| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
Iedereen was het er over eens, dat de fancy fair schitterend slaagde. De geest was buitengewoon geanimeerd; het élite-publiek toonde zich buitengewoon voldaan, de verkoopsters waren buitengewoon vroolijk, en de zaalversiering en de decoratie van de tentjes, in de iriseerende kleuren, was buitengewoon smaakvol en origineel.
- ‘Buitengewoon’ schijnt vanavond het wachtwoord te zijn, riep Célie van Maaseyck lachend, toen Rolf haar verzekerd had, dat haar viooltjesblauw kleed van Empire-bloemenmeisje haar zoo buitengewoon goed stond.
- 't Is je zeker al meer gezegd? Waarlijk geen wonder! zei Rolf, met een bewonderenden blik op Célie's slanke gestalte die zoo uitnemend uitkwam, in het losse, en toch nauwe gewaad, met de blanke bloote armen, en den ronduitgesneden hals.
- Al méer? Vraag liever, wie 't niet heeft | |
| |
gezegd! riep Célie, met haar frisschen lach.
Rolf keek haar eens goed aan en in de overmoedige oogen, en kwam tot de conclusie, dat, van alle bekoorlijke jonge vrouwen hier in de zaal, Célie de bekoorlijkste moest worden genoemd. Constance was naar zijn smaak mooier... en ja, er waren er wel meer misschien, die mooier waren... maar voor een objectief beschouwer moest Célie zeker de aantrekkelijkste heeten.
Met haar witte spitse vingers verschikte zij de viooltjes in de kristallen schalen en kelken; haar groote lichte oogen glinsterden in het helle avondlicht als water glinstert in zon. En haar melodieuse stem riep lokkend-lief:
- La violette... la belle violette!...
Rolf kon het zich begrijpen, dat er mannen waren, die folies deden voor deze vrouw. Verliefd was hij volstrekt niet op haar; zelfs kwam opnieuw het denkbeeld in hem op, welk een heerlijke ‘sport’ het moest zijn, háár verliefd te maken op hem, om, als dat was gelukt, zich, alsof hij niets had bedoeld, van haar af te wenden. Célie was ouder dan Constance... en toch, vergeleek men deze twee vrouwen, dan scheen Constance de oudere, Constance had zoo iets bezadigds, zoo iets bedaards over zich gekregen... Célie maakte een onweerstaanbaren indruk van jeugd, ondanks dat zij, wat een Secret de Polichinelle was, haar leven vrijelijk genoot.
Hoe kon dat toch? Waar lag dit aan?
Hij glimlachte opeens, want hij herinnerde zich, wat hij eens een geestig fransch vrouwtje | |
| |
had hooren zeggen, een paar jaar geleden, in Parijs, - toen er sprake was van de ‘eeuwige’ jeugd der danseuses en actrices en demi-mondaines:... Wat houdt hen zoo jong!... Wat is toch 't geheim van hun jeugd!... toen had dat vrouwtje, in een aplomb vol overtuiging, gezegd:
- C'est le vice!...
C'est le vice... lag daar misschien ook de verklaring in van Célie's onveranderlijke jonge bekoorlijkheid?... Hij bleef staan, met het ruikertje viooltjes, dat hij aan Constance had willen brengen, in de hand, en zag Fred Varenkamp nader-komen, en hoorde hem neuriën:
Wir winden dir den Jungfernkranz,
en keek toe, hoe Célie een bouquetje in Fred's knoopsgat bevestigde... en verbaasde zich voor de zooveelste maal, hoe zij toch zoo gemakkelijk een aantal menschen tegelijk kon bezig-houden, zonder dat de een zich bevoorrecht boven den ander moest voelen... Besluiteloos bleef hij nog staan, ofschoon Célie zich al lang niet meer met hem bemoeide, en benijdde Fred, die altijd klaar was met toepasselijke vers-regels... hoor, nu wéer, - en Célie lachte waarachtig gevleid...
Je suis la violette, et je suis la plus belle,
Des fleurs, dont s'étoile le gazon velouté...
Célie bemerkte zeer goed Rolf's aarzeling, om weg te gaan, daar hij klaarblijkelijk onder de charme was geraakt van haar amusant-levendige | |
| |
persoonlijkheid. Maar zij nam geen notitie van hem, zooals zij allicht van een anderen nieuwen aanbidder zou hebben gedaan. Een flirt met Rolf beloofde haar weinig genoegen, want in de verste verte geen zekerheid. O, neen! als zij zich ooit weer verleiden liet, de liefde van een anderen man aan te nemen, dan moest dit iemand wezen, die haar zou doen scheiden van haar echtgenoot, om zelf met haar te kunnen trouwen. Eénmaal was zij zoo ontzettend gedupeerd... een paar jaar geleden had zij zóó vast geloofd, dat er een einde aan haar troosteloos huwelijk zou komen, - terwijl het geenszins in de bedoeling van haar adorateur bleek te liggen, haar te trouwen... dat zij een geheele reeks van haar afleiding gevende flirts had noodig gehad, om de grievende teleurstelling te boven te komen. Zij flirtte nog steeds, het ‘spelen met vuur’ was haar een levensbehoefte geworden, en zij kende haast geen grooter genot, dan, als haar hofmaker haar meende gewonnen te hebben, hem met een allerliefst glimlachje zijn congé te geven. Ernst wilde zij er alleen van maken met den man, die haar van haar ongelukkig huwelijk vrijmaken zou, om haar zèlf te kunnen trouwen. En Rolf? Mon Dieu! De heele wereld wist het, hoe hij, ondanks zijn frivole natuur, nog altijd hing aan die wel knappe, maar te kalme, te koele Constance, en dat hij zich niets anders dan vrij-onschuldige avontuurtjes veroorloofde. Bovendien, hij trok haar volstrekt niet bizonder aan; noch door zijn uiterlijk, noch door zijn innerlijk; hij was veel te veel een type | |
| |
zooals zij-zelf er een was, dan dat zij smaak in hem vinden kon. Maar... hoe het zij... voor badinage was hij zeker goed genoeg... Zou het niet de moeite waard wezen, ook hem eens verliefd op haar te maken, om hem dan, evenals al die anderen, eenvoudig terug te wijzen? Zij keek hem eens van terzijde aan, maar Rolf had zijn aandacht al weer van haar weg-gewend: er was nu blijkbaar iets anders, wat hem geweldig boeide... wat zou het zijn? Zij kon zich niet van haar plaats bewegen, en vanwaar zij stond, kon zij niet de heele zaal overzien... Enfin... het was nu besloten: zij zou haar macht eens op Rolf beproeven... en dubbel aardig werd het spel, als zij eerst nog een andere belangstelling van hem had te overwinnen...
Zij glimlachte in overmoedigen trots.
- La violette!... La belle violette!...
Maar Rolf hoorde het niet. Zijn oogen waren door de zaal gedwaald, in genieten van het levendig en kleurrijk schouwspel, waarvan hij zooveel hield. En toen opeens in de paarse tent had hij Lisa gezien.
Lisa...
Zijn adem stokte een oogenblik. Lisa... wat was er met haar gebeurd? Wat had dat bloeiend gezicht zóó doen verworden? De glanzende oogen waren verdoft, zij bewoog zich moe en oud... Lisa... Lisa... Zij was ongelukkig in haar huwelijk met Nico, en hij had haar daartoe gedreven, na haar eerst rampzalig te hebben gemaakt...
| |
| |
Een oogenblik stond hij roerloos. Toen, gevolg gevend aan den aandrang van zijn impulsieve natuur, trad hij snel op haar toe.
Freule Rosenhagen, Lisa's compagnonne in de tent, werd bezig gehouden door een paar heeren, die haar vloeiboeken en portefeuilles met interesse bekeken, en waardoor zij zoo glimlachend gelukkig was, dat zij zich tevreden stelde met slechts een vluchtige buiging van Rolf.
Lisa had Rolf zien komen. Zij had zich bovendien voorbereid op de zekerheid van een onverwacht wederzien: zij kon dus kalm blijven, en zij blééf kalm.
- Lisa...
- Dag, Rolf, antwoordde zij bedaard. Zij strekte haar hand niet uit, maar liet het toe, dat hij die even in de zijne nam in onweerhouden drift.
