| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
I.
Met een weltevreden blik keek mevrouw van der Borch van Lichtenvoorde, de Directrice der Haagsche ‘school voor educatie’, haar keurige diner-tafel rond.
Het was haar altijd een verlichting, wanneer maar weer eerst de school-vergadering was afgeloopen, en het officiëele gedeelte van het programma overging in een gezellige bijeenkomst. Als aangename, vriendelijke en glimlachende gastvrouw voelde zij zich vrij wat beter op haar plaats, dan wanneer zij de vergadering presideeren moest, ofschoon haar deze taak, door de ijverige en tactvolle hulp der beide dames Junod, wel zéér vergemakkelijkt werd.
Over het glanzend-blanke damast, belegd met een tafel-midden en d'oyley's van Cluny, slingerden zich, tusschen de fraaie, vergulde candelabres, slanke ranken Oost-Indische kers. Met voldoening constateerde de zilverharige douairière, dat haar tafel van een exquisen, gedistingeerden eenvoud was; zij had zich dan ook zeer ingenomen betoond met het resultaat van Elise Rovenius' zuivergevoeligen smaak. Freule Rovenius aan de inrichting | |
| |
te benoemen als leerares in ‘wellevenskunst’ was ook indertijd een der bewonderenswaardige trouvailles van de dames Junod geweest, waarvoor zij niet dankbaar genoeg kon zijn. Op haar maatschappelijk-hartelijk-onverschillige manier hield zij veel van Elise, die haar altijd zoo prettig behulpzaam was in het arrangeeren van diners en soireés, en al wat er verder van dien aard voorkwam op deze mondaine school.
Rechts en links van mevrouw zaten de dames Junod, leeraressen in de Hollandsche en Engelsche taal, de eigenlijke grondlegsters en instandhoudsters van het Instituut, en die, zij moest er vaak om lachen met haar placieden, leeg-serenen glimlach, als zij het hoorde bij toeval, - door de leerlingen ‘de twee Juno's’ werden genoemd, - en naast dezen weer de heer en mevrouw van Heerlen, die les gaven, hij in muziek en zang, zij in dans en plastiek. Tegenover haar áan de ronde tafel, - zij hield veel van een ronde tafel, je had zoo'n goed gezicht op al je gasten, - zag zij Marietje van Angerlo, de onderwijzeres in handwerken, de jongste van allen, met haar opgewekt, frisch, levendig-lachend gezicht; Bertha van Berlicum, de leerares in Duitsch, groot, forsch, bleek en beenig, een niet zeer decoratieve figuur, evenmin als de leerares in de Fransche taal, Susanne de l'Aunar, een gebocheld meisje, dat onveranderlijk zwarte japonnetjes droeg met een kanten kraag, - maar welke beiden haar door de dames Junod op het dringendst waren aanbevolen, - en deed zij niet altijd gaarne, wat deze twee van haar verlangden, zij bezàten | |
| |
immers een ver-reikend, veel-omvattend verstand, dat in alle moeilijkheden voorzag! - Bertha om haar eminente knapheid, Elise om haar wèlklinkenden, oud-adellijken naam: de l'Aunar.
En dan zat daar haar lieve, zachte Elise, een langzaam verwelkend meisje, wat slap, wat verlept, maar met een wèl fijn gezichtje en wèl lieve, grijze oogen, - ofschoon zij er vanavond bizonder, bizonder goed uitzag met dat rose blosje op haar wangen, en het haar bevallig gekapt, en haar mooie blanke hals ivorig af-lijnend tegen het bizarre blauw en groen en geel en violet van haar brocaat lijkend, zijden crêpe de Chine toiletje.
En naast Elise... de gewoonlijk expressielooze blauwe oogen van mevrouw van Lichtenvoorde kregen een dieper glans van verteedering, alsof zij keek naar een lieven zoon... naast Elise zat de glorie van het Instituut, de jonge aestheticus Alexander Renck, een der meest besproken, meest gewaardeerde, meest gevierde figuren uit de Haagsche society-kringen. Dat de dames Junod er in waren geslaagd hèm eindelijk aan de school te verbinden, als leeraar in teekenen, kunstgeschiedenis en aesthetica, was, zij twijfelde er niet aan, een der oorzaken van hun durend succes. Dat hij alleen in de morgen-uren les wilde geven, omdat hij het verdere van den dag vrij hebben moest, was hem bereidwillig toegegeven en voor hem geschikt, en dat hij een fabelachtig salaris verdiende, sprak natuurlijk vanzelf.
Knappe man... dacht mevrouw van Lichtenvoorde, knappe, vriendelijke, hoofsch-gemanierde | |
| |
man... Altijd was zij gevoeliger en ontvankelijker geweest voor uiterlijke qualiteiten, die zij het best waardeeren kon, daar het verstandelijke vaak een beetje boven haar bevattingsvermogen ging; zij wist het wel, en had er haar heele leven met een gelijkmatige blijmoedigheid in berust. En Alexander Renck apprecieerde zij om zijn wereldsche gentlemanlike-heid, zijn maatschappelijk aanzien, en omdat zijn geheele persoonlijkheid een zeker cachet gaf aan haar school.
Terwijl hij nu praatte met Elise Rovenius, zag zij zijn profiel, - en zij bewonderde de fijn-getrokken lijn ervan, alsof zij keek naar een door een meesterhand geschilderd portret.
- Op wie lijkt hij? hij lijkt op iemand, had de eene juffrouw Junod een poos geleden eens gezegd. En de andere, die les in Engelsch gaf, zeide opeens:
- Ik weet, op wie hij lijkt. Hij heeft iets van Oscar Wilde.
En zij had een literatuur-geschiedenis gehaald, en het portret van Oscar Wilde aangewezen, en de onderwijzeressen, die toen toevallig tegenwoordig waren, hadden de al of niet gelijkenis bediscussiëerd.
- Hij ziet er lang niet zoo geëffemineerd uit als Wilde... vond Elise Rovenius.
- En zijn mond is veel fijner, riep Marietje van Angerlo.
- En z'n even gebogen neus en z'n sterke ronde kin geven kracht en karakter aan z'n gezicht, oordeelde terecht Bertha van Berlicum.
- Het beste bevalt me z'n mooie, natuurlijke haar, had Susanne de l'Aunar opgemerkt, 't is | |
| |
gelukkig niet gegomd en gebrillantineerd en als 'n glanzende helm over z'n hoofd geplakt, maar valt in 'n prettige losse golf over z'n voorhoofd. Ik weet wel, dat 't waarschijnlijk weer 'n geraffineerde coquetterie van 'm is, maar qu'importe? hij charmeert er mee, en bereikt dus z'n doel.
- En mij zijn z'n oogen altijd 'n verrassing, zei een der dames Junod, die heldere, blauwe oogen bij z'n donkere haar.
- En ik mag z'n stem zoo graag, zeide de andere, z'n klankvolle, warme stem, die altijd 'n accent van beminnelijke vriendelijkheid heeft.
- ... als hij spreekt tegen 'n vrouw! had Suzanne de l'Aunar, met een fijn lachje, aangevuld.
- Wat doet dat er toe? had Bertha van Berlicum, met een, voor haar doen ongewone drift hem verdedigd. Welke vrouw vindt 't niet aangenaam, zóó te worden toegesproken?
- Weet je, zei Susanne, nog meer lachende, zoodat haar groote blanke tanden te voorschijn kwamen, hij doet me altijd denken aan Zola's Octave Mouret: Ce gaillard si tendre et si complètement froid...
- Wat doet dat er toe? herhaalde Bertha nog heftiger. Wat doet dat er toe, of hij me dadelijk weer vergeet, zoodra hij me niet meer ziet, - wanneer hij, àls hij me ziet, m'n beide handen grijpt, en me de indruk geeft, blij te zijn, me weer te ontmoeten? Voor dat moment ben ik, - zijn wij allemaal, - hem dankbaar; 'n vrouw verlangt nu eenmaal wat aandacht, wat hoffelijkheid... en als je leelijk ben, - zij zei het hard | |
| |
en bitter, - en onaantrekkelijk, dan laat de gewone, banale man je dat merken, hij gaat je achteloos voorbij, en heeft moeite je zelfs de eenvoudigste beleefdheden te bewijzen, - hij, Renck, is anders, hij geeft elke vrouw, wie 't ook zij, 'n oogenblik 'n illusie... en wie zou hem daar niet innig erkentelijk voor zijn...?
Dergelijke gesprekken over Alexander Renck kwamen dikwijls tusschen de dames voor. Geen wonder. De charmante jonge man oefende invloed uit op de verbeelding der eenzame vrouwen; en als mevrouw van Lichtenvoorde met de vrijheid, die haar witte haren haar gaf: 't is zoo'n lieve jongen... zei, dan wist zij wel, dat haar leeraressen allen heimelijk met haar instemden.
