| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Toen, in de oorlogsjaren, het onmogelijk werd, om de jonge meisjes, ter voltooiïng hunner opvoeding, naar het buitenland te zenden, kwamen een paar ondernemende dames, de zusters Junod, op het geniale denkbeeld in Den Haag een school voor educatie op te richten, een etablissement, bestemd voor jonge meisjes uit de hoogere standen, in den geest van de weelderige scholen van Ascot, Brussel, Vevey of Genève, een inrichting de tout premier ordre.
Zij waren verstandig genoeg om te begrijpen, dat er aan het hoofd een Directrice moest staan met een welklinkenden naam, hetgeen vertrouwen zou geven omtrent het gedistingeerd-degelijke karakter der onderneming. En zij waren zoo gelukkig, de in alle opzichten gewenschte persoonlijkheid te vinden in mevrouw de douairière van der Borch van Lichtenvoorde, een Directrice, zooals zij er nooit een betere hadden kunnen verlangen, eene, die hun geheel de vrije hand zou laten, en die het cachet gaf, dat zij terecht als een absolute vereischte beschouwden. Mevrouw van Lichtenvoorde was een | |
| |
patricische verschijning, met haar uiterst gesoigneerd voorkomen, van haar keurig-gekapte, zilverwitte haar tot haar gemanicuurde spitse vingertoppen toe. Zij kleedde zich steeds met een onberispelijken smaak; had altijd en voor iedereen haar leeg-serenen glimlach, en haar inhoudsloos-beschaafd gesprek; zij was de prachtige nulliteit, die de dames Junod behoefden, en waarachter zich de bescheidener figuren hunner, in het wereldsche leven niets-beteekenende persoonlijkheden konden verschuilen, als achter den vlakken vorm van een bord-papieren pop, die zij door hun wil deden bewegen, door hun stem lieten spreken, door hun oogen lieten zien.
Op het inzicht, het overleg, het beleid der dames Junod dreef de geheele zaak. Zij namen de besluiten, zij gaven de orders, zij regelden de gansche inrichting... en mevrouw van Lichtenvoorde gehoorzaamde glimlachend, in lijdelijke onverschilligheid.
Het had de dames Junod niet veel moeite gekost, om het voor hun plan benoodigde kapitaal bijeen te krijgen, daar eenige berekenend ondernemende financiers er een goede speculatie in zagen. De dames Junod verbonden geen internaat aan hare school, in de overweging, dat de inrichting dan waarschijnlijk te niet zou gaan, zoodra de grenzen naar het buitenland weer open-stonden; een groot gebouw werd aan het Lange Voorhout gekocht, en ingericht voor de opname van dertig dag-leerlingen, die gesplitst werden in drie afdeelingen A, B, en C.
Het huis had aan weerskanten van de voordeur | |
| |
met de smal-lange ramen er naast, twee ramen, en daarboven vijf, waarvan het middelste venster, - dat van de docenten-kamer, - driedeelig was. Beneden-links werd de hooge ruime suite tot salon en eetkamer bestemd; rechts bevond zich de kamer van de Directrice, het trappenhuis, en de keuken, terwijl een breede marmeren gang van de voordeur rechtstreeks voerde naar de deur met het gekleurd glazen boograam, die leidde naar den tuin.
Op de eerste étage was de linker-suite ingericht tot de lokalen A en B, rechts vóór trof men lokaal C en daarnaast de docenten-kamer, terwijl de slaapkamer der Directrice aan den tuinkant gelegen was.
De dames Junod, die natuurlijk inwonend waren, vergenoegden zich met de drie aan den voorkant van het huis op de zolderverdieping gelegen lage kamers; en in den tuin was een houten gebouw opgetrokken, dat dienst deed als dans-zaal, muziek-zaal, en teeken-zaal.
Het leerplan en de inrichting van het geheele Instituut werd door de dames Junod met de uiterste zorgvuldigheid samen-gesteld.
Er was maar één leerjaar, en er werden slechts leerlingen van één soort leeftijd toegelaten, die dus allen hetzelfde onderwijs ontvingen.
Het aantal leervakken was beperkt tot uitsluitend die, welke dienen konden, om de finishing touches aan de opvoeding te geven; dus: talen, maar alleen conversatie en literatuur; handwerken; calisthenie en plastiek en dans; muziek en zang, maar ook deze alleen als factor voor het gezelschapsleven... | |
| |
er werden den leerlingen muziek-stukken en zangnummers ingestudeerd, die zij konden voordragen, - evenals de lessen in de Hollandsche taal verdeeld waren in literatuur en voordrachtkunst - verder: teekenen, schoonheidsleer, en kunstgeschiedenis, en dan: wellevenskunst.
In Elise Rovenius, een kennis van mevrouw van Lichtenvoorde, bij wie zij haar eenige malen op bezoek hadden aangetroffen, vonden de dames Junod de meest geschikte onderwijzeres voor dit speciale vak, die zij maar konden verlangen. Elise was een meisje van zeer goeden huize, en geparenteerd aan verschillende aanzienlijke familiën der residentie; zij bezat veel smaak en tact, zij was zachtzinnig, en uiterlijk van een beschaafde bevalligheid... en haar omstandigheden waren van dien aard, - als onbemiddeld meisje was zij na den dood harer ouders alleen achter-gebleven - dat zij een flink salaris wel met vreugde aanvaarden zou.
