| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
In koortsachtige spanning en opgewondenheid, doorleefde Lisa haar dagen. Zij had het zóo druk met de feesten, die aan Wim's trouwen voorafgingen, dat zij bijna niet kon denken. En dat was goed, want als zij zich had over-gegeven aan haar gepeins, dan wist zij niet, wat er van haar in haar wanhoop geworden zou zijn. Sinds het oogenblik, dat zij tegenover Rolf comedie gespeeld had, door het voor te stellen, alsof zij flirtte met Nico van Zuidwyck, had zij geen rust meer gekend. Wat had zij gedaan, o, wat had zij gedaan. Hem, die haar ongeluk was en haar droefheid, hem, die haar had miskend en versmaad, hem, dien zij liefhad... had zij, geleid door haar verkeerden trots, een zóo slechten indruk van zichzelve gegeven... O, hoe berouwde haar heur plotselinge inval, juist omdat zij merkte, dat Rolf tóch nog wel belangstelling voor haar had... Ook hij had niet volkomen kunnen vergeten...
| |
| |
Maar het was haar onmogelijk zich volkomen in haar eigen lot te verdiepen. Van den vroegen morgen tot den laten avond werd haar hulp, of minstens haar tegenwoordigheid vereischt. Zij moest plannen verzinnen, en ze zelf weer uitwerken ook, want mevrouw van der Werff kwam altijd met de dwaaste dingen voor den dag, Wim en Idi spraken elkaar altijd tegen, en aan de domme Milly had zij nooit een steun.
Wim was in een nerveuse krachtvlaag opgeleefd. Schitterend moest haar bruiloft worden, een waardig besluit van haar heerlijk jongemeisjesleven. Bernard, die een onverwachten durf ontwikkelde, waardoor hij Wim zeer had verrast, en die hem, aan den eenen kant begeerlijker maakte in haar oog, maar aan den anderen kant ook weer niet, omdat zij nu vreesde hem niet in alles en altijd te kunnen bemeesteren, - stond Wim dapper ter zijde. Een voor het uiterlijk vriendelijke, maar innerlijk verbitterde strijd werd er gestreden tusschen Wim en Bernard aan de eene en mevrouw Brederode aan de andere zijde. Mevrouw Brederode had verlangd, dat het jonge paar op Brederode zou komen wonen, maar toen Bernard daar voor het eerst iets van had gezegd, had Wim zóo krachtig uitgeroepen: Jamais de la vie!... dat Bernard, verlicht, want het denkbeeld had hem altijd gedrukt, op-ademde.
Wim had het onderwerp heel kalm ter sprake gebracht in den familie-kring, toen allen eens op Brederode hadden gedineerd, en zij 's avonds | |
| |
zaten in de empire-kamer van Brederode. Lisa dacht er over, hoe mooi en echt in stijl hier alles was: de mahoniehouten, met koper versierde meubelen, de kolom-kastjes, de spiegel in zijn fijn-geciseleerden, smal-gouden rand, en de stoelen en chaise longues, bekleed met groenen-geel gestreept Utrechtsch fluweel, - het werd altijd van haar geëischt, dat zij in de omstandigheden en omgevingen van anderen een beleefde belangstelling toonde, en zij had zich aan-gewend daar steeds op te letten, - toen Wim tegen haar moeder zei:
- O, ja, vanmiddag hebben we zoo'n aardig huisje gezien op 't Lange Voorhout, nietwaar, Nanard; dat zou juist iets voor u zijn, Mama, om ons als huwelijkscadeau te geven.
Wim had aan Bernard beloofd, het onderwerp wel op het chapitre te zullen brengen, en hij bewonderde haar om de handige wijze, waarop zij zóo een tweeledig doel bereikte.
Mevrouw van der Werff keek verwonderd om Wim's vraag aan haar, op, maar vóor zij iets kon zeggen, had mevrouw Brederode zich al opgericht in haar stoel. Haar majestueus gelaat was volgestroomd met bloed, zij opende haar lippen, sloot ze weer, en zei toen hard:
- Hier hoort Bernard, op Brederode, en hier zal hij blijven.
Mevrouw van der Werff, verschrikt, meende in die woorden iets te hooren, dat het engagement bedreigde... maar Wim, onverstoord, zei met vleiende vriendelijkheid:
| |
| |
- Later, later, als we wat ouder zijn, mevrouwtje! Nu zou 't te druk voor u wezen. 't Heeft u immers al dikwijls zoo'n inspanning gekost, Nanard in de wereld te presenteeren, - Wim was bepaald een specialiteit in het suikerzoet zeggen van hatelijkheden, - de oude spotzucht, omdat Bernard nooit ergens heen mocht, zonder zijn moeder, kwam weer bij haar boven, en zij plaatste de vinnigheid met een bepaald genoegen, - wat zou het dán wel wezen, als hij en ik de wereld bij u in huis brachten!
Dat was het begin geweest van den strijd, waarin Wim en Bernard overwinnaars gebleven waren. Wim had er den heelen dag den mond vol van, wat zij nú nog eens zou zeggen, en hoe goed het was, dat de oude vrouw dit en dat eens te hooren kreeg... want niemand had haar ooit de waarheid gezegd... En ja, Wim begreep heel goed, dat mevrouw Brederode nu wel wenschte het huwelijk niet zoo in de hand te hebben gewerkt, maar daar was niets meer aan te doen! Zij trouwde met Nanard, die, zij had het tot haar amusement gemerkt, werkelijk verliefd op haar was, en gelukkig niet zoo'n onbeduidende ‘gosse’, als zij, en iedereen, steeds had gemeend. O, ja, zij wou heel, heel graag, dól-graag, op Brederode wonen, maar niet met de oude vrouw samen. Nooit! En daar zij de oude vrouw natuurlijk niet konden weg-krijgen, moesten zij het veld wel ruimen. Ik houd haar in bedwang met haar ‘wereld-vrede’, zei Wim, met de haar eigen, beschaafde brutaliteit: den heelen dag doe ik niets | |
| |
anders dan preeken over, om te beginnen, ‘vrede in kleinen kring’. En ze is heel verstandig. Ze ziet wel in, dat ze een, 'n beetje verkeerde coup heeft gedaan, om mij voor Bernard te willen hebben, maar ze merkt 't ook, dat er niets meer aan te doen is, en nu berust ze...
