessenaars; zij hadden daarop hun cahiers liggen, want bij de theoretische les was er voor hen altijd iets te noteeren.
| |
| |
De ruime kamer was behangen met een ouderwetsch brocaat-behang van koningsblauw met dikopgelegde gouden patronen; het plafond was geheel gestuct in grillige figuren, en de grijsmarmeren schoorsteenmantel droeg boven zijn smallen rand een ingebouwden breeden spiegel.
Het vertrek had, ondanks dat het als schoollokaal dienen moest, een gezellig aanzien, door het warm-tonige tapijt op den vloer, door den fraaien leuningstoel voor de leerares bestemd, door de oud-Hollandsche kast, waarin de benoodigdheden voor de lessen geborgen werden, en waarop een mooie zwarte Empire-pendule stond onder een groote stolp; door de vaas met bloemen, steeds op het tafeltje bij de onderwijzeres geplaatst, en door de kanten en blauw-damasten overgordijnen voor de ramen, die door wit-houten randen in vieren waren verdeeld.
Elise had voor een der vensters gestaan, totdat zij had gezien, waarop zij wachtte: Xander Renck, die zich met zijn lossen, levendigen gang door den tuin naar het gebouw der teekenzaal begaf.
Haar hart klopte van een plotselinge ontroering, haar lippen glimlachten licht; hoe vief èn luchtig liep hij daar, alsof niets van het leven hem deren kon... het was, alsof zij hem hoorde neuriën of fluiten, zooals zijn onwillekeurige gewoonte was. Straks... straks zou zij zich niet te veel haasten, om weg te gaan, wie weet ontmoette zij hem dan niet in de docenten-kamer... en konden zij een paar woorden met elkaar wisselen.
| |
| |
Opgeruimd beantwoordde zij den groet der binnen-komende meisjes, en wachtte totdat zij allen hadden plaats genomen, om haar les te beginnen.
Nog vol van haar eigen verlangende gedachten, keek zij naar de bloeiende jeugd voor haar. Knappe meisjes waren er bij; kleine schoonheidjes, die reeds met intuïtieve coquetterie het meeste van haar uiterlijk hadden weten te maken. Zij droegen het haar zorgvuldig gekapt met ondulaties en fijne krullen, of als dit haar meer flatteerde, nog los-hangend, in lange pijp-krullen of in golvende lokken, opgenomen door een vluggen strik. Zij waren allen op den leeftijd om in de wereld te worden gepresenteerd, en hun blikjes, hun lachjes, hun gesprekken hadden dan ook weinig kinderlijks meer, al waren er bij, die tot aan het uur van hun debuteeren, in de kinderkamer apart werden gehouden. Welverzorgd was hun kleeding, ofschoon meestal eenvoudig, maar van fijne stof en onberispelijke coupe. Ach, eenmaal... lang geleden... was ook zij zoo'n meisje geweest, - maar de tijd gaat zoo gauw... te gauw... voorbij... en nu was zij oud en verwelkt, en hoe lief Xander Renck ook tegen haar was, hoe bewonderenswaardig hartelijk en lief... hij kon toch niets voor haar voelen, als hij haar vergeleek bij al die jonge dingen, die hij dagelijks zag om zich heen...
Maar wat had Bertha van Berlicum eens gezegd, toen een van hen op de docenten-kamer de opmerking maakte, dat Xander Renck zich nu wel | |
| |
heel beminnelijk tegen hen voordeed, maar dat hij toch wel verre boven hen de jonge meisjes prefereeren zou, die hij les gaf.
- Neen! had zij geroepen met haar krachtige, harde stem. Die kinderen zijn heel aardig om er naar te kijken, en dat zal hij dan ook wel met belangstelling en animo doen, maar wat heeft hij er aan! Die kleine onnoozelheden zijn het niet, die bij hem behooren, dat zijn wat oudere vrouwen, die zich kunnen interesseeren voor de dingen, waarvoor hij zich interesseert, die hem kunnen begrijpen in zijn ver van oppervlakkig gesprek; die wat levensondervinding hebben en wat menschenkennis. Door hem te rangschikken bij die onbeduidende wichten stel je hem gelijk met de eerste de beste banale Haagsche kwast, zonder inhoud, zonder begrip, zonder levenskennis, en zonder eenige aspiraties daaromtrent!...
Het was een eigenschap van Elise, om onder haar andere bezigheden door, stil even te peinzen over een onderwerp, dat haar geest bezig hield. Zij scheen dat te kunnen doen, zonder dat men het bemerkte, en daar zij nu eenmaal een wat eenzelvige natuur bezat, viel haar verstrooidheid ook minder op, dan bij een andere persoonlijkheid het geval zou zijn geweest.
- Kom, meisjes, we beginnen, zei ze, zich wat rechter in haar voltaire schikkende, en de notities, die Xander Renck haar had gezonden over ‘vrouwen en juweelen’ in de handen nemende.