En Elise, - zij hadden haar dadelijk voor plichtgetrouw en verstandig gehouden, - legde zich met hart en ziel toe op haar taak; zij abonneerde zich op verschillende dames-tijdschriften, zij bestudeerde boekwerken op het gebied van ‘de vrouw’; en de meisjes hielden van hare lessen, zij vonden ze ‘gezellig’; en Elise beijverde zich dan ook haar uren zoo interessant mogelijk te maken. Vooral de lessen in practische wellevenskunst werden door de meisjes zeer geappreciëerd; en het was aardig om te zien, hoe serieus zij deze opvatten, en hoe zorgvuldig zij er zich voor hoedden een misslag tegen de vormen te begaan. Wel, - zij waren | |
| |
allen min of meer op den huwbaren leeftijd, nietwaar, - zeventien, achttien, negentien jaar, sommigen waren zelfs reeds geëngageerd, en allen stelden er prijs op, een onberispelijke ‘vrouw des huizes’ te worden. ‘Ik hoef hun niet veel te leeren’, glimlachte Elise wel eens, in hoofdzaken weten zij alles al zelf, en het waren dan ook meestal slechts geringe fouten, die zij te verbeteren had... een meisje roerde bij het theeschenken de kopjes om, alvorens ze rond te geven... of dergelijke kleinigheden. Maar zij breidde haar onderwijs uit tot kleeding en huis-inrichting, en hier kon zij haar leerlingen vele nuttige wenken geven. Inderdaad sloten haar lessen zich dan ook aan bij die van Xander Renck, zooals hij had gezegd... want beiden trachtten zij bij de meisjes het schoonheids- en kunstgevoel te ontwikkelen.
Xander Renck...
Na den oorlog had de school voor een moeilijke crisis gestaan. Toen het weer mogelijk was, zonden de ouders hun kinderen liever naar het buitenland, dan hen in den Haag te laten blijven. De school ‘voorzag niet meer in een bepaalde behoefte’, en niemand van degenen, die als onderwijzend personeel aan het Instituut verbonden waren, bezat zóóveel invloed, dat de Haagsche familiën er door gesuggereerd konden worden. Bovendien trouwden er twee leeraressen; zij, die les gaf in handwerken, maar deze werd spoedig en goed vervangen door Marietje van Angerlo, - en de onderwijzeres in teekenen, aesthetica en kunstgeschiedenis.
| |
| |
Toen kwamen de dames Junod op een schitterenden inval; zij benoemden den sierkunstenaar Alexander Renck als leeraar aan hunne inrichting.
Xander Renck was ‘in de mode’. In korten tijd had hij zich weten te maken tot een persoonlijkheid over wien iedereen sprak. Hij ontwierp ‘individueele’ sieraden, ‘individueele’ waaiers, ‘individueele’ kussens, ‘individueele’ vazen, en al dergelijke dingen meer, die alleen bij één bepaalde persoon konden behooren, en niet bij een ander. Hij teekende kleederen en hoeden en kamerinrichtingen; hij gaf den toon aan bij het decoreeren van huizen, het aanleggen van tuinen, het plaatsen van tuin-meubelen; hij was de arbiter elegantiarum der heeren-kleeding, - en toen hij tegen Elise Rovenius had gezegd: ‘dan zou ik de nasturtium tot mode-bloem voor 'n button-hole decreteeren...’ was dit geen pedante aanstellerij, maar de onbewuste overtuiging, dat hij slechts een paar maal met zoo'n bloesem in het knoopsgat behoefde te verschijnen, om algemeen navolging te vinden. Zoo was 't immers ook gegaan met de roode roos, den dubbelen witten anjelier, de gardenia, bijna zoo groot als een kleine chrysant, de anemoon, de vijf of zes viooltjes zonder blaadjes voor het thee-uur, - altijd alle bloemen, zonder blaadjes, in tegenstelling met vroeger, - de bleekviolette cattleya, of de vaalgroene, met roestbruine vlekken bestrooide cyprepedium?... Was ook hij het niet geweest, die de bloem-wijnglazen in de mode bracht, de gekleurde tulpen-kelken op langen, ijl-ranken steel? En de platte parelmoeren | |
| |
overhemdsknoopjes in platina-rand gevat? En den donkeren wandelstok met gladden gouden knop? en de veeren in het dames-kapsel à la Marie Antoinette?... en wat al niet meer!
Zijn steeds stijgende vogue had Xander Renck het leven gebracht, waarnaar zijn geheele natuur gebiedend verlangde. Een leven van schoonheid, een leven van comfort en luxe. Hij bewoonde een aangenaam, geheel modern ingericht huis op de Groot-Hertoginnelaan, en geen enkel detail was er aan zijn woning, waarmede hij zich niet zelf had bemoeid. Dat begon al met de fraaie gebeeldhouwd eikenhouten voordeur, en zette zich voort in de hall, in de eet- en ontvang-kamer, zijn atelier, en alle verdere vertrekken, portalen en corridors.
In de kringen der upper ten was Xander Renck een onmisbaar factotum geworden; hij werd er in alle zaken geraadpleegd, maar er evenzeer als gewaardeerde gast ontvangen. Vele vrouwen idolatreerden hem; een drom van bewonderende jonge mannen omringde hem steeds, en volgde met devotie elk zijner bewegingen na; Xander Renck was dans le train, hij kon voor zijn prestaties de ongeloofelijkste honoraria bedingen; hij werd om het zeerst geprezen en vereerd; maar aan den anderen kant had hij van vele afgunstigen en zij die zich ‘ware’ kunstenaars noemden, een minachtenden smaad, een hoonenden spot te verduren. Er werd zelfs een verbitterde en hardnekkige campagne tegen hem gevoerd in vele organen der pers; zijn succes werd hem aangerekend als een blaam; zijn naam werd nooit | |
| |
anders dan met een sneer genoemd, en hem werd zelfs op hoogen toon alle werkelijke verdienste ontzegd.
