| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Nog met den glimlach van het afscheid om de lippen, liep Constance langzaam door den tuin van de villa, die zij en Rolf in het van Stolkpark bewoonden.
Zooeven, als elken morgen, was Rolf weggereden naar de entraineerbaan van zijn vriend van Rheden, waar zijn schimmel, Sidney, getraind werd voor de aanstaande courses. Zij had bij het hek gestaan, en hem nagezien, hoe hij, recht en gemakkelijk in het zadel, weg-draafde, in de richting van Scheveningen, de karwats gestoken in een zijner rijlaarzen, de pet nauwsluitende om het donkere haar... Eéns had hij omgezien; zij wachtte nog op een tweede maal, maar zij wist toch ook wel, dat hij dat nimmer deed. Voor hem, met zijn begrippen van maatschappelijkheid, was één keer al een heele concessie.
Zij liep door den tuin, die keurig was aangelegd, waar geen kiezeltje der paden over den | |
| |
gras-rand lag, waar smaakvol een perk zachtgele begonia's was geplant, tusschen twee perken lavendelblauwe verbena's, en waar geen afgevallen rozeblaadje den grond onder de stamrozen met een lichter plekje bekleurde. Constance vond het hier mooi; haar tehuis was zoo heerlijk, als zij het zich nooit had durven droomen, maar... zij had zich nog niet volkomen in-geleefd in haar omgeving; zij voelde zich nog bijwijlen als een logée, voor wie alles even aangenaam wordt gemaakt, maar die toch eenmaal weer zal moeten terugkeeren naar haar oude huis... O, haar oude huis, haar lieve, goede huis, wat leek het haar nu donker en stil, nu zij leefde, hier, waar alles vol leven was en alles zoo licht... En toch had het haar een overwinning gekost om haar ouderlijk huis te verlaten, waar zij zich altijd zoo rustig, zoo veilig had gevoeld, en waar nu haar moeder, nog eenzamer, was achter-gebleven, haar moeder, die zij liefhad met de teederste, diepste aanhankelijkheid.
Dat was haar eerste teleurstelling geweest; dat haar moeder beslist geweigerd had haar illusie te vervullen, en bij hen te komen wonen. Rolf, en zij had hem te liever erom, maakte geen enkel bezwaar, toen zij hem haar plan schuchter voorstelde. Maar moeder had niet gewild...
Constance zette zich in het campanula-priëel. Daar zat zij 's morgens, bij goed weer, zoo graag. Dit was het eenige plekje van huis en tuin, waar zij zich verbeelden kon ‘alleen’ te zijn. | |
| |
Rondom zich zag zij groen, en slechts uit de verte drongen de geluiden der menschen tot haar door. De zon scheen door de hangende ranken, die op de kleine tafel grillige, bewegelijke schaduwfiguren teekenden. Hier zat zij soms uren stil, en dacht over alles na... over de wonderbare en plotselinge verandering in haar lot, en over haar plichten als huisvrouw, haar plichten als gastvrouw... en over haar moeder... en over Rolf... over Rolf... over Rolf...
Zij kon nooit denken over hem, zonder dat haar adem sneller ging, en haar wangen zachtjes begonnen te gloeien. O, wat Rolf in haar leven was... Hij was haar alles, hij was haar het leven zelf... Zij durfde het hem nooit geheel zeggen, wat zij voor hem voelde... maar hij merkte het wel, hoe haar geheele bestaan zich richtte naar het zijne, hoe zij met heel haar wezen opging in hem... hoe zij haar eigen persoonlijkheid niet meer als individueel erkende... hoe zij, in de kracht zijner liefkoozingen, machteloos, bijna bewusteloos werd in zijn armen... Hij merkte het wel, en zij geloofde, hij was tevreden met haar...
Vroolijk was hij bijna altijd, schertsend, opgewekt pratend... en zij luisterde dan met een glimlach naar den klank van zijn stem, die haar altijd opnieuw bekoorde. O, ja, hij was tevreden met haar. Vooral ook, omdat zij hem, in het leven, dat hij gewoon was te leiden, niet stoorde. Zij liet hem volkomen vrij. Hoe heerlijk zij het ook zou gevonden hebben, als hij altijd, en vrij- | |
| |
willig bij haar bleef, er om vragen zou zij hem nooit. Dadelijk na hun thuiskomst, was hij zijn morgen-tochten naar de baan van van Rheden her-begonnen; soms kwam hij niet lunchen; zij zou het wel zien, als hij terug-kwam, zei hij altijd. Zij schikte er zich in, hoe onprettig zij het ook vond; zij vroeg hem weleens: je komt toch koffie drinken?... maar steeds antwoordde hij dan; ik kan niets beloven. Als van Rheden 'n course heeft gearrangeerd, moet ik natuurlijk blijven. Maar hoeft Sidney alleen te canteren, dan kom ik terug, hoor?