Het gaf haar een onbeschrijflijk geluk met zijn woorden tegen de meisjes te kunnen spreken; het | |
| |
was haar hierdoor alsof er een geestelijke gemeenschap tusschen hen bestond, die zij beiden wenschten en beiden waardeerden.
- Meisjes, we beginnen, zeide zij, toen het gefluister en gegichel geëindigd was, en zij even glimlachend had geknikt naar Ebba van den Honaert, die absoluut nog even vertellen moest:
- Wij begrepen 't al lang, hè, dat er iets was tusschen Tilly en Philip... verbeeld je, eergisteravond wandelden ze na 't diner door de tuin, en toen wou hij z'n arm door de hare steken, en wat zei ze toen?
- Nu nog niet, meneer Renenberg, nu nog niet!... en Elly en ik keken elkander aan, we wisten genoeg... en toen we gisteren uit school kwamen, stond Tilly ons op te wachten, en plechtig zei ze:
- Kinderen, - stel je voor; kinderen, zeg, - kinderen, ik ben geëngageerd met meneer Renenberg.
En wij, Elly en ik, ‘fijn!’ riepen we, en we stormden haar voorbij naar de kamer, en daar vlogen we beiden tegelijk ‘meneer Renenberg’ om z'n hals, en Elly gaf 'm links en ik rechts 'n zoen op z'n wang, en we riepen tegelijk:
- Wel gefeliciteerd, Philip!
Hoe vind je haar met haar ‘meneer Renenberg’ en haar ‘kinderen’!
De omgang was tusschen Elise en de meisjes op Lichtenvoorde meer als van aangename wereldsche kennissen dan als van leerlingen en onderwijzeres. En zoo kon het ook eigenlijk wel zijn, vond zij, op deze ‘school voor educatie’, al wisten ook wel | |
| |
andere leeraressen, als de dames Junod en Bertha van Berlicum, den geijkten afstand te bewaren. En vooral, waar zij ‘wellevenskunst’ doceerde, vond zij het niet verkeerd, de meisjes rond-uit te laten spreken, zoo mogelijk kon zij dan eens een wat vrije uitdrukking verbeteren, zooals nu dat ‘fijn’, of een minder fraaie zinswending corrigeeren.
- Meisjes, zeide zij met haar zachte, innemendwelluidende stem, vandaag zullen we het hebben over een onderwerp, dat jullie allen waarschijnlijk wel interesseeren zal; namelijk over: vrouwen en juweelen.
- O!... de aandacht was dadelijk gespannen, en Elise, de algemeene belangstelling ziende, begon geanimeerd:
Het is verkeerd te denken, dat alle soorten van juweelen de blonde en de brunette even goed zouden staan. De verschillende typen van vrouwen moeten met evenveel zorg haar juweelen kiezen, als zij dit haar toiletten doen.
Vooral moet men letten op de kleur van het haar, van het teint, en van de oogen.
De vrouw, die onbeduidend van uiterlijk is, die in geen enkel opzicht iets in 't oog vallends heeft, moet stille, weinig schitterende juweelen kiezen, bijvoorbeeld maansteen, jullie kennen toch wel maansteen? 't is 'n doorschijnende steen, melkwit met blauwe glanzen...
- O, is dat geen opaal?
- Neen, 'n opaal heeft alle kleuren van 't spectrum in zich, rood, groen, geel, violet... 'n echte mooie opaal ziet er soms zoo gloeiend uit, alsof de steen brandde...
| |
| |
Zij vond dit wel aardig van zichzelve gezegd, en zij hoopte eens in de gelegenheid te zijn, om het bij Xander Renck te herhalen... Doch zij mocht nu niet peinzen, zij moest verder gaan met haar les...:
- Dus... zooals ik zeg: voor het onbeduidende type weinig schitterende versierselen: maansteen, parelen of een ornament van onyx of agaat, of sardonyx of chrysopraas...
Onyx en agaat kennen jullie natuurlijk wel; chrysopraas is goudsteen en sardonyx is 'n variëteit van onyx...
Dus, zooals ik zeg: 'n ornament van gesneden steen, of schildpad, of git, of antieke munten; liever iets vreemds of zeldzaams, dan iets, dat bizonder glanst.
De brunette, met roomkleurige gelaatstint en bruine oogen, kan amberkleurige topazen, robijnen, amethysten, granaten en parelen dragen.
Wie lichtblond haar heeft, 't zoogenaamde vlasblond, en blauwe of violette oogen en 'n doorschijnend teint, moet smaragden, diamanten, saphiren of opalen kiezen; ook bijouterieën van onyx, zilver of platina staan haar goed.
De goudblonde, met een warme kleur en lichtbruine ‘gazellen-oogen’ moet turkooizen dragen, koralen, smaragden, of Romeinsche kralen.