Maar Xander Renck glimlachte met de grootste zielekalmte om de boosaardigste uitingen, en hij zei: - Ik ben veel te blij, dat ik vijanden heb. Vijanden zijn de onvermijdelijke nasleep van het succes, en hoe grooter het succes, hoe grooter de sleep. Vijanden zijn me noodig als brood. Want elke actie wekt reactie, elke beleediging wekt verontwaardiging, - en daarom is juist de felste afkeuring, de overdrevenste schimp me 't meeste van nut. Als ik een onbeduidend mensch was, zou men mij wel met rust laten, mij wel achteloos voorbij gaan. Het zijn je vrienden niet die je reputatie maken, het zijn je vijanden, die dat doen.
Ik heb, - en dat weet ik zeer goed, wel degelijk mijn verdienste. Ik ben geen produceerend kunstenaar, en daar geef ik mij ook niet voor uit, - al ‘maak’ ik wel eens iets oorspronkelijks en iets eigen persoonlijks. Maar ik ontwikkel en veredel het artistieke aperceptie-vermogen van het publiek. En ik ben er mij van bewust zelf een zuiver-artistieke smaak te bezitten, - ik kan inderdaad het mooie van het leelijke onderscheiden, en wat meer zegt: ook beredeneeren en uitleggen, waarom iets leelijk is, en iets anders mooi.
Ik ben heusch niet alleen ‘humbug’, niet alleen ‘aanstellerij’, niet alleen ‘schijn zonder inhoud’; mijn daden worden niet uitsluitend pour la galerie gedaan, zooals men denkt, dat wil zeggen, zooals sommigen beweren te denken. Ik ben nu eenmaal | |
| |
in de gelukkige conditie van iemand, die vanzelf, zonder er moeite voor te doen, de aandacht trekt, - ik hoef niet, zooals Alcibiades de staart van mijn hond af te snijden, of zooals Herostratus de Tempel van Diana in brand te steken, om de belangstelling gaande te maken, - en dat mijn gewoonste handelingen, mijn eenvoudigste woorden worden opgeblazen tot wereld-schokkende gebeurtenissen, - wèl, dat is mijn schuld natuurlijk niet, - ofschoon... ik dat overigens heel prettig vind, daar het mijn carrière ten zeerste ten goede komt!...
De persoonlijkheid van Xander Renck was er eene, met wie men ‘dweepte’, of die men ‘niet uit kon staan’. En zijn ‘succes bij de vrouwen’ werd hem smalend verweten, als de voornaamste factor van zijn maatschappelijk slagen.
- In zeker opzicht, zei Xander, heeft men hierin geen ongelijk. Win de vrouw - en je wint de wereld. Toch leg ik er me nooit op toe, om conquêtes te maken, - daarvoor zijn de vrouwen me allen veel te lief... en veel te onverschillig. Een verovering willen maken is een keuze hebben gedaan. En 'n keuze heb ik tot dusver nog niet kunnen doen...
Als je mij vraagt, waaraan ik 't goede resultaat van m'n ondernemen heb te danken, dan geloof ik, dat 't hierdoor komt: ik pas zoo precies in de Haagsche sfeer. Ik weet zoo volkomen goed, hoe men daar voelt, hoe men daar denkt, en wat men daar verlangt... -
Xander Renck's plaatsing aan het Instituut had de kwijnende belangstelling voor Lichtenvoorde weer doen herleven. Zijn leeraarschap gaf cachet | |
| |
aan de school. En daar zijn onderwijs werkelijk uitstekend was, en zijn levensgemakkelijkheid hem een aangenaam docent deed zijn, waren weldra weer de dertig leerlingen, die het bestaan der inrichting mogelijk maakten, compleet, en moest men zelfs vele aanvragen weigeren.
In het geheele Instituut werd de weldadige invloed van zijn tegenwoordigheid gevoeld. De algemeene geest werd opgewekter, het interesse in de belangen der school vermeerderde bij de lesgevenden, en niemand verontschuldigde zich meer voor een vergadering. En de diners en de soirées, die vroeger als een te vervullen ‘plicht’ werden beschouwd, kregen het werkelijke karakter van een genoegelijke ontspanning.
Ook voor de ouders en familie-leden der leerlingen, die eertijds de soirées aanzagen als een ‘school-uitvoering’, waarnaar zij welwillend kwamen luisteren en zien, werden deze een nieuw soort amusement, en mevrouw van Lichtenvoorde, die deze verandering natuurlijk duidelijk voelde, verheugde er zich in, en vond zich volkomen thuis in haar rol van recipiëerende gastvrouw.
De inrichting Lichtenvoorde bloeide meer dan ooit. Reeds lang voor den aanvang van het leerjaar waren alle plaatsen der leerlingen besproken, en moesten verscheidene aanvragen worden afgeslagen. Het Instituut Lichtenvoorde, met zijn aristocratisch voorkomen, zijn knecht en keurige kamermeisjes, zijn comfortabele lesuren van tien tot één en van drie tot vijf, de samenstelling der leervakken, zijn élite onderwijzend personeel, zijn deftige Direc- | |
| |
trice, concurreerde op succesvolle wijze met de buitenlandsche scholen, en was thans op hechter grondslag gevestigd dan ooit.
| |
II.
Elise Rovenius had zich gekleed voor haar bezoek aan Xander Renck.
Haar opwinding was, hoe meer het uur naderde, àl toegenomen. Haar zachte blijdschap verscherpte zich tot een bijna angst-gevende en pijn-doende vreugde. Een kloppende onrust doorbonsde haar slapen, haar vingers grepen in hun zenuwdrift de dingen verkeerd aan, en lieten ze vallen; zij kon niet vinden wat zij zocht... helle vlammen schoten haar naar de wangen... en haar adem stokte haar in de keel.