Wim's verloving en haar bruidsdagen waren voor allen een onrustige tijd. En bij al de uiterlijke drukte kwam nog Lisa's innerlijke gejaagdheid, die haar voort-dreef, haar voort-dreef, zij wist niet waarheen.
Bij al de feestelijkheden ontmoette zij Nico van Zuidwyck, wiens gevoel voor haar, zij merkte het heel duidelijk, van al ernstiger aard begon te worden. En soms dacht zij: hij houdt van me, en hij meent het eerlijk, zal ik hem trouwen, zal ik een einde maken aan dien ondragelijken toestand van onzekerheid in mij-zelf?... Er moet iets veranderen in mijn leven. Ik kán zoo niet verder gaan. Ik moet mijn lot een definitieve wending geven, ik moet iets doen, waardoor mijn denken aan Rolf wordt belet, waardoor mijn bestaan een nieuwe belangrijkheid krijgt. Ik voel voor Nico geen ‘liefde’, maar hij is niet moeilijk, het zal mij bij hém het gemakkelijkst vallen, mijn herinneringen te vergeten. En dat moet toch, dat moet toch: ik wil mijn heele leven niet laten vergiftigen, omdat het Rolf eens geliefd heeft, mij te maken tot het voorwerp van zijn onwaardig spel...
Maar toch, trouwen met Nico, hoe goed hij ook was... haar hééle leven aan hem verbonden | |
| |
zijn, zou zij het kunnen, o, zou zij het kunnen? Als zij dacht aan een toekomst met hem, en zich sterk verbeeldde, wát het zou zijn, dan schrikte zij sidderend terug. Neen, zij, die een ander liefhad, hoe kon zij toch wanen, dat een huwelijk op deze wijze nog wel mogelijk zou wezen...
Maar waarom zou het niet mogelijk zijn? Wat Nico van haar wenschte, dat zou zij hem toch allicht kunnen geven. Een huis bestieren, daartoe was zij heel goed in staat, dit had zij immers getoond. En Nico zou tevreden zijn met rustige vriendelijkheid, en volstrekt geen hevige, voortdurende liefdesbetuigingen van haar eischen, daar was zij zeker van. En als zijn vrouw was zij veilig voor al te dolle gedachten, al te dolle daden misschien...
Zij kon zich soms zoo uitgeput voelen van radeloosheid. Zoo diep ellendig en troosteloos. En nooit was er eens iemand, aan wien zij haar nood klagen, bij wien zij uithuilen kon. Zij was zoo alleen. O, zoo alleen in dat zware, moeilijke, vreeselijke leven...
Haar jeugd, haar kinderjaren waren ook niet gelukkig geweest. In hun huis vormden zich altijd als vanzelf twee partijen: die van haar Vader, haar zuster Jeanne en háár, en die van Mama en Célie. En wat haar duldelooze drift wekte en haar de smartelijkste tranen deed weenen, dat was de onuitstaanbare toon, dien Mama en Célie aannamen tegen haar Vader, den zuiver-goeden, den innig-braven en lieven man... Zij haatte Célie | |
| |
daarom, ja, zij haatte zelfs bijwijlen haar Moeder... En na den dood van haar zuster Jeanne, had zij zich nog vaster aan haar Vader gehecht... Arme, arme man... hoe leed hij onder mama's behandeling... Hij klaagde nooit, hij droeg zijn lot gelaten, maar het verdriet ondermijnde hem, omdat hij toch, ondanks alles zijn vrouw liefhebben bleef... En toen zij stierf... ach, hij had haar niet overleefd...
Toen stond zij alleen in het leven. Célie was getrouwd, en zóó volkomen van haar vervreemd, dat zij, als zij elkaar toevallig ontmoetten, elkaar behandelden als onbekenden, - èn als onbekenden, die niet zeer op elkander waren gesteld. Zij had een betrekking gezocht en gevonden. En toen werd Rolf haar geluk...
Haar overgroote droefheid en onrust dagteekende van het oogenblik..., ja, zij wist het heel goed, zij trachtte volstrekt niet, het voor zichzelf te ontkennen, - het ontroerend oogenblik, waarop zij had gehoord, dat Constance een kindje verwachtte. Toen zij dien avond eindelijk alleen op haar kamer was, had zij gesteund van bittere smart. En geschreid, zonder gedachten, zonder bewust te weten, wát haar zoo onstuimig deed treuren... en nóg wist zij niet, waarom dit bericht haar zoo diep had geschokt, dieper zelfs misschien dan vroeger de tijding van zijn huwelijk... Zij trachtte tot klaarheid te komen in zich zelf... was het, omdat hij nu voor eeuwig en onverbrekelijk was verbonden aan die andere vrouw... was het, omdat aan | |
| |
Constance alles, alles gegund was... Zij wist het niet, zij wist alleen, dat zij leed, en zich neer-boog onder haar lijden...
En toen, in dien slapeloozen nacht, was zij tot het besluit gekomen: zij zou trouwen met Nico.
Ach, dit besluit, hoe spoedig was het aan het wankelen gebracht, toen zij den eersten keer weer hem, Nico van Znidwyck, ontmoette. En nu wist zij niet meer, wat te doen, was zij opnieuw in onzekerheid verward, en tobde zij in haar eenzaamheid voort, zonder vastheid in zichzelve. Niet denken, beval zij zich, als de onrust haar overmeesterde, en in den roes der drukke dagen, kón zij zich ook niet overgeven aan weloverwogen gepeins.
O, als zij hem maar nooit meer zag, dien Rolf, met zijn oogen, met zijn lach, die haar weerloos gevangen hielden in zijn macht. O, als zij maar niet aldoor zijn onderzoekenden blik op zich zag gericht, en zijn vriendelijke manieren behoefde te verdragen... dan zou zij wel rustiger worden, en eindelijk leeren berusten. Maar daar was hij, aldoor, zij kon hem nooit ontwijken, en hij zócht haar gezelschap, omdat hij nieuwsgierig was geworden te weten, hoe zij eigenlijk was. Hij dacht haar zoo goed te kennen... en toen opeens toonde zij zich aan hem, heel anders, dan hij haar steeds had gezien: flirtziek, frivool... en hij vond het interessant, haar nu opnieuw te bestudeeren, half uit spijt, omdat hij maar voor haar een ‘tijdpasseering’ scheen te zijn geweest, en half uit weer-gewekte belangstelling, | |
| |
omdat het oppervlakkige, wereldsche genre, waartoe zij scheen te behooren, wel in zijn smaak viel.
