| |
| |
| |
Tweede deel
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
- Constance, laten we wat voort-maken, ik moet...
Constance was bezig met het kleine jongetje, dat, in een wit jersey-pakje, naast haar zat op zijn hoogen stoel aan de lunch-tafel. Het ventje, met gretigen eetlust, hapte de stukjes kalfsbiefstuk van het kleine zilveren vorkje, dat Constance hem telkens voor-hield.
- Ja... zei ze vaag tegen Rolf.
Het jongetje wipte op zijn stoel heen en weer, omdat Constance één oogenblik ophield.
- Mamma!
- Wat zeg je, Rolf?
- Ik zeg, dat...
- Mam... ma... Mám... mà...
- Ja, hier dan...
- Niet apawe... veesch...
- Geen aardappel... en 'n erwtje, zoo'n klein erwtje, ja? lekker, hè?...
| |
| |
- Luister nu ook 's even naar mij, Constance, ik ga vanmiddag naar Amsterdam, Goudsmid heeft me 'n bod voor Sidney gedaan, daar moet ik over spreken.
- Zoo? vroeg Constance, nu geheel aandacht voor Rolf. Wou je Sidney dan verkoopen?
- Ja, 't moet... Bovendien, hij begon me te vervelen, ik wou liever die jonge merrie van van Rheden hebben, die is nou drie jaar, en nu durf ik 't wel te wagen.
Constance vroeg niet verder. In denzelfden adem zeide hij, dat hij zijn paard moest verkoopen, en praatte hij over een ander... Maar zij was het al lang ontwend, dieper in te gaan op zijn zaken. Zij kreeg nooit bevredigende antwoorden, en zij had trouwens ook te weinig verstand van al de dingen, die hij haar vertelde, om hem van dienst te kunnen zijn met raad en daad. Het kwam haar soms voor, dat hij nog altijd leefde, zooals hij het deed in zijn jonggezellen-tijd... maar moest hij nu niet eindelijk eens wat serieuser worden, nu hij toch een zoontje bezat?...
Zij keek hem even aan, met den ernstigen, onderzoekenden blik, waarom hij altijd moest lachen; maar hij lette er nu niet op, dus was hij wèl gepreoccupeerd...
- O, dus je gaat naar Amsterdam?
- Ja, waarom?
- Vanmiddag is er vergadering van 't bestuur en de deelnemers van de fancy-fair...
- Zoo?
| |
| |
- Mevrouw Brederode heeft 't beschermvrouwschap op zich genomen...
- Zoo...
- En vanmiddag worden de tentjes verdeeld... maar ik wou...
- Je wou toch mee doen?
- Om je de waarheid te zeggen...
- O, is 't weer zoo?
- Och, al die dingen... ik geef er zoo weinig om, ik blijf véél liever thuis.
- Nou ja, dat weten we, maar eeuwig thuisblijven, dat gaat niet. Je moet je niet zoo altijd terug-trekken, 't is zoo vervelend voor mij, Constance.
Ja, zij wist het wel, dat hij haar gaarne anders zou willen hebben, dan zij was. Zij hàd nu eenmaal een huiselijke natuur. Hij kon de zijne toch óók niet veranderen... En nu, met den kleinen jongen, kon zij minder dan ooit genoegen vinden in het leege gezelschapsleven... Maar hoe dol Rolf ook was op het kind, - iets van zijn wereldsch vermaak er voor opofferen zou hij toch nooit.
- Goed, goed, gaf zij toe. Ik zal mee-doen. Als 't alleen was voor 't verkoopen, zou 't me ook niet zooveel kunnen schelen, maar al die voorbereidingen...
- Die zijn voor de anderen juist zoo aantrekkelijk en gezellig, - maar jij ben altijd anders dan 'n ander.
Zij haalde licht de schouders op, maar hij zag het niet.
| |
| |
- Zie dat jij de bloemen-tent krijgt.
- Dat kan niet meer, want daar heeft Célie al om gevraagd.
- Zie je, die is nog 's handig, glimlachte Rolf. Zorg jij in elk geval, dat ze je niet opschepen met handwerken of poppen, of zoo iets, - ze geven jou altijd maar, wat ze zelf niet willen hebben.
- Toe, Rolf...
- Ja, ja, ja, dat is zoo. En nu ik er zelf niet bij ben, dien ik je wel vooraf te waarschuwen. Zoo, heeft Célie de bloemen genomen? Net iets voor háar!
- Vind je haar dan zoo mooi?
- Mooi, mooi... 'n klassieke schoonheid is ze zeker niet... mais pour jolie, elle l'est!... Ze heeft zoo iets absoluut-onHollandsch...
- En vind je dat 'n voordeel?
- Natuurlijk! Maar zeg, geef me even 't kreeft-vorkje aan...
- Kom je thuis dineeren?
- Nee. Misschien...
- Wat?
- Misschien moet 'k vannacht wel blijven logeeren, ik weet 't nog niet. Wacht in elk geval niet op me.
Constance antwoordde niet. Zoo vaak had zij op hem gewacht, dat hij het heel prettig vond, haar bij zijn thuiskomst te vinden... maar in den laatsten tijd was het dikwijls vergeefsch...
- Zeg... zei Rolf, je weet toch...
| |
| |
Maar hij hield op. Hij wist, dat, om de ziekte van den ouden heer van Zuidwyck, Nico en Lisa in den Haag vertoefden, en hij had Constance iets over Lisa willen vragen... maar het stuitte hem opeens, tegenover háár Lisa's naam te noemen.
Maar toen hij ophield, vroeg Constance natuurlijk:
- Wat weet ik?
- Ja... wat wou 'k ook zeggen... Ja, - je weet waarschijnlijk, dat de Zuidwycks in de stad zijn?
- Nico en Lisa? Ja, ik heb ze bij Wim Brederode ontmoet... o, maar wat is die arme Lisa mager en oud geworden... Je zou haar haast niet herkennen... Ze is zoo dof, zoo down, zoo langzaam in haar bewegingen... Ik weet niet, maar ze is 't beeld van melancholie... ik geloof, dat ze weg-kwijnt, daar op Zuidwyck... Was Nico ook 'n man voor haar!... Ik had 't nooit, nóóit gedacht, dat zij tot zóo'n huwelijk zou komen! Ik vond 't niets voor haar, - ik meende juist, dat ze zoo degelijk was, en zoo serieus... iedereen begreep, dat ze niet van Nico hield, en dat ze hem nam, om ‘geborgen’ te zijn. Ik had 't nooit van Lisa gedacht... wat kan je je toch vergissen in de menschen... Ik was er werkelijk door gedesillusionneerd... en toch heb ik medelijden met haar, diep medelijden... o, als je haar ziet, dan zal je dat óók hebben... Ze lijdt misschien zoo, omdat... Wim vertelde 't me, omdat 't met haar kindje mis is gegaan.