Weet jullie wat dat zijn: Romeinsche kralen? ze lijken op parelen, maar ze zijn veel grooter, en ze glanzen mooi, ze zijn ook heel duur; maar als je zoo'n snoer bezit, meisjes, noem 't dan nooit ‘parelen,’ alsjeblieft, nooit iets nagemaakts | |
| |
voor echt uitgeven; zeg rond-uit: dit zijn Romeinsche kralen, dan zal iedereen ze bewonderen, terwijl de meeste menschen die ‘reuze-parelen’ toch niet voor echt zullen houden.
Zij glimlachte zacht de meisjes toe, die terugglimlachten in vriendelijke overeenstemming; zij wist het, dat de meisjes haar wel mochten, en dat gaf aan haar lessen iets prettig-intiems.
- Nu, we gaan voort:
De goudblonde, met grijze, groenachtige of blauwe oogen kieze topazen, amethysten, parelen, of versierselen van lapis lazuli.
De roodharige vrouw, met bruine of blauwe oogen, zou ik amethysten, donkere topazen of parelen aanraden.
Het vrouwen-type, met zandkleurig haar, lichte wenkbrauwen en flauwe oogen, kan parelen dragen, maar amberkleurige of gouden bijoux zullen haar beter staan.
Zwartbruin haar, staalgrijze oogen en roode wangen, verdragen diamanten, turkooizen, robijnen, granaten, edel-granaten, - dat zijn mooie, helder wijn-roode steenen, smaragden en amethysten.
De zwartharige, met zeer donkere oogen, - apropos, ik hoorde toevallig, dat er geen zwarte oogen bestaan, alleen heel, heel donkerbruine, die zwart lijken...
- Hé, geen zwarte oogen?
- Donkerblauwe oogen lijken ook wel eens zwart!
- En ik heb gehoord, dat alle oogen even groot zijn!... klonk een meisjesstem.
| |
| |
Het kleine klasje lachte frank-uit:
- Alle oogen even groot!
En Marga de Réval, die reeds zoo'n goed gebruik van haar mooie groote blauwe oogen wist te maken, smaalde verontwaardigd:
- Heb jij soms even groote oogen als ik?
En de meisjes lachten nog harder, want Etha van Bronckhorst-Batenburg, die dezen topic geopperd had, bezat juist zulke heel-kleine, donkere oogjes; en Marga de Réval zou, als zij niet had geweten, dat freule Rovenius haar zou reprimandeeren, graag spottend hebben gehoond:
- Krieken-oogjes!...
- 't Is tòch waar! verdedigde zich Etha met een vuurroode kleur, de oogen zijn allemaal even groot, 't ligt alleen maar aan de oogleden, dat ze grooter of kleiner schijnen!
- Nu, laat jouw oogleden dan wat open-knippen, ried Marga, en opnieuw had zij de lachsters op haar hand, totdat Elise de orde herstelde.
- Meisjes, we gaan weer verder. Ik was gebleven bij... de zwartharige, met zeer donkere oogen en een warm getinte huid, drage topazen, diamanten en granaten. Heeft zij een bleeke gelaatskleur en blauwe oogen, dan opalen, saphiren, parelen, diamanten, of sieraden van lapis lazuli.
Bij grijze haren passen bijoux van goud, als dit vrouwen-type bruine of donkergrijze oogen heeft. Heeft zij grijs haar, blauwe oogen en een frissche kleur, dan zijn diamanten en turkooizen de juweelen, die haar het beste staan, maar zij kan ook parelen dragen.
| |
| |
De matrone met donker haar en diepe oogen, kan zich wel eigenaardigheden veroorloven als bruine, rose en geelachtig gekleurde brillanten of gele, zwarte of rose parelen.
Zij praatte voort over parelen, vertelde hoe en waar ze werden gevonden; deelde bizonderheden mede over edelsteenen en half-edelsteenen; en de meisjes luisterden rustig, want de les van freule Rovenius behoorde tot hun prettigste. Zij bleef altijd gemoedelijk, zelfs als zij aanmerkingen maakte, zij nam nooit een air tegen hen aan, en praatte dikwijls gezellig met hen.
Nu vertelde zij, dat er ook een edelgesteentenkalender bestond; ‘in oude tijden geloofde men, dat er bij elke maand een speciale steen behoorde...’ en gretig noteerden de meisjes, wat zij hun opgaf:
In Januari geboren moet men dragen: granaat.
In Februari: amethyst.
In Maart: bloedkoraal.
In April: diamant.
In Mei: smaragd of beryl.
In Juni: agaat.
In Juli: robijn.
In Augustus: chrysopraas.
In September: saphir.
In October: opaal.
In November: topaas.
In December: turkoois.