Zij voelde zich zoo wonderlijk onontroerd. Zij had toch eigenlijk wel liever wat emotie gehad, dan deze starre, doodskoude kalmte. Daar stond hij nu, Rolf, aan wien zij in den laatsten tijd maar zelden meer had gedacht. Zelden, zelden. Zij haatte hem niet. Zij verafschuwde hem niet. Wat had zij dan over hem te denken? Want lief...
Had zij hem nog lief? Zij geloofde het niet. Want waarom zou het haar dan anders nu verbazen, dat zij die onregelmatige trekken, met hun soms zoo harde expressie, eenmaal had aangebeden... dat zij zich voelde vergaan in zalige zwakheid, als hij zijn oogen op haar richtte met | |
| |
hun egoïstisch verlangen...? Had zij hem nog lief? Hoe zou zij dan nu zoo onaangedaan blijven bij zijn nadering, en haar oogen niet behoeven neder te slaan?...
Zelfs in dat oogenblik, toen Nico haar, ondanks zichzelven, haar bekentenis ontwrong, en hij haar, na zijn wilde vraag: wie is het? dadelijk de hand op de lippen klemde, om haar het antwoord te beletten, zelfs toen was Rolf's naam niet in hel licht in haar geest verschenen, maar ver, ver weg, in diepe duisternis, moest zij dien zoeken. Was dan toen reeds haar liefde voorbij? Haar lieve liefde, eenmaal haar zalig geluk?...
Haar oogen droomden weg in gepeinzen, en Rolf voelde zijn hart onstuimig kloppen: wat had hij van die vrouw gemaakt, - de eens zoo levendige, gezond-vroolijke, krachtige Lisa...
En zijn driftig temperament, zijn onbeheerscht egoïsme drong hem tot de tactlooze vraag:
- Is hij niet goed voor je?... Wéét hij iets, Lisa?...
Maar nauwelijks had zijn hartstochtelijk gefluister haar ooren bereikt, of zij voelde zich als versteenen. Alleen haar oogen leefden in het verstrakte, verbleekte gezicht, en hun blik werd opeens zóó lichtend-fel, dat hij den zijne moest nederslaan.
- Vergeef me, stamelde hij, vernederd en verward. Maar zijn oogenblikkelijke ontroering met inspanning beheerschend, ging hij kalmer voort:
- Ik voel me zoo schuldig tegenover jou... Ik zou niet kunnen verdragen, dat...
| |
| |
Weer keek zij hem aan. Zij kon de minachting in haar blik niet temperen, en zij trachtte ook niet dat te doen. Die uitdrukking van hem: ik zou niet kunnen verdragen, dat... was iets om hoonend-schamper de schouders over op te halen. Had hij haar niet gesmeekt... alsof zijn leven ervan afhing, - haar dit huwelijk afgebeden?...
- Ik verbied je, zei ze, met zware, loome stem, één woord over Nico te zeggen. Hij is te goed... te goed, véél te goed daarvoor. Ik wil zijn naam uit jouw mond niet hooren.
Zij keerde zich om, en nam uit een doos, die achter haar stond, thee-kleedjes van soupel violet satijn en point-lacé, en schikte die op de étalage-tafel.
Zijn hart hamerde met korte, bonzende slagen hoog in zijn keel. Nog nooit in zijn leven had hij zich zóó verdeemoedigd gevoeld. Daar zag hij vóor zich een leven, dat hij in blinde, woeste zelfzucht vernietigd had, - en hij was machteloos, om nog iets te herstellen. En meer nog... zij liet hem zelfs niet langer toe in de intimiteit van haar zielszijn. Hij mocht niets vragen, hij mocht niets weten... hij mocht Nico's naam niet noemen... Nico was daarvoor te goed... te goed, véél te goed...
Hij zag het in haar oogen, dat zij hem nu verachtte. En verachtte hij zichzelf dan niet bijwijlen, om de roekelooze wijze, waarop hij toegaf, aldoor maar toegaf, aan de eischen van zijn gepassionneerde natuur?
| |
| |
Alleen duurden die oogenblikken van zelf-inkeer te kort, dan dat zij invloed konden hebben op zijn karakter. Hij bleef die hij was. Onweerstaanbaar dreef zijn luim hem van de eene verliefdheid naar de andere, die allen even snel verglommen... als vlammen, uit een groot vuur weg-gevlucht, en door eigen kracht verteerd. Zijn leven was niets dan één lange reeks van ‘voorbij's...’ En als hij even tot bezinning kwam, dan vlaagde er een triestheid door zijn ziel, om de ijdele verspilling van zóóveel wil en gevoel aan niets dan leegen schijn...
Slechts datgene, wat er tusschen Lisa en hem had bestaan, werkte in op zijn dieper bewustzijn. Nog altijd, al was zijn hartstocht ook geheel verstorven, nog altijd voelde hij belangstelling voor haar, en hoopte hij in zijn zelfzucht bevredigd te worden door goede berichten... Maar zij had hem afgewezen, bruusk en trotsch... En zij had gelijk... o, zij had natuurlijk gelijk...
Een korten slag op zijn schouder wekte hem opeens uit de verdooving van zijn gedachten.
- Kerel, wat sta jij hier te philosopheeren? Verveel je je ook zoo verdomd hier?
- Vervelen?...
- Slaap je? schaterde van Rheden.
- Slapen?...
Maar terwijl hij sprak, voelde Rolf zijn geest weer leniger worden. Hij zag, dat het kleine bouquetje viooltjes uit zijn vingers was gevallen, en nu lag dicht bij de plaats van freule Rosenhagen. Neen, hij raapte het niet op: de freule | |
| |
zou het als een stille hulde beschouwen, en hij wilde haar illusie niet verstoren. In die gedachte herwon hij iets van zijn gewone opgewektheid en voort-loopende naast van Rheden, zei hij:
- Nee, maar zeg, heb jij dat wel 's geprobeerd: je heelemaal te laten absorbeeren door 'n woest gewoel om je heen? Langzaam-aan voel je je individualiteit vervloeien, je wordt 'n deel van je omgeving... en als je dan opeens tot de werkelijkheid komt, weet je niet, waar je ben.
- Is dat dan zoo prettig?
- 't Is de curieuste ondervinding, die 't je mogelijk is op te doen.
- Nou, maar ik bedank d'r voor, 'n deel te worden van deze omgeving. Ik zocht je op, om je even te spreken over...
Maar Rolf had nu geen hoofd voor zaken.
- O, nou alsjeblieft niet! Morgen kom ik wel even bij je, zeg.
Met verwondering bemerkte hij, dat zijn onderhoud met Lisa en zijn peinzen daarna niet langer dan enkele minuten op zijn hoogst kon hebben geduurd, want freule Rosenhagen schertste nog steeds met dezelfde heeren. En het was hem, alsof er levens waren voorbij gegleden, sinds het moment, dat hij haar naderde, en dat van Rheden hem aansprak. Maar neen, nu niet meer denken, opgaan in 't oogenblik. Wat voorbij was, was voorbij. Het doode verleden mocht hij zich niet laten kwellen, alsof het een levende werkelijkheid was...
Kijk die Hélènetje... wat een alleraardigst kind. | |
| |
Die schreeuwde letterlijk haar vreugd voor de tombola-tent uit. Bekoorlijk heksje... Die mevrouw van Renswoude had zich als waarzegster heel tactvol toegetakeld, in enkel een rooden mantel met roode kap...
- Moet u uw horoscoop niet trekken, meneer Elst van Velsen?
- 'n Getrouwd man, freule Marezathe! Dat is gevaarlijk!
- Je lot ontloop je tóch immers niet? Wil ik voor u?... Ik heb nog al 'n ‘tangandiengin’, zooals mevrouw Land zegt, ja?
- Dàt mag ik niet afslaan, dus graag.
Hij bleef nog wat lachen en schertsen met 't vroolijke kind, dat hem zijn goed humeur hergaf. En het duurde niet lang, of hij vond weer het oude behagen in het drukke rumoer, dat hem omringde. Hij genoot van de luide muziek, het gelach en geroep om hem heen; hij genoot van de artistieke versiering der kraampjes en de helle, toch zoo harmonieerende kleuren... en hij wandelde voort door de zaal, bij elk tentje even vertoevend, om zijn gave te offeren... Hij maakte Elise en Florence zijn compliment over hun allersmaakvolste étalage van glanzend groen aardewerk... dronk een glas champagne in Emilie's en Lizzie's tent, waar het rumoerig toe-ging, en waar Lizzie, hoog-rood, zich graag het air gevend van een geroutineerde kellnerin, - wat mevrouw Brederode Bernard had doen verbieden, daar iets te gaan gebruiken, en de andere oudere dames met afgewend gelaat het tentje voorbij deed gaan, - | |
| |
met het zilveren bord, afhangend van haar hand, coquet telkens vroeg:
- Cliquot? Moët et Chandon? Sillery? Heidsieck Monopole?...