| |
| |
Rolf was blij, dat Constance voortdurend doorpraatte. Nu kon hij langzaam-aan zijn houding herwinnen. Toen Constance sprak over Lisa's veranderd uiterlijk was er een schok door hem heen gegaan. Verlangd had hij naar nieuws van haar, omdat zijn egoïsme de zekerheid wenschte, dat de stap, waartoe hij haar zedelijk had gedwongen: haar verbintenis met Nico, voor haar tot het goede lot had geleid. Maar nu moest hij begrijpen, dat Lisa diep ongelukkig was, - zoo kras had Constance het gezegd: Ik geloof, dat ze weg-kwijnt op Zuidwyck... Een onheimelijke gewaarwording oversloop hem... maar met geweld schudde hij het drukkend gevoel van zich af... ja, schuld had hij natuurlijk... maar wat hij gedaan had, deden honderden mannen dagelijks, zonder er verder bij te denken... en waarachtig, toen was er immers geen andere uitweg geweest. Het wás te verwachten, dat zij met Nico niet gelukkig zou worden. Maar zij, met haar kloeken geest, haar energiek karakter, zij zou zich, had hij gedacht, wel boven de omstandigheden leeren verheffen. Dat was dus niet het geval... Ellendig, dat zij het kindje niet had mogen behouden, dat zou haar een troost zijn geweest... Misschien door haar te heftig lijden, toen zij het verwachtte, was het, dat...
Constance vertelde nog verder... van Nico, die óók zoo veranderd was... Van zijn vroegere goed-ronde jovialiteit was weinig meer te bespeuren... maar zij bemerkte, dat Rolf niet | |
| |
luisterde, - verstrooid speelden zijn vingers met zijn visch-mesje, en zijn oogen hadden de donkere uitdrukking van verdiept in eigen gedachten zijn. En zij fronsde even de wenkbrauwen: er was altijd iets onverklaarbaars in Rolf geweest, als zij over Lisa begon. Zij had dan altijd getracht, onbevangen te blijven spreken, omdat zij tegen Rolf geen wantrouwen wilde koesteren... En als hij aardig, hoffelijk, tegen andere vrouwen was, had zij daar nooit iets in gevonden. Zoo was nu eenmaal zijn natuur, en hij hield immers van háár... Maar met Lisa was het een ander geval. Hij werd zichtbaar onrustig, als haar naam werd genoemd. Zij ontveinsde het zich steeds, omdat zij jaloerschheid een absurd gevoel vond, waar haar zóó duidelijk door hem werd getoond, dat hij haar liefhad. Maar soms kon een vreemde sensatie haar overvallen... wat was er toch, dat haar werd verborgen gehouden?...
- Je zal haar ook zelf natuurlijk zien, want ze doet mee aan de fancy fair.
- Wie?
- Wie? Lisa natuurlijk. We hadden 't toch over Lisa?
- O, ja.
- Ze doet ook mee.
- Zoo.
- Heb je niet gehoord, wat ik zei?
- Nee, wat dan?
- Maar Rolf, ben je zóó in gedachten?
- Ja, ik... ik moet dadelijk weg, zie je... | |
| |
en ik... ik moet eerst van Rheden nog telephoneeren... en...
O, dacht Constance weer eenigszins gerustgesteld. Als hij zóó'n belang stelde in Lisa zou hij toch wel beter hebben geluisterd.
- Nou, ik ga dan maar, zeg.
- Ja, goed...
Hij stond op, boog zich, nog vol van gedachten, over Constance heen, en gaf haar een vluchtigen zoen op de wang.
- Dag... tot morgen dan, hè.
Maar terwijl hij ‘tot morgen’ zei, begreep hij tegelijk, hoe koel zijn afscheidsgroet was; hij had zich al opgericht, maar hij boog zich opnieuw, en kuste haar hartstochtelijk op voorhoofd, wangen en mond.
Constance keek vriendelijk naar hem op:
- Dag Rolf, dag... goed succes, hoor!
Rolf stond achter den stoel van het kleine ventje, nam het hoofdje in zijn beide handen en drukte een zoen op het donkere haar.
- Ik kom maar niet meer binnen, zei hij, anders word hij zoo lastig...
Constance knikte. Maar toen Rolf de kamer uit was, vond zij het wel opeens heel stil zonder hem...
- Kom kindje, ben je klaar? vroeg zij, en bond den jougen zijn servetje af.
Lenig sprong het kind, half door haar handen onder de armpjes vast-gehouden, op den grond. Hij huppelde weg op zijn witte sandaaltjes, en Constance dacht dat er geen engelachtiger kind | |
| |
kon bestaan, dan haar eigen ventje, met zijn ranke lijfje, strak omspannen door het witte tricot, en de zacht-blanke, mollige armpjes, die uit de halflange mouwtjes te voorschijn kwamen, - en het ronde bolletje, met het donkere haar, en de helder-donkere oogen... Schat... schat van een kind...
En Rolf was zoo gek met den jongen... Hij kon met hem lachen en stoeien, totdat de kamer vol was van heerlijk rumoer. Zoo vroolijk als Rolf was zij nooit met het kind... haar aard was stiller... en zij keek meestal meer naar hem, naar zijn spelen en doen, dan zelf er aan deel te nemen...
Het jongetje staakte zijn tocht door de kamer, kwam voor haar staan, met de handjes op den rug:
- Waa's Rrolf?
Zij had een neiging, om hem in haar armen te nemen, en te zoenen voor dat snoezige ‘Rrolf’... maar zij had Rolf zoo dikwijls gezegd, het kind hem toch niet bij den naam te laten noemen, zij zei dus:
- Waar Pappa is?
Maar het jongetje, onverstoorbaar, herhaalde:
- Waa's Rrolf?
Zij sloeg haar armen om hem heen en tilde hem op haar schoot.
- Rolf is uit-gegaan, fluisterde zij, maar Mamma blijft bij je, hoor? totdat je je slaapje gaat doen. We gaan prettig spelen... Met de blokkendoos?... met de spoor?
- Rrolf 'poor?
| |
| |
- Jij, jongen, slimme jongen... Ja, Rolf gaat met de spoor... wij óók? wij óók met de spoor?...
- Já-á! riep het kind, en bewoog armpjes en beentjes, om vrij te komen. Maar Constance hield hem vast:
- Geef me 's 'n zoen?
Het jongetje sloeg beide armpjes om haar hals, en drong zijn kopje tegen haar aan... en in sidderend geluk voelde Constance de zoete lipjes haar wang beroeren.
| |
II.