Sidney scheen zelden alleen maar te moeten ‘canteren’, zij wist nu, dat dit een licht soort galoppeeren beteekende, - want ontelbare malen verscheen Rolf niet aan het tweede dejeuner. Vanmorgen had zij zich daarover quasi-pruilend beklaagd, en gezegd, hoe verschillend zij beiden toch waren; zij dacht aan niets dan aan hem; als hij niet bij haar was, voelde zij zich half, onaf, en in zijn tegenwoordigheid was zij volkomen gelukkig, - terwijl hij er aldoor andere dingen ‘bij’ deed, en volstrekt niet volkomen bevredigd was met haar gezelschap alleen...
Toen had hij gelachen, en gezegd:
- Weet je, wat Etienne Rey beweert? Les satisfaits ne sont ils pas toujours des médiocres? Ik zou niet graag 'n ‘médiocre’ zijn, begrijp je?
Nu, goed, maar zij zou het wel heel aangenaam gevonden hebben, als hij in dit opzicht een ‘médiocre’ had willen zijn, terwille van haar...
| |
| |
Enfin, het scheen haar soms wel goed, dat Rolf zooveel bezigheden had. Hij verveelde zich nooit, ofschoon hij toch geen betrekking vervulde. Dat had haar moeder vroeger wel eens bezorgd gemaakt; een man zonder positie, die zijn ‘tijd’ niet noodig heeft, gaat langzamerhand geen raad weten met zijn ‘tijd’. Maar dat was, gelukkig, bij Rolf niet het geval; o, neen, Rolf kwam altijd tijd te kort...
De koelte suisde licht naar binnen, en bracht de geuren der rozen mee. Constance hief het hoofd op en sloot de oogen; zij liet den zoelen, geurigen wind op zich toestroomen en genoot een oogenblik, zonder een enkele gedachte, haar groot, intens geluk. Om haar heen was het stil... zij was nu alleen, maar toch nooit alleen, als zij kon denken aan hèm... o, Rolf, o, Rolf... Rolf...
Een voetstap naderde over het kiezel, en hier niet gestoord willende worden, stond zij haastig op; zij begreep, het was Bertha, die haar verschillende orders kwam vragen. Zij stelde er een eer in, een goede huisvrouw te zijn, en zij vond het prettig, dat zij de degelijke opvoeding, die haar moeder haar had gegeven, nu in practijk brengen kon.
- Komt meneer thuis, mevrouw?
Natuurlijk kreeg zij weer een kleur, terwijl zij antwoordde:
- Als meneer niet opgehouden wordt, ja.
- Wat wilt u dan hebben?
- Ja, wat zullen we nemen...
| |
| |
Langzaam liep zij met het meisje terug naar huis.
- Telephoneer naar de slager om 'n paar zwezeriken, dan zullen we gebakken schijven zwezerik nemen met pâté, en tomatensaus, en...
In de huiskamer ging zij zitten, voor het tafeltje van marqueterie, bij het uitgebouwde raam, liet zich de huishoudboekjes geven, en schreef alle benoodigdheden op.
En terwijl zij zoo bezig was, gloeide er een trots en een blijheid door haar heen, dat zij ten opzichte der huishoudelijke dingen tenminste nooit onhandig was, en dat Rolf dit toch bij zijn huwelijk gewonnen had: een geregeld leven, een rustig tehuis, waar alles precies zoo toe-ging als het behoorde. Zij vond zich ook heel gewichtig en waardig, zooals zij daar zat in haar witte kamerjapon van zachte zijde en kant... zij verwonderde er zich wel eens over, dat zij zich zoo goed had aan-gepast in haar veranderde omstandigheden van heel-eenvoudig leven tot dit heerlijke luxe-bestaan. Maar alles leek haar ook soms weer heel natuurlijk...
Haar huis, haar beeldig huis, met de niet reusachtig-groote, maar zoo comfortabele kamers, was haar een voortdurende vreugde. Zij kon om zich heen zien met genietende oogen, naar de stijlvolle meubelen, de groote, groene planten in de nissen van de vestibule, de dubbele kaarsenkroon in de kleine, achthoekige eetkamer, de kunstig-geciseleerde balusters van de leuning der trap... met liefkoozende vingers streek zij over | |
| |
de wit-gebloemde zijde der Louis XVI corbeilles in het salon en bewonderde het daarmee geheel in overeenstemming zijnde behang van witgebloemde zijde, in gouden lijsten gevat.... en zij voelde zich dan zóo kinderlijk-tevreden en gelukkig, dat het haar scheen, alsof zij haar levensideaal had bereikt.