En met waarlijk bewonderenswaardige handigheid en vlugheid sneed zij met haar driehoekig mesje de ijzerdraden door, zoodat de kurken niet ploften.
Rolf zag Lizzie's onstuimige vroolijkheid, hij zag, hoe haar lippen onophoudelijk lachten... maar hij zag ook de donkere glanzing in haar oogen, die géén vroolijkheid was, slechts wil om zoo te schijnen... Voor de eerste maal bemerkte hij dit, en zóo duidelijk, dat hij er zich over verbaasde, hoe hij het vroeger nooit had gezien. Onnatuurlijke opgewektheid, vóorgewend vermaak... zou dit niet bij allen zoo zijn?...
Maar hij drong die gedachte weg. Hij scheen vanavond in 'n sentimenteele bui...
- Lizzie, s'il te plaît nog 'n gobelet.
- Please, zei Lizzie, ik drink er een met je, zeg.
Le vin chasse la tristesse,
Il nous fait aimer la vie...
De goudkleurige wijn tintelde in de schaalvormige glazen... Hij klonk met Lizzie:
- A la vostra, signora!
- A la tienne, dronk ze terug, hem brutaal in de oogen ziende.
Ach, hij had zich misschien ook wel vergist. Hoe zou die malle Lizzie nu opeens aan zooiets als spleen kunnen komen... nonsens, nonsens...
| |
| |
- Dol is 't hier vanavond, hè? Er is maar één, die zich niet amuseert...
- Wie dan?
- Mevrouw Brederode.
- O, ja. Is dat ook iets voor háár, zoo'n fancy fair...
- Ze hoopte zeker bekeerlingen te maken, je moet haar 's van tijd tot tijd naar Wim zien kijken... dan lach je je...
- Ik ben nog niet bij Wim geweest... maar nu ga ik even naar haar toe.
- Au revoir, Rolf!
- Au revoir, lachte hij, buigend, zich richtende naar Wim's tent, die prijkte in schitterend oranje, en waar Wim en Olga, in lange, losse Liberty's, vreemde feeën in een wonderwereld leken. Wat terzijde, - gelukzalig uit het gedrang en vlak in Wim's nabijheid, zat Bernard, en nam het geld in ontvangst, waarvan hij zorgvuldig rekening hield.
- O! zei Wim enthousiast. Ben jij daar, Rolf? Jij moet voor je kleine jongen die groote gecapitonneerd-satijnen bonbons-doos koopen. Is 't geen mooie?
- Wim, zei Rolf, laat ik je nu niet van 't mooiste stuk uit je uitstalling berooven. Ik zal liever...
- Je mag 'm gerust hebben, zei Wim onschuldig. Kijk, hij is alleen met chocolade gevuld. Heerlijk, hè? Kom Rolf, hij kost maar vijftig gulden, omdat jij 't ben.
- M'n jongen is nog te klein, om zulke ‘groote’ cadeaux te krijgen, Wim.
| |
| |
- Dan voor Constance... Toe nou, Rolf, anders verkoopt Olga 'm aan meneer la Roche... Ik zie de kooplust in z'n oogen...
- En ik zie de koopkracht in z'n beurs... Geef mig zoo'n geglaceerde zak met bonbons van Heller... ik vraag je niet eens, wat die kost... ziedaar, ik betaal je met je eigen kleur.
Bernard nam gereede het gouden tientje in ontvangst.
- En wat heb je daar?
- O, dat zijn zijden strikjes, cadeau voor de kinderen... maar apart verkoopen we ze óok. Ik heb 't verzonnen... en stel je voor, zeg, ik was zoo in de ‘furor’ van 't verkoopen, dat ik gewoon tegen iemand zeg: Neemt u toch zoo'n strikje, 't is immers 'n Oranje-feest. Toen had je dat bête gezicht moeten zien, 'n Oranjefeest?? Nou ja, zei ik, hier in dit tentje toch? Hiernaast is 't 'n feest van rood, en daar van blauw, en daar van groen, 't is hier vanavond heelemaal 'n feest van kleuren...
- Wim, je ben 'n type.
- 'n Amusant type, hoop ik?
- Dat zeker.
- 't Is niet erg druk vanavond, hè?
- Niet druk?
- Nee, vind je wel? 't Publiek is gedistingeerd, - dat zal morgen met de lagere entrée anders zijn, maar dan wordt 't gezellig. O, ik amuseer me dood, als ik 't genoegen zal hebben bijvoorbeeld aan mijn confiseur 'n doos bonbons te verkoopen... Vooral als Mama Brederode er | |
| |
bij staat. O, Rolf! o, Rolf! dan heb jij 'n andere schoonmoeder!
Rolf keek naar Bernard, voor wien Wim zich totaal niet scheen te geneeren, maar Bernard hoorde niets; hij boog zich over zijn memorandumpapier, en teekende de ontvangsten aan.
- Ja, Rolf, 't is soms moeilijk tusschen de buien heen te zeilen... nee, Olga, de délicieuses zijn dáár, in die doos... Wat zoek je dan? De fondants zijn op, - maar deze rococo's zijn... zalig. Kindje moet jij niet zoo'n mooi strikje hebben? Och, Rolf, hier, doe jij 't even? Ik moet...
Gehoorzaam stak Rolf het fleurige satijnen strikje vast op het witte jurkje van een klein meisje, dat hem met geloovige oogen stond aan te kijken. Aardig kind, maar toch geen vergelijk bij zijn eigen ventje... intelligente rakker...
- Rolf... Rolf... blijf nu nog even staan... daar dwaalt 't gevaar... fluisterde Wim, die mevrouw Brederode, met haar zwaren, langzamen stap zag naderen. Ze wil zeker naar huis. Nanard, als ze je vraagt, om haar te brengen, dan zeg je nee; ik kan je hier niet missen.
Lachend, dankbaar, zag Bernard tot Wim op. Zoo tactvol wist zij hem altijd te vrijwaren voor zijn moeders tyrannie...
- En zeg, fluisterde Wim, met een ondeugend vuur in de oogen. Nu gaan we juist als ze komt, 'n vroom gesprek voeren, over dat het zoo zoet is God te dienen, terwijl men de zoetigheid der wereld versmaadt...
| |
| |
- Wim, Wim, waarom spot je zoo, waarschuwde Olga. Ze zal boos worden...
- Boos?... Wie deze wereld liefhebben, bedriegen zich dikwijls, doordat zij alleen het zichtbare liefhebben... Want de liefde tot de wereld is bedriegelijk en onzeker...
De douairière Brederode zag en hoorde niets van Wim. Zij keek langs haar heen en vond Bernard.
- Breng je me even naar m'n rijtuig, ik wensch heen te gaan.
- Ja, maar ik kan hier niet weg, mama. Dan raak ik in de war. Ik... u...
- Mag ik misschien die aangename taak overnemen? vroeg Rolf hoffelijk, en hij geleidde de oude dame naar buiten. Hij mocht mevrouw Brederode óók niet graag, zij was veel te hard en te absoluut, en daardoor dikwijls onaangenaam; maar zooals Wim haar behandelde, ging het, vond hij, te ver.
En dadelijk verbaasde hij zich over die gedachte. Wat kon het hem schelen, of die oude vrouw gehoond en beleedigd werd in het openbaar? Zij was liefdeloos genoeg, om zoo iets te verdienen. Wat mankeerde hij toch vanavond? Hij had met iedereen medelijden...
Toen hij weer terug-kwam in de zaal, trof hem onmiddellijk Célie's lokkenden en tegelijk uitdageuden blik. Ja, hij zou misschien haar verliefd op hem kunnen maken, om haar, als hij dit bereikt had, weer te veronachtzamen... dat zou een overwinning zijn, wél de moeite waard... | |
| |
Neen, hij wilde het niet... Of eigenlijk... neen, hij wilde het niet.
Uiterlijk bedaard liep hij door naar de tent van Constance, zijn vrouw. Het rustige blauw was een weldaad voor de oogen, na de helle kleuren, die den heelen avond voor zijn blik hadden gevlamd. Wat stond zij daar gracieus en lief, zijn jonge vrouw... Zij schonk thee met een soort van verlegen bevalligheid, die haar onweerstaanbaar bekoorlijk maakte. De mond, met de wat korte bovenlip, die kinderlijke mond, glimlachte licht, en de wangen waren fijn-rose getint, in het helle electrische licht...