Zij begreep dat alles zoo goed. En toch, ondanks dat zij hem begreep, ondanks dat zij zoo helder voelde, dat hij harer liefde niet waardig was, kon zij toch haar gedachten niet van hem aflaten, bleef haar heele ziel van hem vervuld, had zij hem lief, met een haar geheel in beslag nemende, heftige liefde. En als hij haar naderde met zijn innemenden glimlach, met zijn handdruk, waarin hij altijd iets scheen te kennen te willen geven, dan, onmiddellijk, verloor zij zich in de bekoring van zijn tegenwoordigheid. En zij zag het, hoe hij wist, dat hij macht op haar had, en dit bewustzijn vernederde en verontrustte haar. Zij werd zonder wil in zijn nabijheid, haar gedachten vloeiden weg, haar bewegingen werden onzeker, en zij had de kracht niet meer, na haar lange droefheid, zich altijd te beheerschen. O, het kon niet anders: zij móest trouwen met Nico, om te ontkomen aan den verderfelijken invloed, dien Rolf op haar uitoefende. Zij zou een verlorene worden in het leven, als zij zich niet redde uit zijn overmacht...
En alleen kon zij niet... zij moest een beveiliger hebben, een steun... zij moest iets onwrikbaars oprichten tusschen Rolf en haar, dán slechts zou zij rust kunnen krijgen. Want zelfs het bewustzijn, dat hij getrouwd was, beschermde haar niet, omdat hij de heiligheid van het huwelijk zoo weinig scheen te achten. Hij leek zich alles te veroorloven; het was of bij | |
| |
hem de dingen heel andere verhoudingen aannamen: wat een ander een hoogst onrechtmatige daad noemen zou, daar lachte hij om, en vond het ‘heelemaal niet erg.’ Zij herinnerde zich uit den roman van Edouard Rod Le Glaive et le Bandeau, de figuur van Lermantes, die, tijdens een ongesteldheid zijner vrouw, een liaison had aangeknoopt met een café-chantant-zangeres, en dat hij die later op een soirée te zijnen huize had laten optreden en zingen. Deze schandelijke daad, dezen openbaren hoon aan zijn vrouw, verontschuldigde Lermantes bij zichzelf als een ‘kwajongensstreek,’ en beweerde tegelijkertijd: Mijn kinderen weten het, of ik hun moeder heb liefgehad!... Lermantes had dus, volgens zijn overtuiging, zijn vrouw lief, en toch was hij in staat tot een zóo lage, alle perken der eer te buiten gaande handelwijze. Lisa kon zich niet indenken in het zielsleven van dezen man; maar zij begreep heel goed, dat Rolf het wél zou kunnen. Zóó, precies zóó, was hij: ook hij zou bij iets dergelijks luchtig spreken over een ‘kwajongensstreek,’ en alles weldra vergeten.
Neen, ook Rolf ontzag zich niet, om al zijn luttele, ijdele genoegens te volgen, uit een naïef-egoïstischen drang, zooals de onbewust levende dieren dien hebben. Hij redeneerde niet, hij dacht niet na, hij deed eenvoudig, en zóo weinig werkten velen zijner handelingen in op zijn dieper wezen, dat ze, zoodra ze voorbij waren, ook nooit meer een herinnering voor hem bleven van durenden aard. Met hoeveel namen | |
| |
was zijn naam niet samen genoemd... Lisa wist het wel... en toch had het haar nooit met een diep verdriet gehinderd, omdat zij het vluchtige van zijn verbintenissen begreep. Want ja, wèl vluchtig gleed hij heen van de een na de andere... haar had hij niet gespaard, en als het hem zoo voorkwam, dan zou hij zelfs Constance, zijn vrouw, niet sparen. En toch, hem verachten met een hatenden afschuw, zij kon het niet, ook al had zij oogenblikken van blinden toorn, waarin zij dacht niets anders dan minachting en afkeer voor hem te voelen. Zij had hem lief, zooals hij was, met al zijn fouten en gebreken, met zijn zorgelooze zelfzucht, zijn rustige berekening van de kansen op eigen geluk, zijn gezond-spontaan verlangen naar levensgenot, zijn charmeerende manieren, zijn oogen, zijn stem, zijn lach...
Zij had hem lief. En haar liefde lichtte uit haar blik, blonk dóor in haar woorden, en haar innige gedachten bereikten zijn geest, en hij vond er een streelend genoegen in, dat hij werd liefgehad. Hij keerde zich weer naar haar toe, omgaf haar met zijn belangstelling, en niets onttrok hem aan de bekoring van dit vernieuwde spel, omdat Constance's toestand het eischte, dat zij veel tehuis bleef, en hij niet thuis kon blijven, omdat hij zich buiten de wereld altijd dadelijk en doodelijk verveelde. Zij zagen elkander bijna dagelijks, Rolf en Lisa, in de reeks der feesten, die gegeven werden ter eere van Wim en Bernard's huwelijk, en al meer, ál meer, voelde zij zich weg- | |
| |
zinken in de weelde van zijn toenadering en haar eigen hartstochtelijke liefde...
| |
II.
- Rolf, ik dans niet vanavond, ik...
- Onzin; alles is nu natuurlijk in orde, je hebt niets meer te doen, ik weet 't heel goed.
- Rolf...
- Geef dadelijk hier je boekje.
- Nee, ik dans niet, ik heb trouwens niet eens 'n boekje.
- Dan zal ik er je een halen. En dan ga ik er mee naar mevrouw van der Werff, en zal d'r vragen, of je ‘mag’.
- Och! ik mág natuurlijk, maar...
- Nee, dat is 't ook niet, ik wist 't wel. Wil ik je zeggen, wat 't is...
Rolf kwam dichter bij Lisa, en keek haar vast aan met zijn sterke donkere oogen.
-...'t is, dat Nico 't niet wil zien, dat je met anderen danst, omdat hij 't zelf niet kan. Is 't dat niet? Je wil vanavond liever wat met 'm zitten flirten, hè, maar dat zal niet gebeuren. Je mag niet alles alleen voor Nico over hebben, je moet 'n ander óok 's wat gunnen.