Maar ook waren er andere momenten, vooral in het begin van haar huwelijk heel vaak, waarin zij rond-keek met verbijsterde oogen, en zich af-vroeg, of zij het was, die hier voorzat aan de tafel, en Rolf's gasten ontving, of zij het was, die zij terug-gekaatst zag in de spiegels in haar kostbaar toilet, die spelend een parelen sautoir tusschen haar vingers liet glijden, of die een nectar-perzik schilde met een gouden vruchtenmesje op een empire-bord... En dan overviel haar een vreemdheid, bijna een angst, zóo sterk, dat zij dacht: zal ik hier kunnen wennen in deze omgeving, die zoo anders is, dan ik steeds gewoon ben geweest... Het is zoo goed, zoo heerlijk nu... maar is het niet te goed, te heerlijk voor mij?...
Als zij aan Rolf haar vage vrees vertelde, dan lachte hij natuurlijk weer; hij maakte altijd gekheid over haar ‘diepe sensaties,’ haar ‘bijzondere emoties,’ - om ze haar af te leeren, maar zóó hielp hij haar er niet overheen. Zij lachte dan wel mee, maar diep in haar bleef de zonderlinge gewaarwording rusten, totdat zij door een anderen indruk verdween. -
| |
| |
Rolf was wéér niet gekomen; Constance zat alleen in de eetkamer, aan de achtkantige glimmende mahoniehouten tafel, waarin de vormen der schalen als in donker water weerspiegelden. Zij at, maar zij merkte het nauwelijks, wát zij at, zij dronk zonder dorst, en vond het niets prettig zóo.
Uit de zilveren vaasjes, op kanten kleedjes, rankten takjes goud-kleurige en oranjeroode Oost-Indische kers. Zij keek er naar, zóo in gedachten, dat zij den zachten stap niet hoorde, die van den tuin door het openstaande deur-raam naar binnen trad.
Daar zag zij hem in den spiegel.
En zij vlóog op van haar stoel.
- Rolf!
Zoo een stormachtige blijdschap, omdat hij zoo goed was, tóch te komen lunchen, deed hem, al moest hij er ook om lachen, hoogst aangenaam aan. Hij zoende haar vroolijk.
- Is er nog wat voor me over-gebleven?
En terwijl zij hem van alles voorzag, vertelde hij:
- Zeg, wil ik je 's wat zeggen? Helmond heeft ons in de steek gelaten vanmorgen; ik-zelf heb Sidney gereden.
- Jij?
- Ja, en ik denk, dat ik 't op Woestduin óok zal doen.
- O, Rolf, nee?
- Waarom niet?
- Is 't dan niet gevaarlijk?
| |
| |
- Gevaarlijk, 'n vlakke ren! 't Viel me mee, dat 'k niet te zwaar ben. Zeg, dat zou wat wezen, als Helmond weg-bleef, voor van Rheden, wie moet Pousse-café nu rijden?
- Waar zou hij dan zijn?
- Helmond? O, 't kan best wezen, dat die 'n andere verbintenis heeft aangegaan.
- Mag dat dan zoo maar?
- Nee, 't mag natuurlijk niet. Maar wat wil je er aan doen?... Vanmiddag receptie bij de van der Werff's; we zullen met de auto gaan, maar we maken eerst 'n toer, dus ga nu maar dadelijk de ‘witte zijde van je onschuld’ af-leggen, en je receptie-robe aantrekken.
- Hoe vind je dat engagement van Bernard en Wim?
- O, uitstekend. Aan Wim is 't wel toevertrouwd, ‘Nanard’ 'n beetje te ontbolsteren...
- Maar ze houdt niets van 'm.
- Nou, ja, natuurlijk niet. Maar ze is handig, ze zal de situatie wel redden.
- En hij, mij dunkt, dat hij, zoover ik zien kan, óok niet erg op haar...
- O, dan vergis je je. Je moet z'n oogen maar 's zien, als niemand op 'm let. Nee, Bernard is nog zoo gek niet. Die weet wel, wat hij doet, al lijkt 't ook, of hij in alles de wil van z'n moeder volgt.
- Nu, dat is eigenlijk veel prettiger voor Wim.