Zij hield nu eenmaal van knappe menschen in haar omgeving. Daarom was ook de heer van Heerlen, de muziek-leeraar, voor haar aesthetisch gevoel een kwelling. Een klein, smal mannetje, met een rond kopje, en ronde zwarte oogen, en een bovenlip, die wat te wijd scheen te zijn, wat hem een onbeschrijflijk-comische, bijna clownachtige uitdrukking gaf. Zij was natuurlijk voor den aandrang der dames Junod gezwicht, die vonden, dat het ‘gekleed’ stond, om aan de inrichting een echtpaar te verbinden, en zij hád den heer en mevrouw van Heerlen geëngageerd; en hij gaf uitstekend les volgens de modernste methoden; precies had hij begrepen, wat er van hem werd verlangd; en ook zijn vrouw was aan de school ‘de rechte vrouw op de rechte plaats’, - maar als de knappe, slanke Adèle van Heerlen haar echtgenoot eens | |
| |
aan het vergelijken ging met den veroverenden Xander Renck... -
Met zijn innemenden glimlach wendde Xander Renck, - zooals het altijd op zijn kaartjes stond: Xander Renck, en daaronder: Aestheticus, - zich tot zijn tafelbuurvrouw Elise Rovenius, en zei:
- Ik maak u wel m'n compliment over deze allerfraaiste en origineele tafel-versiering. Want die is zeker uw werk?
Zij bloosde gelukkig, en knikte ja.
- Ik had nog nooit nasturtiums voor tafelversiering zien gebruiken, maar ik moet zeggen, 't voldoet meer dan goed. Vooral tezamen met die koperen armluchters... u geeft blijk van 'n fijne, gecultiveerde smaak, freule Rovenius!
Zij blikte hem aan met blijde oogen, en zei bescheiden:
- 't Is m'n vak, nietwaar?
- Uw vak, zei hij, en lachte. Wat is dat eigenlijk: uw vak? Ik heb er om moeten lachen, toen ik hoorde, dat u les gaf in ‘wellevenskunst’. Wat is dat precies? Wat houdt dat in?
- O, van alles, zei ze, verheugd, dat hij een gesprek met haar begon, waardoor het haar mogelijk was, wat langer met hem te praten. De lessen in wellevenskunst zijn nog onderverdeeld in practische en theoretische wellevenskunst. In de theoretische lessen behandel ik de kunst van correspondeeren, van converseeren, van de inrichting van huizen... ik praat ook over kleeding, over juweelen... over 't geven van bloemen... over visitekaartjes... over 't arrangeeren van diner-tafels... over 't | |
| |
samenstellen van moderne menu's... en in de practische lessen, die hier beneden in deze suite worden gegeven, brengen we dat alles zooveel mogelijk in praktijk. Om de beurt moeten de meisjes recipieeren, om de beurt theeschenken... en we converseeren samen als op 'n jour... en op de soirées, die mevrouw van Lichtenvoorde geeft, worden de ouders ook genoodigd, en kunnen de meisjes hun ‘wellevendheid’ toonen...
Zij lachte zacht... en hij vond iets charmeerends in de wijze, waarop zij sprak, en hem aankeek met haar grijze oogen, die volstrekt niet onbeduidend waren, zooals hij, toen hij haar pas had leeren kennen, had gedacht... Met zijn natuurlijken aandrang, om alles wat hij zag ten uiterste nauwkeurig en definitief gade te slaan, wat hem interesseerde, nam hij nu ook haar gelaatstrekken op; de fijnovale vorm van haar gezicht beviel hem; haar huid had de matte blankheid, die men bij vrouwen op de schilderijen van Reynolds en Gainsborough ziet; zij was geen schoonheid, maar zij bezat de rustige, soms ietwat kwijnende bevalligheid van het ouder wordende meisje, uit een achteruit-gegaan patricisch geslacht... haar kleine, bleek-roode mond was sierlijk van vorm, en haar dunne hals en tengere schouders waren nobel van lijn. Haar schuchtere houding, haar een beetje sentimenteele manieren trokken hem aan, die zóó gewend was aan opdringerige belangstelling en soms brutale avances van de zijde der vrouwen.
Een ‘bedoeling’ had hij er niet mee, nu hij haar een beetje courtoisie begon te betoonen. Hij dacht | |
| |
er volstrekt niet bij, of zijn attenties en zijn teederheid ook een gevaar voor haar zouden kunnen worden. Hij was geen flirt in den banalen zin des woords, hij berekende zijn woorden en daden nooit, hij volgde eenvoudig den drang zijner natuur, en wanneer zijn aan een vrouw bewezen vriendelijkheden bij haar tot verkeerde gevolgtrekkingen leidden, was hij altijd oprecht verbaasd. Susanne de l'Aunar zou hem een ‘ingénu’ hebben kunnen noemen; zij zag ten volle in, dat zijn ridderlijkheid, die hij aan alle vrouwen, zonder uitzondering, bewees, dat de teedere intonaties zijner stem, die de vrouwen verrukten, niets beteekenden, volstrekt niets, voor hemzelf, - dat hij, naïef als een groot kind, door het leven ging, bijna altijd onbewust van de verwachtingen, die hij wekte, de bittere teleurstellingen, die er op volgden, - en dat hij, bij al zijn hartelijkheden, zelf bijna geheel onbewogen bleef, omdat zijn diepste ziel nog nooit was ontwaakt.
Wàs er in zijn ziel iets dat ontwaken kon? Of was hij, bij al zijn schijnbare gevoeligheid, een oppervlakkig man?...
Hij had naar Elise geluisterd, met zijn hoofd haar toegewend, in de houding van algeheele aandacht, die door elke vrouw zoo streelend werd gevoeld. Nu zeide hij glimlachend:
- Zoodat uw onderwijsen 't mijneelkaar eigenlijk aanvullen, freule Rovenius... Wij beiden brengen de meisjes schoonheidszin bij, en ontwikkelen zooveel mogelijk hun smaak... Is 't zoo niet?
Zij bloosde gevleid, omdat hij haar op één lijn | |
| |
stelde met zichzelf, en haar hart klopte opeens stormachtig luid, toen hij verder ging:
- Zooals u weet, noem ik mij aestheticus en sierkunstenaar; ik bemoei me óok met woninginrichting, met kleeding, met juweelen... als er eens iets is, 't zou kunnen voorkomen, is 't niet? waarover u in dubio bent, komt u dan 's bij me, dan kunnen we er samen eens over praten.
- Als ik mag, heel graag... als ik u tenminste niet derangeer... stamelde Elise verward, eensklaps tot zulk een hoogtepunt van vreugde gevoerd, dat zij de oogen snel nedersloeg, omdat zij zelve de helle schittering ervan voelde, en zij zich schaamde in de virginale beschroomdheid harer ziel, hem die te toonen.
- Nooit, nooit, haastte hij zich haar gerust te stellen. 's Middags ben ik altijd thuis van drie tot zes uur. En als u dan 'n beetje vroeg komt, treft u me zeker alleen, en kunnen we gezellig wat praten.
Hij knikte haar even toe in hun nieuw ontstane verstandhouding, en met een schok voelde Elise zich de tranen naar de oogen dringen. Tranen kwamen bij haar altijd gauw, - maar nooit had zij gedacht, dat de aandrang tot schreien bij haar zou worden opgewekt door vreugde, door zulk een overstelpende vreugd...
Maar zij herstelde zich met de zelfbeheersching, die zij haar meisjes altijd voorhield als de eerste plicht der gezelschapsvrouw; en zij zeide, en nauwelijks trilde er ontroering in haar zachte stem:
- 't Zal me 'n genoegen zijn uw mooie huis | |
| |
te zien... ik heb er al zóóveel van gehoord.
Hij lachte een klein, ijdel lachje weg:
- 't Zal mij 'n nog veel grooter genoegen zijn, er u rond te leiden, en 'n groote eer er u te mogen ontvangen. Kunnen we niet 'n dag bepalen? Laten we zeggen: Woensdag. Schikt u dat, Woensdag?
- Heel goed, zei ze, met een innerlijke verrukking, die geen andere uiting vond, dan een herhaald: heel goed...
- Best, afgesproken, zei hij vroolijk; en verwisselde den anjelier uit zijn knoopsgat met een Oost-Indische-kers-bloesem van de tafel.
- Jammer dat deze zoo gauw verwelken; anders zou ik de nasturtiums tot modebloem voor buttonhole's decreteeren, glimlachte hij. Staat 't niet origineel en bizonder?
- Ja, knikte zij. Ik heb altijd zooveel van Oost-Indische kers gehouden... van nasturtium, verbeterde zij, omdat hij dit woord gebruikte. M'n heele balcon is er door omrankt. Ik heb déze bloesems, voor ze te gebruiken, 'n uur lang in frisch, koud water gezet, en daarom blijven ze nu zoo lang goed.
- Weet u, wat ook heel mooi en nieuw is voor tafel-decoratie? Kersenbloesems. Onthoud u dat eens. Dubbele, sneeuw-witte kersenbloesems, - tusschen twee haakjes, die dragen toch geen vrucht, als u 't soms ‘zonde’ zou vinden, - en dan in kristallen vazen en bowls, - uniek gewoon. En als daarbij 'n oud-blauw of oranje-goud porceleinen servies wordt gebruikt! 't Is er nu de tijd voor: Mei.