Elegant, met haar scherp-fijn gezicht, en haar tenger, heuploos figuur, in de robe d'intérieur van fraise écrasée ratine, met een met bont afgezette tuniek van een donkerder schakeering fluweel, bewoog Wim Brederode zich door haar kamers, wachtende haar gasten. Haar huis was klein in vergelijk met Huize de Werff, maar zij had een aardige suite van drie in elkaar loopende vertrekken, gemeubeld in den stijl der drie Louis. De ontvangkamer, streng, met de kolossale, zware stukken der Louis quatorze-periode; de daarop volgende kamer luchtiger, grilliger, Louis quinze, - en het ruime, lichte boudoir was gehouden in den sierlijk-coquetten Louis seize-stijl. Daar ontving Wim de butterflies of fashion and frivolity, zooals zij haar vriendinnen noemde; de statige kamer, die uitzicht gaf op het Voorhout, was voor de ‘douairières’.
| |
| |
Wim voelde zich volkomen tevreden. Als echtgenoot voldeed Bernard haar uitstekend. Hij was niet lastig, niet veeleischend, zij kon met hem doen wat zij wou, en haar woord was een orakel voor hem. Indien zij gewild had, zou zij hem gemakkelijk hebben kunnen bedriegen, en zij vond het een waarlijke verdienste van zichzelf, dat zij dit niet deed. Ja, nietwaar, - zij had Bernard toch niet uit ‘liefde’ getrouwd? Het zou niet meer dan natuurlijk zijn geweest, als zij, wat anderen deden in zoo'n geval, een minnaar had genomen. Gelukkig was haar temperament niet erg gepassionneerd. En Bernard, - och, zij mocht hem werkelijk wel. Sinds die akelige, onderworpen schuwheid vrijwel uit zijn bewegingen was verdwenen, en hij zijn hoofd recht-op durfde houden, en iemand flink in de oogen zien, maakte hij nog zoo'n slechten indruk niet.
Zooals hij daar nu stond, met zijn eenen voet op den haard-rand, recht en slank in zijn gekleede jas, die hem tot aan de knieën reikte, vond zij hem zelfs heelemaal niet kwaad.
- 't Wordt druk vanmiddag, Nanard! riep zij hem vroolijk toe.
Hij glimlachte dadelijk bij haar stem.
- Ja...
- 't Is wel aardig, dat je Mama presidente heeft willen zijn, beschermvrouw, bedoel ik.
- O, ja.
Merkwaardig weinig-graag bemoeide Bernard zich met zijn moeder. Ontevreden had de oude dame al lang bemerkt, dat Bernard nog veel | |
| |
‘banger’ voor haar was dan vroeger. Dat wil zeggen, zijn angst voor haar uitte zich niet langer in onderworpenheid, maar in een gestadig en schuw ontwijken, een zich weg-schuilen achter Wim, wat de oude dame heelemaal niet beviel. Maar met tact verborg zij haar gevoelens, wel wetende dat, als zij ze openbaarde, dit licht tot een formeele brouille kon leiden.
Bernard bewonderde zijn Wim, omdat deze niet het minste ontzag had voor de geweldige vrouw, die zijn moeder was. Wim behandelde haar soms zóó vriendelijk-onbeschaamd, dat hij inwendig stikte van het lachen, zonder dat evenwel zijn correct gezicht zijn genoegen verried. Want zijn moeder openlijk uitlachen, dat had hij toch niet graag bestaan.
Wim keek haar man eens aan. Zij had hem al vaak gevraagd: wat dacht je dan toch, dat je moeder je zou doen, als je haar niet gehoorzaamde? Maar daarop had hij nooit een antwoord kunnen geven. Hij kon Wim niet uitleggen, hoe zijn moeder zich, van zijn bewustwording af, van hem had meester gemaakt, en hem nooit meer vrij gegeven. Hoe zij zijn gedachten en zijn daden beheerschte, en hoe hij het ten slotte verleerde, zelf te denken, en zelf te doen. En hoe hij met de grootste verbazing de nonchalante onbevangenheid had gezien, waarmee de kinderen van der Werff hun moeder behandelden...
Maar hoe het zij, hij was nu aan zijn moeders geestelijken invloed onttrokken, en niets vreesde hij zoozeer, dan er weer onder te geraken. Dat | |
| |
zijn moeder zich altijd bij hen indrong, en zich met alles bemoeide, beviel hem maar matig... het was ook weer net iets voor háár, zich tot beschermvrouw van de fancy fair op te werpen... Wim noemde dat nota bene ‘aardig’...
Wim schaterde het eensklaps uit. Zij kwam bij hem staan, en greep met haar dunne vingertjes zijn beide ooren...
- Jij vindt 't zeker weer niet goed... Maar wees maar niet bang, hoor, ik ben er immers bij!
Hij kreeg een kleur, en wou zich los-trekken.
- Nee, nee, riep zij stoeiend, kom er maar voor uit: jij ben nog altijd bang voor Mama... Haha... 't is om je dood te lachen: bang voor Mama!
Nu liet zij hem los, want zijn handen grepen in plotselinge gretige verliefdheid naar haar. Hij vond haar onweerstaanbaar, als zij zoo lachte, en haar oogen blinkende streepjes werden, en haar kleine tandjes achter de bleek-roode lippen te voorschijn kwamen...
- Nee, nee, ben je mal! weerde zij hem af. Ieder oogenblik kan...
De deur ging open, en langzaam, majestueus, schreed mevrouw Brederode binnen, terwijl achter haar, geruischloos, de deur door den knecht werd gesloten.
Zij sprak geen woord, maar haar hooge, minachtende blik gleed over Wim heen naar Bernard, en bleef zoo doordringend op hem rusten, dat Bernard's blos zich tot bloedrood verdiepte.
| |
| |
Wim herstelde zich dadelijk.
- Zoo! is u daar, Mamaatje? 't Is goed, dat u wat vroeger komt, dan kan u kiezen, waar u 't geschiktste vindt, dat we gaan zitten. In de Louis quinze? omdat 't vandaag 'n pêle-mêle zal zijn van ‘douairières’ en ‘butterflies’?
Mevrouw Brederode had zich neer-gezet op den stoel, dien zij het eerste zag.
- Foei! zei ze, met een zware afkeuring in haar stem. Er had toch ook een ander kunnen binnen-komen. Foei!... foei!...
Wim verslikte zich haast in haar lach.
- U moet niet boos zijn op Nanard, Mama! Cherchez la femme! Ik pakte hem 't eerst bij z'n ooren, is 't niet, Nanard?
- Foei, - Wim!
- Nee, maar nu sans raillerie: wat deden we eigenlijk, dat u zoo verontwaardigd moet zijn? Bernard wou me 'n zoen geven, - nu, als dat niet eens mag tusschen getrouwde menschen!
- Behooren dan door getrouwde menschen de vormen niet geëerbiedigd te worden?... Zou je je niet geschaamd hebben, als 'n dienstbode jullie zóó had gezien?