Bedaar toch, bedaar toch, vermaande zij zich. Wat moet hij wel van je denken, als hij je ziet komen, één rillende zenuw, te bevangen om een enkel woord er uit te brengen. Beheersch je toch... is 't niet zelfbeheersching, die jij je meisjes voorhoudt als eerste plicht? En jij... je bent toch veel te oud, om je zoo toe te geven...
Zij kromp even, snel, in elkaar. Te oud... dat was het juist. Zij was niet jong meer... en met de strengste onmeedoogendheid critiseerde zij zichzelve, terwijl zij zich eindeloos in den spiegel bekeek. Was hier niet weer een rimpel... waren haar oogen niet slap omwald... werd haar hals niet te mager en pezig... en onbarmhartig pijnigde zij zich, er op gespannen om feilen bij zichzelf te | |
| |
ontdekken. Zij keek... zij keek zóólang, totdat haar eigen gezicht haar voorkwam van een monsterachtige leelijkheid te zijn, en zij een afschuw van zichzelve kreeg.
Toen sprong zij op. Ik ben dwaas, ik ben krankzinnig, dacht zij. En als ik zoo blijf doen, durf ik niet eens naar hem toe te gaan...
Zij kleedde zich met koortsachtige haast. Zij zag, hoe haar vingers trilden, toen zij de breede veters vast-strikten van haar taupe-kleurige suède schoentjes... en zij moest slikken, om de tranen, die haar kropten in de keel, te onderdrukken. Om 's hemelswil, niet schreien!
Zij wendde bruusk het hoofd af, als zij voorbij een spiegel kwam. En eerst toen zij geheel gereed was, ging zij voor haar spiegelkast staan met een zucht.
Maar haar gezicht leefde op in een prettige gerustheid, want het ensemble viel haar waarlijk mee. Haar tenger figuurtje had een jeugdige allure, en haar robe-tailleur van leverkleurige zijde kleedde haar uitstekend. Lief zag zij er uit, ontegenzeggelijk lief, in haar aardig jurkje met gladde rechte blouse, even onder de heupen aangezet op een in plooien geperst rokje, en op de borst geborduurd langs de ronde uitsnijding in vroolijk rood en blauw; de korte mouwen lieten haar fijne, dunne armen bloot, en mooi kleurden op haar blanke huid de antieke armbanden van zwart email, met sterren van kleine pareltjes bezet. En nu, met haar tailleur-jacquet van onberispelijke coupe, zag zij er ook heel aardig uit, - en de kleine toque van zwart- en goud | |
| |
met kanten voile-sluier flatteerde haar bepaald.
Zij draalde nog... en aarzelde... en keek...
Toen, in een vrees, dat zij later dan drie uur bij hem zou zijn, en anderen bij hem aantreffen, greep zij haar zilveren tasch, haar handschoenen en parasol, en jaagde de kamer uit.
Zij nam lijn 1 om op lijn 7 te kunnen overstappen voor de Groot-Hertoginnelaan. Het korte eind van de Frederikstraat wilde zij zelfs niet loopen; zij wilde niet zoo geëchauffeerd en met roode zenuw-vlekken in het gezicht bij hem aankomen...
In de tram trachtte zij zinnen te formuleeren, waarmee zij haar komst inleiden kon... maar niets viel haar in; zij was werkelijk veel, veel te nerveus... Haar lippen en keel waren droog, en in haar handschoenen voelde zij haar handen machteloos en koud. En toen zij in de Groot-Hertoginnelaan liep, beproefde zij zich nog gerust te stellen, door de gedachte, dat, als zij niet wou, zij niet hoefde te gaan... en fascineerde zij zich met de voorstelling van hoe hij, den eerstvolgenden keer haar ontmoetend, teleurgesteld-verwijtend zou zeggen:
- Ik heb u Woensdag de hééle middag vergeefs gewacht...
Maar zij wist natuurlijk veel te goed, dat zij wèl wilde gaan, en het volgende oogenblik had zij haar aarzeling definitief tot een einde gebracht, door te drukken op den knop der electrische schel.
Een in het zwart gekleede knecht opende haar de deur, en vóór zij een kaartje had kunnen geven, | |
| |
vroeg-zeide hij: Freule Rovenius? en dan: Wilt u mij maar volgen?
Het was haar, als zweefde zij de trappen op. Een tintelende vreugde jubelde door haar heen: hij verwachtte me... verwachtte me... hij vergat onze afspraak niet...
En toen hij voor haar stond, en haar eene hand met beide de zijne omvatte, en met zijn warme hartelijkheid zei:
- Dat doet me pleizier, dat u onze afspraak niet hebt vergeten... jubelde haar die vreugde nòg van het gezicht, en maakte haar bijna mooi.
En toen hij, op zijn vraag, haar mantel-jacquet van haar aannam, en zij voor den spiegel stond, om den sluier over haar toque terug te slaan, en zag, hoe aardig de krulletjes haar gezicht omlijstten... dacht zij hetzelfde als hij:
'n Lief kopje, met 'n lieve expressie... en 'n rank, bevallig figuurtje.
- Kijk, zei hij, en hij wees naar het houtvuur in den haard, dat is nu niet alleen verwijfdheid van me, dat ik nu nog stook, - maar, weet u, ik zie zoo'n vuur zoo graag... 't geeft 'n vroolijkheid, 'n intimiteit aan de heele kamer... en bovendien ik houd van vuur, 't boeit me, ik vind 't mooi... ik zie dat u me begrijpt, dat u ook gevoelig is voor de sensaties, die vuur in je evoqueert...