- Nu heb ik overal m'n plicht gedaan, Conny. Doe jij nu ook 's je plicht aan mij, en schenk me 'n kop thee.
Zij glimlachte.
- Doe 't niet om mij, hoor. Als je liever nu geen thee meer drinkt.
- Nee, geef me 'n kop.
Hij zette zich op een der kleine, driekante, blauw-gelakte tabouretjes neer. Wat was 't goed en rustig hier. Alsof je dadelijk in 'n heel andere atmosfeer kwam. O, werd hij weer sentimenteel? Hoe kwam hij zoo sensible vanavond?... Hij wist het wel... het kwam door... Lisa...
Even zat hij diep in gedachten.
- Hier, Rolf...
- O, dank je wel.
Hij nam de kop van het blaadje, en roerde in de thee, totdat de room er zich geheel mee had vermengd. Neen, niet denken. Niet denken. | |
| |
Met denken kwam je niet verder. Hij roerde zoo driftig in de kop, dat de thee een kuilend draaikolkje werd. Niet denken...
- Hoe heb je 't gehad? vroeg hij aan Constance.
- O, goed...
- Druk?
- Ja, vooral in 't begin van de avond.
- Milly doet heel aardig.
- Ja, aardiger dan ik had gedacht.
- En handig.
- Ja.
Beiden keken even naar Milly, die een sigaret aantrok voor een schuchter, vuurrood-blozend jongmensch.
- Wie is dat?
- Victor Vermeer.
- Vues?
- Geen naam, geen fortuin. 't Zal 'm niet veel geven.
- Milly, wil je voor mij óok 'n sigaret aansteken?
- Zeker, Rolf.
En met dezelfde kinderlijke onbevangenheid als voor den jongen Vermeer, nam Milly voor Rolf een sigaret, en stak die aan.
- Als mevrouw van der Werff dat nu had gezien, fluisterde Rolf, dan zou ze Milly wel wat wijzer maken, ‘'n Getrouwde man? Laat die zelf z'n sigaret maar aansteken, hoor. Bemoei jij je met de jongelui.’
- Hoeveel kost zoo'n pakje, juffrouw? vroeg een bezoeker aan Milly.
| |
| |
- Zooveel als u geven wil, meneer!
- Nee, zegt u 't liever?
- Dan zeg ik 'n gulden.
- 'n Gulden voor zóó'n pakje?!
- Ja, meneer, u betaalt hier de liefdadigheid.
- Goed zoo, Milly, knikte Rolf haar toe.
- Ja, maar ik...
- U kan ook losse sigaretten krijgen. Vijf, zes? acht? tien?
Milly hield de sigaretten zoo uitnoodigend op haar hand, dat de jonge jongen niet durfde weigeren. Hij nam er voorzichtig drie, en legde drie dubbeltjes neer.
- Geld is geld, zei Milly laconisch, en wierp de dubbeltjes bij het andere geld op de porceleinen schaal.
- Ben je moe, Con?
- Nee, 't gaat nogal. Waarom?
- Je zegt zoo weinig.
Zij glimlachte. En opeens werd hij wrevelig, omdat Constance altijd zoo weinig spraakzaam was... Dat kon toch letterlijk iedereen: zoo'n beetje oppervlakkig converseeren. Wáár hij nu geweest was vanavond: bij Célie, bij Lizzie, bij Wim... ze konden hem overal prettig bezighouden, en zijn geest afleiding geven. En juist deed Con weer zoo stil, nu hij in een stemming was, waar hij uitgehaald moest worden. Want dat van Lisa... dat hinderde hem toch geweldig.
Hij kon het zich best begrijpen, dat het om Célie's tentje een zich verdringen was der heeren, en dat nauwelijks anders dan uit beleefdheid | |
| |
een zijner kennissen Constance naderde. De dames waren haar departement, en nu en dan een oudere heer, maar de anderen praatten en schertsten nog liever met Milly dan met háár. Prettig, om dat zoo duidelijk te moeten merken van je eigen vrouw.
Maar neen, hij was onrechtvaardig. Hij wenschte Constance niet anders dan zij was, zoo mooigelijkmatig, zoo absoluut-vertrouwbaar, zoo volkomen gedevoueerd aan 't kind en hem. Zij was en bleef de liefste, de hoogste en beste...
Hij knikte haar eens toe, terwijl zij zich omwendde, om de blauwe cosy van de blauw-porceleinen trekpot te nemen. Onmiddellijk stroomde het bloed naar haar hoofd, en zij bleef wat langer dan noodig was met inschenken bezig, om haar blos te laten bedaren. Typisch wezen... allerliefst kind... om een kleur te krijgen voor je eigen man!...
Zij had hem lief. Hij wist het wel. En het was hem een veilig, en vreugdegevend besef, dat zij altijd met haar liefde zou klaar staan, om hem te troosten, als wereldsche onaangenaamheden hem kwelden, als hij vermoeid en berouwvol tot haar terug-keerde... Wat er ook gebeurde... Zij zou hem lief blijven hebben...
- Mevrouw Elst van Velsen... o, wat lief ziet u uit... Geef mij kop thee, ja?
Het was de goedige mevrouw Land, die als een weldoende fee alle tentjes bezocht, en veel kennissen had mee-gebracht.
| |
| |
- Ajo, jij moet koopen... voorwat ben jij hier, als je niet koopt... zei ze aldoor.
Nu naderde zij Constance, met haar vriendelijk woordje en haar bereidwilligheid, om véél te betalen.
- Oranje pecco zeker, ik ruik goed...
- Oranje pecco, lachte Rolf, dat is hier verboden, dan zou 't blauwe pecco moeten zijn!
- Lo, geen room... is uw room ook blauw, ja?
- Gelukkig niet, zei Constance, glimlachend.
- Ja, dank u, ik graag zitten... zei mevrouw Land tegen Rolf, die haar een tabouretje gaf. Adoe, ik zoo moe. Heele avond maar gedrenteld, gedrenteld... veel te zien, hier... veel te koopen... Ik zie in tent zoo mooie kleedje, lila, fijn... Ik zeg, moet ik hebben. Ook mooie teacosy, zooals u daar heb, maar lila... Juist goed voor mijn paarse kamer, u heb gezien, ja, mevrouw? Alle muren fluweel, lila, met paarse irissen geborduurd, ah! prachtig! Ik daar graag zit, u heb gezien op mijn ontvangdag? ook gekocht twee groote groene potten voor de vestibule, planten in, zal mooi staan... En wat al meer... Tombola... nieten, twee nieten, drie nieten, vier nieten... ho, daar komt wat, zal laten zien...
Mevrouw Land zocht in haar groote, van velerlei dingen voorziene réticule, en vond haar prijs van de tombola: een kinder-armbandje van dun getrokken goud, met twee zwarte iriseerende steenen.
- Zwarte opalen? vroeg Constance.
- Nee!... Japansche katoog-paarlen... heb | |
| |
u wel eens gezien? Grappig, ja? Goed voor kleine Nonnie... Wil u ook zien, meneer Elst van Velsen?
- Heel aardig, zei Rolf vluchtig, het armbandje terug-gevende, terwijl hij opstond. Zijn onrustige geest verveelde zich bij het eenvoudig gesprek. Hij was vanavond niet gestemd, om oppervlakkig te praten. Als hij even stil-zat, en zijn gedachten niet werden bezig-gehouden, dan dwaalden zij onwillekeurig dadelijk af naar... Lisa...
Hij liep door de zaal, die vol was van muziek en gepraat en gelach. Door alle geluiden heen onderscheidde hij duidelijk Célie's klaren lach en haar welluidende stem. Wéér naar haar toe gaan? Ach neen, dat verveelde hem óok...
Toch voerden zijn schreden hem al dichter en dichter bij de viooltjes-tent. Hij rook reeds den penetrant-frisschen geur... en juist wilde hij zich weer omkeeren, omdat hij zich waarlijk niet gestemd voelde tot een vroolijk gesprek, toen hem inviel, dat hij Constance nog geen bloemen had gebracht, zooals hij had gewild.
- Heb je nog 'n bloempje voor me, Célie?
- Zooveel als je wilt... elk uur wordt me 'n versche bezending gebracht: viooltjes verwelken zoo gauw.