- Ik zal 't mijn meisjes stellig aanraden, zei ze, ja, ik kan 't me voorstellen, hoe mooi dat moet | |
| |
zijn... en zij keek naar zijn anjelier, die zoo vergeten op het witte tafel-laken lag... en die straks misschien door de bedienden achteloos zou worden weg-geveegd...
Nu wendde hij zich met een vraag tot Marietje van Angerlo, de handwerk-onderwijzeres, en met een schokje van teleurstelling hoorde Elise zijn geamuseerden lach, om iets wat het meisje, zeker heel grappig, had gezegd... Zij wilde niet luisteren... en zij beantwoordde de opmerking van Bertha van Berlicum, dat zij zeker wel weten zou, wat die mayonnaise en surprise verborg, met een glimlachende ontkenning, daar mevrouw van Lichtenvoorde geheel alleen de culinaire verantwoordelijkheid droeg, en zij lachte, toen, - terwijl de gegalonneerde knecht, dien zij, Elise, geleerd had zoo correct-aankondigend bij den aanvang van het diner:
- Mevrouw is geserveerd! te zeggen, met gebogen arm Bertha den schotel voorhield, zoodat zij er gemakkelijk van nemen kon, - Bertha hem vroeg:
- Wat zit daaronder, en de knecht, beleefd fluisterend, antwoordde:
- Zalm, juffrouw.
Zij, Elise, bezat nu wel in 't geheel Xander's aandacht niet meer. Hij wisselde thans aardige woorden met mevrouw van Heerlen... met de dames Junod... met Bertha, die hem schertsende reparties gaf met haar wat harde, onvrouwelijkdroge stem... maar zij zag het liever, o, veel, veel liever, dat hij het gevierde middelpunt was, dan dat hij zich uitsluitend met één der andere aanwezigen bezig hield...
| |
| |
Het was een geanimeerde maaltijd. Elk der dames dacht op de een of andere wijze aan het groote verschil tusschen de samenkomsten van vóór Xander Renck's aan het Instituut verbonden zijn, en nu. Toen waren de vergaderingen uren van dorre, saaie vervelendheid, en de diners daarna één lange, leege ongezelligheid, die door niets anders werd vergoed dan door het smakelijke menu... De een had de gewaarwording, alsof in een sombere kamer de gordijnen wijd waren weg-geslagen, en het zonlicht onverhinderd naar binnen stroomde... een ander vergeleek het er mee, of in mechanieke poppen leven was ingeblazen... Marietje voelde het, als was een dwang, een druk van haar weggenomen, zoodat zij nu eindelijk vrij lachen en praten kon... en mevrouw van Lichtenvoorde was den jongen man dankbaar, omdat hij in de schoolsche atmosfeer, die nooit haar element was geweest, een wereldschen toon wist te brengen.
Er heerschte nu een geanimeerde stemming aan tafel. Er bloeide een blos op menig verwelkt-bleeke wang. En de monden vonden geestige, snelle gezegden vanzelf op de lippen, die vroeger meestal te lusteloos waren, om zich voor iets anders dan de strikt noodige gezegden te openen.
De beide dames Junod sloegen door hun so-easy's den jongen man met welgevallen gade. Bertha van Berlicum ontwikkelde een soort van grappigescherts, die de andere aanwezigen, ontvankelijk voor vroolijkheid, herhaaldelijk deed lachen; Susanne plaatste haar fijnere railleries, zonder te veel van haar gewone ironie; Marietje's frissche lach klaterde telkens | |
| |
op, en Elise was minder kwijnend dan gewoonlijk, waardoor haar fijne gratie beter tot haar recht komen kon.
Met een gemakkelijke, kalme welverzekerdheid domineerde Xander Renck de geheele tafel. Hoe volkomen werd de heer van Heerlen door hem geëclipseerd. Aller ooren luisterden naar hém, aller oogen waren en bleven gevestigd op hém... en in milde gulheid deelde hij zijn vriendelijke goedgunstigheden rond; niet bewust, dat hij zoo deed, maar alleen in het natuurlijk verlangen, dat in zijn aard lag, om voortdurend te boeien...
Het dessert was voorgediend. De bavaroise à la crème de rose werd voortreffelijk gevonden, de bombe Nesselrode genoot men met werkelijke appreciatie; en Xander ‘sprekende, zooals hij wel begreep, uit aller naam’, had aan de gastvrouw zijn warmen dank toegedronken.
Om de koffie te gebruiken, begaf het gezelschap zich naar den, geheel in Louis Quatorze-stijl ingerichten, salon, en nooit kwam de statige, waardige figuur van douairière van Lichtenvoorde gepaster uit, dan nu zij hier zoo zat op de karmozijnen zijde van de wit-en-gouden canapé, in de hooge kamer, met het behang van karmozijn fluweel met ingeplette patronen, met de lambrizeeringen van wit en verguld, den hoogen, wit-marmeren schoorsteenmantel, en de reusachtige kristallen kroon.
Xander maakte haar die opmerking, toen hij hoofsch naar haar toe-trad, en haar verzocht naast haar plaats te mogen nemen, welk verlof hem niet alleen gaarne werd gegeven, maar hij kreeg zelfs | |
| |
ongevraagd de vergunning ‘een sigaret op te steken.’
De dames keken elkander glimlachend aan: die Xander was toch maar het ‘enfant chéri’! Dat mevrouw van Lichtenvoorde dit verlof durfde geven onder de strenge oogen der Junods, en zonder daartoe aan haar ‘rechter- en linkerhand’ eerst permissie te vragen! Maar zij wisten het niet, dat juist de Junods een wenkje aan mevrouw van Lichtenvoorde hadden gegeven: na het diner moet u Renck 'n sigaret laten rooken, mevrouw, dat zijn de heeren nu eenmaal zoo gewend, - en dat dáárom de oogen der Junods achter de glinsterende glazen hunner so-easy's zoo vriendelijk-welwillend in Xander's richting blikten...
O, neen, o, neen, het rooken hinderde geen van de dames! Susanne de l'Aunar verborg haar zachte kuchjes dadelijk in haar kanten zakdoekje, en Bertha van Berlicum zou zelfs niet neen hebben gezegd, als hij er háár een had geoffreerd, en zij trad naderbij, toen Xander een sigaret aan den heer van Heerlen aanbieden ging, om het merk te zien:
- O, Henry Clay's, - heb je die ook in sigaretten... hé!
- Ik heb ze wel eens gerookt, blufte Marietje van Angerlo, maar tot Bertha's heimelijke voldoening gaf hij er evenmin een aan Marietje, dat opdringerige ding, dat van geen ontzag of afstand wist... en met al haar collega's omging op een voet van gelijkheid... alsof ze niet allen boven haar stonden in jaren en in kennis... want wat was dat nu, handwerken, dat kon toch wel ieder- | |
| |
een... Maar een oogenblik later begreep zij, dat het geminachte vak ‘handwerken’ toch wel degelijk zijn avantages had, toen Marietje opgewekt vertelde:
- Ik mag eens bij meneer Renck komen, om patronen bij hem te zien, - daar kan ik dan misschien nieuwe ontwerpen voor handwerken naar maken.
Elise Rovenius had het gehoord. En een plotselinge scherpe, vlijmende pijn had even haar fijnen mond vertrokken.
Zij was juist zoo gelukkig geweest, zoo stil en tevreden gelukkig... zij leunde achterover in den grooten hoogen fauteuil, en herhaalde in haar geest elk woord door Xander tot haar gesproken... en zij bracht zich de intonatie zijner stem daarbij te binnen en zijn vriendelijken blik... en zij omkoesterde de heerlijkheid, dat hij haar gevraagd had bij hem te komen, met haar teederst gevoel... en stilletjes verheugde zij er zich in, en glimlachte in zelfvoldane dankbaarheid, dát zij het had gedurfd: zijn anjelier handig met haar servet te bedekken bij het opstaan van tafel, en dien toen ongemerkt mee te nemen en te verbergen in haar taschje...
En nu... Een zwoele tranen-benauwing beklemde haar de keel, zij wou opstaan en heen-gaan, vluchten naar haar eigen veilige kamer... ach, wat had zij zich ook verbeeld, dat het geluk háar naderen zou...!...?
Maar daar hoorde zij Bertha's stem met den klank van sarcasme, die er altijd in was, maar | |
| |
die zich nog verhardde tot een expressie van hoon, wanneer zij sprak tot een jongere, een mooiere dan zij.
- Zoo? vroeg ze, en keek van uit haar minachtende lengte op het jonge meisje neer, zoo, mag je eens bij hem komen? en heeft meneer Renck je daartoe geïnviteerd?
- Neen, vertelde Marietje, met naïeve argeloosheid. Ik zei, dat 't ontwerpen van patronen me niet altijd gemakkelijk viel, omdat ik zoo graag buiten 't banale genre wil blijven. Toen zei hij, dat hij zelf ook dikwijls ontwerpen maakte voor kussens en kleedjes en zoo, en dat hij daarvoor soms de motieven ontleende aan patronen van oude stoffen... nu, en toen zei ik natuurlijk: ik wou dat ik die 's kon zien, en toen zei hij...