Hij had een fauteuiltje voor haar bij-geschoven, gaf haar een gebeeldhouwde voetenbank. En terwijl zij de riempjes los-knipte en langzaam haar handschoenen uittrok, luisterde zij naar hem, en elk zijner woorden verrukte haar...
| |
| |
- De kleuren van een houtvuur, zei hij, terwijl hij voor den haard bleef staan, zijn de mooiste, die ik ken. Dat spelen en afwisselen van de glanzende nuancen is betóóverend gewoon. Hebt u ooit zoo een prachtig blauw gezien, zoo'n magnifiek helder rood... en dan dat geheimzinnig groen, dat telkens even coquet te voorschijn schiet tusschen 't violet en goudgeel...
- En ook de vormen zijn zoo mooi! juichte zij enthousiast. Zie, zie die grot van vuur... de wanden lijken vloeiend goud... maar zij kleurde, ziende met hoeveel welgevallen hij haar gade sloeg, en kleurde nog dieper, toen hij zei:
- U hebt 'n fijn ontwikkeld schoonheidsgevoel, u ziet overal 't mooie, waar 't te zien is.
De intonatie zijner stem, meer nog dan de woorden zelf, ontroerde haar. En toen opeens herinnerde zij zich een gesprek, waarbij zij tegenwoordig was geweest, en hoe toen Bertha van Berlicum zijn vriendelijkheid tegen alle vrouwen geprezen had...
- Tegen àlle vrouwen, had Susanne de l'Aunar, met een eenigszins ironischen nadruk gezegd, waarop Bertha van Berlicum met vuur hem verdedigd had:
- Ja! maar dat is juist zijn charme! tegen alle vrouwen is hij beminnelijk, krijgt z'n stem 'n innige, teedere klank.
En toen weer Susanne, een beetje droog:
- Zeker, dat is z'n charme... maar 't kan toch soms tot vergissingen aanleiding geven...
De herinnering schrijnde haar, en bleef schrij- | |
| |
nen... Vergis ik mij nu? vroeg zij zich zelve twijfelend af, - en bedoelt hij niets met zijn hartelijkheid, wil hij er niet mee te kennen geven, dat hij mij graag mag, en mij om mijzelve waardeert...?
Maar spoedig herstelde zij zich. Wat doet het er toe! vroeg zij zichzelve af, trotsch en nederig tegelijk. Lààt hij dan maar ook anderen het hof maken, als hij naast al die anderen ook notitie neemt van mij...
En in de geresigneerde rust van deze gedachte, kon zij nu ook wat bewuster aandacht schenken aan haar omgeving; tot dusverre had zij zich slechts in een hooge, zonnige ruimte gevoeld... nu zag zij, dat zij zat in de achterkamer van een suite, waarmede de groote achthoekige serre tot één geheel was gemaakt. En zij vroeg:
- Is dit uw atelier?
- Dit is m'n atelier, bevestigde hij. 't Heeft er niet veel van, denkt u zeker? vroeg hij lachend.
Zij glimlachte ook, en blikte om zich heen, ja, ze zag daar wel een teekentafel... en een groote schrijftafel, met papieren bedekt... maar overigens... de geheele suite was meer ingericht als het verblijf van een rijken aristocraat, die niets anders heeft te doen dan zijn milieu in te richten met verfijnden smaak, dan om een verblijf te wezen, waar hard en ernstig werd gewerkt... en dat zeide zij hem, hem aanziend met haar devootbewonderende oogen.
- Toch werk ik heusch wel ernstig en hard, verklaarde hij. Ik heb meestal zooveel opdrachten, | |
| |
dat ik soms bezig ben tot diep in de nacht. In de ochtenden heb ik m'n twaalf uur les in de week aan uw school; 's middags ontvang ik geregeld; dat moet ik wel doen, om m'n relaties aan te houden, evenmin als ik ook 't gezelschapsleven verwaarloozen mag... nu, wat blijft er dan van zoo'n dag aan werk-tijd over? Toch is de hoeveelheid arbeid, die ik aflever, enorm... maar dat komt, omdat ik de gelukkige gave heb, gemakkelijk en snel te kunnen werken.
- Wilt u 's zien, waar ik nu aan bezig ben?
Hij gaf haar een waaiervormig perkament in de hand:
- Dit wordt 'n waaier voor mevrouw van Weliën van de Rauwenburg... kent u haar? ze is heel lang, heel smal en slank, met een hals zoo dun en rank als de vrouwen van Ghirlandajo's schilderijen... ze kleedt zich altijd in vlottende gewaden met veel gracieuse sluiers en slepen... en haar gang en haar bewegingen hebben altijd iets geonduleerds... wel, wat is natuurlijker dan dat ik haar door ‘iets golvends’ in haar waaier karakteriseer? Daar hebt u 'n stukje zee... met 'n mooie blauwe hemel erboven, en 'n paar meeuwen voor decoratie, 't geheel werd anders te leeg.
- O, hoe prachtig zijn die schelpvormig omrollende golven, riep Elise in oprecht enthousiasme. Wat 'n kleuren hebt u daarin gezien!... dat bleeke zeeblauw en dat fijne groen en zilvergrijs, subliem!
- En 't aardigste is, zei hij, als de waaier wordt open en dicht geklapt, dan zal 't werkelijk zijn of de meeuwen bewegen.
| |
| |
- Hebt u niet, vroeg zij, en het kostte haar moeite een tikje jaloezie te verbergen, voor freule Rosenvelt 'n waaier geschilderd met één enkele zwarte, zich ontbladerende roos op 'n parelmoerkleurig fond?