- Mijn bouquetje van straks verwelkt aan de voeten van freule Rosenhagen, fluisterde Rolf.
- Je ben onverbeterlijk, Rolf!
- Ik verloor 't bij ongeluk... zei hij, quasiverontschuldigend, onafgewend kijkende in Célie's | |
| |
fascineerende lichtblauwe oogen, die niets van hun hellen glans verloren hadden, ondanks den vermoeienden avond.
- Ja, ja, bij ongeluk, we kennen dat van jou. Weet ze 't, dat 't bouquetje van jou is, zeg?
- 't Is voor haar te hopen van niet, dan hecht ze er allicht minder aan.
- Of misschien... méér, zei Célie, hem sterk en open aanziende, met zóó'n veelbeteekenenden glimlach om den mond, dat hij een schok door zich heen voelde gaan. In zijn overgevoeligen toestand van het oogenblik trof haar blik hem als een lokking... als een dreiging... hij wist het niet...
Maar dadelijk herstelde hij zich.
Een onbekende verzocht Célie om een ruikertje, en reeds strekte zij haar hand uit, om den vrager er een te geven, toen Rolf ongemotiveerd-driftig en gedecideerd zei:
- Ik vroeg er het eerst om, Célie.
Zij nam het ruikertje, streelde even de groene blaadjes glad, en gaf het toen langzaam aan Rolf.
Zij keek hem niet aan, de coquette... jawel, zij keek hem wèl aan, juist op het oogenblik, dat zijn vingers, licht, de haren beroerden, sloeg zij snel de oogleden op.
Weer wisselde zijn stemming. Met haar te flirten vond hij heel goed; hij had straks nog gedacht, dat, haar verliefd op hem te maken, hem een poos lang aangenaam bezig zou houden. Maar zij moest niet denken, dat hij...
Of ja, zij moest het eigenlijk wèl denken. | |
| |
Anders zou zijn plan immers niet slagen...
- En voor wie zijn die bloemen, Rolf?
- Voor niemand... Die houd ik zelf.
- Bloemen, die je gekocht hebt!
- Hoe moet ik er anders aan komen?
Hij fixeerde haar met de volle, donkere kracht zijner oogen, en haar ijdelheid voelde zich bevredigd door zijn blik en zijn vraag.
- Je zou ze kunnen krijgen.
- O, ja, zou ik dat?
- Of vind je dan niet, dat ze meer waarde hebben?
- 'n Béétje meer wel, fluisterde hij. Maar je vingers hebben deze toch aangeraakt... je hebt ze me zèlf...
- Ik wou je juist 'n bouquetje geven, dan kon je met 't andere nog iemand gelukkig maken... Wou u dat heele mandje hebben, meneer Hoogenheim? Met genoegen. Maar u moet 't mij niet thuis sturen, hoor? Ja, ja, dat was u van plan? De schuld staat op uw gezicht te lezen.
De bankier Hoogenheim was het inderdaad van plan geweest. Wat moest hij nu met het mandje doen? Enfin, hij had het gekocht.
- Ik had al naar u uitgezien, meneer Hoogenheim. Niemand is zoo gul en geeft zoo edelmoedig als u.
- Vergeet mevrouw Land niet, zei Rolf.
- Mevrouw Land heeft bij mij... één bouquetje gekocht. Ze is heel aardig, zeker, en heel goedhartig, maar in 't weldoen blijft ze toch altijd vrouw. | |
| |
'n Vrouw is in zulke dingen groot in 't klein, - 'n man, zooals meneer Hoogenheim, groot in 't groot. Dat is 't verschil.
- U hebt me daar 'n heel fijn complimentje gemaakt.
- Dat was ook m'n bedoeling, glimlachte Célie lief. En als bewijs van m'n waardeering krijgt u 'n bouquetje van me. Ik heb er hier expres laten maken voor button-holes.
Zelf bevestigde zij de viooltjes op de lapel van des heeren Hoogenheim's rok. Rolf stond er bij, en zweeg.
Eeuwig-verdomde coquette, dacht hij. Hij vond nu, dat hij, zonder een woord, weg moest gaan, maar zij sprak nog met den heer Hoogenheim, en zou dus quasi zijn vertrek niet bemerken. Neen, hij wachtte nog even. Bovendien wilde hij haar niet de satisfactie gunnen, te denken, dat hij verstoord was over haar daad.
De heer Hoogenheim was verder gegaan; andere bezoekers vervingen hem. Onvermoeid lachte Célie, praatte, schertste, en deed zij aardig. En aldoor stond daar nog Rolf, schijnbaar luisterende, met éen hand los op de tafel gelegd, geheel gevangen in de bekorende sfeer van Célie's persoonlijkheid, haar vlugge woordjes, haar geurende bloemen. Een vrouw om verliefd op te worden... O, neen, dat niet, dat nooit. Wel eene om verliefd te maken op hèm... Neen, hij ging nog niet weg, hier verveelde hij zich niet. En hij moest haar eerst nog onderhouden over haar gedrag tegenover den heer Hoogenheim, waar hij bij stond. | |
| |
Hoe durfde zij... Maar begreep hij dan niet, dat zij het expres had gedaan? Ja, zeker, natuurlijk, dat begreep hij heel goed. Maar zij moest immers denken, dat hij de dupe was van haar spel. O, hij was wel tegen haar opgewassen. Hij zou haar al haar coquette kunsten en flirtzieke trucs driedubbel laten betalen.
- Iedereen die viooltjes koopt, mag ze niet aan mij geven, moet z'n bloemen mee-nemen, - of ik verkoop ze wéér!
- Zoo wreed zal u toch niet zijn?
- Welke schoone heeft nu ooit 'n bloemenhulde afgewezen?
- Men kan ook der Blumen zuviel krijgen. Ik houd veel van viooltjes, maar ze verwelken dadelijk, en dan worden ze me ineens 'n horreur. En bovendien, op zoo'n manier komt m'n tafel nooit leeg. Mevrouwtje Brederode is al bijna uitverkocht, hoor ik. Ik scháám me tegenover de andere dames!
Célie, die het, den heelen avond, van alle dames het drukst had gehad, lachte zoo helder, dat zij noodzakelijk even haar bekoorlijk gezicht Rolf, - die er nog altijd stond! - toewenden moest.
Rolf keek haar niet aan, ofschoon hij haar beweging heel goed bemerkte. Maar een warm gevoel van voldoening doorstroomde zijn borst.
- U krijgt toch telkens nieuwe voorraad?
- Ja, maar 't is nu de laatste maal geweest. Meneer van West, hier heb ik iets moois voor ú. Speciaal voor u. 'n Lier van viooltjes. Zoo iets krijgt u zoo dikwijls, als u zingt; u moet u nu | |
| |
ook 's 't eigenaardige genoegen gunnen er een te kóópen.
- Helaas, dat kan ik niet doen, mevrouw, 't zou zijn, of ik mezelf bespotte.
- Wat is u serieus!...
- Pardon, ik wou u niet bruskeeren, ik wou alleen zeggen, dat ik liever die mooie mand daar neem.
- En ik wou nog graag... zei een ander.
- Is u daar alweer?
- Ja, ik ben net als u, ik kan de geur van verwelkte viooltjes niet verdragen. En hier in de warmte verleppen ze zoo gauw. Ik moet noodzakelijk alweer 'n nieuw bouquetje hebben.
- Met genoegen. U óók?
- Alstublieft.
- En ik...
- En ik...
- U vergeet mij.
- Ik wou graag...
- Dank u, dank u, wat 'n mooie hebt u voor me uitgezocht. U maakt me gelukkig...
- Oef! zei Célie, toen het eindelijk even leeg werd om haar heen. Wat vermoeit je dat. Al die menschen zijn even druk en banaal.
Zij haalde diep adem, en waaide zich koelte toe met haar empire-waaier.
- En jou zou ik heelemaal vergeten, Rolf. Je staat daar maar zoo geduldig te wachten.
- Te wachten?
- Ja, kom hier. Je hebt je button-hole nog niet gehad.
| |
| |
Zijn werkelijke gekwetstheid en de boosheid, die hij voorwenden wilde, spraken beide uit zijn antwoord.
- Ik dank je, Célie. Ik hecht er niet aan te krijgen, wat je geeft aan Jan en Alleman.
- Meneer Hoogenheim is niet Jan en Alleman.
- Dat bedoel ik niet, zei hij kortaf.