- En toen zei hij natuurlijk: kom dan maar 's bij me, zei Bertha, met haar onwelluidenden korten lach. En Marietje werd rood, en keek verwonderd, want zij wist heusch niet... Maar de dames Junod kwamen beschermend bij haar staan, en zeiden, dat Marietje er héél goed aan deed, om voorlichting te vragen aan meneer Renck, dat zou haar smaak ontwikkelen, en haar nieuwe denkbeelden geven...
En Elise glimlachte... glimlachte in zichzelve om haar onnoodige vrees. Zij had hem niet behoeven te vragen: mag ik eens bij u komen, - zélf had hij haar uitgenoodigd en op hoe vriendelijke wijze... Het deerde haar niet, dat hij na 't diner in 't geheel geen notitie meer van haar genomen had... hij zat immers naast mevrouw van | |
| |
Lichtenvoorde, volmaakt rustig, met de armen over de borst gevouwen... o, zijn gezicht, met de fiere, wat achterover geworpen houding van het hoofd... het bleef charmant, zelfs in het onbeduidendst gesprek... en zijn haar, zijn mooie, mooie haar, welk een weelde moest het zijn, om daar eens overheen te strijken, zacht...
De dames Junod, die zich bij alle gelegenheden veel meer de gastvrouwen voelden dan mevrouw van Lichtenvoorde zelf, bewogen zich met minzame vriendelijkheid door de kamer; onderzochten of iemand nog een kopje mocca verlangde, betreurden het oppervlakkig, dat Susanne de l'Aunar geen glaasje marasquin durfde nemen: ‘ze is toch zoo zacht, de marasquin, nietwaar, Bertha? heel zacht...’ knoopten een gesprekje aan met den heer van Heerlen, wien door niemand ooit veel aandacht geschonken werd: ‘ja, wat wàs die Hela van Dercke muzikaal, 'n prachtige, volle, donkere stem... je begreep eenvoudig niet, dat de ouders er zoo tegen waren haar een geheel muzikale opleiding te laten geven...’ en dan tot Elise:
- Wat ben je stil vanavond, meisjelief? amuseer je je niet? om, op Elise's geruststellend enthousiasme, aanstonds weer verder te gaan, en een praatje te maken met Xander en mevrouw van Lichtenvoorde; hem toe te stemmen, dat mevrouw ‘precies een markiezin van het ancien régime’ leek... en hem te vragen, of hij het wel een geslaagden middag en avond vond... om prettig te glimlachen bij zijn gul: bizonder, bizonder...
Zeker, zoo'n woord van satisfactie van meneer | |
| |
Renck wàs een groote voldoening. Zoo'n man als hij... die werd nageloopen en gebeden en gesmeekt, om den glans van zijn tegenwoordigheid te verleenen aan een diner of soirée... en die toch zoo geduldig en bedaard den halven dag doorbracht bij hen-allen-dames... meneer van Heerlen telde in dit geval niet mee, wat had die nu voor conversatie!... dat mocht wèl met warmte worden gewaardeerd. En zij overlegden al samen, of zij het hem misschien nog wat gezelliger konden maken met een spelletje kaart... whist?... auction bridge?... heeren houden daar nu eenmaal van, - ze vervelen zich anders al gauw in een gezelschap van uitsluitend, en niet meer zoo heel jonge dames... toen Xander Renck zich verhief van de canapé, en met een paar aardige woorden van verontschuldiging tot de gastvrouw, zich gereed maakte om te vertrekken, daar hij nog verzocht was op une tasse de thé et un quart d'heure de musique bij de van Linderens...
Spontaan stonden alle dames op en omringden hem, en Susanne de l'Aunar moest er om lachen, toen zij hem zoo geëntoureerd zag staan; ‘le roi du bal’ spotten zachtjes haar fijne lippen... maar zij zelve was immers ook naderbij gekomen, even goed als de anderen... en daar lachte zij nog het meeste om, want...
Een oogenblik later, met schertsende woorden, en hartelijke handdrukken, en niet minder hartelijke blikken en glimlachjes, had Xanderafscheid genomen; en ook Susanne de l'Aunar had zijn warme, levensvolle vingers om haar smalle, koele hand gevoeld.
| |
| |
Je moest het eens weten, dacht zij, en zij sloot even de oogen, om beter te ondergaan de zoele warmte, die haar hoofd doortrok, je moest het eens weten, dat ik het ben, die... o, Sascha... Sascha...
Gedesoeuvreerd bleven de dames achter; opeens allen van zins nu ook maar weg te gaan, wat Bertha van Berlicum sarcastisch lachen deed:
- 't Heeft er wel iets van, of er 'n optocht voorbij gekomen is... nu is de belangstelling op, en gaat 't publiek naar huis!
Maar de dames Junod noodden niet tot langer blijven; zij moesten met mevrouw van Lichtenvoorde nog praten over de resultaten der vergadering, en daarvan aanteekening maken, en mevrouw van Lichtenvoorde instructies toedienen over de bevelen, die zij had te geven, en de besluiten, die zij had te nemen... bovendien de auto voor Marietje van Angerlo, - voor haar gezonden door mevrouw van Eernewoud, die haar pleegdochtertje altijd vroeg thuis verwachtte, - was al vóór; en Marietje kon heel geschikt Elise meenemen, - dat lag toch vrijwel in haar weg, en de heer en mevrouw van Heerlen konden een heel eind weegs tezamen gaan met Bertha van Berlicum en Susanne de l'Aunar...
En de avond, voor allen eindigend in een mengeling van teleurstelling en voldoening, was weer voorbij.
| |
| |
| |
II.
In den ruimen, comfortabelen wagen van mevrouw van Eernewoud, zaten Marietje en Elise op de breede, gepolsterde achterbank naast elkaar.
Elise zei niet veel. Het spoedige vertrek van Xander Renck had haar opgeschokt uit haar stille mijmerij... en haar verwachting, dat hij nog even zou zinspelen op haar bezoek aan hem, was niet vervuld. Toch had zijn vaste handdruk en zijn vriendelijk-groetend:
- Freuleken!... haar veel vergoed.
Freuleken... hoe aardig klonk dat uit zijn mond... als een vleiende liefkoozing bijna... en al had hij er dan ook niet meer over gesproken, zij mocht naar hem toe, zij ging naar hem toe... o, zaligheid... zaligheid...
- Heerlijk, zoo'n auto, hè? zei Marietje. Mevrouw is zoo schattig voor me, dat is met geen woorden uit te spreken.
- Ja, 't was wèl 'n buitenkansje voor je...
- En of!... Toen Vader en ik naar Den Haag kwamen, toen 'k hier aan de school was geplaatst, om kamers voor me te zoeken, gingen we ook 'n visite maken bij mevrouw van Eernewoud, 't was 'n oude vriendin van m'n Moeder... en dadelijk bood ze aan me bij zich in huis te nemen; ze had altijd zooveel van Moeder gehouden... en het zóó betreurd, dat ze na de dood van haar man zonder kinderen was achter-gebleven... Ze zou me heelemaal als haar eigen dochter behandelen, | |
| |
zei ze, en 't geld dat ik anders voor m'n pension zou moeten betalen, kon ik dan opsparen voor m'n ‘dot’... 't Is 't liefste mensch, dat er op de wereld bestaat; ik heb 'n beeld van 'n zitkamer, - je moet heusch 's komen kijken, zeg, - 'n gezellig slaapkamertje, en mevrouw verwent me, o!... ik weet zeker, dat ze nu al verlangend naar me uitziet; ze berekent op de klok, wanneer ik weer thuis kan zijn, lief, hè? en in alles stelt ze belang; als ik er nu weer ben, dan moet ik haar in de puntjes vertellen van de vergadering, en van 't diner... als ik haar zeg, hoe ik gesmuld heb van die verrukkelijke zwezerik, die chartreuse van zwezerik, o, natuurlijk, dan tracteert ze er me morgen of overmorgen óok op, dat weet ik zeker, lachte Marietje vroolijk.
- Ja, je hebt 't maar wat goed, zei Elise werktuigelijk. Want zij benijdde Marietje niet, tenminste niet op het oogenblik, haar aangenaam tehuis. Het zou haar onmogelijk wezen, nu gezellig te babbelen over den voorbijen avond... neen, zij smachtte naar het alleen-zijn, om te kunnen denken, alles rustig te overdenken...
- Wil je soms nog even met mij meekomen? vroeg Marietje vriendelijk, medelijden voelend met Elise's eenzaamheid. Dan brengt de knecht je straks wel thuis...
- Neen, dank je, dank je, 't is lief van je, maar ik ben wat moe...
Marietje moest lachen ‘om die idiote vergadering’ van vanmiddag. Ja, je hebt gelijk, je wordt er moe van... maar zonder iets te hebben gedaan. De | |
| |
besluiten worden toch buiten je om door de Junod's genomen, en je hebt maar ja en amen te zeggen...