- Was dat geen prachtige zet? lachte hij, vroolijk als een jongen. Zij poseert zoo graag als ‘enigmatieke natuur’, - wel, daar had ze haar ‘enigmatieke’ natuur op de meest poëtische wijze in beeld gebracht!
Maar vertelt u me nu eens: hoe bevalt u m'n huis?
Elise bloosde. Zij kon maar geen andere dan vluchtige indrukken van haar omgeving krijgen, nu hij aanwezig was, en zij naar hem luisterde...
Zij keek om zich heen, en trachtte aandachtig rond zich te kijken:
- Ik weet niet, wat ik het eerst bewonderen moet, zei ze verlegen. Alles... alles is hier zoo mooi, 't lijkt wel 'n klein museum... Hoe prachtig is de grijs-marmeren schouw, en hoe typisch zijn die hooge koperen lantaarns aan weerskanten. En wat mooi is 't eikenhouten beschot, en de in vakken verdeelde zoldering... u hebt dat zeker allemaal zelf zoo laten inrichten?
- Ja, zei hij met bescheiden trots. Ik mag wel zeggen, dat er geen enkel detail is in m'n huis, waarover ik m'n aandacht niet heb laten gaan. En 't heeft dan ook zeker wel vijf jaar geduurd, eer ik 't 'n beetje had, zooals ik 't hebben wou. Mooie dingen verzamelen gaat ook niet zoo gauw, nietwaar? je moet je tijd afwachten...
| |
| |
En je hebt met zooveel dingen rekening te houden... 't is niet alles even eenvoudig... in Zuidelijke landen heb je 't probleem op te lossen om zooveel mogelijk frissche lucht in huis te krijgen en tegelijk de zengende zon buiten te sluiten. In de Noordelijke landen wil je evenwel de zon zooveel mogelijk toegang geven... Dan is ook van veel belang de windstreek, waarin je kamer gelegen is. 't Zuiden en 't Zuid-Oosten met hun bijna voortdurend binnen-schijnende zon, vragen om koele kleuren. Daarentegen 't Noord-Westen en 't Westen met hun over 't algemeen koud grijs licht, eischen warmer, levendiger kleuren; oranje, geel, diep-rood... Groen, blauwgroen, blauw, violet, dat zijn de geëigende nuancen voor op 't Zuiden liggende kamers. Zooals u ziet, kon ik hier op 't Noorden heel wat kleur verwerken... zei hij, even wijzende op de warm-tonige Smyrnatapijten over den parkethouten vloer, - en hebt u al gelet op m'n mooie muur-bekleeding?
Neen, Elise had er nog niet op gelet... zij luisterde met zoo'n intense belangstelling naar zijn woorden, die haar deden begrijpen, waarom zij straks zoo'n heerlijke impressie van warmte en licht had gekregen bij het betreden van zijn kamers... Nu stond zij op, om de wand-bekleedingen van dichtbij te bekijken, die boven de eikenhouten betimmering waren gehangen.
- Dit, zei hij, is 'n Toskaansch Renaissancedamast... met de palmetten, die de Gothische granaat-appelen vervingen. En nu is 't eigenaardige, dat in 't patroon nog de knoestige Gothische takken | |
| |
zijn te herkennen, al doen ze ook al hun best, om 'n soort banden voor te stellen, die zich door de palmetten slingeren en deze onderling verbinden. Maar hebt u ooit zulke verrukkelijke tinten gezien? Wat moet dat 'n weelde, een kleuren-rijkdom zijn geweest, 'n orgie van brandend rood en vlammend groen, en van betooverend blauw... als ze nú nog, na al die eeuwen, zóóveel kunnen doen! En hier aan deze kant... dat is 'n Spaansch fluweel in twee kleuren: rood en geel met 'n verguld-zilveren draad er door... hoe wòndermooi doet dat bleeke goud tegen 't matte en toch nog zoo warme Spaansche rood... hier hebt u ook nog de invloed van 't granaatappel-patroon, maar 't lijken hier wel artisjokken in 'n omrankende bladversiering, waarin de Moorsche nawerking heel merkbaar is...
En hier aan deze wand, - hij wees naar het breedere muurvlak aan de overzijde van de schouw, dat is de glorie van m'n hart: 'n zijdestof van Philippe de Lassalle, uit de tweede helft der 18e eeuw; let eens op de teekening van die prachtige groote bloem-kransen, met korenaren doorvlochten, en de schitterende vogels... is 't niet, of ze geschilderd zijn?
Nu zult u wel vragen: hoe komt hij daaraan; maar dat zal ik u vertellen: ik heb 't cadeau gekregen. Neen, zoo'n Croesus ben ik niet, dat ik zulke dingen zou kunnen koopen... Ik heb 't cadeau gekregen van de jonge van Till van Overschagen, u weet wel, die pas getrouwd is met freule Weersma de Weth; hun huis heb ik | |
| |
ingericht... en zóó naar hun smaak, dat ze me behalve m'n honorarium ook nog 'n cadeau wilden geven... nu, van Till wist, dat ik voor deze wand nog 'n bekleeding zocht, en dit tapijt is hij voor mij machtig geworden bij Christie's in Londen, u weet wel, waar altijd die groote en kostbare veilingen plaats hebben... die twee andere tapijten zijn afkomstig van 't kasteel de Eggink in Overijssel; toen de oude graaf Harro van Eggink stierf, werd 't kasteel verkocht en hebben de kinderen me die billijk overgedaan.