- Hoor 's, zei ze, aan meneer Hoogenheim gaf ik die bloemen uitsluitend voor z'n groote gulheid en goedhartigheid, dus uit dankbaarheid. Aan jou wil ik ze geven, om...
- Waarom? vroeg hij, zich opeens naar haar toewendend.
- Om je... allerprettigst gezelschap en je altijd-goed-gehumeurd zijn! lachte zij hartelijk.
- Célie!
- O, wat 'n booze oogen! Zie je wel, dat ik gelijk had, je te ironiseeren?
- Bonsoir, Célie.
- Rolf...
- Bon...
- Rolf... Toe, Rolf, klaagde zij, ga nu niet weg. Als er niemand bij m'n tafel staat, dan schaam ik me zoo.
Haar blik was zóó in tegenspraak met haar kinderlijke klacht, dat Rolf, ofschoon hij geen zin had, om zich langer door haar te laten plagen, toch bij zichzelf moest denken: wát ze mag zijn, vervelend of onbeduidend is zij niet.
- Rolf?...
- Nee, Célie, ik wil nu liever gaan.
- Kom nu, Rolf. Moet ik je vriendelijk vragen, | |
| |
of ik je 'n bouquetje mag geven? Kijk, hier heb ik 'n beeldig...
Hij naderde.
Vlug, met haar kleine, witte, slechts door mitaines half bedekte handen, bevestigde zij de bloemen. Eén brandend oogenblik had hij den overweldigenden lust haar vingers vast te grijpen, en ze te kussen met zijn plotseling-verlangenden mond. En het scheen, dat zij iets van zijn gevoel had begrepen, en... deelde, want een oogwenk hield zij haar oogen nog neer-geslagen, en lachte niet meer.
Maar dadelijk had zij zich hersteld. En ook hij werd weer gewoon, toen hij haar kalm hoorde spreken.
- O, Rolf, ik ben zoo moe. Je weet niet, hoe moe ik ben. En toch houd ik me goed, is 't niet? Niemand kan iets aan me merken, wel?
- Niets. Je ziet er nog even frisch en geanimeerd uit, als aan 't begin, ik kan 't me niet begrijpen, hoe...
- Nietwaar? glimlachte zij, kinderlijk blij om zijn lof. Ik heb 't zoo druk gehad, Rolf, haast geen oogenblik kon ik tot me zelf komen. Wil ik je 's 'n bekentenis doen? Ik wou alleen in 'n tentje zijn. Met 'n ander samen... o, dat leek me... De anderen zijn, zooals je ziet, allen twee aan twee. Maar ik bedankte daarvoor. Maar nu... en dit is de bekentenis: nu heb ik er spijt van.
- Toch, al was je met 'n ander, zou jij 't even druk hebben als nu.
| |
| |
- Nu ja, hoor! maar dan zou ik toch division of labour in practijk brengen. Vanavond heb ik geen moment rust gehad. En stel je dan 's voor, morgenavond! met de lagere entrée! Dan wordt 't hier 'n overstrooming van menschen. Hoe ik dat uithouden moet!
- Dan zou ik in elk geval de een of ander bij me vragen.
- Dat moet ik ook doen.
- O, al de dames zullen even graag...
- De dames? dacht je dan, dat ik een van de dames zou kunnen vragen, nadat ik zelf verzocht heb, - wat ze me allemaal kwalijk genomen hebben, - alleen te mogen blijven? Daarop terug-komen? Dat begrijp je, dat kan ik niet doen.
- Maar wat...
Zij keek hem aan, lang, onderzoekend, of hij haar niet begreep.
- Er moet iemand zijn, die me vrijwillig, heelemaal uit zichzelf, aanbiedt om me te helpen.
- En... vroeg hij verrast.
- En... herhaalde ze, wat ongeduldig, omdat hij nu nóg niet sprak.
- Ja, dat mag dus 'n...
- Ja, zei ze, nog ongeduldiger, dat mag, nee, dat móet 'n heer zijn...
Wat zij verwachtte, dat hij zou zeggen, sprak hij niet uit, en boos op hem, boos op zichzelve, omdat zij een antwoord had uitgelokt, dat niet kwam, keerde zij zich om, en verschikte nerveus de bloemen in de schalen.
| |
| |
Hij stond een oogenblik onbeweeglijk, en dacht na. Moest hij haar aanbieden, haar morgen te helpen? Wilde zij dát? Waarom zou hij het niet doen? Wel, hij dééd het natuurlijk. Ten eerste had hij dan een doel voor den avond, die, voor de tweede maal genoten, wel heel zwaar en vervelend zou zijn.
En Célie zou wel voor afwisseling zorgen. En was het niet pikant en verleidelijk, een heelen avond gezien te worden naast de gevierdste vrouw uit de zaal? Waar toch tegelijk niets kon worden ‘achter gezocht’, omdat zij neef en nicht waren, en nóóit bekend hadden gestaan, als flirtend paar. Neen, het was voor iedereen feitelijk heel natuurlijk, dat zij, juist zij, tezamen een tentje namen, want niemand beter dan Célie was voor het mannelijk deel der bezoekers als verkoopster geschikt, en niemand beter dan hij was als verkooper voor het vrouwelijk deel der bezoekers geschikt. Pedant hoefde hij zich niet te vinden om dit besef. Want of je voor zoo'n functie geschikt was, of niet geschikt, was eenvoudig een kwestie van temperament. Ja, waarachtig, het denkbeeld lokte hem aan, eens ‘mee te doen’ aan datgene, wat bijna uitsluitend als vrouwelijk werk werd beschouwd. Maar vooral... ofschoon hij deze gedachte zich niet geheel bewust worden liet: hij behoefde dan den geheelen avond Lisa niet te zien...
- Célie!...
- Ja, wat is er? vroeg ze, zich nauwelijks omwendend.
| |
| |
- Wij gaan morgen 'n fortuin aanbrengen aan de kas, Célie!
- Wij?
- Ja, jij en ik. Was dat dan niet je bedoeling, dat 't zóó zou gebeuren? vroeg hij, haar impertinentonbevangen in de oogen kijkende.
Wat had zij er aan, of zij hem onbeschaamd noemde, en vroeg, wat hij zich wel verbeeldde? Zij had bedoeld, dat het zoo zou gebeuren. Waarom het te ontkennen?
- Ik wou hulp hebben, ja.
- Mij wou je als hulp hebben, niet?
- Jou verwaande...
- Nee, nee, Célie, zeg maar gerust ja!
- Ik zeg niet ja. Jij moet vragen, of je me mag helpen, dat weet je heel goed.
- O, best, ik wil 't met genoegen vragen, maar dan moet jij ‘graag’ antwoorden, hoor?
- Zoo, denk je, dat ik dat kan, en zal doen?
- Ja, zeker.
- Vraag jij 't in elk geval.
- Mag ik meedoen, Célie?
- Dat's goed.
- Je moet wat anders zeggen, dat weet je.
- Moet?
Maar opeens versmolt de strakheid van haar gezicht in haar streelendsten glimlach.
- Ik wil graag, dat je meedoet, Rolf.
De ouverture van onze flirt! dacht hij, met een lachje.
| |
| |
| |
II.
- O, ja, zei Rolf, als terloops, toen Constance en hij zich den volgenden avond bezig waren te kleeden. Ik zal 't óók druk hebben vanavond.
- Jij?
- Ja, ik ga óók verkoopen!
- Jij?
- Ja, ik, in hoogst eigen persoon.
- Wat verkoop je dan?
- Viooltjes.
- Viooltjes??
- Wat zet je 'n verbaasd gezicht?
- Ga jij viooltjes verkoopen?
- Ja, zeg ik je toch.
- In plaats van Célie?
- Nee, niet in plaats van, - mèt Célie.
- Met Célie? Met Célie?
- Kind, wat herhaal je toch aldoor m'n woorden.
- Ga jij met Célie?...
- Ja.
- In háár tentje?
- Ja, natuurlijk, hè? zei Rolf lachend.
- Heb je dat dan met haar afgesproken?
- Ja, gisteravond.
- En je hebt er me niets van verteld?
- En ik vertel 't je.
- Ja, nù...
- Wanneer had ik 't dan moeten doen?
- Na je afspraak met haar... gisteravond.
| |
| |
- Ja, god, toen heb ik er niet aan gedacht.
- Niet aan gedacht!
- Nee, niet aan gedacht. Kan dat niet?