- Nu, dat doet mevrouw van Lichtenvoorde óok, en ik vind 't wel gemakkelijk, bekende Elise. En een kleurtje steeg haar naar de wangen bij de herdenking, hoe zij vanmiddag ‘ja’ had gezegd op een rond-vraag, omdat zij het, naast zich, Susanne de l'Aunar óok had hooren doen, absoluut zonder te weten, waarover de kwestie liep, omdat zij had zitten kijken naar Xander Renck's mooigevormd oor... ja, wat een kleine ooren had hij voor een man... zoo klein en zoo smal...
En juist op dat moment, toen zij zich dit weer herinnerde, zei Marietje:
- Wat is die meneer Renck toch aardig, hè... En wat is hij eenvoudig en hartelijk... ik geloof dan ook, dat ze allemaal gek op 'm zijn.
- Jij ook? vroeg Elise, een beetje droog.
- Ik ook! lachte Marietje gul. Nu ja, ik begrijp natuurlijk wel, dat ik nooit z'n ‘uitverkorene’ zal zijn, dat ik nooit zal triomfeeren over al z'n adoratrices... maar als hij mij óok maar opneemt in de rij van degenen, die hij aardig vindt... och, dan ben ik al tevreden.
- Als je daarmee maar tevreden zal kunnen blijven... zei Elise. En eerst toen zij thuis was gekomen in de Prinses Mariestraat, bedacht zij zich, niet heel beleefd te zijn geweest, om Marietje haar oordeel over zichzelve zoo volmondig toe te geven. Maar, och, zoo susceptibel was Marietje niet... en die woorden:
- Ik weet natuurlijk wel, dat ik nooit z'n | |
| |
uitverkorene zal zijn, dat ik nooit zal triomfeeren over al z'n adoratrices... had zij onmiddellijk ook op zichzelve toegepast, en ook voor haar als waarheid gevoeld...
In haar kamer knipte zij het electrische licht op, en wilde de open-staande balcon-deur gaan sluiten. Maar in het heldere schijnsel, dat naar buiten vloot, zag zij langs de balustrade het weelderig ranken der Oost-Indische kers, en zij trad naderbij, en met een zacht-verliefde teederheid streelde zij de fluweelige kelken, de bruine, de rose-gele, de oranje-roode... en het gemoed schoot haar vol; zij sloot de oogen, om de snel-opkomende tranen nog binnen de leden te houden... Xander... Xander... zuchtten haar even-geopende lippen. Toen kwam zij weer tot zichzelf, en schaamde zich voor het oogenblik van zalige zelfvergetelheid... zij lachte om zichzelve, en toen zij de oogen weer ontsloot, rolden een paar tranen haar warm langs de wangen... en toen zij dat voelde lachte zij nog meer.
Zij sloot de balcon-deur en trok de gordijnen toe, en wilde haar zakdoek uit haar taschje nemen, om zich de oogen af te wisschen; toen voelden haar vingers den anjelier, en vurig hief zij de bloem naar haar mond, en kuste haar herhaaldelijk en hartstochtelijk, totdat zij begreep, wat zij deed, en haastig om zich heen keek, alsof iemand haar had kunnen bespieden.
Maar neen, zij was alleen, heerlijk, verrukkelijk alleen! Niemand behoefde zij haar gedachten te biechten, of rekenschap te geven van haar daden... | |
| |
En zij was blij, dat zij zich van den beginne af zoo apart had gehouden, en in 't geheel niet de pension-gezelligheid der anderen deelde. De maaltijden gebruikte zij met de andere dames, maar verder bleef zij bijna altijd op haar kamer, onder voorwendsel, voor haar lessen te moeten ‘studeeren’...
Nu was dat ook wel zoo... en zij bezat een aardige bibliotheek over alle onderwerpen, die haar meisjes konden en moesten interesseeren, en zij werkte inderdaad, om op de hoogte te blijven van wisselende vormen en nieuwe gebruiken, - maar, o, zij hield er ook zoo veel van, om met een boek op haar schoot te zitten mijmeren... vooral in den laatsten tijd... of om in haar dagboek te schrijven.
Zij legde haar zwart-satijnen mantel af, en nam zich de kleine toque met den kanten sluier, die haar heusch wel goed stond, van het hoofd. Neen, thee zette zij niet meer. En vast en zeker ging zij niet beneden in de gezelschapskamer een kopje vragen...
Zij trok haar gemakkelijk stoeltje naderbij, en zette er zich behagelijk op neer. En dadelijk, dadelijk kwamen haar gedachten, en namen bezit van haar.
Hij had gezegd:
- ... als er eens iets is, waarover u in dubio bent, komt u dan 's bij me, dan kunnen we er samen eens over praten.
Dan:
- ... als u een beetje vroeg komt, treft u | |
| |
me zeker alleen, en kunnen we gezellig wat praten.
En:
- ... 't zal mij 'n nog veel grooter genoegen zijn, er u rond te leiden, en 'n groote eer er u te mogen ontvangen. Kunnen we niet 'n dag bepalen? Laten we zeggen: Woensdag. Schikt u dat, Woensdag...?
Zij zat opeens met een schok overeind, een verterende tinteling trok door haar handen en armen. Had hij dit werkelijk alles gezegd? en tegen haar? tegen haar?
Zij kon het niet gelooven, en het was toch de waarheid. Hij toonde haar een belangstelling, die... iets beteekenen kon.
Maar haar eeuwig wantrouwen tegen het leven, haar twijfel, haar vrees, belette haar volkomen overgegeven gelukkig te zijn. Er moest nog veel meer gebeuren, nog veel, veel meer, eer zij het geloofde, dat Xander Renck iets voor haar te voelen begon...
Maar toch kon zij tevreden wezen... en zij wàs het ook, zalig, zalig tevreden...
Zij sloeg de klep neer van haar klein luxebureautje, en nam uit het binnen-vak haar dagboek. Zij bladerde er in, en glimlachte zacht; wat kon zij er vroeger lang in schrijven, ellenlange verslagen geven over hoogst-onbelangrijke gebeurtenissen, ‘peinzen op papier’ over haar leven, treuren over haar vergeefsche verlangens, haar vergane jeugd... en thans nu ‘het’ belangrijke in haar leven gekomen was, maakte zij maar korte, vluchtige aanteekeningen, alleen in de bedoeling beteekenis- | |
| |
volle momenten te fixeeren, woorden, daden van hèm te memoreeren, die haar even, een seconde, blij hadden gemaakt... zoodat de lectuur later haar altijd opnieuw weer een verheuging was.
Een enkel woord vond zij soms genoeg, en zoo schreef zij dan bijvoorbeeld op:
15 April.
Volgende week.
Boeken.
Mantel.
of:
21 April.
Ik hoop, dat u nog even blijven kan.
U komt als geroepen.
Tot ziens, Freuleken.
en het was haar dan een intiem genoegen, om zich te binnen te brengen, wàt zij had bedoeld met die woorden.
Volgende week.
Boeken.
Mantel. - Wel, dit beteekende, dat hij op de docenten-kamer even met haar had gepraat, en haar geholpen haar mantel aan te trekken. Zij had met hem gesproken over boeken, en hij had haar beloofd een paar titels voor haar op te schrijven. En ofschoon zij hem ná de week, volgende op dien dag, eerst weer zag, had hij het niet vergeten!!
Hier, hier, in haar dagboek lag zijn bloc-noteblaadje, met potlood-schrift geschreven. En alsof | |
| |
het een brief aan haar gericht was geweest, zoo dikwijls had zij de titels der boeken herlezen:
Robert Schmidt, Möbel, ein Handbuch für Sammler und Liebhaber.
Ornamental details of the Italian Renaissance by G.A.T. Middleton.
Some principles of every day art by Lewis F. Day.
En zij had ze natuurlijk dadelijk besteld; en ze stonden bovenop haar schrijftafeltje, en als zij er langs kwam, dan, onwillekeurig, legde zij even haar hand erop. Zou zij wezen, wat Susanne de l'Aunar haar somtijds toevoegde: een sentimenteeltje? vroeg zij zich glimlachend af.
Het kwam er niet op aan... zij had doch ihre Freude d'ran! evenals aan haar dagboek.
Ik hoop, dat u nog even blijven kan.
U komt als geroepen.
Tot ziens, Freuleken!
Dat was een kort, maar heerlijk oogenblik, ook weer op de docenten-kamer geweest. Zij had niet kunnen blijven, maar hij had het haar toch gevraagd! En dan dat lieve: u komt als geroepen... omdat hij haar nu vertellen kon, van wien de oude schilderij: De vijf Zintuigen was, het eerste tableau, waarover gesproken werd in het begin van Couperus' Eline Vere, - zij had het hem terloops even gevraagd, zooals zij dat aan de anderen ook had gedaan, - maar niemand wist het. Een van de meisjes had er bij haar naar geïnformeerd, en zij had gezegd, ‘dat zij het opzoeken zou’, - en nu kwam hij het haar vertellen, de lieveling, de | |
| |
schat...: van David Teniers de Jonge, in het Koninklijk Museum te Brussel. En bij het haastig heen-gaan van haar, had hij haar hand gegrepen, en zoo hartelijk gezegd:
- Tot ziens, Freuleken!