Elise luisterde naar zijn aangename stem; zij vond het aardig van hem, dat hij haar dit alles zoo vertrouwelijk vertelde; en hij genoot van haar gulle belangstelling en argelooze bewondering, en hij maakte haar opmerkzaam op nog méér mooie dingen.
- Dat schoorsteenstuk... mooi donker zijn die bloemen geworden door de voortdurend er langs stijgende warme lucht, - is ook 'n cadeau. Mevrouw van Linde gaf 't me, toen ze haar antieke eetkamer liet ombouwen in moderne stijl. En deze tafel, waaraan ik altijd werk, is zoo maar niet ‘'n tafel’, 't is 'n echte ‘Kent’; ziet u eens naar de gebeeldhouwde zijkanten... en is dit geen prachtig glas... hij nam de viooltjes even uit een kristallen beker op hoogen voet, en liet het glas haar zien: dit is van 1733; David en Jonathan zijn er op gegraveerd, en hier staat de naam: Jonkheer David Josias van der Does... oud dertien jaren. Grappig idee, hè, dat ze aan zoo'n kind zoo'n beker gaven, en hij zal er ook | |
| |
bepaald wel uit gedronken hebben, ook al is 't glas naar onze begrippen voor wijn veel te groot... dat is 'n stuk uit m'n eigen familie van moederskant...
- Wat hebt u veel, veel mooie dingen... zuchtte zij, veel te veel, om in zoo'n korte tijd goed te zien... en lachend antwoordde hij:
- Wel, ik hoop, dat u heel, heel dikwijls terug-komen zult!...
Zij bloosde gloeiend rood. Was het niet precies, of zij dit gezegde had willen uitlokken? Maar dat zou hij van haar toch niet denken, nietwaar? van háár niet! hij had haar nu toch óok uitgenoodigd om te komen... hij wist heel goed, dat zij geen opdringerig schepsel was... zou hij niet?
Om haar verwarring te verbergen boog zij zich over een museum-tafeltje, een vierkante met glas overdekte lade van glanzend gepolijst hout op slanke pooten met verguld beslag. Zij zag zilveren reukflaconnetjes, en snuifdoozen, en bonbonnières van email, en lodderein-doosjes en een mooien antieken waaier.
- Die dingen zijn allemaal familie-stukken van mij, er is niets gekochte bij. Die waaier is 'n Louis Seize, in gouache geschilderd op perkament... zooals u ziet, is 't zilver, waarmee 't ivoor is ingelegd, heelemaal zwart geworden... maar ik laat 't zoo... zeg maar uit piëteit. -
Ja, zei hij, als u zoo rona-kijkt, merkt u wel, dat er in m'n omgeving heelemaal niet wat men noemt ‘stijl’ zit. Ik heb m'n milieu dan ook niet volgens 'n vast plan ingericht, maar 't langzamer- | |
| |
hand voltooid. Stijl-kamers, - ik heb er genoeg ingericht, maar volgens mijn gevoel hebben ze meestal iets onhuiselijks, iets stijfs... en vindt u 't nu zoo erg, dat deze stoel 'n Empire is en deze 'n Queen Anne en die 'n Louis Seize... 't is toch 'n aardig amalgama geworden, niet? vroeg hij lachend.
- Er is hier iets, wat er veel meer op aankomt dan stijl, zei ze, en dat is harmonie...
Hij keek haar heel vriendelijk aan.
- En u vindt, dat er hier bij mij harmonie heerscht? Dat doet me pleizier, dat doet me buitengewoon veel pleizier.
De nadruk, waarmee hij dit zeide, was zóó complimenteus, dat zij zich doorstroomd voelde van een warme, welige erkentelijkheid. Nog nooit had een man zooveel notitie van haar genomen, zóó getoond haar woorden op prijs te stellen, en dan boven allen... boven allen... hij!...
Hij sloeg haar gade met zijn blik van menschenkenner. Een ziel, waarin alle mogelijkheden zijn, dacht hij, maar die niet tot ontwikkeling zijn gebracht... zou het de moeite waard wezen dat sluimerende temperament te doen ontwaken uit haar bewusteloozen droom?...
Hij voelde... een beetje, een klein beetje gecharmeerd van haar te zijn. Waarom zou hij niet toegeven aan zijn verlangen, om haar wat nader te leeren kennen?
- Ik wou zoo graag, zei hij, eens 'n sieraad voor u ontwerpen. Ik ben bezig de ferronnière weer in de mode te brengen. Weet u, wat een ferronnière | |
| |
is? 'n Pendentif, dat de dames op 't voorhoofd droegen; soms was 't 'n simpel gouden ornamentje, dat met 'n zwart koordje om 't hoofd werd gebonden, maar ook wel waren 't kostbare kleinoodiën, prachtige dingen waren daarbij, met parelen bezet of met gekleurde edelsteenen; en de dames, die dergelijke erfstukken bezaten, gebruiken ze nu als hangers; maar ik wil ze de plaats weer geven, die hun toekomt. Ik stem dadelijk toe: niet iedereen kan 'n ferronnière dragen. 'n Voyante vrouw krijgt er iets vulgairs door, iets opera-achtigs, - maar de schoonheid van 'n chaste en zacht gezichtje wordt er door gerehausseerd...
Elise wendde haar ‘chaste en zacht gezichtje,’ welke woorden zoo voelbaar op háár waren gezegd, terzijde, opdat hij den extatischen glans in haar blik niet zou zien.
Hij sloeg den indruk, dien zijn woorden maakten, met geamuseerd welgevallen gade, en opdat zij hem weer zou durven aankijken, ging hij weer neutraler praten.
- Ik heb 'n speciale studie gemaakt van vrouwen en juweelen, ik bedoel welke soort van sieraden 't best bij 'n bizonder vrouwen-type past...