- Welnee! zei Wim.
- Wim... ik verzoek je... Je toon bevalt me geenszins. Je vergeet te veel tegen wie je spreekt. 't Is nu niet dit eene voorval alleen. Je irriteert me voortdurend. Jullie lichtzinnige levenswijze... dat leven van de eene dag op de andere, zonder God of gebod...
- Hoe kan u 't zeggen! riep Wim. Hebben | |
| |
we niet nog juist honderd gulden gegeven aan die ‘Christelijke’ breischool van u, en tien loten genomen voor...
- Dáár gaat 't hier niet om. Geld geven kan zelfs 'n heiden.
- Maar die zal 't toch zeker niet voor Christelijke doeleinden doen! zei Wim vlug.
Bernard, die zich dol amuseerde met Wim's brutaliteit, sloeg stemmig de oogen neer, want zijn moeder keek naar hem.
- Je begrijpt me zéér goed, zei mevrouw Brederode afgemeten. En 't zou voor jullie welzijn wezen, als je wat meer naar me luisterde. Dat leven van jullie, zonder ernst, zonder degelijkheid, waar moet 't op uitloopen?
- 't Ware beter, ging zij voort, als jullie je 's wat hielden aan 't wijze woord van Thomas à Kempis: Lofwaardig is de mensch, die zelden zijne woning verlaat, en er niet naar streeft, om te zien, noch ook te worden gezien...
- Wacht, zei Wim lief. Gaat u nu 's eerst wat gemakkelijker zitten. U zit daar zoo op die rechte stoel...
- Hélène Marezathe! riep Bernard, die een auto voor het huis zag stil-houden, en den signaalhoorn van de Marezathe's had herkend.
Mevrouw Brederode begreep, dat haar poging weer vergeefsch was geweest. Zij moest wel zwijgen, want het werd nu een ware invasie, snel na elkander kwamen de verschillende genoodigden binnen: Hélène Marezathe, met haar dame d'honneur, mevrouw van Renswoude... Florence en | |
| |
Emil van den Branden... mevrouw van der Werff, met Milly en Idi... mevrouw van Weliën... Elise Dourdon... freule Rosenhagen... Fred Varenkamp... Lizzie Demeyere... Célie van Maaseyek... Constance Elst van Velsen... van Eslingen en van Rheden... de heer la Roche... Lisa van Zuidwyck... Olga van Haaften en Emilie Barneveld.
Wim had het druk met levendige begroetingen, en grappige welkomstwoorden:
- Constance, waar is je man? Meneer la Roche, waar is uw vrouw?... Flor, er is zeker geen tentje voor jou, maar je komt dan maar bij mij... Zóó, meneer van Rheden, zien we u óók weer 's hier? Emilie, t'as ton beau midi!... Ah! Olga! Elle est d'un chic!... Niet zoo ernstig kijken, Lizzie, we zijn bij elkaar, om ons te amuseeren: s'amuser, vois tu, il n'y a que ça de bon!... Zoo Milly van der Werff, ben jij daar óók?
Milly vond niets geestigers, om te antwoorden, dan:
- Zooals je ziet, Wim Brederode. En dan, met een afgunstigen blik op Wim's slanke gestalte, die de soupele fluweel-met-bonten tuniek zoo uitnemend kleedde:
- Zoo iets kan ik nu niet dragen, hè.
- Je moet ook niet altijd lichte kleuren willen hebben, zei Wim, kijkende naar Milly's malgracieuse figuur, die eens zoo dik leek in een mantel van gedemoucheteerd hermelijn.
- Zijn we allen present! galmde de hooge stem van Idi, die altijd den gastheer Bernard ter | |
| |
zijde stond, omdat deze nooit zelf een initiatief nam. We moeten nu vanmiddag tot 'n definitief besluit komen!
Het duurde nog eenigen tijd, eer allen in de Louis quinze kamer gezeten waren, en de vluchtige gesprekjes zwegen. Constance had een plaats dicht bij Lisa gekozen, het stille, smartelijke gezicht van de jonge vrouw trok haar aan, ondanks dat zij haar huwelijk veroordeelen moest. Want de arme Lisa leed... leed om het verlies van haar kindje, - en wie beter dan zij, de gelukkige moeder, kon den omvang van haar smart begrijpen?...
Lisa had haar zwart vossenbont afgelegd, en zat nu in haar eenvoudige, zwart-fluweelen robe, die haar smalle gestalte strak omspande. Onder den grooten Rembrandt-blauwen hoed leken haar trekken heel bleek en mager, en haar oogen heel donker. Zij ving toevallig den deelnemenden blik van Constance op, en zij richtte zich rechter, een flauwe blos gleed snel over haar wangen... Daar zat zij, de gelukkige, Constance, de bevoorrechte, de begenadigde... het frissche gezicht, zacht en bekoorlijk, onder de toque van taupe fluweel met dofgouden galons... daar zat zij, die alles bezat... een gelukkig huwelijksleven... en... een kindje... Daar zat zij, in rustig zelfbesef, en durfde een blik van medelijden werpen op haar, die alles ontbeerde... de ontredderde... de ellendige...
En zij keek Constance terug aan, koel en trotsch; maar terwijl zij keek, werd haar blik | |
| |
vanzelf kalmer en zachter voor dat argeloos, onschuldig gezicht. Ach, neen, Constance haatte zij niet... zij wist het immers wel zeker, dat ook in die oogen het gelukkige licht eenmaal gedoofd zou zijn... dat ook die lippen zich dan op elkander zouden klemmen, om een pijn te verhelen, die door anderen niet mocht worden gekend...
Constance had het gezien, hoe hoog Lisa haar blik had beantwoord, maar zij had dit beschouwd, als de natuurlijke afwijzing van iemand, wiens smart nog te versch is, dan dat daaraan mocht worden geraakt. En Lisa's spoedig veranderen bevestigde haar meening.
- Hoe gaat 't met je schoonvader, Lisa?
- Niet heel best, maar 't kan nog lang duren. Gelukkig lijdt hij niet...
Het had Lisa ontzettend veel moeite gekost, om weer naar den Haag te gaan. Zij vond het heel natuurlijk, dat Nico het wilde, en had ook geen enkele bedenking gemaakt, evenmin als zij dat óóit deed, bij wat hij voorstelde. Maar terug te gaan... al die plaatsen weer te zien, waar zij zóóveel had doorstaan, zij schrikte er sidderend voor terug. Nu waren zij hier... al bijna een week... en Lisa bemerkte tot haar verbazing, dat zij hier niet erger leed, dan zij op Zuidwyck geleden had... ach, neen, niet erger...