Vandaag, o, vandaag had zij heel wat op te teekenen: vandaag zou het de mooiste dag van haar heele dagboek zijn!
En zij schreef:
Over iets in dubio, samen praten.
Als u 'n beetje vroeg komt, treft u mij zeker alleen. Gezellig wat praten.
Nog veel grooter genoegen...
'n Groote eer.
Kunnen we niet 'n dag bepalen?
Schikt u Woensdag?
Best, afgesproken.
Freuleken!
Zij keek op de woorden neer, met een kleinen, verteederden glimlach. Toen, met een liefkoozend gebaar sloot zij het dagboek, en borg het als een schat in het binnen-vak van haar schrijftafeltje weg.
| |
III.
Bertha van Berlicum woonde samen met de dames de l'Aunar, Susanne en haar zuster Cornélie. Susanne en Bertha hadden met elkander kennis gemaakt op het Instituut Lichtenvoorde, en zonder bizonder veel van elkaar te zijn gaan houden, waardeerden zij het toch, dat zij elkaar wat vriendschap konden bewijzen, nadat zij onwillekeurig | |
| |
wat toenadering tot elkaar hadden gezocht; zij, de ‘uitgeslotenen’, zooals Bertha het, hard en bitter, noemde, of, zooals Susanne het kalm constateerde : les déshéritées de la vie...
Zij begrepen elkaar beter, dan de anderen hen begrepen, en Bertha voelde zich tot Susanne aangetrokken om haar gelijkmatig humeur en haar ironisch-philosofische levensbeschouwing. Susanne was de eenige, op wie Bertha niet jaloersch behoefde te wezen; dat gaf een rust aan haar omgang met Susanne, waarvoor zij dankbaar was. Bij Susanne kon zij vrij-uit haar klachten en grieven tegen het leven laten hooren; Susanne verkeerde in hetzelfde geval als zij, - neen, was er nog veel, veel erger aan toe! met haar mismaakt figuur en haar zwakke gezondheid. Zij, ze kon doen wat ze wou, uitgaan in weer en wind, loopen uren lang, eten en drinken wat zij begeerde, - en als zij met smaak den maaltijd gebruikte, en Susanne, met een mat lachje, zei: zie je, dat genoegen heb jij tenminste, - deed het haar goed aan haar hart, ook eens te worden benijd.
Ook bij Susanne's zuster Cornélie had Bertha ‘Anklang’ gevonden. Het oude, leelijke meisje haatte het leven en de menschen zoo fel, met zulk een wilden, blinden haat, dat zij daarin Bertha nog verre overtrof, ofschoon haar meerdere beschaving haar belette, zoo onomwonden zich uit te laten, als dikwijls Bertha deed. En het was Susanne, toch de ongelukkigste van hen drieën, die er thuis een beetje de stemming in hield, die nog wel eens lachte en ironisch schertste, en | |
| |
haar zuster en Bertha bedaarde door haar geresigneerde inzichten en opvattingen.
- Hoe kan jij berusten! was Bertha haar in het begin wel eens vijandig aangevallen, toen een aangekondigd engagement van wéér een harer kennissen, bij Susanne geen schamperheden had uitgelokt, alleen een onverschillig:
- Nu, ik wensch haar geluk.
- Hoe kan jij zoo gemakkelijk berusten, was Bertha driftig opgevlamd, dat de een na de ander de weg van 't geluk opgaat, en wij maar achterblijven, eenzaam, ellendig! Voel jij je dan nooit te kort gedaan, achteruit gezet, heb jij in 't geheel geen hart, geen gevoel!
- Toch wel, zei Susanne bedaard, maar ik neem de dingen wat verstandiger, wat nuchterder op. Als ik mooi was... en niet misvormd... dan, ja, dan! zou ik me te kort gedaan voelen, als ik nooit iets van liefde kreeg, nooit, nooit iets van geluk... Maar nu?! ik weet, ik heb altijd geweten, dat ik hors concours ben, dat ik niets, niet 't minste of geringste, van 't leven behoefde te verwachten... dus heb ik ook nooit ergens op gehoopt... en kon niet teleurgesteld worden.
En zij was het, die nog wel eens grappen vertelde of de dagelijksche oudervindingen van school voorstelde op een zoo amusante wijze, dat de anderen er om moesten lachen, - en als Bertha of Cornélie dan, even na dat zelfvergeten lachen, zuchtte:
- Hoe kan jij toch altijd zoo vroolijk wezen, Susanne... dan antwoordde zij met de volmaaktste en rustigste geestelijke onverschilligheid:
| |
| |
- Wie alle Unglücklichen habe auch ich etwas vom Clown in mir.
En als Bertha haar vroeg, wanneer zij soms eens een bezoek hadden gehad van een gelukkige jonge vrouw en moeder:
- Zeg 's eerlijk, Susanne, benijd je haar nu niet? dan antwoordde ze met een directe frankheid, die geen twijfel aan haar oprechtheid overliet:
- Haar benijden, ik haar benijden? Dat zou niet in me kunnen opkomen. Zij heeft veel te veel te verliezen. Zij heeft veel te veel, wat haar te eeniger tijd óngelukkig kan maken. Háár benijden? nooit! Wie niets bezitten, wie niets hebben te verliezen, wie bevrijd zijn van zorg en angst om een te groot bezit, - die, die zijn te benijden, de anderen niet!...
Susanne en Bertha waren na het diner op Lichtenvoorde thuis-gekomen, en thans zaten zij thee te drinken in een samen-zijn, wat door Bertha, met vlijmende ongeestigheid, dat der ‘drie gratiën’ werd genoemd, half om de anderen te plagen, half om zichzelve pijn te doen in haar gevoeligste plek.
Vermoeid lag Susanne achterover in haar laag fauteuiltje, met een kussen achter het hoofd, en liet het aan Bertha over, om verslag uit te brengen over den voorbijen dag, hetgeen deze op de volgende wijze deed:
- 't Was 't gewone, hè. Van 'n eigenlijke geregelde vergadering geen sprake. De Junods decreteeren en deelen de lakens uit; wij luisteren, en zeggen ja of neen, al naar van ons wordt verwacht. Mevrouw van Lichtenvoorde, - 't is niet voor | |
| |
niets, dat de meisjes haar de bijnaam van ‘Mevrouw Blanco’ hebben gegeven, - zit aan 't hoofd van de tafel te glimlachen, en alles toe te stemmen, wat de Junods gelieven te verzinnen. 't Is om te lachen, zooals nu eens de eene, dan weer de andere zich naar haar overbuigt, en zegt:
- Dat wilt u toch ook zoo, nietwaar, mevrouw?
of:
- Neen, dat vindt u van niet, is 't wel, mevrouw? en hoe gehoorzaam mevrouw van Lichtenvoorde ja of neen zegt, al naar haar is gesuggereerd.
Trouwens, och, wat valt er nu eigenlijk te vergaderen? Er komen nooit conflicten voor... en 't vast-stellen van de cijfers op de rapporten... nu ja, die rapporten zijn heelemaal 'n wassen neus; wie van de meisjes maalt, er wat om? Neen, 't is alleen om vertoon van degelijkheid naar buiten te geven, die vergaderingen, - enfin, in zooverre doen ze dan toch hun nut. En 't diner, dat heeft z'n nut voor òns. Zeg, viel zij opeens uit, zich wendend tot Susanne, zag je, wat 'n notitie Renck zat te nemen van Elise Rovenius?
- Och, hij heeft medelijden met haar, 't zielige schepsel... hij is nu eenmaal ridderlijk van aard.
- Ja, medelijden! natuurlijk! stemde Bertha gretig toe. En wat zei hij tegen jou? vroeg ze nieuwsgierig.
- Tegen mij?
- Ja, in de docenten-kamer vóór de vergadering begon? weet je niet?
- O! hij vond m'n kanten kraag zoo mooi. En hij knoopte daar 'n aardig praatje aan vast. | |
| |
Hij zei, dat hij dacht, hoe er in 't dragen van kant op zichzelf een genoegen moest zijn... en 'n bevrediging van je artistiek gevoel, als je 'n mooi antiek stuk bezat. En dat oude schilders als Van Dyck en Frans Hals zoo'n goed inzicht hadden in de decoratieve waarde van kant. En dat door alle eeuwen heen, - want kant moet omstreeks de zestiende eeuw al zijn gemaakt - alle vrouwen van kant hebben gehonden... en dat kant altijd 'n bizondere charme uitoefent bij 'n passionate pale lady's face...
- Was jij dat? vroeg Bertha malicieus.
- Ik weet niet, of hij mij bedoelde, zei Susanne, ik heb daar in 't geheel niet bij gedacht. En dat is heusch de waarheid. Want als hij met me praat... of als ik hem hoor praten met 'n ander, dan krijg ik altijd de sterke indruk, dat hij niet tegen mij, of tegen 'n ander praat, maar dat hij praat om te praten, om hoffelijk te zijn, om beminnelijk te zijn, - en dat hij bij al zijn schijnbare belangstelling en teederheid zoo koud is innerlijk als een steen...