- Zou je denken? vroeg Rolf ironisch.
- Waarom niet? zei Constance, met een | |
| |
lichten blos; zij vond het nooit prettig, als zij hem niet direct begreep.
- Als Bernard de ‘pantin’ van z'n moeder was, zou hij 't waarschijnlijk óok wel worden van z'n vrouw. Nu moet Wim oppassen, ze moet 'm niet voor ál te onnoozel houden, dan kan ze last met 'm krijgen.
Constance keek haar man aan; zij bewonderde hem om zijn menschenkennis; wat zag hij toch veel dingen, waarvan zij niets bemerkte. En als hij haar de dingen dan uit-gelegd had, moest zij hem bijna altijd gelijk geven.
In de slaapkamer had het jonge kameniertje alles reeds gereed gelegd; Constance zond haar weg, zij was het gewoon, zich alleen te kleeden.
Rolf was dadelijk in de kleedkamer verdwenen, die een paar treden hooger dan de slaapkamer gelegen was, en van deze slechts gescheiden door een zwaar, granaatkleurig fluweelen dubbelgordijn. Daar hoorde Constance hem afwisselend fluiten en zingen, terwijl hij zijn bad nam, en zij vermaakte zich met zijn vroolijkheid.
In den spiegel, waarvoor zij zich kleedde, zag zij de geheele kamer weerkaatst. Het breede bed, met den granaatkleurigen hemel, met aan het voeteneinde de lage granaat-roode divan; de toilettafel, met een schittering van kristal, een glanzing van ivoor en zilver; de nieuwerwetsche vierkante hoog-geleuningde fauteuiltjes, en vóor het bed de dof-zwarte, reusachtige berenhuid... Mooi waren al de kamers, maar deze, met haar gedempte kleuren, en de in lood | |
| |
gevatte vensters met roode en gele ruitjes van kathedraal-glas, was haar bizonder lief. Zoo aardig was ook de uitbouw voor de kleedkamer; dit gaf iets fantastisch', kasteelachtigs aan de kamer, vond zij... maar 's nachts moesten de donkere gordijnen wijd zijn open-getrokken, dan gaf de duistere ruimte, die zij daarachter vermoedde, haar een gevoel van onheimelijkheid. Rolf lachte daar natuurlijk om, wanneer lachte hij niet, als zij iets beweerde! Maar hij vergat toch nooit de gordijnen open te schuiven...
- Hoever zijn we? vroeg Rolf, met beide handen het fluweel terzijde slaande. Wil ik je 's helpen met je jacquet?
Dat kon hij handig, haar helpen met haar toilet, te handig bijna, maar Constance was zelf te onschuldig, om iets daarvan te denken, en verwonderde er zich alleen maar lachend over.
- De la dernière élégance, zei Rolf, goedkeurend ziende naar het costuum van charmeuse gris orient, ingelegd met kant. Het jacquet, met hooge taille, sloot rondom met haken op den rok, en Rolf, zorgvuldig, paste de lange haken in de oogen, en schikte de écharpe... en kuste de opening aan den hals, waar juist de plaque van platina en bleeken maansteen in paste. Hij vond het zoo allerliefst van haar, dat zij, bij een onverwachten zoen, altijd bloosde... Dát was het, waardoor zij hem had bekoord, en nog altijd zoo innig bekoorde: haar schuchterheid, haar echte verlegenheid, die hij telkens opnieuw moest overwinnen, waardoor zijn liefde | |
| |
niet verlauwde, maar aldoor krachtig en frisch blijven kon.
| |
II.
- Lisa!
- Lisa!...
- Waar is Lisa toch!
- Kom je nu haast, Lisa?
Deuren werden haastig open-gedaan, snelle voetstappen weerklonken... Lisa hoorde het alles heel goed, maar zij bleef bedaard, zij kon niet alles tegelijk. O, die agitante menschen...
Zij was juist bezig, Wim, die met een zware hoofdpijn te bed lag, een tweeden poeder van antipyrine en cafeïne te geven. Hoe moest het nu met de receptie, als Wim straks niet kon opstaan?... Daar mocht heusch wel aan gedacht worden, dat Wim rust noodig had... maar vraag eens naar rust in dit huis!
De deur ging open, en mevrouw van der Werff trad het slaapvertrek in.
- Lisa, is de kamer klaar voor mevrouw Brederode, dat ze zich even af-zonderen kan, vóor 't diner? Geen geurende bloemen in de vazen, denk daaraan, hoogstens wat malmaison's... Hoe gaat 't, Wim?