Toen zij eindelijk ontwaakte uit de vreeselijke droomen en hallucinatiën, waarin haar ziekte haar bracht, - haar ziekte, die haar ook het kindje ontnomen had... toen zij allengs haar | |
| |
volledig besef voelde weerkeeren, en zich alles herinnerde, wat er was voorgevallen - toen, terwijl zij haar krachten terugkomen voelde, had zij zich heilig voorgenomen, niet wéér te verzinken in een zelfzuchtig bepeinzen van haar smart. Zij zou voor Nico wezen, wat zij nú nog kon zijn, de vrouw, die zorgde voor zijn have en goed, die belang stelde in al zijn zaken, en deze behartigde, alsof zij de haren waren. En zij had haar voornemen ten uitvoer gebracht, zij was de goede, deelnemende meesteresse in huis en hof geworden, die voor alles een open oog, voor ieder een open oor had... die naast Nico werkte, en allen schijn er aan ontnam, alsof hun verhouding een slechte zou zijn. En Nico waardeerde haar trachten, om hun feitelijk gescheiden zijn niet naar buiten te openbaren, en hielp haar daarin, zooveel hij kon. Zóó hadden zij van hun leven gemaakt, wat er nog van te maken viel. En wie hem zag treuren, wie haar zag treuren, verbeeldde zich, dat het was om het verlies van het kind...
- Hoe bevalt 't je op Zuidwyck? Is 't er voor 'n Haagsche niet stil?
- Op Zuidwyck? Héérlijk vind ik 't daar, zóó heerlijk, dat ik er tegen op zag weer naar den Haag te gaan. En stil? Ik heb 't er drukker, dan ik 't in den Haag ooit heb gehad. Maar 't zijn daar niet allemaal leege, onbelangrijke dingen, die ik heb te doen. 't Is niet zóó, dat je denken moet: ja, ik doe dat nu wel, maar waarvoor? Ik had 't even goed kunnen laten. | |
| |
Nee, je voelt, dat je nuttig ben. Ik interesseer me voor alle menschen van 't goed; ziekenbezoeken breng ik, en ik heb 'n handwerk-klasje op Zuidwyck, en we hebben voor 'n bewaarschool gezorgd...
- Wat aardig, zei Constance belangstellend. Zou zij zich dan toch geheel vergist hebben, en was het wèl een goed huwelijk tusschen Nico en Lisa? Dan was haar verdriet dus alleen over het kindje... arme... arme Lisa...
Maar vóór zij nog iets verder kon zeggen, maakte Idi een krachtig eind aan al de onderhandsche gesprekjes.
- Ja! beginnen we nu, of beginnen we niet. Als ik 't maar weet! Want...
- Ja, ja, Idi!
- Maak je niet dik, dun is tegenwoordig de mode!
- Hij heeft groot gelijk!... we moeten voortmaken.
- Nu dan, stilte...
-... stilte bidde ick, vrede banne ick...
- Vrede banne ick... iets voor mevrouw Brederode, gichelde Hélène Marezathe.
- Weet je niet?... met die woorden opende de heraut altijd 't steekspel, uit ‘naem sines Heren, des Konincks wegen’, fluisterde Fred Varenkamp. Je zal zien, 't gaat hier straks óók lijken op 'n tournooi, natuurlijk zal er vreeselijk worden gekibbeld...
- Idi kraait net als Chantecler, maar niet zoo mooi, zei Hélènetje nuffig. Hij heeft zich zelf maar tot president gemaakt...
| |
| |
Idi, terwijl alle anderen gezeten waren, stond met beide handen op een tafeltje geleund, en sprak op zijn pedant gedecideerde wijze de aanwezigen toe, terwijl zijn mager, blond, onbeduidend gezicht bewegelijk zijn woorden kracht bij zette.
- 't Bestuur is samengesteld als volgt: van der Werff, president...
- Hij had wel met de beschermvrouwen mogen beginnen, inplaats van 't eerst met zichzelf, vond mevrouw van Weliën, zacht sprekend tot mevrouw van Renswoude, naast wie zij zat.
Mevrouw van Renswoude, die altijd iedereen gelijk gaf, antwoordde met een beämenden glimlach.
-... van Eslingen, secretaris, mevrouw van den Branden, tweede secretaresse, meneer la Roche penningmeester... beschermvrouwen: de dames Brederode, van Weliën en van der Werff.
En nu wil ik vragen, heeft iemand ook 't een of ander origineele denkbeeld voor de versiering van de zaal en de tentjes?
O, ja, ieder had een ‘origineel’ denkbeeld... en gedurende een paar minuten was het een zoo verward door elkaar gespreek, dat niemand er wijs uit kon worden.
- Beroemde vrouwen voorstellen...
- Allen in 't wit...
- 'n Blauwe redoute...
- Alleen bloemen verkoopen...
- 'n Kermis...
- Ik had gedacht, 'n regenboog...
- Allen als pierrots...
| |
| |
- Bal na...
- Alleen bal, en tusschen de dansen...
- Ook vertooningen erbij. Zooals meneer van Rheden zegt, 'n kleine kermis...
- Mag ik vragen...
- Ja, maar dan ben ik vóór 'n Oud-Hollandsche...
- In 's hemelsnaam niet allen tegelijk. Ik zal aanteekening houden, riep Idi, en wacht de voorstellen één voor één. U, freule Rosenhagen?
- Van mij was 't voorstel, allen in 't wit, glimlachte de oude freule lief.
Milly, die juist gehoord had, dat wit haar niet stond, was daar sterk tegen, en Célie van Maaseyck vond dat goed voor 'n bal, 'n bal blanc, maar niet voor 'n fancy fair.
- Ik geef m'n voorstel voor 'n beter, glimlachte de freule nog, maar spijtig nu.
- Allen als pierrots?
- Veel te veel vieux jeu!
- 'n Oud-Hollandsche kermis?
- Daar hebben we genoeg van gezien!
De heer la Roche moest gauw even vertellen van zijn jongste zoontje, die eens op een oud-Hollandsch marktplein zoo bang was geworden, omdat zijn vader hem had willen laten inschrijven als ‘burger’. Het jongetje zette bevend zijn handteekening, en nam zijn diploma aan, alsof het een vonnis bevatte. Zeker imponeerde hem zoo die statige burgemeester in het zwart-fluweelen pak, met de zware krulpruik...
Er werd gelachen, en Idi riep: tot de orde! | |
| |
Voorstel na voorstel werd behandeld en weer verworpen, totdat men eindelijk terug-kwam op het denkbeeld van Célie van Maaseyck: 'n regenboog.
- 'n Regenboog!
- Une riche idée!
- Wat een harde kleuren! vond freule Rosenhagen misprijzend.
- Hoe bedoel je dat dan?
- In elk geval is 't origineel.
- En 't maakt 'n schitterende indruk!