En zij vertelde, dat, evenals de bloemen, ook de juweelen hun symbolische beteekenis hebben. Dat de saphir rechtvaardigheid en edelen zin en schoon- | |
| |
heid beduidde; dat de smaragd het zinnebeeld was van barmhartigheid, hoop en vreugde; terwijl het van den diamant heette, dat hij den toorn bedaarde, en de trouw versterkte; dat zich in den topaas zachtmoedigheid en goedheid uitspraken; dat, naar het volksgeloof wilde, de robijn droefgeestigheid verdreef, dat de amethyst het hoofd helder maakte, en dat de turkoois het vergeetmijnietje was onder de edelgesteenten. De granaat was het embleem der vriendschap, de chrysopraas verzekerde een vriendelijk geluk; het bloedkoraal gaf moed; de brillant was het symbool van louterheid en onschuld, en het agaat ging samen met rijkdom en een lang leven...
De empire-pendule klikte haar waarschuwend geluidje even voor het slaan van één uur. En plotseling stokte Elise's adem... nog maar enkele minuten... en zij zou hem weerzien, Xander Renck... en het was, zooals altijd vóor het moment, dat zij hem spreken zou, of een verlammende stijfheid al haar leden doortrok... Zou zij maar weg-snellen, vlug, en het kostbare oogenblik verzuimen... zij was toch te nerveus... veel te nerveus...
Doch zij aarzelde en draalde... en al de meisjes hadden reeds de school verlaten... eer zij het lokaal B. verliet, om naar de docenten-kamer te gaan... Ook daar was niemand meer, op het portaal was Bertha van Berlicum haar met een nonchalanten groet voorbij-geloopen... en opeens beving haar een vrees, of Xander Renck misschien begrijpen zou, dat zij op hem had gewacht, en | |
| |
zij schaamde zich, en haastte zich nu, haar armen te laten glijden in de mouwen van haar tailleurjacquet, en snel, voor den spiegel, stak zij de spelden heen door haar hoed...
Maar niet zoo zeer had zij zich gehaast, of vóor zij gereed was, en een vlijmende vreugde ging door haar heen, hoorde zij zijn vluggen, vasten stap op de gang.
| |
II.
Met den elboog geleund op een hoogen teekenlessenaar, had Xander Renck, voor zijn les de meisjes dien morgen de teekenzaal zien binnenkomen.
Hij hield van zijn werk aan het Instituut Lichtenvoorde. Hij hield er heel veel van zelfs; het lesgeven was hem in het minst geen inspanning, want hij bezat de gave, om hetgeen hij wist, gemakkelijk aan anderen te kunnen mededeelen. En bovendien was hem voldoende kennis eigen, daar hij indertijd een zeer gunstig examen in middelbaar teekenen had afgelegd, - maar vooral was het hem een aesthetische vreugde omringd te zijn door zooveel gracieuse jeugd.
Ook nu weer stond hij met welgevallen de intrede der jonge meisjes van klasse A gade te slaan. Sommigen hadden hoed en mantel in de trapzaal afgelegd, en kwamen blootshoofds in het luwe voorjaarsweer door den tuin geloopen; anderen, al wat meer geraffineerd, hingen hun goed op aan den eikenhouten kapstok in de teekenzaal, in de veronderstelling, dat hij hun straks den mantel | |
| |
zou aangeven. Met genoegen deed hij dat; zijn gewende vingers vonden er een lief behagen in, om een kraag goed te schikken langs een malsch-blank nekje, of om even de zachte, geurige vacht van een haardos in de hand te nemen, om die boven den mantel te lichten.
De meisjes waren niet allen mooi; zelfs waren er bij met onregelmatige trekken, en nog hoekige, ongevormde figuren, maar allen hadden ze iets, wat hem charmeerde: hun jeugd, die allengs tot het vrouwelijke bewustzijn ontluiken ging; hun nog argelooze behaagzucht, hun coquetterie, verborgen onder schijnbaar kinderlijke onbevangenheid... hun kleine aanvallige trucjes en maniertjes, om zijn aandacht te trekken, hun ontwakende zucht naar emotie, naar het romantische, naar het avontuur.
En dan ontveinsde hij het zich geenszins, hoe nuttig hem de omgang was met deze aristocratische jeugd. Deze jonge meisjes waren de invloedrijke vrouwen van straks, en die als dochter of echtgenoote, van vooraan-staande personen, een waardevolle relatie voor hem werden; zoodat hij al meer aanzienlijke kennissen kreeg, en zijn plaats, zijn zeer bijzondere plaats in de Haagsche wereld, hoe langer hoe vaster werd gefixeerd.
Niet een was er bij, die in dommen hoogmoed zich boven hem waande, omdat hij maar iemand was ‘die les gaf’; allen zonder uitzondering bejegenden zij hem met prettige voorkomendheid, en apprecieerden het, als hij notitie van haar nam.
Allen... behalve Patricia van Roden.