- Miserabel, kreunde Wim, die haar doodswit gezichtje diep in de kussens drukte. Gaat u toch weg... gaat u asjeblieft weg...
- Maak toch vooral, dat je straks beter ben, we kunnen de receptie nú niet meer afzeggen...
| |
| |
- Gaat u toch weg... zuchtte Wim.
- En, Lisa, zei mevrouw van der Werff, terwijl zij met Lisa de kamer verliet, ben je al bezig met 't buffet? Of laat je 't over aan Johan? Je weet, dat ik dat liever niet wil...
- O, eindelijk Lisa, klaagde Milly, die met een oud-rose ceintuur door de gang dwaalde. Help me toch, Lisaatje, de ceintuur is te nauw!! Ik zal er in stikken, vanmiddag.
- Vraag dat even aan Antoinette, Milly, ik heb geen t...
- Lisa, ben je daar, ik zoek je overal, d'r komen al maar meer bloemenmanden en bouquetten, je moet me helpen ze te schikken, riep Idi onder aan de trap.
- Ik kom.
In de groote zaal waren eenige bedienden bezig met het groepeeren van planten en bloemstukken. De zware geuren verzweefden in de hooge ruimte, en brachten alleen een frissche welriekendheid in de atmosfeer. Aan het hoofdeinde van de zaal stond een canapé voor het verloofde paar, en aan weerskanten, een zich langs de wanden uitstrekkende, eindelooze rij van allen gelijke stoelen met goud-gele zijde bekleed en met vergulde leuningen.
- Is Wim weer beter? vroeg Idi.
- O, nee.
- En hoe moet 't dan vanmiddag? zei Idi ongeduldig.
- Nu, je weet, hoe Wim is. Ze heeft haar hart op deze receptie gesteld; ze zal zich wel goed houden.
| |
| |
Lang was het Lisa natuurlijk niet mogelijk, rustig voort te werken. Mevrouw van der Werff kwam haar voortdurend lastig vallen om de kleinste futiliteiten: of er al een felicitatie was gekomen van de Varenkamps... hé, nog niet van de Varenkamps?... De telegrammen zijn toch wel allen bij elkaar gehouden?... Mevrouw Brederode gebruikt geen thee, ze neemt om vijf uur 'n glas port met 'n ei, denk daaraan, Lisa. Is je toiletje in orde? O ja, waar is 't boek voor de handteekeningen? Zorg dat iedereen er bij 't weg-gaan, in de hall op attent wordt gemaakt. En wees vooral...
De morgen verliep in een eindelooze verwarring en gewoel. Lisa had zich in deze omgeving allengs een vaste, strakke kalmte aan-gewend; zij liet zich niet door zenuwachtige vragen óok zenuwachtig maken, en bleef bedaard en beraden onder de irriteerendste drukte. Vroeger was zij er zelfs vroolijk onder gebleven, en behandelde alles met grappen, maar tegenwoordig zonk er dikwijls een moede lusteloosheid in haar neer, en kostte het haar groote moeite, haar taak te volbrengen. Al dat nerveus gejaag, al dat haasten en drijven, o, het verveelde haar zoo, omdat het nooit voor ernstige dingen gebeuren moest. O, het oppervlakkige, vluchtige, waardelooze leven van deze menschen, allen!...
Vandaag had Lisa haar best gedaan, zich in den toestand van het huis in te leven. Zij waren hier allen zoo kinderlijk blij, opgetogen bijna, om deze verloving. Het doel bereikt: de oudste | |
| |
dochter uit-gehuwelijkt aan den baron Brederode, - Wim zelf verrukt, en zóó opgewonden, dat zij er weer een harer heftige hoofdpijn-aanvallen aan te danken had, mevrouw van der Werff gelukzalig, en daardoor drukker en bedilliger dan ooit, Idi trotsch, en tegelijk met een air van: het komt ons toe; Milly verheugd, omdat Bernard van adel was, maar in haar gezonde nuchterheid met de bijgedachte: 't is goed, dat ik hem niet te trouwen behoef... al deze gevoelens te bestudeeren was zoo amusant, en Lisa had in dergelijke dingen altijd een soort van troost en vergoeding gevonden, als het haar soms zoo pijnlijk smartte, dat zij in zoo'n heel andere verhouding stond, dan al de overige, vroolijke jeugd.
Vandaag óok had zij beproefd, haar gedachten niet te laten af-dwalen... om zich vóor te houden, dat zij zich niet zoo aan haar triestheid toe-geven mocht; wat was er gebeurd, waardoor zij zoo veranderd moest zijn? Immers niets.