Ik kan er staan, of jij, of Cornélie, of Elise, of een van de Junods... of mevrouw van Lichtenvoorde... 't is voor hem alles 't zelfde. Hij praat even gemakkelijk als 'n ander zwijgt. Hij praat niet individueel met 'n bepaald persoon. Hij praat niet anders met mij, dan met jou, of met Elise, of met wie ook... En daarom laat 't me zoo absoluut, zoo absoluut onverschillig, of hij wat tegen me zegt, of niet...
Bertha geloofde Susanne, maar zij begreep haar niet. Neen, háár liet het niet onverschillig, of | |
| |
Xander haar had aangesproken, of haar achteloos voorbij-gegaan was... Zij was nog blij met de schrale kruimpjes, die hij haar een enkele maal toebedeelde... Zij was een normaler vrouw dan de arme Susanne, die haar heele leven instinctmatig alle menschen-gevoelens had onderdrukt, om zich voor ontgoochelingen te hoeden...
- 't Aangename van hem is, ging Susanne voort, dat hij niet berekenend is, maar vrijwel volkomen argeloos... Hij is gelukkig nog niet bedorven door z'n groot maatschappelijk succes, al is hij wel ijdel en stelt hij zich 'n beetje aan. Hij heeft ook 'n werkelijke subtiele artisticiteit, en z'n wezenlijk kunstenaarschap zal er hem, hoop ik, voor vrijwaren, om heelemààl onder te gaan in aanstellerij.
Cornélie zat Susanne's bleek en onbewogen gezicht te bestudeeren. Was zij werkelijk zoo onverschillig als zij voorgaf, voor den jongen man, die zóóveel vrouwen onder zijn betoovering bracht? Voor wien folies werden begaan... jonge meisjes haar schroom vergaten... en dien zij uit de verte wel eens had gezien, met afgunst bedenkend, dat zij wel nooit in de gelegenheid zou zijn, eens een hand of een vriendelijk woordje van hem te krijgen...
En zij kwam tot de slotsom, dat Susanne oprecht meende, wat zij zeide. Susanne was nu eenmaal altijd anders dan anderen geweest...
- Hoe 't zij, vond Bertha, zooveel is zeker, dat de school door hèm is blijven bestaan. De meisjes dwingen nu, om op Lichtenvoorde te mogen komen... en de ouders vinden, dat 't cachet geeft, | |
| |
om te kunnen zeggen: m'n dochter heeft les gehad van Xander Renck.
- Hoe komt hij toch aan z'n reputatie, vroeg Cornélie. Hoe komt 't, dat iedereen in de Haagsche wereld hem kent en over hem spreekt, waarom is hij tusschen alle anderen le plus en vue?
- Omdat men recht en reden heeft over hem te spreken! zei Bertha. Alles wat hij doet, verdient de aandacht te trekken en die vast te houden. Hij is werkelijk 'n bizondere persoonlijkheid en 'n echt artiest!
- Maar dat is 't niet alleen, zei Susanne. Xander Renck is als 't ware de gepersonifiëerde geest van de Haagsche wereld zelf. De Haagsche wereld is voor 'n deel artistiek en voor 'n deel aanstellerig; gedistingeerd-frivool, oppervlakkig-teeder. - argeloos-pervers, onschuldig-geraffineerd-coquet... beschaafd en gentlemanlike tot in 't overdrevene en tegelijk van 'n gracieuse, charmante, losse levendigheid, en zóó... zóó... is ook Xander Renck.
- Je hebt gelijk, zei Bertha met een bij haar schaarschen glimlach van approbatie... Nog nooit heb ik hem zóó goed hooren karakteriseeren!
Susanne stond op.
- Ik ben moe, ik ga naar m'n kamer, zei ze. Slaap wel, mes amies.
Zij hoorde nog even een beklag van Cornélie: die Susanne is altijd moe... met vlak daarop haar geïnteresseerde vraag aan Bertha naar het menu van het diner, - en zij glimlachte.
In haar eigen kamer deed de donkere stilte haar zóó weldadig aan, dat zij op den tast een | |
| |
stoel zocht, en er zich op neder-zette. Zij moesten het eens weten, die twee, met wie een koelonverschillige appreciatie haar tezamen hield, hoe graag zij alleen was, - dat zij die beiden in 't geheel niet behoefde, zooals zij háár, geloofde zij, wèl, om haar redeneerend gesprek, dat de anderen soms hielp hun leven beter te dragen... Maar, - erkende zij met haar strikte eerlijkheid tegenover zichzelve, - had zij wel vroeger die anderen óók niet noodig gehad... hield zij wel ooit zooveel van de eenzaamheid toen, als thans, nu zij iets had om over te denken, - haar heerlijk geheim, dat haar heele leven veranderd had en het inhoud en belangrijkheid gaf?...
Zij was moe... te moe bijna, om iets anders te doen, dan nu te gaan slapen... maar toch kon zij er niet toe besluiten. De stilte om haar deed haar zooveel goed, het pijnlijke kloppen in haar slapen verminderde, en haar rug en borst deden niet meer zoo zeer. Want al telde zij haar lichamelijke ongemakken weinig, neen, al verheugde zij er zich dikwijls in, omdat zij de stellige voorboden waren van het naderend einde, - en liever dan door het leven wenschte zij, dat haar ‘roman’ zou worden afgebroken door den dood, - toch was het wel prettig, om zoo'n robuust gestel te hebben als Bertha bezat, dacht zij vaak in een licht zelf-medelijden.
Wat zij gezegd had tegen Bertha, dat Xander's gesprekken haar volkomen onbewogen lieten, was de absolute waarheid. En sterker nog: wanneer hij met haar praatte, werd hij opeens een volstrekt | |
| |
vreemde voor haar... terwijl hij haar veel nader scheen te zijn, als zij hem op een afstand zag, of, zooals nu, als zij eenzaam was met zichzelve alleen.
Zij dacht erover, hoe de roman in haar leven was aangevangen, en nooit dacht zij erover dan met een heerlijke, blijde voldoening. Zij herinnerde zich nog, hoe zij het boekje: Kleuren en kleeding van Xander Renck, onmiddellijk bij de verschijning had gekocht, en hoe zij geglimlacht had, toen zij het in handen had, omdat het zoo getrouw zijn persoonlijkheid karakteriseerde. Het kleine werkje was op de kostbaarste wijze uitgegeven, op geschept oud-Hollandsch papier, gedrukt met een fraaie groote letter, en met aanvangsletters, rand-versieringen en cul-de-lampe's, door hemzelf ontworpen, - en met een gebatikt fluweelen band in eigenaardige kleuren: fraise, dooraderd van jaspis-groen.
En toen zij het lezen ging, had zij er veel, heel veel in te waardeeren gevonden, en al wat hij zeide over Harmonie in kleur; Harmonie door contrast; Harmonie door analogie had zij met het meeste genoegen gelezen; ook vond zij zijn vergelijking van kleuren met klanken een aardige trouvaille, en zijn ‘accoorden-vorming’ en de ‘diepere en hoogere klank-sferen’, waarover hij het had, duidden wel aan, dat hij een origineel mensch was, en dat hij, vóór hij begon te schrijven, zijn onderwerp van alle kanten had bestudeerd.
Maar toen zij aan het hoofdstuk Symbolisme en kleuren gekomen was, trof haar daar iets als minder aangenaam.
Zonder eenige critiek nam hij daarin de woorden | |
| |
over, door Honoré de Balzac eens tot gravin Talmont gesproken:
- Vertrouw niet haar, die van violet houden. Mijd echter bovenal haar, die zich steeds, en met voorliefde in het zwart plegen te kleeden. De zwarte kleur wordt terecht een kabbalistische genoemd ; men moet zich waarlijk gaarne aan ongelukkige, sombere gedachten overgeven, om zich voortdurend in het zwart te hullen. Maar het zijn immers ook juist de zwartgallige menschen, die op deze kleur zijn verzot, en elk ander een lichter coloriet misgunnen.
Het was duidelijk, dat hij het met deze uitspraak eens was, waar hij haar overnam zonder commentaar, terwijl hij bij violet wel degelijk zijn eigen opinie gaf:
- Violet is de kleur der vrouwen, die mooi zijn geweest, en vele triomfen hebben gevierd, maar zich overwonnen voelen door den naderenden ouderdom. Violet is de kleur der geresigneerden; het is de kleur der ‘gepensioneerde vrouwen...’
Daar zijzelve onveranderlijk zwart droeg, en waarlijk niet uit ‘zwartgalligheid’, want zij verbitterde niemand het leven door haar ‘zwarte’ humeuren, had zij dit overnemen van Balzac's woorden eenigszins gevoeld als een soort van onrecht, gepleegd aan zichzelve.
En zij had hem een brief geschreven, waarin zij betoogde, dat zwart óók de kleur is van vrouwen, lijnrecht tegenovergesteld aan het type, als dat door Balzac geschetst. Zwart is ook de kleur, schreef zij, van de eenvoudigen van ziel, van de | |
| |
bescheiden, stille, vriendelijke vrouwen, die niet voor zichzelve leven, maar uitsluitend voor anderen... zwart is de kleur der ‘tüchtige Hausfrau’; zwart is ook de kleur van lijdenden en treurenden, van teleurgestelden en misdeelden, - maar bovenal is zwart de kleur der Sancta Simplicitas.