Zij was de mooiste. Maar hoezeer hij ook haar | |
| |
werkelijk vorstelijke schoonheid bewonderde, - geen enkel menschelijk gevoel van hem ging naar haar uit; zij liet hem als man volkomen koel, - evenzeer als hij het haar liet als vrouw, - naar het scheen.
Neen, dan mocht hij het schattige Jeantje liever, het kind met haar blonde, zij-vlossige haar, haar blauwe oogen, die donker werden en van een glanzige diepte, wanneer hun blikken elkander een beetje lang ontmoetten, en met haar donzige teint, dat hem altijd in verzoeking bracht even zijn wang te leggen tegen het bloesemige rosewit van de hare - of de leuke Matty, hij vergat altijd haar achternaam, een gulle, hartelijke, oprechte meid, die al geëngageerd was, en met dit engagement ook even natuurlijk omsprong als met al haar andere levensomstandigheden.
Maar voorkeur of tegenzin, - hij liet daarvan, zooals van zelf spreekt, nimmer iets blijken. Hij, met zijn praktische levenshouding, was van het eerste oogenblik, dat hij aan de school verbonden was, verstandig genoeg geweest om zich voor te nemen, in alles strikt correct te blijven, en hij hield zich daaraan; en hij weerstond altijd de verleiding om een kus te drukken op Jeantje's blanke voorhoofd, wanneer hij bij haar gebogen stond, om een teekening te verbeteren, of om het aanvallige gezichtje van Olda de Heeze Holbach stoeiend tusschen zijn beide handen te nemen, als zij hem in scherts had geplaagd... Hij noemde hen tezamen collectief ‘jonge dumes’, en elk afzonderlijk ‘freule’.
De jonge meisjes zetten zich op de lage bank- | |
| |
jes, en namen de teeken-tafeltjes op de knieën. Zij haalden de verschillende benoodigdheden uit hun teekendoos, houtskool, conté, vleugel, doezelaar, doezelboekje, doezelkrijt en schietlood, en speldden een grijs vel teekenpapier met punaises op het boven-vlak van het tafeltje vast.
En onderwijl namen zij elkander op met tersluiksche blikken. O, zie je wel, - Esti van Heyningen had weer haar mooie blouse aan van zilvergrijze charmeuse, met de beeldige broderie in lavendelblauw en groen... en kijk die Madelon Beaulieu eens coquetteeren met haar hoog-gehakte verlakte schoentjes en met kant geïncrusteerde zijden kousen; en Belle had haar ring-armbanden allen aangedaan, in de hoop, dat ‘hij’ zou vragen ze eens te mogen zien: armbanden van fijn-bewerkt ivoor of een smalle ring van kleine, vierkante granaten, naast elkaar in zilver gezet, en banden van West-Indisch goud, en van iriseerend, melkwit, Venetiaansch glas...
Xander Renck richtte zich op uit zijn losse houding, en begon zijn les.
- Vandaag, jonge dames, zei hij, zal ik u 'n diagram laten teekenen, ter aanwijzing van de primaire en secondaire kleuren, met hun verschillende tinten en hun contrasten.
De meisjes zouden dit, zooals hij wel begreep, een aangename afwisseling vinden op hun teekenen ‘naar de natuur’, van groepen meetkundige lichamen, ornamenten, stillevens; en hij had gelegenheid hierbij melding te maken van zijn uitgave: Kleuren en kleeding.
| |
| |
Hij ging naar het bord en teekende daarop een grooten cirkel, in het midden daarvan zette hij een heel klein cirkeltje, en schreef daarin: wit.
- Nu verdeelen wij, zei hij, door stralen te trekken, de cirkel in vierentwintig gelijke deelen, en boven aan de straal, die uit 't witte middelpunt recht omhoog gaat, teekenen we 'n klein cirkeltje, en dat noemen we rood. Zet er nu maar voorloopig een letter R bij, later gaan we alles kleuren. Onder aan de achtste straal rechts, maken we 'n cirkeltje geel, onder aan de achtste straal links 'n cirkeltje blauw.
Zooals u weet, zijn dit de primaire kleuren, rood, blauw en geel. Nu heeft elke kleur natuurlijk een aanzienlijk aantal contrasteerende kleuren, maar in elk geval is de volmaakte en absoluut harmonieerende contrasteerende kleur de complementaire kleur.
U hebt misschien wel eens geprobeerd, om uw oogen lang gevestigd te houden op 'n helroode kleur, en als u dan uw oogen snel afwendt, ziet u groen, nietwaar, of rood, als u op groen hebt gekeken. Rood is de complementaire kleur van groen, groen van rood... en nu is het een eigenaardig feit, dat de complementaire kleur der drie primaire kleuren, - zoo genoemd, omdat ze niet verkregen kunnen worden door vermenging met andere kleuren, - gevormd wordt door de samensmelting der beide anderen. De complementaire kleur van rood is groen; groen wordt samen-gesteld door blauw en geel; van geel: paars, en paars is rood | |
| |
en blauw; van blauw oranje, oranje is rood en geel.