Neen, niets, dacht zij, in ononderdrukbare bitterheid, niets, waardoor het leven van den man werd aan-getast, maar toch zóoveel, dat het meisjesleven bedorven moest heeten...
En zóozeer was haar ziel van droefheid doordrenkt, dat zij dikwijls machinaal haar plichten deed, die zij vroeger met zooveel toewijding, en dikwijls met innerlijk pleizier, had vervuld. Zij zag de dingen om zich heen niet meer als werkelijkheden, maar als een schijn, die niets dan leegheid verborg. Zij begon alles even onbelangrijk te vinden, en ofschoon zij zich nooit | |
| |
afzonderde, om in eenzaamheid zich over te geven aan haar verdriet, zij voelde zich toch aldoor hard en weerzinnig gestemd. Soms lag een ongeduldig antwoord haar op de lippen, waar zij vroeger geschertst hebben zou, en zij voelde zich 's avonds soms dood-vermoeid, omdat zij zooveel kracht van zichzelve vergde, door altijd bedaard te blijven. Wat haar eertijds zoo licht en gemakkelijk van de hand was gegaan, dat kostte haar nu vaak de grootste inspanning en zorg. En zij, die altijd had gezegd: Alles komt terecht... zij verloor nu soms zelf haar hoofd, en werd radeloos onder de van alle kanten op haar aanstormende drukte. Maar zij hield zich goed; zij was wat bleeker dan anders, en haar bewegingen waren loomer, maar dit waren de eenige teekenen van emotie, die men aan haar kon bespeuren.
Het scheen, of er dien dag niets gereed komen zou. Nog na de lunch was de groote zaal één door elkaar geloop van allen iets anders willende menschen, lag Wim nog te bed, verzonken in een lethargischen slaap, was Milly's ceintuur nog niet in orde, kwam mevrouw van der Werff klagen over de kamer van mevrouw Brederode, en over het buffet en over het album, en over het gitten garnituur op haar ardoise japon, dat haar tegen-viel bij nader bezien, en over de naamvlaggetjes voor de schotels met sandwiches, die Lisa zeker weer had vergeten... kreeg Lisa aanvallen van wanhoop, omdat niemand naar haar bevelen luisterde, en zij toch niet alles zèlf kon doen...
| |
| |
Maar toen de eerste gasten kwamen, lag de zaal ruim en hoog, schitterend in het éenig decor van bloemen en bloemen en bloemen... stond Wim, heel lief, heel tenger in haar overslankheid, te glimlachen naast den jongen, blooden verloofde... vertoonde mevrouw van der Werff, naast Bernard, de stralend-gelukkige moeder, leidden Idi en Milly de gelukwenschenden de bloemen langs, Idi, nonchalant-gewichtig, Milly, op hoogst onhandige wijze...
- Deze orchideeën zijn van de Bergincks...
- U weet wel, de Bergincks van Lievenskerke en Marezathe... Hélène Marezathe is hier ook... moest Idi verbeteren, die het toevallig had gehoord.
- En hoe vindt u deze mand van de Dourdon's...
- Van de Zuidwyck's... viel Idi in, minachtend en verontwaardigd over Milly's onnoozelheid. Het was hun immers juist zoo opgevallen, dat de Dourdon's niets dan een kaartje hadden gestuurd, en dus ook wel niet op de receptie zouden komen... Ze hadden er aan de lunch lang en breed over geredeneerd; zeker jaloezie om Elize Dourdon, die nu geen kans meer op Bernard had... Die Milly altijd!
Naast Wim, breed en waardig, in haar statige zwarte zijde, zat - zij kon niet lang staan - de douairière Brederode. Ondanks haar gepreoccupeerd zijn, vond Wim toch gelegenheid haar aanstaande schoonmoeder van tijd tot tijd een aardig woordje in te fluisteren; zij had veel tact, Wim, vond de oude dame tevreden.