- O, vertelt u me daar 's wat van, vroeg zij gretig, ik zou er misschien gebruik van kunnen maken voor m'n lessen op school... als ik mag, voegde zij er bij, beschroomd.
- Met genoegen, met genoegen, haastte hij zich te verzekeren; ik vind 't heerlijk, als u me helpen wilt, m'n denkbeelden te verbreiden!... Bij 't kiezen van juweelen moet men in de eerste plaats | |
| |
rekening houden met de kleur van haar, de teint, en de kleur van oogen. Ik zal u één voorbeeld geven, en u moet dan trachten, u tegelijk voor te stellen, wat ik u beschrijf:
- 'n Vrouw met zwart haar en amandelvormige donkere oogen en 'n warm-getinte huid, kan topazen, diamanten en donkere granaten dragen. Heeft zij bij zwart haar een ivoorwitte teint en blauwe oogen... zij wordt dan 'n geheel ander type, nietwaar? dan zijn opalen, en saphiren, parelen, maansteenen en sieraden van lapis lazuli...
Hij hield op, en keek haar aandachtig aan:
- Weet u wel, dat grijze oogen bij zwart haar, zooals u 't hebt, 'n heel zeldzame combinatie is? Ik zit te denken, wat ik u voor 'n ferronnière zal kiezen... ah, ik weet 't, mat-zilver... Russisch zilver misschien? en dan met amethysten bezet... die diepe, glanzige steenen zullen uw oogen 'n mystieke violette weerschijn geven...
Hij bleef haar aankijken, terwijl hij 'n paar vluchtige aanteekeningen maakte... ziezoo, nu weet ik ook wel de vorm... als u weer 's komt, is 't ontwerp klaar, en kan ik er uw goedkeuring voor vragen... En weet u, wat ik óok zal doen? Ik zal voor u eenige van m'n ideeën over vrouwen en juweelen opschrijven, dat is gemakkelijker voor u, dan dat ik u alles vertel, en dan kunt u er gebruik van maken voor zoo ver en zoo veel u wilt.
- Dolgraag... dolgraag... stamelde zij in verrukte verlegenheid, zoo zalig machteloos van intense vreugde, dat zij niet eens in staat was haar innerlijken toestand achter maatschappeljjk-koele onver- | |
| |
schilligheid te verbergen. Maar hij vond haar mooi met dien geëmerveilleerden glans over haar schuchter, virginaal gezicht, en het was geen phrase, toen hij haar antwoordde met hartelijkheid:
- 't Is me werkelijk 'n bizondere blijdschap, om iets voor u te mogen doen.
Elise stond op. Zij wist, dat zij al lang, te lang wellicht, als zij geheel correct had willen zijn, was gebleven. En toch zou zij haar bezoek nog vurig graag wat hebben verlengd, had de vrees haar niet gekweld, dat andere bezoekers zouden komen, en alle intimiteit aan hun samenzijn ontnemen.
- Hè, neen, hè, neen, riep hij echt-gemeend, u gaat toch niet weg? Ik ben vrij vanmiddag, u hoeft om mij niet te gaan, en ik verwacht niemand... niemand bepaalds. En u hebt nog niet eens 'n kopje thee gehad, - en ik zal 't u maar verklappen: ik heb heerlijke dingen vandaag bij de thee, - heusch! betuigde hij, toen zij lachte: barquettes met caviaar, diablotins met een soufflé van visch, en sandwiches! sandwiches, met gegrilleerde ham, gedrenkt in xeres; en met geroosterde champignons... en met... en met... fromage Saint Ivel... en heel lichte gebakjes, savarins met mirabellen, kent u die? niet? niet? wel dan moet u heusch...
Maar toen zij zeide, werkelijk te moeten gaan, hield hij haar niet langer op; hij hielp haar met haar mantel-jacquet, en zei, met 'n invallende gedachte:
- Ik heb pas 'n robe ontworpen voor mevrouw Moran des Renaudes: smaragd-groen glanzend satijn, met 'n corsage, oversluierd van met goud gebor- | |
| |
duurde tulle... zooiets zou ook ù prachtig staan...
Zij glimlachte hem dankbaar toe... een lichte teleurstelling voelend, dat hij geen moeite meer deed om haar terug te houden... ook haar niet de voorkamer toonde en de beneden-suite, terwijl hij toch had gezegd:
- ...het zal me 'n groot genoegen zijn u in m'n huis te mogen rond leiden...
En zij wist heusch niet, of zij wel den moed zou hebben, spoedig terug te komen... Als iemand nú hoorde van haar bezoek, dan kon zij gelukkig spreken over de ‘vrouwen en juweelen...’, waarmee hij haar hielp...
Hij volgde haar de trap af naar beneden, en bij de voordeur drukte hij warm haar de hand, en zei:
- Tot spoedig weerziens, hoop ik?
Zij knikte zwijgend, met een lief, verlegen lachje, en bij het afgaan van de stoep nog even omziende in een onwillekeurige beweging zag zij, dat hij haar in 't geheel niet nakeek, - maar dadelijk, onachtzaam, het gelaat had afgewend.
Een schok ging door haar heen; in een verbijstering liep zij voort... en nog vóor zij de tram had bereikt, voelde zij tot haar ontzetting een langzame traan neer-glijden langs haar wang. Snel wischte zij dien weg onder haar voile... o, had zij dan geen heerlijken middag gehad?... maar hij had haar niet nagekeken... hij had geen enkele maal ‘Freuleken’ tegen haar gezegd... maar toch, toch had zij reden om gelukkig te zijn... nietwaar, - overvloedige reden...?
|
|