- Te schitterend! oogverblindend!
- Laat me 't even nader uitleggen, zei Célie. Ik heb 't in Engeland gezien, en als 't met smaak wordt gearrangeerd, is het werkelijk iets heel bizonders. De kleuren zijn: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Elk tentje wordt in een van deze kleuren genomen, de verkoopsters zijn óók zoo gekleed...
- Ik in 't oranje! schaterde Lizzie opeens.
- Of juffertje in 't groen!
- Hoor 's, zei Célie, wie denkt bij 'n regenboog aan disharmonie! Zóó moeten we 't óok zien te maken. En dat kan best. Ik heb 't zelf gezien. 't Geeft dadelijk, al bij 't binnenkomen van de zaal iets buitengewoon vroolijks, feestelijks...
- Maar er kunnen dan maar zeven tentjes zijn.
- Ja, dat natuurlijk.
- En we zijn met ons...
- Met ons... twaalven.
- Hoe gaat dat dan?
| |
| |
- Dan moeten alleen maar de ongetrouwde jonge meisjes in aanmerking komen, vond freule Rosenhagen, die Célie van Maaseyck haatte, omdat deze altijd de aandacht der mannen trachtte gaande te houden, ook al was zij getrouwd.
- Ja, goed, maar dan zijn er maar zes.
- Dan mag Célie mee-doen, vond Idi, omdat zij 't heeft verzonnen!
Een luid door elkaar gepraat verhief zich. Emilie Barneveld was met deze oplossing niet tevreden, noch Florence van den Branden, noch Wim. Druk spraken de stemmen door elkaar:
- Laten we Marietje er bij vragen.
- Dat kind? nooit.
- We hoeven toch ook geen regenboog te nemen!
- Laten we dan...
- Nee, ik vind...
- We moeten...
- Ik zou...
- Daar heb je 't rumoer al, fluisterde Fred Varenkamp. Heb ik 't niet voorspeld?
De discussies gingen voort. Mevrouw van der Werff vond het volstrekt niet aardig, dat haar dochter Wim niet mee zou doen, waar zij toch de voorloopige onkosten der fancy fair vrijwillig op zich genomen had. Mevrouw Brederode was van oordeel, dat er op veel te wereldsche wijze naar eigen aanzien gestreefd werd, en bewaarde een veelbeduidend stilzwijgen. Constance luisterde glimlachend toe; zij dacht erover, hoe hier, ongezocht, de gelegenheid was, geen verkoopster te zijn, | |
| |
en ook Lisa voelde zich verlicht. Zij wist, hoe Nico wenschte, dat zij zich nooit terug trok, en zij zou zich daarom ook hebben geschikt, maar geheel haar geest en haar gemoed verzetten er zich tegen, om op deze wijze in het openbaar daadwerkelijk bezig te zijn.
- Nee, nu weet ik de oplossing, zei mevrouw van der Werff. Voor zoover 't noodig is, zijn er in de tentjes twee verkoopsters.
- Goed, maar ik wou graag alleen blijven, zei Célie van Maaseyck vlug. Ik zou dan violet kiezen, en niets dan viooltjes willen verkoopen.
O! o! ellebogen stieten elkaar ongemerkt aan; veelbeteekenende blikken werden gewisseld: die Célie! die Célie! die wist het wel voor zichzelf.
- Er was me immers toch de bloementent beloofd? zei Célie. Dat komt dus nu uitstekend.
Célie was onweerstaanbaar, zooals zij in het vol besef van haar overwinning, met haar groote lichte oogen, rond-keek door de kamer. Bekoorlijk was zij zeker, in haar robe van wit fluweel met fijne zwarte streepjes dooraderd, het corsage geborduurd in zwart en wit, de rok eindigend in een breede biais van zwart fluweel. Weinig vrouwen konden zonder afgunst naar haar zien, maar de blikken van bijna alle mannen rustten in tevreden genoegen op haar.
Constance wendde zich tot Lisa:
- Willen wij samen... begon zij.
Maar dadelijk viel Lisa haar in de rede:
- Vindt je dat wel zoo eigenaardig: Twee getrouwde vrouwen? Wij moeten de jonge meisjes | |
| |
liever tot chaperonne dienen, glimlachte zij gedwongen.
Samen met Constance, - zij samen met zijn vrouw... twee avonden lang die marteling verduren, - neen, zij zou het niet kunnen. O, god, dat niet... dat niet...
Mevrouw van der Werff, die haar woorden had opgevangen, knikte goedkeurend.
- Juist, ja, heel goed: 'n jong meisje en 'n getrouwd vrouwtje, dat maakt 'n degelijke indruk: hoe komt 't dan uit?
- Eén getrouwde is er te kort.
- Wil u niet, mevrouw van der Werff?...
- Misschien mevrouw Brederode... mevrouw van Weliën?
- Zou ik, zei mevrouw van Renswoude bescheiden, zou ik niet bij Hélène blijven?
- Ha! daar is de oplossing!
Hélène trok een woedend gezicht, maar hield zich stil. Als die akelige Idi nu verleden jaar maar was geslaagd, dan had hij dadelijk zijn aanzoek gedaan, dat wist zij vast en zeker, en dan was zij nu al getrouwd geweest, en dan had zij iemand moeten chaperonneeren, inplaats van altijd zoo bespottelijk als een kind te worden behandeld! O, zij kon Idi niet uitstaan... als hij niet zoo zalig rijk was, dan zou zij stellig niet zoo geduldig op zijn declaratie wachten... dat nare wezen!...
Het duurde een lange, lange poos, eer de kleuren en de tentjes waren verdeeld; de een stelde voor, dat er om de plaatsen zou worden | |
| |
geloot; maar freule Rosenhagen, die bang was een te mooie buurvrouw te krijgen, en Emilie Barneveld, die Olga van Haaften haatte, met den harden haat van een jaloersche vrouw, protesteerden zóó heftig, dat eindelijk het voorstel werd gedaan: de jonge dames mochten zelf haar partners kiezen.
Freule Rosenhagen maakte zich dadelijk meester van de ‘anspruchslose’ Lisa; Milly koos Constance, Elise Dourdon Florence van den Branden... en zoo voort, totdat alle plaatsen waren verdeeld.
Toen moest de moeilijkheid nog worden opgelost: wát er zou worden verkocht.
Na de eindelooze en ingewikkelde discussies over de kleuren, waarom ten laatste was geloot moeten worden, behalve door Célie, die immers violet had gekozen? - en waarover iedereen ten slotte ontevreden was, en véél liever een andere kleur had gehad, - begonnen de woordenwisselingen over het vraagpunt: wat er verkocht zou worden opnieuw.