- Nee, Rolf, dat lijkt me onmogelijk.
- Onmogelijk? Is 't dan zóó iets gewichtigs?
Hij sprak nog luchtig, onachtzaam, omdat hij, bezig met zijn toilet, niet op haar lette. Maar nu trof hem opeens de toon van haar stem, toen ze zei:
- Já, Rolf... En dat wéét je ook wel.
- Wat is er nú? Hoe heb ik 't met je?
Zij antwoordde niet.
Hij trad snel op haar toe.
- Con, ben je mal?
Zij hield haar gezicht afgewend, maar hij boog zich over haar heen, en zag, tot zijn werkelijke verbazing, haar lippen trillen.
- Con!... zeg!...
- Toe, láat me nu, Rolf...
- Nee, ik laat je niet, wat dacht je, wat drommel nog toe, wat mankeert jou opeens.
- Ik zou nu ook nog maar boos worden... zei ze, en haar stem zelfs beefde.
- Boos? Als ik je vraag, wat je hebt? Nee blijf hier, ik wil 't weten.
Een oogenblik kon Constance niet spreken. Zij voelde zich zóo diep gegriefd, dat het haar bedroefde en verwarde. Rolf was wel altijd gewoon, zijn eigen weg te gaan, en haar niet vooraf naar háár wenschen te vragen, maar zóó iets was hij toch nog nooit begonnen. Zij dacht, dat zij niet in staat zou wezen, vanavond te gaan, dat zij | |
| |
een voorwendsel moest verzinnen... Hem daar te weten in dezelfde zaal, aan de zijde eener andere... en wèlke andere! dat zou zelfs te veel zijn voor háár pacifieke kalmte.
- Versta je me niet?
Hij vatte haar schouders in zijn sterke handen.
- Con, zoo ben je nog nooit geweest. Kijk me aan. Wat heb je, ben je boos? hindert 't je, dat 'k met Célie...
Zij bewoog zich ongeduldig in zijn greep. Wat gaf het, of zij hem alles zeide? Hoe een snelle, onheimelijke aandoening haar had doorstroomd, toen hij haar zijn plan vertelde... om het plan zélf... èn om de opzettelijkheid, het haar bijna op het moment van weg-gaan te zeggen, zoodat zij niet meer kon protesteeren...
- Con, luister, je moet me niet driftig maken. Spreek rond-uit. Je weet, dat ik die geslotenheid niet kan velen.
Als hij maar even zacht was geweest, in plaats van zoo autoritair op een antwoord aan te dringen, dan zou zij haar armen om zijn hals geslagen, en snikkend hebben gevraagd, om niet te gaan, om samen thuis te blijven, om in de rust van het thuis-zijn het pijnlijke incident te vergeten. Maar zijn hardheid maakte haar stug. Zij had nu geen neiging meer om te schreien, haar toon klonk koel, bedaard.
- Waarom vraag je, wat ik heb? Wat bekommer je je daarom? Jij hebt, buiten mij om, dat besluit genomen. Op 't laatste oogenblik zeg je 't me. Als je zelf niet begrijpt, wat zoo'n | |
| |
handelwijze voor kwetsends heeft, dan geeft 't ook niet, of ik je dat zeg. Jij gaat vanavond in Célie's tentje bloemen verkoopen, dat is afgesproken. Maar ik...
Zij brak eensklaps af. Zij kon niet zeggen: maar ik wil niet gaan. Als zij thuis bleef, wat zou zij zèlf dan aanleiding tot praatjes geven. O, neen, dat kon zij niet doen. Juist door haar tegenwoordigheid moest zij een démenti geven aan allen laster.
- Ik wou graag weten, wat je er tegen hebt?
- Ik zeg toch niet, dat ik er iets tegen heb? Al zou ik dat, - 't is nu immers te laat. Gesteld nog, dat je verandering in je plan zou brengen, als ik 't verlangde, zei ze, met diep neergeslagen oogen.
- Kom, doe nu niet zoo hoog. Je ben boos, dat is duidelijk. Maar waarom? Ben je jaloersch op Célie? Zijn stem klonk, alsof hij zelf vond, dat hij iets absurds zei. Maar zijn toon bedroog haar niet. Zij had nooit eenige toenadering van Rolf tot Célie bespeurd, wèl wist zij, dat hij haar bewonderde om haar geest en haar smaak. En nu opeens dit vreemde: dat Rolf en Célie tezamen bloemen zouden verkoopen, terwijl er genoeg anderen waren geweest, die er voor in de termen vielen. Waarom juist Rolf?... En waarom durfde hij het niet bekennen vóór het laatste moment?
- Je zal me toch moeten toestemmen, dat wat jij wil doen, iets buitengewoons is, nietwaar? Anders zou je 't me niet eerst nu...
| |
| |
- Wat kom je daar toch aldoor op terug? Juist als 't wel iets gewichtigs was, zou ik 't je eerder...
Zij haalde bruusk de schouders op.
- Nu, zei hij, en maakte een gebaar met de hand. Je moet 't zelf weten, hoor? Ik kom niet wéér naar je toe. Ik ben nu bij je geweest, je hebt me afgewezen...
Zij antwoordde niet.
- 't Wordt laat, laten we voort-maken.
Hij ging weer aan zijn toilet, maar floot, of zong, of praatte daarbij niet zooals gewoonlijk. Nu, ja, heusch, hij kon zich niet storen aan Constance's geraaktheid. O, zij zou best willen, dat hij Célie het een of ander voorwendsel, dat hij niet komen kon, telephoneerde, - zonder dat zij daarbij realiseerde, wat een figuur hij zou slaan. Die Célie... wat zou ze lachen... maar satiriek lachen... hem beschouwen als een soort van pantin in de hand van zijn vrouw...
Opeens begon Constance te spreken. De gevoelens bestormden haar met zoo'n geweldige kracht, dat zij opgenomen en voort-gestuwd werd door een hartstochtelijkheid, als zij nooit had gekend. Zij kon niet zwijgen. Al haar zelfbesef, dat haar hielp zich steeds te beheerschen was weg, en zij moest zich uiten, de gedachten benauwden haar tot stikkens toe.
- Ik ben niet jaloersch, ik heb je nooit lastig gevallen met achterdocht, ik heb je altijd vrij gelaten, ik heb me in alles geschikt, omdat ik vertrouwde op je liefde voor mij. Toen dat | |
| |
met Lisa... dat was vreemd, je werd anders, als haar naam werd genoemd... ik ben er nooit dieper op ingegaan... ik stelde me tevreden met je verklaringen... ik wist, dat je van me hield... Als je flirtte met anderen, ik verdroeg 't; dat je mij in 'n gezelschap soms heelemaal vergat, ik kon 't begrijpen, want ik ben niet amusant. Maar zóó iets heb je nog nooit gewild. Zoo iets, wat je zèlf weet, dat heel erg is, tegenover je vrouw. Want... want...
Zij hield op, zij voelde, dat haar stem weer begon te beven, en zij wilde niet huilen.
- Conny-lief, wees nu 's even bedaard. En antwoord me oprecht: als ik mee ging verkoopen met Wim, of Lizzie, of... noem maar iemand... zou je 't dan óók zoo erg vinden als nu?
- Nee, zeker niet, Rolf.
- Waarom dan nu wèl?
- Omdat... omdat Célie 'n schandelijke coquette is, 'n... iemand, die niets ontziet...
- Nou, ja, zei hij, en lachte. Maar, kind, zóó groen ben ik in 't leven niet meer, of dat weet ik óók wel, hoor.
- Rolf, als je wist...
- Wat wist?
- Als je wist, hoe vreeselijk 't voor me zal zijn, jou dáar te weten, terwijl ik door iedereen medelijdend word aangekeken, o, 't zal 'n marteling wezen... Begrijp dat toch, Rolf... o, Rolf, waarom je me dat aan wil doen...
- Mal kind, 't is toch niets? Ze is toch m'n eigen nicht?
| |
| |
- O, ik begrijp wel, dat je bij mij niet wil blijven, maar...
- Zoo iets als Bernard, spotte hij.
-... ofschoon als je mee wou doen, je mij óók heel goed zou kunnen helpen...
- Ik kan niet theeschenken, hoor. Bloemen verkoopen, dat is wat anders.
- Ja, maar...
Constance zweeg moedeloos. Zij was tegen Rolf niet opgewassen. Hij lachte of werd boos, en zijn eenige overtuigingsmiddelen waren altijd... grappen... of liefkoozingen.