Zij was bloedrood geworden; iets van den ouden heftigen trots ontwaakte in haar. Hoe durf je zoo tegen me spreken! had zij toornig willen zeggen, maar de blik zijner oogen veranderde, en werd, van heerschend, zóo smeekendteeder, dat Lisa háar oogen nedersloeg en huiverde.
| |
| |
- Toe, dans 's met me... we hebben 't in zoolang niet samen gedaan...
Zij antwoordde niet.
- Toe, laat me nu maar even 'n balboekje voor je halen...
- Doe dat niet... 't is immers niet noodig...
Zij wist het nauwlijks, wat zij antwoordde. Zij voelde alleen, en dacht er niet aan, hem te weerstreven, hoe hij haar hand nam, en die legde op zijn arm.
Zij liet zich door hem mede-voeren. Zij kon niet anders. In het hem gehoorzamen, het hem gehoorzamen-móeten, lag voor haar krachtige natuur zoo iets bekorends, zoo iets bedwelmends bijna, dat zij niet anders dan toegeven kon...
Hij sprak niet, en méer nog misschien dan zijn spreken, fascineerde zijn zwijgen haar. Het was haar dan, alsof hij haar trok in zijn sfeer, al nauwer en nauwer... en of zij haar wil vervloeien voelde in een heerlijk gevoel van rust.
Zij dansten samen.
Sterk lag zijn arm om haar heen, en in een duizelende verwarring voelde zij het, alsof hij haar nu opnieuw in bezit nam, en zij nooit meer, nooit meer zou kunnen ontkomen.
Of het lang duurde of kort... zij wist het niet. Maar deze momenten, waarin zij, omvat door zijn arm, zich voort liet wiegen op de ruischende, deinende wals-melodie, beslisten over haar leven.
Toen de muziek zweeg met een te plotseling, te abrupt slot-accoord, wankelde zij, en dreigde | |
| |
te vallen. Bezorgd ondersteunde hij haar, haar leidend naar een der sofa's in den salon, waarop hij haar liet zitten, zonder een woord te spreken. Hij zag, hoe bleek zij was, hoe diep zij haar oogen hield neer-geslagen, en hij ried haar ontroering, die hem opwond, hij voelde het wel... Maar hij wist zich te bedwingen; in haar óvernervensen toestand zou elk onvoorzichtig gezegde een uitbarsting tengevolge hebben, die hij, noch om harentwil, noch ook om zijnentwil mocht riskeeren.
Zwijgend zat hij naast haar, en waaide haar werktuigelijk koelte toe met haar waaier.
Goed kind, dacht hij verteederd, goed, lief kind, dat zich zoo argeloos en spontaan aan hem had gegeven, en wier liefde hij ten slotte even achteloos versmaadde, als hij die had aanvaard. Neen, mooi had hij haar niet behandeld. Maar, god, dat komt toch zoo al eens voor. Hij had haar niet lief genoeg, om met haar te trouwen... dus vanzelf moest alles wel eindigen tusschen hen, nietwaar. Maar zij had zich daarna kranig gehouden, hij bewonderde haar erom, zoo trotsch en flink als zij zich over haar verdriet had heengezet. Zelfs was zij in staat geweest, kalm om te gaan met zijn vrouw... hoe had hij toch een oogenblik kunnen denken, dat zij Constance genaderd was met unfaire bedoelingen, - haar fierheid had haar dit immers vanzelf belet.
Lief was Lisa altijd voor hem geweest. Hij had haar niets te verwijten. En natuurlijk streelde het zijn ijdelheid, dat zij hem niet kon vergeten. | |
| |
Wat hij met haar wilde, wist hij voor zichzelf niet duidelijk te definieeren. Hij bezat genoeg levensroutine, om te begrijpen, dat zijn opnieuw notitie van haar nemen tot iets moest leiden. En eigenlijk wilde hij dat niet. Hij dacht er niet aan, Constance ontrouw te worden. Maar hij had een vervelenden tijd. Constance was nú al zoo geheel vervuld van het komende, dat zij nauwelijks lette op hem, en met een vreesachtige, maar sterke standvastigheid al zijn liefkoozingen ontweek. In het begin had hij er niet op willen letten, en haar soms bruusk gedwongen naar zijn wil, maar Constance was teêr, hij moest haar overgevoeligheid ontzien, en hij deed het, maar hij verveelde zich. Nooit meer ging zij rustig op zijn voorstellen tot uitgaan in; zij had er wel nimmer veel van gehouden, hij wist het heel goed, maar hij had zich verbeeld, dat hij er haar wel aan zou leeren wennen. En nu... opeens was dat geregelde leven met haar afgebroken... niets kon zij, niets wilde zij... zij, en haar moeder, die thans voor onbepaalden tijd bij hen logeerde, waren den geheelen dag samen, en hij maakte een tamelijk mal figuur bij al hun gewichtige zorgen en besprekingen. Van Constance hield hij, en dat zou altijd zoo blijven... maar als tijdverdrijf een onschuldige flirt, dat kon zij hem toch waarachtig niet kwalijk nemen.
Trouwens Lisa zou vanzelf óók niet meer verlangen dan dat. Hoe kon zij?... Toch voelde hij wel, dat hij met haar niet zoo handelen kon, als met de vele anderen, die, zelf even opper- | |
| |
vlakkig als hij, zich tevreden stelden met het vluchtig amusement van een flirt... En daarom zweeg hij nu, en liet haar den tijd tot zichzelve te komen... Maar hij zou toch Rolf niet zijn geweest, als hij haar, bij het begin van den nieuwen dans haar waaier niet in de hand had terug-gegeven met een vluggen, vertrouwelijken druk, en haar niet had aangezien met een blik, waarvan zij den hare niet weg-wenden kon.
Nog even bleef zij zitten, als verblind en verdoofd. Toen begonnen al haar zenuwen weder te werken, zij werd zich haar rampzaligen toestand bewust... Ik wil niet verloren gaan, o, ik wil niet verloren gaan... kreet en klaagde het in haar. Waar is hulp, waar is uitkomst voor mij...
Toen dacht zij aan Nico. En begreep dat alleen hij haar hulp, haar uitkomst kon zijn, dat alleen hij haar voor haarzelf kon behoeden. En toen hij haar naderde, met altijd zijn zelfden goedigen glimlach, kwam er een gelatenheid in haar, die leek op rust... Zij had hem niet lief, dezen man, maar hij zou niet meer van haar verlangen, dan zij kon geven, en hij zou haar immers redden van wanhoop en ondergang...