| |
| |
Lisa, een oogenblik ontslagen van haar gezelschapsplichten, - het buffet wás in orde, de kamer voor mevrouw Brederode wachtte gezellig haar gast, het album voor de handteekeningen lág gereed, - had een toevlucht gezocht op de galerij, die boven langs de zaal liep, en in twee sierlijke trappen beneden eindigde. Dat deed zij wel meer, zij vond het heerlijk zich eens een oogenblik vrijwillig te kunnen terug-trekken, en wat te bekomen van de overstelpende drukte. Langzaam liep zij over de galerij, om het nog heftige kloppen van haar hart en het zenuwachtige gonzen in haar hoofd te doen bedaren. Onwillekeurig bekeek zij zich in de smalle ingebouwde spiegels, die zij voorbij kwam, totdat zij tenslotte bleef staan; wat zag zij er goed uit, vandaag... werkelijk beeldig stond haar dat toiletje van empire-blauwe mousseline de soie over witte messalinette, met de blauwfluweelen ceintuur met lange einden... Zij had er niets tegen, dat zij verplicht was, zich zoo goed te kleeden, integendeel, het was een der nadeelen van haar armoede geweest, dat zij geen toilet maken kon naar haar eigen smaak. Nu, dat kon zij nu tenminste. Werkelijk, zij zag er héél goed uit, vanmiddag. Het bleek-zijn flatteerde haar, en ook die ernstige trek om haar mond. Zij was knapper dan vroeger... dus dát had zij dan toch aan Rolf te danken... dacht zij vol ironie.
Zij ging zitten op een der vierkante, geel met gouden bankjes, en leunde tegen den muur en | |
| |
vouwde haar handen stil in den schoot. Beneden haar was het een geruisch van kleederen, een licht geschuifel op het gladde parket, een voortdurend gezoem van correct gedempt sprekende stemmen en beschaafd gelach... En zij zat hier, zoo eenzaam als een verlatene, een hopeloos treurende... Maar wàs zij dat dan niet?...
O, Rolf... Rolf...
Een golf van droefheid sloeg over haar heen. Zij sloot de oogen zoo stijf zij kon, omdat zij tot allen prijs het schreien wilde vermijden. O, Rolf... Rolf...
Wat had hij zich te verwijten... was het zoo erg, wat hij had gedaan... haar gekust en gekust, toen zij blijk gaf zijn kus te verlangen...
Zij had hem, haar neef, ten huize der van der Werff's het eerst na langen tijd weer ontmoet. En dadelijk was zij smoorlijk verliefd op hem geworden, zij kon en wilde die waarheid niet ontkennen. Hij behandelde haar met dezelfde reverentie als de andere meisjes, geen zweem van nederbuigendheid of familiariteit was er ooit in zijn toon, hoewel zij toch, nietwaar, een ‘ondergeschikte’ was. Nooit toonde hij eenige schaamte daarover. Hij tenniste altijd met háar, omdat hij een goed speler was, en het geknoei der anderen hem wel deed lachen, maar eigenlijk ongeduldig maakte. En toen... och, vanzelf was het gegaan, dat zij elkander sympathiek waren gaan vinden, dat hun vertrouwelijkheid grooter werd... totdat eens... die avond...
| |
| |
O, die zwoele, wonderbare zomer-avond, verleden jaar, toen zij, stikkend van verlangen naar hem, door den tuin had geloopen, totdat hij, die haar zocht, haar had gevonden, en het verlangen in haar blik had gezien... O, die momenten van volkomen verrukking, toen hij haar met een lach had in zijn armen getrokken, en haar gekust, haar gekust...
Nog vele malen na dien eersten keer, hadden zij elkaar ontmoet in den tuin. Met gloeiende wangen sloop, in den laten avond, zij over de paden, met onstuimig kloppende polsen, hem tegemoet. En als zij dan samen waren, dacht zij aan niets meer dan aan hem, zou zij hem toegestaan hebben alles wat hij haar vroeg, zou zij met hem zijn ‘weg-geloopen’, als hij het had gewild... Maar nooit had hij iets verlangd, dat hen beiden had kunnen compromitteeren; bij hem had altijd het verstand het gevoel overheerscht, - dat begreep zij nu.
Och, aardig was het zeker voor hem, zoo'n jong en spontaan ding, dat zich verliefd om zijn hals wierp - waarom zou hij zoo'n eenvoudig genoegen uit den weg gaan, - onzin was dat immers geweest. En óok natuurlijk was het, dat hij zich, na wat betrekkelijk-onschuldig gevrij terug-trekken ging; er moest geen ernst komen van een oppervlakkige flirt. Zij, in haar overgevoeligheid, had onmiddellijk zijn koeler worden bemerkt. En in heftigen trots had zij hem zijn houding verweten; zij wilde zijn liefde niet als een gunst, en zij had hem zoo'n nerveuse scène | |
| |
gemaakt, dat hij kalm-weg verklaarde zich aan zooiets niet wéér te willen bloot stellen, en... was weg-gebleven. O, hoe had zij zich haar drift berouwd. Met zachtheid had zij hem misschien kunnen behouden, met heftigheid nooit. En bitter griefde het haar, te bemerken, hoe gewoon hij haar daarná behandelde, alsof de kleine episode tusschen hem en haar voor hem niets had beteekend. Het wás ook immers zoo; hij had van het begin af geweten, dat hun ‘liefde’ tot geen toekomst zou leiden, zij had zich zonder bedenken overgegeven aan het bekorende heden.