Groen, oranje en paars zijn de secondaire kleuren, omdat ze slechts uit twee tinten, in gelijke deelen genomen, bestaan. Wij zetten in ons diagram op de middelste straal tusschen rood en geel een kleiner cirkeltje oranje; tusschen geel en blauw: groen, tusschen blauw en rood: paars.
Hebt u me allen begrepen? Een vluchtig langs de tafeltjes loopen overtuigde hem hiervan. In het voorbij-gaan prees hij Jeantje's keurige cirkels, wat een gelukkig lachje op het ronde, zachte kindergezicht te voorschijn riep, maande Matty aan haar passer beter te gebruiken, en keerde terug naar het bord.
- Nu, jonge dames, zal ik u de tusschen-tinten opgeven tusschen de primaire en secondaire kleuren. Er zijn er natuurlijk wel meer. Maar als u deze kent, hebt u ruimschoots voldoende, en kunt u voor uw toilet genoeg te weten komen, welke nuancen met welke nuancen harmonieeren door contrast.
Op de drie stralen tusschen rood en oranje teekende hij nog kleinere cirkeltjes, en schreef er bij: rood-rood-oranje, rood-oranje, oranje-rood-oranje.
Tusschen oranje en geel: oranje-geel-oranje; geel-oranje; geel-geel-oranje.
Tusschen geel en groen: geel-geel-groen; geel-groen; groen-geel-groen.
Tusschen groen en blauw: groen-blauw-groen; blauw-groen; blauw-groen-blauw.
Tusschen blauw en paars: blauw-paars-blauw; blauw-paars; paars-blauw-paars.
| |
| |
Tusschen paars en rood: paars-rood-paars; rood-paars; rood-paars-rood.
- Ziezoo. Hebben jullie dat allemaal? vroeg hij.
Om nu te weten te komen, welke nuance met welke nuance harmonieert door contrast, hebben we niets anders te doen dan na te gaan, wat we vinden bij de uiteinden van dezelfde straal. En tegelijk, dat hij sprak, wees hij aan op het bord:
- Bijvoorbeeld: blauw-paars; daarvoor vindt u aan de overzijde: geel-oranje. Voor oranje-rood-oranje vinden we: blauw-blauw-groen; voor: paars-rood-paars: geel-geel-groen. Enzoovoort... ieder kan 't zelf nu wel vinden.
Draagt u bijvoorbeeld een blauw japonnetje, dan zal 'n oranje broderie daar 't mooiste bij staan, indien u 'n contrasteerende kleur verlangt, - later zullen we het hebben over analogie in kleur, - maar als eerste wet moet voor u natuurlijk gelden: welke kleur het beste bij uw bizonder type, bij uw persoonlijkheid past.
Ik zal in deze cursus nog voldoende gelegenheid vinden, om u er van op de hoogte te brengen, welke tint voor uw individueel uiterlijk het beste is geschikt; ik wil nu alleen even 'n woordje zeggen over de afschuwelijkheid, die 'n ‘modekleur’ is.
De meeste vrouwen zijn gewoonlijk absolute en redelooze slavinnen der mode. En de mode schrijft even goed kleur voor als vorm. Elk seizoen heeft haar nieuwe kleur, en blindelings wordt deze door de fashionabele vrouwen geadopteerd, - terwijl het aannemen van één en dezelfde univer- | |
| |
seele kleur in de kleeding natuurlijk met alle kracht moet worden bestreden.
Iedereen begrijpt gemakkelijk, dat een kleur alles aan een uiterlijk kan toe- of af-doen, en dat een kleur, die iedereen gelijktijdig goed zou voegen, eenvoudig niet bestaat. Toch ziet men het geregeld gebeuren, dat een zoogenaamde ‘nieuwe’ kleur gretig door alle vrouwen wordt aangenomen, - en waarom deze nonchalance?
Neemt een schilder voor de kleeding zijner figuren maar de eerste de beste kleur, die hij toevallig vindt op zijn palet? Zeer zeker niet. Waarom zijn dan de dames zoo zorgeloos, waar het de belangrijke kwestie betreft, om de natuurlijke schoonheid van een vrouw het beste tot haar recht te doen komen?
- Dus, jonge dames, ik waarschuw u, niet onbedachtzaam de een of andere ‘mode-kleur’ te accepteeren, maar wel degelijk er mee rekening te houden, of die kleur ook in overeenstemming te brengen is met uw bizonder type.
Nu zullen we ons diagram nog mooier maken. We trekken tusschen 't cirkeltje van wit en de groote buitenste cirkel nog negen cirkels op gelijke afstanden, zoodat we tien afdeelingen krijgen, en plaatsen nu op de lijn van wit naar blauw-paars, van wit uit, op de bovenzijde de cijfers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en er onder 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1. De bovenste cijfers geven de deelen kleur aan, de onderste de deelen wit. We krijgen dus tusschen wit en de verschillende kleuren nog negen deelen wit en één deel kleur, van acht | |
| |
deelen wit en twee deelen kleur, enzoovoort, tot negen deelen kleur en één wit, waarop de kleur volgt, zonder bijmenging van wit.