En terwijl hij naast haar zat, en vriendelijk praatte over onverschillige dingen, en haar niet stoorde in haar overwegingen en gepeinzen, kreeg zij al meer en meer de overtuiging, dat zij Nico, als hij zijn aanzoek deed, aannemen moest. Hij was langzaam in alles, niet iemand, die hartstochtelijk en zonder overleg zijn geluk zoekt | |
| |
te veroveren... maar zij voelde, dat hij van haar hield, en dat hij haar dus ook ten huwelijk zou vragen. Goede Nico, dacht zij, en de tranen kwamen haar, in haar bewogen stemming, bijna in de oogen. Ik zal 't vertrouwen, dat je in me stelt, niet beschamen, nooit, nooit...
- Ben je wat stil vanavond, Betteken? Je laat mij maar praten...
- Nee, maar... Ik heb 't zoo druk in de laatste tijd, begrijp je. Als overmorgen Wim getrouwd is, dan wordt 't langzamerhand wel weer beter.
- Arm kind, wacht maar, jij zal 't ook nog wel 's gemakkelijker krijgen in 't leven.
Hij keek haar aan, en dacht, of hij nu nog méér zeggen zou?... Maar hij vond een balzaal allesbehalve een geschikte gelegenheid voor het uitspreken van een zoo gewichtige vraag... Er zou wel een beter oogenblik komen.
Zij glimlachte flauw.
- O, ik mag die drukte wel, ik kan er ook heel goed tegen. Maar... er is zooveel, waaraan ik heb te denken; ik moet zorgen, dat er niets wordt vergeten... en dat maakt je dan wel 's stil.
Zonder dat zij het wilde, dwaalden Lisa's oogen, met zoekenden blik, door de groepen der gasten, om te kijken naar Rolf. Daar was hij... hij danste met haar zuster Célie, met wie hij zich geanimeerd onderhield... En, o, zij zag het, hoe hij Célie even teeder en vast hield omvangen, als hij het háár zoo straks had gedaan. Dat was | |
| |
zoo zijn manier... dacht zij bitter en ongeduldig. Niets dan uiterlijkheid, een aangenomen gewoonte, iets wat bij zijn wijze van omgang behoorde... en waardoor alleen dwazen en lichtgeloovigen, zooals zij, zich veroveren lieten...
Zij wendde haar oogen af, maar keek toch weer, en keek, totdat zij tusschen de als een bonte droom voor haar heen en weder gaande gezichten, opnieuw Rolfs hoofd had ontdekt. Geen oogenblik waren zijn trekken in rust; actief en bewegelijk als zijn geheele persoonlijkheid, wisselde zijn gelaat voortdurend van uitdrukking; en allen aan wie hij zijn aandacht gaf, voelden zich daardoor aangenaam getroffen. Wat trachtte die Célie toch voortdurend zijn opmerkzaamheid te trekken, o, Lisa kon haar eigenlijk niet uitstaan, met haar bijna overdreven loszinnigheid, haar, die, naar men zei, spoedig zou trouwen met hem, om wien zij zou scheiden van haar eigen man, en die nu toch weer in 't oog vallend flirtte met Rolf... Hoe kon hij zoo'n opdringerigheid aardig vinden... Maar hij vindt alles aardig, dacht zij minachtend, elke toenadering, van welken kant die ook komt...
Nu danste hij weer met Wim, en hij was zeker heel amusant, want Wim's korte, hooge lachjes kon zij duidelijk hooren... O, was die avond toch maar voorbij, die eindelooze avond, met zijn afmattenden strijd...
De opgewondenheid koortste door al haar leden; zij werd rusteloos en ongedurig, zij kon niet stil blijven zitten. En onder voorwendsel voor het | |
| |
souper te moeten zorgen, wilde zij Nico verlaten.
- 't Souper? Mag ik dat met jou doen? ja hè, Betteken?
- Ja.
Zij wist niet, hoe zij het anders uithouden zou, als zij niet zat naast den weinig-opmerkzamen, goedigen Nico. Bij hem was zij veilig... veilig voor Rolf, veilig voor haar eigen gedachten...
- Tot straks dan...
Hij liet haar gaan, tevreden terug-leunend in de zachte sofa. Het was hem een prettige gedachte, dat hij dit lieve, dappere wezentje, dat nooit klaagde, dat zoo bewonderenswaardig ferm haar lang niet gemakkelijken weg ging, een heerlijk en rustig leven kon geven. Als maar eerst die abominabele drukte in dit huis voorbij was, dan kwam hij met zijn plannen voor den dag. Zij zouden spoedig trouwen, en dan gaan wonen op Zuidwyck, het landgoed, dat altijd op den oudsten zoon overging. Zijn vader had niet willen blijven wonen in den stillen Gelderschen achterhoek, maar het was juist iets voor hem, van het Haagsche leven moest hij niets hebben. Dat mooie oude huis, het zou Lisa zeker bevallen.
Op het rhythme van den dans bewogen zich de gasten in een licht en kleurrijk gewoel. Het licht overglansde in hel-gulden gloed het boeiende tooneel, en verhoogde de tinten tot de hevigste schittering. Sprankelend, óplevend in iriseerenden glans, flitsten de juweelen felle licht-vonken uit, en de bloemengeuren vermengden zich met de vele parfums tot een mondaine welriekendheid. | |
| |
Het bal was geanimeerd, allen vermaakten zich, of wendden correct vóor dat te doen; de oogen straalden, de monden bleven in een glimlach licht geopend, de gebaren waren vlug en gracieus. Wim was het middelpunt van den avond; met uiterst veel tact wist zij de onhandigheid van haar bruidegom niet opvallend te doen zijn; zij voelde zich ook werkelijk volmaakt gelukkig op het moment: getriomfeerd had zij op de onwrikbare mevrouw Brederode; al haar verlangens waren in vervulling gekomen; mevrouw van der Werff had het kleine huis op het Voorhout voor het jonge paar gekocht, en Wim had het smaakvol en kostbaar ingericht... Alleen maakte zij zich wel eens over haar gezondheid ongerust; zij sliep bijna niet, en voelde zich soms overhelder, en dan weer zoo dood-vermoeid, dat zij bijna niet kon denken. Maar dat was niets; zoodra de bruiloft achter den rug was, ging zij rusten; de huwelijksreis zou gemaakt worden naar Montdore, waar zij en Bernard eenige weken zouden verblijf houden, en waar zij dan weder op krachten kon komen. Zij zou zich natuurlijk wel doodelijk vervelen zoo met Bernard alleen, maar in 's hemelsnaam, zij voelde, een rustkuur heel noodig te hebben. Overigens was zij in een stemming der hoogste tevredenheid; dat zij zoo handig Bernard aan den drukkenden invloed van zijn moeder had onttrokken, was haar al een genoegen op zichzelf... en Bernard begon zich al heel aardig-menschelijk te gedragen, zij zou nog eens eer inleggen met haar echtgenoot, geloofde zij.