Wim werd er moe van. Zij kon niet tegen dat over-en-weer-praten van zooveel menschen door elkaar, en zij sloeg in een pathetisch gebaar haar kleine tengere handjes samen, en riep:
- O, menschen! ik word er ‘bingoeng’ van, zooals Nonnie Land zou zeggen. Allah tobat! wat zijn jullie lang van stof! Ik hoofdpijn van krijg, kassian, ja?
De manier, waarop Wim mevrouw Land, de goedige, een weinig Indische echtgenoote van den puissant-rijken koffieplanter Land nadeed, | |
| |
werkte zóó onweerstaanbaar komisch op de ietwat nerveus-opgewonden gemoederen der aanwezigen, dat de strakke zenuwen zich ontspanden in een schaterenden lach. En van dit oogenblik van rust maakte Wim gebruik, om de bedienden met ververschingen binnen te laten komen.
- Ziezoo, nu gaan we eerst 's heerlijk teaën, en dan daarna zullen we kalmpjes talk it out. Ziezoo, nu kunnen we tenminste even weer onszelf worden: als de katjes muizen, dan mauwen ze niet.
Ze keek bij ‘katjes’ zoo expres-toevallig naar freule Rosenhagen, dat Milly, die het zag, zich voorover boog in een ongegeneerde proestbui.
- Milly, Milly, vermaande mevrouw van der Werff, doe toch niet zoo opgewonden, kind!
- Ja, Ma, maar...
- Toe, beheersch je 'n beetje.
Mevrouw van der Werff was niet tevreden over haar dochter Milly, die nu letterlijk niets geen tact had, om zich in de wereld te gedragen. Het was haar ook al niet gelukt, Charles Brederode te boeien, ofschoon Charles toch wel vues op haar scheen te hebben... en nu kwam weliswaar geen van de hier aanwezige heeren voor Milly in aanmerking, maar je kon niet weten, de jongelui spraken natuurlijk onder elkaar over de meisjes, en dan zouden ze van Milly niet veel goeds weten te vertellen.
Wim, altijd vol attenties voor mama Brederode, had voor deze een glas port met een ei doen binnen-brengen. De oude dame had het verstrakt, | |
| |
hoog-rood gezicht van haar onderdrukte boosheid: o, hoe had zij zich, door dat kleine, onzinnige nest van een Wim kunnen laten overhalen, om beschermvrouw van deze gelegenheid te worden! Een fancy fair was goed en nuttig, en het doel heiligt de middelen, - maar zóó iets wereldsch, als deze menschen er van trachtten te maken! Liefst had zij zich terug-getrokken, als dat niet tegen haar waardigheid was geweest: eerst iets te beloven, en het dan niet te doen.
En te trachten een anderen geest te brengen in dezen kring zou een vergeefsche poging zijn. Wist zij dat niet door bittere ondervinding? Zelfs Bernard, de zorgvuldig-opgevoede, van wie iedere verleiding verre was gehouden, - zelfs hij was een afvallige geworden!
Constance wenschte, dat zij naar huis mocht gaan. Haar kleine ventje zou nu wakker zijn, en naar vader en moeder vragen. Vader kon er niet zijn, die was voor zaken op reis, - maar moeder, waarom bleef zij hier, bij al die menschen, die haar niets konden schelen, om te spreken over allerlei dingen, die haar ook niets konden schelen, in plaats van naar huis te gaan, en het verlangen van ventje te stillen, en evenzeer haar eigen verlangen?...
Rustig zat Lisa, en schouwde bedaard de kermis der ijdelheid aan. Zij voelde zich zoo ver buiten deze menschen staan, die met driftige hartstochtelijkheid de onmogelijkste futiliteiten bespraken, en met den meesten ernst de grootste oppervlakkigheden verdedigden. Arme, arme menschen, | |
| |
allen... die geen hoogere levensbelangen hadden, dan zich te vermaken, en in gezelschap een goed figuur te slaan. Schijn... alles schijn... lichtende, maar snel-verglanzende schijn...
Freule Rosenhagen, steeds ongehumeurd, omdat zij zich altijd verbeeldde, achteruit gezet en te kort gedaan te worden, knabbelde verstoord op een marron glacé.
- Indigo! indigo! wat kan men nu maken van indigo! Mevrouw van Maaseyck, ruilt u met ons. Viooltjes zijn volstrekt niet violet, veel eerder indigo.
- Ja, daar hebt u eigenlijk gelijk in.
- Zeker, - indigo.
- Ja, Célie, dat is zoo.
- Nu, nu, glimlachte Célie, altijd tevreden. Noem 't indigo! mij even goed!
- Ja, wat zegt u? vroeg freule Rosenhagen aan Lisa. Violet is 'n lieve kleur, 'n heel lieve kleur, - maar indigo, foei!...
Célie glimlachte nog. O, o, wat een kleinsteedsche drukte maakten al die menschjes van zoo iets onbelangrijks als de naam van een kleur!
- Violet of indigo is 'n groot verschil, zeurde freule Rosenhagen nog door, ofschoon niemand haar meer tegensprak, en ze haar zin had gekregen. 't Komt hier op de nuance aan: indigo is hard, violet is 'n zachte kleur...
- Zeker! zeker! ik geef u immers gelijk? glimlachte Célie. Dans la vie tout est affaire de nuances!...
| |
| |
Hélène Marezathe en Idi flirtten samen. Zij boudeerde hem wel een beetje in den laatsten tijd, maar geheel afstooten wou zij hem toch óok niet. En hij kon wel grappig vertellen...
- Nu, die fancy fair, waar ik je van spreek, die had niet alleen niets opgebracht, maar zelfs 'n tekort. En wat deden toen de dames van 't bestuur? Wel, ze gingen eenvoudig naar ‘Armenzorg’, - daar was de fancy fair voor gehouden, en zeiden, dat ze zich zóó hadden ingespannen, en er zóóveel tijd aan besteed, dat de kas van ‘Armenzorg’ hun wel 't tekort mocht vergoeden!
Hélènetje schaterde haar helder, jong lachje uit.
- Zeg, fluisterde ze, met een blik op mevrouw van Renswoude, - ik vind 't zoo dol, dat wij in 't rood moeten zijn. Hel-rood zeker, hè?... Net goed voor háár. Ze zal er bééldig in uitzien. Vooral als ze precies gelijk gekleed is, als ik. Typisch, zeg! Eenig! Eenig! Dat vind ik nu zoo echt, ik kan 't je niet zeggen. Wat heeft ze zich ook zoo in te dringen!... Een allesbehalve vriendelijke blik ging weer de richting van mevrouw van Renswoude uit, die heel goed Hélène's verstoordheid bemerkte, maar daar kalm onder bleef, omdat zij wist de goedkeuring van mevrouw Marezathe te hebben verdiend.