'n Volgende maal zullen we ons diagram kleuren met pastel, nu houdt ons dat te lang op, omdat 't heel zorgvuldig moet gebeuren. We zullen nu nog even wat zeggen over de kleuren.
Geel is van de drie primaire kleuren de lichtste, en daar 't het meeste 't wit nadert, heeft het ook de grootste kracht, om licht te weerkaatsen. Geel brengt iets van glans, waar en hoe het ook wordt aangebracht; denk maar eens aan de gele glazen, die men dikwijls in de boven-ramen van serre's zet, daar ziet 't er altijd ‘zonnig’ uit, nietwaar. Ik zou nog wel meer voorbeelden kunnen geven, maar ieder kan ze zelf gemakkelijk vinden. Geel is de kleur van de zon, van 't goud... en bezit dus alle capaciteit om licht uit te stralen.
Rood is de middenkleur der primairen, en neemt de opvallendste positie tusschen alle kleuren in. Rood is de meest positieve kleur. Rood is de kleur van het vuur, en is de vertegenwoordiger van warmte; het geeft, waar ook aangebracht, werkelijk een ‘warmte’ -sensatie.
Blauw is de ‘donkerste’ der primaire kleuren, en staat in dezelfde verhouding tot donker, als geel tot licht. Het is een ‘koele’ kleur, een ‘kalme’ kleur, en deelt deze eigenschap mede aan alles, waarbij men het heeft aangebracht. Blauw is krachtig in sterk daglicht, maar wordt neutraal en zwak in de schemering, en verandert veel van tint bij kunstlicht, dit komt door zijn | |
| |
verwantschap met schaduw, en zijn eigenschap om licht te absorbeeren. In alle harmonische combinaties, waarbij blauw is gebruikt, treedt deze kleur het meest op de voorgrond als de ‘natuurlijke’ kleur - de hemel is blauw, nietwaar... Blauw is in zeker opzicht bij de kleuren, wat de noot C. in de muziek is, de grond-toon, de archaeus.
Wat de secondaire kleuren betreft:
Groen is vrijwel de middelste kleur van alle kleuren, die er bestaan, en contrasteert aangenamer met de andere kleuren dan welke tint ook. Dit laat zich ook wel begrijpen, daar in de natuur alle bloemen groene bladeren hebben... tot hun voordeel, daar ze in het groen veel beter uitkomen. In z'n verschillende schakeeringen is groen koel of warm, vroolijk of ernstig, - dit hangt er van af, of het meer naar blauw dan wel naar geel overhelt; over het algemeen kan men zeggen, dat het gewoon effect van groen is dat van een rustige, gematigde, aangenaam-verkoelende kleur, en daar groen weinig kracht heeft, om licht te weerkaatsen, is het een ‘bescheiden’ kleur.
Oranje is de kleur, die bij de secondairen het meest op den voorgrond treedt, daar het bestaat uit rood en geel. Oranje is dan ook een warme kleur, en blijft dat, zelfs in verband met blauw, de koelste van alle kleuren. Oranje kan men de krachtigste van alle tinten noemen, en daarom moet men het in kleeding zoo spaarzaam mogelijk aanbrengen. Als oranje wat getemperd wordt, totdat het op goud gaat lijken, kan men er soms prachtige effecten mee bereiken.
| |
| |
Paars is de donkerste der secondaire kleuren, en nadert het dichtste bij zwart. Het is een kleur op de achtergrond, en ofschoon voor de helft uit rood bestaande, kan men paars toch geen ‘warme’ kleur noemen. Paars verliest spoedig zijn kleur bij afnemend licht, en bij geelachtig kunstlicht, zooals gas of kaarsen, krijgt het een soort van bruinachtige tint.
Paars, in de vorm van purper, heeft altijd gegolden als de koninklijke kleur; purper is evenwel van alle kleuren de ‘gevaarlijkste’ voor een vrouw, om maar zoo onbedacht te gebruiken, daar het teint van maar heel weinigen ongestraft purper verdraagt...
Ik zou u nog veel, heel veel over kleuren kunnen vertellen. Maar alles wat daaromtrent voor u wetenswaardig is, kunt u vinden in mijn boek Kleuren en kleeding... ik geef daarin 'n heele studie over de harmonie der kleuren door overeenkomst of door contrast... Kleuren is nu eenmaal 'n onderwerp, dat m'n volle liefde en belangstelling heeft, want kleuren zijn, zooals ik ze alijd noem, - kleuren zijn de zonneschijn der kunst.
Met een korte buiging en een glimlach eindigde hij zijn les.