| |
| |
Mevrouw van der Werff glansde van blijde gastvrijheid en moederlijk geluk. Die Wim toch, - ja, zij had altijd veel van dat kind verwacht. Idi, aan dien zou zij ook nog genoegen beleven; hij had den geheelen avond bijna geen notitie genomen van Florence van Rees, en heel deugdzaam driemaal gedanst met Hélène Marezathe.
Wat een ontwikkeld kind voor haar leeftijd, die Hélène. Zoo levenswijs keken die oogen... Idi moest maar niet te lang wachten; zij zou hem daaromtrent eens een waarschuwend wenkje geven, - want Hélène zag er niet naar uit, alsof zij geduld had, het spelen van een rol in de wereld nog eenige jaren uit te stellen. Alleen Milly, daar was nog niet veel van te zeggen, die vermaakte zich nog naar haar eigen believen, danste even graag met den jongen Veerman als met Bernard's neef, Charles Brederode, - maar, enfin, die had nog den tijd. Waar was Lisa nu weer, zij moest...
Lisa had een toevlucht in de eetzaal gezocht, en liep tusschen de rijen kleine gedekte tafeltjes door, verschikte hier een bloem, verplaatste daar een kandelaar, maar zij wist volstrekt niet, wat zij eigenlijk deed. Het gonsde in haar ooren, het schemerde voor haar oogen, het was haar, of er niet het geringste behoefde te gebeuren, of zij zou uitbarsten in krankzinnige woorden, in krankzinnige tranen. Nico bescherm me, dacht ze, bescherm me voor dien Rolf, die me verderven wil, bescherm me voor mezelf... ik, die me wil láten verderven...
| |
| |
Toen kwamen, tot haar geluk, de bedienden met vragen; zij moest haar hersenen weer gebruiken voor het overdenken van banale, dagelijksche dingen, en zij werd rustiger, nu zij weer zorgen en handelen kon.
Rolf had zijn nicht Célie voor het souper gevraagd; hij vond het beter, zich dezen avond, nu Lisa zoo nerveus leek, niet al te veel met haar te bemoeien. Maar toen hij zag, hoe Lisa door Nico van Zuidwyck naar haar plaats werd geleid, werd hij zeer wrevelig gestemd. O, ging die Nico er ernst van maken, en was Lisa daar van gediend? Een oogenblik had hij gedacht, - het was toen, met de receptie van Wim, - dat Lisa eenvoudig haar genoegen zocht in een flirt, was het niet met hem, dan met een ander, - maar nu wist hij al lang, dat Lisa alleen van hèm was vervuld, en dat, als zij ooit trouwde met Nico, dit voor haar een pis aller wezen zou. Dat zij tot een huwelijk met Nico zou kunnen komen, had hij feitelijk nooit mogelijk geloofd. Begreep dat ongelukkige kind dan niet, wat zij ging beginnen: dat zij roekeloos haar heele toekomst verstoorde, als zij zich aan dien Nico verbond? Zag zij dan totaal niet in, hoe zij minder dan iemand bij Nico paste, zij, met haar heftig temperament, bij dien dom-goeden, vadsigen man! En dan dat leven op Zuidwyck, waarnaar Nico verlangde, en waarop hij alleen wachtte, om er getróuwd heen te kunnen gaan... Wist Lisa dit alles wel?... Er moest toch iemand zijn, die haar waarschuwde zich niet zoo hals- | |
| |
overkop in een verbintenis te wagen, die haar ongeluk worden moest...
Zou hij er mevrouw van der Werff over spreken? Deze een kleinen wenk geven, dat Nico van Zuidwyck werk maakte van Lisa? Mevrouw van der Werff kon Lisa niet missen en zou dus elk voorwendsel gretig aangrijpen, maar, aan den anderen kant, zou mevrouw van der Werff Nico een veel te goede partij vinden, om Lisa een huwelijk met hem overtuigend te kunnen afraden. En dan... van een vreemde als mevrouw van der Werff zou Lisa zeker geen raad willen aannemen, maar nog beslister haar eigen zin doordrijven. Neen, het moest iemand wezen, die...
Waarom zou hij het niet zijn?... Als hij met haar sprak, dan zou zij hem dadelijk begrijpen, en hem gelijk moeten geven. Hij stelde immers innig belang in haar. Waarom zou hij zich met deze zaak niet mogen bemoeien. Lisa zou van hèm alles gezegd willen zijn. En hij zou zóo goed en zacht voor haar wezen, dat zij wat rustiger werd...
Naast hem praatte Célie druk en vroolijk door. Het was genoeg, dat hij het air had van te luisteren; meer verlangde zij niet. Zij maakte haar opmerkingen over de verschillende gasten, die, wie ze hoorden, deden lachen, en Rolf, nu zijn besluit was genomen, kon haar weer meer aandacht geven.
- En nu zal ik 's wat over jóu zeggen, Célie.
- Allons, bon!
- Als 'n Parisienne je zag, zou ze van je | |
| |
moeten zeggen, dat je elegant ben en chic ‘tout plein’. Ze zou je ‘archiderniercri’ noemen, en je benijden, omdat je je altijd weet te kleeden naar de mode ‘de demain.’
Célie lachte gestreeld. Haar lichte blauwe oogen glinsterden, en haar niet buitengewoon mooi, maar buitengewoon expressief gezicht, kreeg een stralende uitdrukking. Rolf begreep opeens, waardoor zooveel mannen door haar gefascineerd konden worden, en hij verbaasde er zich lichtelijk over, dat hij nooit het geringste verliefde gevoel voor haar had gehad... Het moest amusant wezen, zijn macht eens te beproeven op de hare, en zien, of het mogelijk was, haar verliefd te maken op hem, zonder dat hij het behoefde te worden op háar...