- Zeg, zei hij, als je nu tact had, dan ging je met me mee naar Célie's tent, en liet me daar achter met 'n paar grappige woorden.
- Dat! dat kan ik niet doen! zei ze huiverend.
Zij voelde heel goed, dat, door deze daad, de situatie gered zou zijn, en zelfs de lichtste schijn van oneenigheid tusschen de echtgenooten vermeden. Maar zij wist zich niet in staat, zoo ‘tactvol’ te zijn.
Hij keek naar haar. Ach, ze was toch lief, ondanks alles. Een kind in het leven... maar een innig bekoorlijk kind...
Hij trok haar onverhoeds in zijn armen.
- Je bent 'n snoes, 'n schat, en ik heb je lief. Is 't goed, dat ik toch weer bij je ben gekomen? Ja?... Ja?...
Nu hij weer vriendelijk was, begon de vraag haar op de lippen te branden: Heeft zij 't jou verzocht, of heb jij... Maar, neen, zij kon dat niet vragen...
| |
| |
- Ik ben niet verliefd op Célie, zei hij, lachend om dat idee. Integendeel! zou ik haast zeggen. Maar daarom kan ik d'r toch wel amusant vinden...
- Maar hoe kwam je d'r dan toe, om met haar te willen verkoopen...
- Och, kind, dat ging zoo dood-eenvoudig. Ik zal 't je, omdat je 't wil, gauw even precies vertellen. Ik had bij haar 'n bouquetje voor jou gekocht. Maar bij 't gaan door de zaal liet ik 't vallen... voor de voeten van freule Rosenhagen. Ben je daar nu óok niet jaloersch om?... Later, toen ik bij alle tentjes geweest was, dacht ik ineens er aan, om 'n ander bouquetje voor jou te halen. Nou, en toen klaagde Célie, dat ze 't zoo druk had gehad, en zoo vreeselijk moe was. Toen zei ik, dat ze een van de dames om hulp vragen moest. Dat kon ze niet doen, zei ze, omdat ze zelf gevraagd had, alleen te mogen blijven, en daar niet op terug-komen kon. Dat begreep ik, en jij begrijpt 't óok natuurlijk. Toen, omdat ik 't zelf ook wel aardig vond, vroeg ik, of ik haar zou helpen.
Constance twijfelde niet aan de waarheid van dit verhaal. Maar toch... maar toch... Waarom, als het zóó eenvoudig was toe-gegaan, had hij het haar niet dadelijk gisteravond, desnoods in de auto al, verteld?...
- Maar... zei ze, je hebt me toch geen bouquetje gebracht.
- Daar dacht ik toen niet meer aan, zei hij, met schrik bedenkende, dat hij het voor Constance | |
| |
bestemde bouquetje, waarover hij met Célie gecoquetteerd had, dat hij het zelf wou behouden, totaal had vergeten.
- Maar ik zag toch, in je knoopsgat...
- O, ja, dat was 'n button-hole, dat had 'k van Célie gekregen, tegelijk met meneer Hoogenheim. Ze had ze expres laten maken, net als Wim die strikjes voor de kinderen: om weg te geven, of te verkoopen, zooals 't viel.
Hij antwoordde haar onmiddellijk, en wat hij zei, klonk rationeel, en toch... Toch kon zij de onheimelijke, angstige aandoening, die haar, bij zijn mededeeling, had overvallen, niet van zich schuiven.
- Rolf, zei ze, en keek hem innig aan. Ik heb je nog nooit zoo iets gevraagd, dat weet je. Maar doe me dat niet aan, ga niet de heele avond blijven bij 'n andere vrouw, gun die coquette Célie niet die triomf, en doe mij niet dat verdriet. Ze zal denken, dat ze nu ook eindelijk jou heeft veroverd...
Hij lachte.
- Wat zou dat?
Zij sloeg haar armen om hem heen in een dringende bede.
- Niet alleen zij zal 't denken, maar iedereen... iedereen... 't Is niet waar, dat niemand er iets in zal zien. De menschen denken veel te graag 't slechte. En dat weet je ook wel, je zegt 't alleen maar, om...
- Overdreven kind, dat je ben... In de monde où l'on s'amuse, wordt veel getolereerd. Wees maar niet bang...
| |
| |
- Doe 't niet, Rolf, doe 't niet. Terwille van mij... ik vraag 't je zoo...
- Och, ben je mal?
- Ik vraag 't je zoo vriendelijk, 't is de eerste maal, dat ik je verzoek wat voor me op te geven, - doe 't niet!...
- Och! wat wil je dan! Al zou ik 't willen, ik kan nu toch niet meer...
- Jawel! o, ja!... Je hebt alleen maar te zeggen...
- Nee, ik wil niet hooren, 't gaat niet.
- Luister, luister, je hoeft haar alleen maar te zeggen, dat ik óók moe ben, dat ik je dat heb gezegd, en dat je nu natuurlijk mij helpen wil.
- En zou ze dan die truc niet doorzien? Je moet niet trachten me de rol van 'n Bernard te laten spelen, zeg!
- Maar als ik nu werkelijk moe ben! Ik ben moe, Rolf, ik ben moe!
- Nou, zei hij wrevelig, zóó erg zal dat toch niet zijn. In elk geval heb je 't oneindig minder druk dan Célie, dat kan je niet ontkennen, want 't ligt in de aard der zaak. Zelfs Milly heeft 't drukker dan jij.
- Dus je wil 't niet laten? vroeg zij bedroefd.
- Nee, dat moet je me niet vragen. Zoo'n allermalst figuur kan en wil ik niet maken.
Constance werd hoog-rood.
- En welk figuur maak ik dan wel, ten aanschouwe van 't heele publiek. Geef je daar niet om, kan dat je niets schelen?
| |
| |
- Je neemt de dingen veel te hoog op. Hier in den Haag zijn we niet zoo provinciaalsch. Bovendien, je kan er zelf alles aan doen. Als jij vanavond vroolijk ben, en geanimeerd, en schertst met de menschen, die over mij spreken, krijgt iedereen de indruk, dat wij 'n ideaal echtpaar zijn, die zoo iets best kunnen wagen.
- Dat kan ik niet...
- Dan zal jij zèlf de schuld zijn, als er praatjes in de wereld ontstaan.
Zij wendde zich af, met een gevoel, alsof zij nog nooit zoo hard en ruw door hem was afgewezen. Haar heele ziel was in opstand... hoe kon hij haar weigeren, wat zij hem zóó smeekend, zóó nederig vroeg? Wat zou het, of hij een mal figuur sloeg tegenover Célie, wat gaf hij om Célie's opinie, als hij zijn eigen vrouw daarvoor moest hoonen, in het aangezicht van het heele publiek...
Neen, neen, zij overdreef niet, in haar nerveuse overspanning, zooals hij het wilde doen voorkomen. Het was erg, heel erg, wat hij van plan was, en hij wist dat zeer goed, want zorgvuldig had hij zijn voornemen verborgen gehouden. O, Rolf, o, Rolf... dikwijls had hij haar verdriet gedaan, maar zóó... zóó nog nooit...
En zij mocht niet thuis-blijven, en haar droefheid in stilte uitweenen... zij moest weer mee in het volle gewoel, en lachen en vroolijk zijn, en schertsen met de menschen, die over hem spraken... anders zou zij immers zelf de schuld zijn, als er praatjes in de wereld kwamen...
| |
| |
Zij zweeg, en ook hij sprak niet meer. Want zij moesten zich zeer haasten, om nog op tijd gereed te kunnen zijn. Zij trachtte in het zorgen voor haar toilet afleiding te vinden voor haar trieste gedachten. Want als zij er even aan toegaf, dan...
O, dan zou zij moeten snikken, snikken, totdat zij uitgeput was van tranen... en zich lijdelijk buigen kon onder het ernstigste verdriet, dat hij haar nog ooit had aangedaan...
Ook hij deed geen poging meer, om haar te overtuigen, of te overreden. Hij zag het gevaar van tranen in haar treurige oogen, en hij durfde henbeiden daaraan nu niet blootstellen. Later zou hij het wel weer goed-maken - zij had toch heusch ongelijk...
Toen zij de kamer zouden verlaten, boog hij zich naar haar toe, om haar een zoen te geven, maar voor de éérste maal, wendde zij met een bruuske beweging haar gezicht van hem af.
Hij veinsde dat niet te bemerken.
|
|