De meisjes stonden op, en borgen hun teekenbenoodigdheden weg, en klapten hun tafeltjes tegen den muur.
Zoodra de les was afgeloopen werd hij dadelijk weer de hoffelijke gezelschapsman, die zijn leerlingen zoo'n beetje als zijn ‘gasten’ beschouwde. | |
| |
Vriendelijk stond hij hun te woord, en scheen belang te stellen in alles, wat zij hem wilden vertellen.
Matty kwam hem zeggen, dat zij zijn boek bezat, en er met ‘vreeselijk veel pleizier’ in las, en dat óok zoo goed was het hoofdstuk over het veranderen van kleuren bij kunstlicht, - daar had haar zuster eens iets mee gehad, - o!...
- Verbeeld u, ze had voor 'n avond-toiletje: rose zij, met daarover heen rose tulle, maar stel u voor... de tulle was bij avond lila, gedecideerd lila, nu, wat deed ze toen, - natuurlijk of ze 't expres zóó had bedoeld! en iedereen beweerde 't heel mooi te vinden, - vooral toen ze zei, dat ze 't op aanraden van u zóó had genomen!
- Neen, freule! riep hij werkelijk geschrikt, dat heeft uw zuster toch niet gedaan?
Het meisje barstte uit in een schaterenden lach.
- Natuurlijk niet! zei ze. Leonie is veel te weinig ad rem om daarop te komen. Maar ik zou 't in haar plaats stellig hebben gedaan!
Zij liep, nog lachend weg; en Xander keek naar Jeantje, die zich met een aangeboren natuurlijke bevalligheid den zwart-fluweelen baret op de blonde lokken zette... Het was niet de gewoonte, om handen te geven na een les... anders... hij zou het niet onaangenaam gevonden hebben, om even Jeantje's blanke, zacht-koele, poezele pootje in zijn hand te houden...
Daar schoof zich tusschen zijn aandachtigen blik en het aardige Jeantje, de slanke, maar toch reeds vrouwelijk gevulde vorm van Patricia van | |
| |
Roden. Mooi was dit meisje ontegenzeggelijk, met haar blanke blondheid en haar groote fluweelzwarte oogen... maar waarom liet zij hem zoo koud? Hij vermoedde in haar de wetende, welbewuste vrouw in de gedaante van een naïef jong meisje, - en de veronderstelling, dat deze jeugd heel weinig echte jeugd bezat, was hem onsympathiek. Hij kon de argelooze kinderlijkheid van een Jeantje waardeeren, en even goed de rijpere charme der volwassen vrouw, maar weinig hield hij van de perverse geestesgesteldheid van het hypermoderne jonge meisje, met haar geraffineerde instincten en haar blasé ziel... En dat Patricia zoo was, als hij haar zich dacht, bleek hem telkens weer uit de wijze, waarop zij zich gedroeg, uit haar bestudeerde houdingen, haar ‘port de reine’, de manier, waarop zij zich laissait regarder uit haar knowing eyes vooral...
Mooi was zij, heel, heel mooi, van een beeldschoonheid, die zijn aesthetisch gevoel bevredigde, maar in geen enkel opzicht zijn zinnelijkheid deed ontwaken. Ook kleedde zij zich goed; nooit moest hij in zichzelve glimlachen over haar keuze van model of kleur, zooals bij de anderen vaak; en wat zij droeg, droeg zij met een rustige gratie... Zoo ook nu weer haar aansluitende robe van Nattier-blauwe faille met een col corolle, afgezet met een smal randje petit gris... en zonder zich ooit op den voorgrond te dringen, zonder veel te spreken, of zich te bewegen, trok zij toch vanzelf aller aandacht tot zich, en ofschoon zij zich in hautaine schijn-onverschilligheid hield, alsof | |
| |
zij daarvoor ongevoelig bleef, was dit toch precies wat zij wenschte...
Toen het meisje het lokaal verliet met een koelen groet naar hem, was hij in der wille, om schertsend te zeggen:
- Good bye, dear Lady Disdain! toen hij zich opeens bedacht:
Was het niet Dinsdag vandaag? de dag, waarop zijn nieuw vriendinnetje Elise Rovenius en hij op denzelfden tijd hun lessen eindigden?
Hoe had hij dat kunnen vergeten... hij wisselde altijd graag een paar woorden met haar, en als hij zich niet haastte, zou zij, als de schuwe vogel die zij was, alweer zijn weg-gevlucht.
Hij moest haar vertellen van de pendeloque, die hij voor haar had ontworpen, maar hij had de teekening niet bij zich, zij moest die maar weer eens komen halen, vond hij.
En hij glimlachte in zichzelf, terwijl hij zich haastte door den tuin, omdat er een plan in hem opkwam: waarom zou ze nú niet met hem meegaan naar huis, en bij hem de lunch blijven gebruiken...?
|
|