Er werd een dronk uit-gebracht op het bruidspaar, en alle gasten stonden op, om den toast mede te drinken.
- 't Is alleraardigst, die Wim te zien, zei Rolf. Zoo jong als ze is, gedraagt ze zich als 'n volleerde mondaine.
- O, elle a énormément de tenue, mais elle est un peu trop éprise de sa petite personne.
- Zeg, Célie, houd je óok zooveel van Parijs?... Je doet me zoo telkens denken aan 'n Parisienne.
- O, ik? ik had 'n Parisienne moeten zijn. Holland is niets voor mij. Ik háat Holland.
- Dat is nu weer te veel gezegd.
- Te veel? Non pas! O, dat kleingeestige, duffe, suffe Holland, waar je niets kan doen, of iedereen kijkt je aan, en kijkt je na, dat | |
| |
horretjes- en spionnetjes-Holland... ik háát 't.
- Och.
- Ja, voor 'n man is 't iets anders. 'n Man mag over de heele wereld altijd doen, wat hij wil. Paris est le paradis des femmes... in Parijs bestaat er 'n culte voor de vrouwen, als nergens anders. O, Parijs!
Rolf keek haar glimlachend aan. Het was een feit, dat in de Haagsche côterieën bijna niemand zoozeer over de tong ging, als Célie van Maaseyck, - maar ook dat er bijna niemand was, die daar zóózeer aanleiding toe gaf. 't Vrouwtje wist dat heel goed. Maar 't was natuurlijk de schuld van Holland...
Rolf was van plan, na het souper te vertrekken, om Constance niet al te lang te laten wachten. Toen hij dus Célie, na een ‘valse folle’ naar haar plaats had terug-gebracht, ging hij Lisa opzoeken, om haar, zooals hij zich had voorgenomen, om een rustig onderhoud te verzoeken.
Maar toen hij haar naderde, zonk zichtbaar de kleur uit haar wangen weg, zij beefde, en moest gaan zitten. Zij voelde het: deze avond had te veel van haar klachten gevergd...
Haar duidelijke ontroering werkte in op hem, die na het souper óok niet meer geheel zijn weloverwogen, gewone kalmte bezat. En hij zei het opeens:
- Zou je mij 'n onderhoud willen toestaan, Lisa?
Hij zag het, hoe zij ineen-kromp. En het bloed
| |
| |
steeg hem gloeiend-heet naar het hoofd. Wát dacht zij, dat hij bedoelde? - Maar nu zij zijn vraag zóó had op-gevat, kon hij de verzoeking niet weerstaan, om te doen, of hij inderdaad een geheime afspraak gemeend had. De gedachten stormden elkander na in zijn verhitte brein... hij zocht... hij zei:
- Maandag, de volgende week, op Pulchri Studio... 's middags om twee uur... rechtsch kabinet van de zijzaal. Hij hield haar hand even vast in zijn warmen greep... maar liet die voldaan weer los, toen hij in de schuw tot hem op-geslagen oogen haar machtelooze toestemming las...
| |
III.
Met langzamen stap, als gaande in een droom, liep Lisa door de gang van Pulchri Studio, en nam haar entrée, en klom de treden op, met aldoor dezelfde zware loomheid door al haar leden. Met neergeslagen oogen, alsof iedereen aan haar kon zien, waarvoor zij hier kwam, trad zij binnen, en aanstonds, niet in staat zich nog een pas verder te sleepen, viel zij neer op een der banken, en leunde diep terug tegen de hooge leuning. Zóó heftig was zij ontroerd, dat het bloed op elke plek van haar lichaam met trillende heftigheid klopte, en dat het ruischte in haar ooren met een dreunend, eentonig geluid.
Als zij nú een bekende had ontmoet, zou zij zich hebben verraden. Maar thans, op dit vroege | |
| |
uur, waren de zalen slechts matig bezocht. Zij hield de oogen wijd open, maar zij zag niets; als in een vreemden, stillen droom gingen voor haar blik de menschen voorbij, en schemerden aan de wanden de kleuren der schilderijen weg in een vormloozen chaos...
Maar allengs herwon zij zich. Zij kon hier toch niet blijven zitten, zoo star, als verdoofd; als Rolf dadelijk binnen kwam, dan zou immers iedereen haar ontroering bespeuren. Gelukkig dat zij wat vroeger gekomen was, nu kon zij eerst weer kalmer worden. Rolf had het ook wel begrepen: heel voorzichtig had hij haar het rechtsche kabinet aangewezen...
Maar nu al daarheen gaan... zij kon het nog niet. Zij wist heel goed, dat, door deze afspraak met Rolf, haar heele leven veranderde; dat zij nu niet meer terug kon; dat zij zich geheel zou moeten onderwerpen aan de slechte macht, die haar voort-dreef. Iets hield nog haar schreden tegen... Heen gaan, heen gaan... druischte het door haar brein. Zij kon nog weg... het was nog niet te laat... veilig kon zij wegkomen, en aan zijn invloed ontsnappen... maar zij kon immers niet!...
Zij stond op, en liep de schilderijen langs, die haar niets zeiden, die zij nauwelijks zag. Toen bleef zij stil voor een vreemd landschap van van Rijsselberghe; dit schilderij hing vlak bij de zij-zaal, en zij durfde niet verder.
Twee heeren stonden er voor, waarvan de eene uitleggend tot de andere sprak. Het scheen, | |
| |
dat zij mede-luisterde, zóo had haar blijven een houding.
- Zie je wel, dat dit stuk gelijkenis vertoont met de Japansche kunst?... Nee, van navolgen is natuurlijk geen sprake. Je kan alleen van 'n zekere invloed spreken, die de Japansche kunst heeft gehad, op de vorming van van Rijsselberghe, zooals trouwens ook op die van andere luministen...
Met pointilleeren kan je toch wel wat bereiken, zeg, hoe vind je die wilde vegetatie tegen de rots?... Zie je iets in die zee? vóel je die zee?... Ja, de Vlaamsche kunst, al van de oudste tijden, heeft immers altijd 'n neiging tot 't decoratieve gehad...