De bedienden gingen de gasten langs met sandwiches met caviaar, chutney, gruyère-en-ham, of zoete Victoria-sandwiches, met marmelade of chocolade-crème; met petits fours, fondants met likeur, en fransche vruchten... De thee ver- | |
| |
kwikte de vermoeide geesten, en gaf den zenuwen nieuwe kracht.
- Toch mag ik liever 'n nummertje zeventien, fluisterde van Rheden van Eslingen in, die zich verveelde.
- Ja... a... gaapte die bijna.
- Wat zijn jullie lustig, insinueerde Fred Varenkamp, die zich eens vertrad, en om zichzelf te amuseeren, neuriede hij zachtjes, heen en weder loopend door de suite van de kamers:
J'ai du vert, j'ai du bleu,
J'ai du jaune, j'ai du rouge,
J'ai du noir et du blanc,
J'ai du brun, j'ai du gris,
- Kom! riep Wim, animeerend, laten we nu nog even praten over wat we zullen verkoopen. Ik heb al iets bedacht voor Olga en mij!
- Zou 't niet 't beste zijn, om te zien, welke voorwerpen 't meest geschikt zijn voor de kleuren? vroeg mevrouw van Weliën.
- Precies mijn idee! riep Wim. Dat had ik óók gedacht. Kijk eens, wij hebben oranje: als wij nu 's bonbons en chocola verkochten en alles gewikkeld in geglaceerd oranje papier.
- O, uitmuntend!...
- Alleraardigst!...
- En wat nu voor violet?
- Wel... wat denken jullie van handwerken, alles in die kleur: kussens, sachets, tea cosies...
| |
| |
- Handwerken? aarzelde freule Rosenhagen teleurgesteld. Maar zij durfde niet alweer protesteeren, toen de heer la Roche het verkoopen daarvan als iets ‘echt vrouwelijks’ prees. En zij kon vloeirollen, inktlappen, beurzen, boekenleggers...
- Nu, groen?
- Daar weet ik iets voor: je hebt zulke beeldige ‘pottery’ in groen, en dan bijvoorbeeld plantjes er in, in die kleine potjes... Vazen, jardinières, pulletjes, bakjes in Bergen op Zoomsch of Purmerendsch aardewerk...
- En rood... rood wordt onze tómbola-tent juichte Hélènetje bijna. Mevrouw! mevrouw! riep' zij overmoedig naar mevrouw van Renswoude, wij gaan als toovenaressen in 't rood!...
Mevrouw van Renswoude antwoordde niet.
- En geel! riep Lizzie triomfantelijk. Geel wordt onze champagne-tent!
En triomfantelijk ook riep Emilie Barneveld het, met een oog op Olga, die bonbons moest verkoopen:
- Geel wordt onze champagne-tent!
- Nu hebben wij nog niets, Constance, klaagde Milly.
Mevrouw van der Werff keek ontevreden. Daar bleef Milly weer over, natuurlijk. Nóóit zou dat kind zich eens op den voorgrond plaatsen. Wat had zij Milly graag de champagne-tent gegund. Nu waren al de aardige dingen vergeven: bloemen, tombola, champagne... Dat was vroeger zoo aardig van Lisa... die beschermde Milly | |
| |
altijd zoo'n beetje in stilte... dacht voor haar, als het noodig was, zoodat Milly toch de eer er van kreeg... In dat opzicht óók miste zij Lisa verschrikkelijk... nu, die Lisa was er nu óók niet beter aan toe, dan vroeger bij hàar, zou men zoo zeggen...
- Welke kleur heb je?
- Blauw...
- Juist zoo'n mooie kleur...
- Ja, je zou zeggen, dat je voor blauw alles verzinnen kon...
- Wat dan?
- Ja, wat dan!
- Blauwe bloemen?
- Ach, nee, we kunnen geen ‘indigo’ bloemen en blauwe bloemen hebben...
- Is er al 'n thee-tent?
- 'n Thee-tent, ajakkes! riep de onhandige Milly, die er zich al vreeselijke voorstellingen van maakte, hoe zij de menschen zou moeten bedienen... Thee-schenken... zij kon het niet...
- Ik vind 't wel aardig, 'n thee-tent, zei Constance. Ik schenk dan wel, en jij brengt de kopjes rond, Milly.
- Ajakkes, ajakkes, riep Milly ongetroost. Is er nu niets anders voer mij, dan dat vervelende...
- Bééldig kan 'n thee-tent zijn, zei Lizzie, die deze niet graag zou willen ruilen voor haar champagne-tent. Mooie blauw-porceleinen kopjes en blauw-porceleinen schalen voor de biscuits...
Lisa, zooals vroeger altijd, kreeg medelijden | |
| |
met Milly, die, volgens haar eigen zeggen, nooit iets anders kreeg, dan wat er ‘overschoot’, en die toch veel te weinig initiatief had, om zich spoedig van iets beters te verzekeren. Zij dacht even na.
- Er is iets, wat we nog niet hebben, en dat toch niet mag ontbreken, zei ze toen, - sigaren en sigaretten. Als Constance dan voor de thee zorgt, zou Milly die afdeeling op zich kunnen nemen... 't Kan best gecombineerd worden: sigaretten en thee, in één tent...
Mevrouw van der Werff wierp Lisa een dankbaren blik toe.
En Milly juichte:
- Hè, ja! dat 's leuk, verkóópen vind ik niet zoo erg, maar dat bedienen...
- Ik weet nog, zei Célie van Maaseyck, van die vroegere fancy fair op Zomerzorg, toen hadden wij 'n tent van limonade en likeur en tokayer en zoo, en op Zondag kon iedereen binnen komen voor 'n laag entrée, en druk, dat wij 't toen hadden, druk! Dat is met geen woorden te zeggen... Aan de tafeltjes zaten de gewoonste menschen, die soms dood-laconiek op 'n tafeltje klopten, en ‘aanneme’! riepen, en schrikten, als ze de prijzen hoorden, want die dag noemden we natuurlijk de prijzen... O, 't was éénig! Ik kan me niet herinneren, dat 'k me óóit zóó heb geamuseerd!
- Dan moeten de sigaretten in blauwe pakjes...
- De Yocarini's zijn in 't blauw, wist Fred Varenkamp.
| |
| |
- Ocarini's?
- Yocarini's... pas maar op, zoo meteen zeg je nog occarino's...
De arme, domme Milly lachte zelfs, ja, zij herhaalde schaterend dat woord... Mevrouw van der Werff begreep volstrekt niet, waarom Milly altijd het voorwerp der spotzucht van de jongelui moest zijn... Die Milly liet zich ook plagen... 't was te gek, zoo weinig inzicht als dat kind bezat... Nu weer die Fred Varenkamp... die jongen van niets... Neen, ernstig zou zij Milly eens onderhouden, want zóó ging het niet meer...
|
|