Zij had haar brief geschreven met haar Mignonschrijfmachine'tje, door haar aangeschaft in een tijd, dat een lichte rheumatiek in de vingers het haar zeer moeilijk maakte, lang een pennehouder vast te houden, terwijl zij bezig was met een vertaling uit het Fransch, welk werk zij en Cornélie vaak hadden gedaan, om het huiselijk budget wat aan te vullen, hetgeen nu met haar mooi salaris aan het Instituut Lichtenvoorde gelukkig niet meer noodig was. Ook wilde zij liever niet met haar eigen naam onderteekenen... het was volstrekt niet haar bedoeling om zijn aandacht op haar te vestigen, - zij wenschte dat zelfs allerminst; want hoezeer haar trots haar ook voorschreef zich goed te houden in het leven, de achtelooze, in het gunstigste geval medelijdende blik der mannen was en bleef haar toch altijd een pijnlijke beproeving.
En dus wilde zij zijn mogelijk antwoord ook niet thuis ontvangen, maar gaf zij als adres haar postbus op, - een postbus had zij genomen in den tijd, toen zij zonder betrekking was; en zij op dit idee kwam, doordat de dokter haar voor haar zwakke borst beweging en buitenlucht had aangegeraden, en zij nu verplicht werd, elken dag een wandeling te maken, waartoe zij anders niet kwam.
| |
| |
En evenmin wilde zij onderteekenen met haar eigen naam.
Zij bekeek dien: Susanne de l'Aunar, om te zien, of zij er misschien een anderen naam uit vormen kon, - en opeens vond, met een speelsche wending, haar geest:
de l'Aunar - Alraune.
En zonder te bedenken, onderteekende zij: Alraune.
Dat was het begin.
Het begin, ja! het begin van het goede, verbeeldingsrijke, romantische element in haar leven... waarzonder zij vroeger toch waarlijk te arm, àl te arm was geweest...
Want hij had geantwoord, de ridderlijke jongen, en zoo hoffelijk als zij maar kon verlangen. Bij een eventueelen herdruk beloofde hij nota te zullen nemen van haar zeer juiste opmerkingen, en hij vroeg haar naar haar oordeel over het verdere van zijn boek.
Dat had hij uit ijdelheid natuurlijk niet kunnen laten, maar het was haar een welkome aanleiding geweest, hem wéér te schrijven... en allengs, vanzelf, was er een geregelde correspondentie tusschen hen ontstaan, die het geluk was haars levens.
Zijn brieven, in 't eerst zich kenmerkend door een oppervlakkige scherts, kregen langzamerhand hoe langer hoe meer diepte en ernst. Want, niet terug-gehouden door eenigerlei conventie, volkomen veilig en beschermd door haar onkenbaarheid, liet zij haar geest vrij spel, en schreef hem over de | |
| |
meest verschillende onderwerpen met een onomwondenheid en een eigen kijk op de dingen, die hem, zooals hij herhaaldelijk zei, onzegbaar bekoorden... terwijl hij tegelijk heftig geprikkeld werd, door het feit, dat zij hèm zoo goed bleek te kennen, en hij in 't geheel niet wist, wie zij was.
En in den laatsten tijd was er van beide kanten een toon in hun brieven gekomen, die meer dan vriendschap was, en meer dan flirt... en die haar met een hart, dat schokte in haar borst, zijn brieven deed openen, soms al op het postkantoor zelf.
Hoe liefkoosde zij zijn brieven tusschen haar tengere vingers... hoe zorgvuldig bewaarde zij ze in een kistje van Oostersch lakwerk, - en hoe uitbundig had zij gelachen, toen zij eens het kistje sloot, en Cornélie toevallig binnen kwam, en haar nieuwsgierig vroeg:
- Wat heb je daarin? en zij overmoedig geantwoord had:
- M'n minnebrieven!
En hoe vaak herlas zij ze, en genoot dan een vreugde, zóó groot, dat die het bezit van een werkelijken minnaar, meende zij, nauwelijks kon evenaren.
‘Wie ben je toch,’ klaagde hij. ‘Zeg me toch, wie je ben,’ - dat smeekte hij haar in alle variaties.
‘Je naam, Alraune, is hard, en innig tegelijk. Je naam, Alraune, evoqueert voor mij de oogen, de geheimzinnig-lichtende oogen van een Egyptische kat... groen zijn ze als groene vlammen, - blauw-grijs als herfst-hemelen, - en goud als | |
| |
barnend, vloeiend vuur... Je naam is hard, Alraune, zoo hard als zwart marmer is, - je naam is zacht, Alraune... je naam is als zuchten zacht...’
O, wat hield zij van zijn schrift, het sterke, sierlijke... Wat hield zij van de wijze, waarop hij zijn handteekening zette: Xander Renck, duidelijk, zelfbewust, met een krachtigen streep eronder, - en de rechterhaal van de X, die hij als drukletter schreef, wat langer dan de linkerhaal... Een enkele maal, als hij in een heel deemoedige en verliefde stemming was, onderteekende hij zich Sascha, den verkort-naam van Alexander, dien zij voor hem gebruikte, als ook zij... in een zachte, verliefde stemming verkeerde...
Het kostte haar tegenwoordig geen moeite meer, om opgewekt te zijn. Als iemand haar verbaasd naar de reden vroeg, antwoordde zij:
- 't Is lente, - en ook ik heb le printemps dans l'âme, en glimlachte daarbij van innerlijke tevredenheid, want zóó, juist zóó voelde zij het: een lente bloesemde in haar ziel, die zij tot dusverre nooit anders had kunnen vergelijken, dan met een doodelijkeentonig, onvruchtbaar-somber veld. Een frissche, jonge, belovende lente bloeide er in haar ziel... en wat haar vooral zoo gelukkig maakte, was de zekerheid, dat geen enkel toeval, geen enkele omstandigheid van buiten, een einde kon maken aan dit verrukkelijk spel. Zij, zij-alleen had alle macht in handen... en het was haar dikwijls een exquise genieting te bedenken, dat de vrouw, tot wie hij zijn verlangende brieven richtte, een mismaakt schepsel was, dat niet meetelde in het leven... | |
| |
Het deerde haar niet, te weten, dat zijn passie weldra vergaan zou zijn, als hij in háár de schrijfster der brieven moest zien... want, immers: nooit en nooit zou hij dat te weten komen!...
En ook deerde het haar niet, dat zij begreep zijn hartstocht te meer aan te vuren, door zoo hardnekkig onbekend te blijven. Het mysterieuse, dat haar omgaf, hield zijn belangstelling gaande... en zij prikkelde hem, door hem details te geven, die hem feitelijk van niets op de hoogte brachten, maar die zijn interesse in haar verscherpten... -
Zij ontstak nu het licht; nog even wilde zij zijn laatsten brief herlezen:
Alraune... soms droom ik, dat je een werkelijkheid bent... een levende, warme werkelijkheid, die ik omvatten kan met mijn verlangende armen, die ik naderen kan met mijn verlangenden mond.
...Maar dan opeens weet ik, dat je een schim bent, een ijle, lichaamlooze schim, die aan mijn smachtend-grijpende handen ontsnapt, en die mijn smeeken niet verhooren kan, omdat zij een schim immers is...
Waar voer je mij heen, mijn dwaallicht? In welk moeras moet ik verstikken en vergaan... voor straf, omdat ik je heb durven volgen, terwijl je toch niets dan 'n schijn bent, een schoone schijn...?
Ik droom van je... o, als je wist... je eigen droomen zouden er onrustig door worden, en vol van de gloeiende drift, die de mijne doorkoortst... Alraune... je naam is wèlgekozen... | |
| |
je bent geen werkelijkheid, maar een illusie, een vervluchtigende waan... Vanwaar anders je kalme onbarmhartigheid... terwijl je weet, dat je mij opwindt tot accessen van radeloos verlangen...
Met de teederste innigheid hield zij haar hand op den brief. En zij dacht: mijn kalme onbarmhartigheid, Sascha? O, als je wist, dat het de grootste en liefderijkste barmhartigheid is, die me mij verborgen doet houden, - de volkomenste barmhartigheid... voor jou, zoowel als voor mij...
Een schijn was zij voor hem, een illusie, een ijle onwerkelijkheid... maar immers hun heele verhouding was een schijn... een illusie... een ijle onwerkelijkheid... En toch, en toch... zij werd er zoo gelukkig door...
En zij dacht: Geef anderen maar de vreugde van je beminnelijke tegenwoordigheid... aan mij geef je iets, wat veel kostbaarder is: een deel van je geest... En al is er in je brieven veel literaire mooidoenerij, ik voel er toch een fond van waarachtigheid in... En doordat je mij een deel geeft van je geest, daardoor ben ik bevoorrecht boven anderen... en dat maakt me zoo trotsch en blij, dat maakt me ook zoo gelukkig... Sascha... Sascha... mijn Sascha...
|
|