Lisa kon niet verder luisteren. Langzaam, als in gedachten, ging zij verder, maar sterk bleef in haar verbeelding gedrukt dit vreemde, van licht verzadigde landschap, - een stuk rots, met warrige struiken begroeid, gezien tegen zee en lucht...
Langzaam, langzaam, alsof zij werd vastgehouden, liep zij door de zij-zaal naar het kabinet, dat als plaats van samenkomst was bepaald.
Maar toen zij daar was, begon er een onrust in haar te gloeien, een wilde radeloosheid: als Rolf niet kwam? Als dit alles zoo weinig voor hem beteekende, dat hij de afspraak geheel had vergeten?
En waar zij straks zelf nog had willen heengaan, om hun voornemen te verstoren, brandde het nu in haar borst van angst en verlangen. | |
| |
O, zij wilde niet anders doen, dan zij deed. Zij had hem lief... o, Rolf, kóm toch... Rolf... Rolf...
Zij keek op haar horloge. Twee uur was het bijna, en hij kwam maar niet. Ach, als hij wegbleef... dan...
Maar toen zij zijn stap achter zich hoorde, en voelde, hoe zijn hand licht haar arm aanraakte, om haar opmerkzaamheid te trekken, ontroerde de plotselinge vreugde haar zoo diep, dat de tranen haar in de oogen schoten.
- Lisa... zei hij zacht.
Zij antwoordde niet. Zij kon hem alleen maar aanstaren, met haar vocht-hellen blik.
- Ik dank je, dat je ben gekomen...
Nog zei zij niets. En in haar zwijgen gingen de ongeordendste gedachten wild door zijn hoofd. Zij was hier... en haar hier-zijn bewees, dat zij zich blindelings overgaf aan zijn macht...
Na den avond, dat hij in opgewondenheid haar het voorstel van een samenkomst had gedaan, had hij in kalmer gepeinzen veel over Lisa gedacht. Hij vond haar allerliefst; dat dit sterke meisje in zijn handen werd als was, bekoorde hem ongemeen. En hij zou er natuurlijk niets op tegen hebben, haar liefde aan te nemen, maar zijn verstand hield hem terug. Wat moest er van Lisa worden, na hun liefde?... Zou zij zich dan niet nog veel ongelukkiger voelen, dan zij zich nú verbeeldde te zijn?...
En het deed hem genoegen, dat hij toevallig, vanzelf, zoo een onschuldige plaats, om met haar | |
| |
te praten, had bepaald. Een onderhoud dáar behoefde tot niets te leiden, al beteekende het natuurlijk wel iets, dat hij geen gelegenheid had gezocht, haar in haar eigen huis te spreken, maar haar opzettelijk vroeg, op Pulchri Studio te komen.
Neen, hij zou haar vrij uit laten gaan. Gewoonlijk gebruikte hij zooveel consideratie niet, vooral niet bij vrouwen, die duidelijk toonden, zijn aandacht te verlangen. Maar met Lisa was het een ander geval. Zij was te goed, om voor een tijdelijk genoegen te dienen, en dan te worden versmaad. En het was haar zoo hooge ernst...
Hij voelde geen wroeging tegenover Constance, dat hij zijn gedachten zoo naar Lisa durfde richten. Hij had Constance lief; zij was de eenige, van wie hij blijvend zou kunnen houden; dit was zóó'n vaste overtuiging in hem, dat alle afdwalingen van zijn geest hem totaal onbelangrijk leken. Het sprak zóo vanzelf, dat zijn diepste gevoel voor Constance was, dat hij voor zichzelven nauwelijks een verontschuldiging behoefde, als hij voor een andere vrouw een vluchtigverliefde neiging ondervond. Constance was zijn liefde, de echte in zijn leven; zij was zijn vrouw, en niemand zou in staat zijn, hem ooit van haar te scheiden. Hij had haar nog even lief, als op den eersten dag van hun huwelijk; hij vond nog altijd, dat geen enkele andere bij haar te vergelijken was... maar Constance zelf had zich in den laatsten tijd op onverstandige wijze van hem af-gewend. Zij ging te veel op in de toe- | |
| |
komst, waarin zij een kindje zou hebben; en hoe aardig en aantrekkelijk hij het denkbeeld ook vond, een zoon te bezitten, hij kon het toch niet verdragen, dat hij op het oogenblik niets voor Constance was. Hij had haar gewaarschuwd, eerst schertsend, toen heel nadrukkelijk... maar hij zag zoo goed aan haar, dat zij werkelijk niet anders kon, - en hij had ten slotte berust, omdat hij heel zeker wist, dat alles later weer in orde zou komen.
Besloten dus: hij zóu naar Pulchri Studio gaan. Daar, op hartelijke, vriendschappelijke wijze, even spreken met Lisa, en het dan voorloopig uit laten zijn.
Maar toen hij stond tegenover Lisa, en op haar sprekend gezicht alle aandoeningen zag, wekte haar hartstocht onweerstaanbaar den zijne. Nog worstelde zijn gevoel met zijn rede. Nog trachtte hij zijn gedachten meester te worden, en kalm te beginnen over het onderwerp, waarvan de bespreking het doel was van zijn komst... Maar zijn stem was onzeker:
- Ik wou je spreken... over... Nico, Lisa. 't Is... 't is niet goed, dat je... dat je... dat je met 'm wil trouwen... Je mág 't niet doen voor jezelf...
Lisa verstond zijn woorden, maar ze klonken haar, als gezegd tot een vreemde. Wilde zij dan trouwen met Nico? Hoe kon hij dat denken! Zij wilde immers niet, o, nooit, nooit zou zij willen...
- Dat wil ik toch niet? bracht zij er met | |
| |
moeite uit. En het roerend-hulpelooze van deze vraag deed hem geheel zijn bezinning verliezen. Voor de tweede maal, tegenover haar sidderende ontroering, begaf hem zijn verstand, en bezweek hij voor de verzoeking...
- Laten... laten we hier niet blijven, zei hij, en zijn opgewondenheid klonk dóor in zijn stem. Laten we weg gaan... Wil je... wil je ergens komen... waar we beter met elkaar kunnen praten... Lisa?...
En weder was zij onmachtig, om zich te verzetten tegen zijn krachtig verlangen. Zij behoefde hem niet te antwoorden: de blik harer oogen had de toestemming al gegeven...
|
|