En nu...
Ach, wat was zij veranderd. Van het zorgelooze kind, die de moeiten des levens met licht gemak verdroeg, had hij een trieste, beschouwende vrouw gemaakt. Het geluk, dat hij haar had gegeven, was meer een verwachting op nog grooter geluk, dan volmaakt in zichzelf geweest. Het allerhoogste had nooit haar deel mogen zijn.
Wat haar nog aldoor griefde, was het besef, dat, waar zij zich zoo vreugdig en geheel had gegeven, hij kalm en berekenend was gebleven. Waar haar liefde een poos lang haar alles geweest was, de zijne niets bleek te wezen dan het stroovuur van een licht ontvlambare natuur. Egoïst en gedachteloos ging hij door het leven; totdat hij trouwde had hij in allerlei flirts genoegen gevonden; nu nam hij zich een vrouw, en was deze niet langer in staat, hem gelukkig te maken, - dat hij ook de verantwoordelijkheid droeg van háar geluk, kwam in zijn opper- | |
| |
vlakkige, zelfzuchtige natuur natuurlijk niet op, - dan...
Lisa stond op, om in de zaal te zien, of de Elst van Velsen's nog niet gekomen waren. Zij zag hen dadelijk: eerst Rolf, wiens stem zij bijna verstond, die met het heel jonge freuletje Hélène Marezathe gekheid maakte; toen Constance, in haar fijn-grijs kleed, en den grooten zwarten hoed met den langen, vollen, bleek-groenen struisveer. Een knap paar waren zij, dat kon niet worden ontkend, een heel knap paar...
O, het was eigenaardig, hier zoo alleen te zitten, en neer te zien op de menschen. Wat zag je dan veel meer, dan temidden van 't volle gewoel...
Kijk eens, haar zuster, Célie, die hier openlijk stond te flirten met hem, die naar ‘men’ zei haar tweede man worden zou, als van Maaseyck tenminste wilde scheiden, wat volgens ‘men’ nog zeer te bezien stond... Dan Olga, en de man van Emilie... deze namen en in deze combinatie, waren onophoudelijk in den mond van ‘men’... en zie, daar stond het jeugdige Marietje, dat nog een jaar naar kostschool was gestuurd, omdat ‘men’ wist, dat zij heele leelijke dingen had uit-gehaald met den gouverneur van haar broertjes... ach, ja, dat was nu wel weer vrijwel vergeten, maar toch, om de meeste lippen kwam een glimlachje, als ‘men’ den blik der onschuldige oogen ontmoette...
Arm kind... Lisa had altijd medelijden met zoo'n heel jong meisje, dat, aan den aanvang | |
| |
van haar leven, een ondervinding op-doet, die invloed heeft op haar heele verdere toekomst. Het meisje zelf scheen er nog al getroost onder te zijn, of, met aangeleerde mondainiteit, hield zij zich zoo...
Eensklaps ging een huivering van onwil en tegenzin door Lisa's schouders heen. Wat een comediespel, wat een walgelijk comediespel was toch de wereld. Bedrog was het, wat de menschen verbond... en zelfbedrog, wat het hen uithouden deed in het onbelangrijke, ellendige leven. Dacht mevrouw van der Werff aan het werkelijk geluk van haar kinderen? Neen, de goede partij had haar de oogen verblind. En Wim, die den jongen Bernard verafschuwde om zijn onnoozelheid, - wat hadden zij niet dikwijls gelachen, als Wim, met haar mimisch talent, Bernard's armezondaarsgezicht na-deed, hoe hij stond achter den stoel zijner moeder... en toch trouwde zij hem, zonder een greintje liefde... Zóo zou ook straks Idi Hélène Marezathe trouwen, en zou er voor Milly ook wel gezorgd worden voor een passend huwelijk. Daar gingen naast elkaar, ofschoon het een open geheim was, dat zij elkander haatten, de heer en mevrouw la Roche, hij, een rechte, statige, kranige hoofdofficier, zij, een ineengezakt menschje, vervallen door het lijden en duldend dragen, waartoe zij was gedoemd, een lijden, dat, ondanks haar maatschappelijkheid, allengs door al haar trekken heen-gebroken, en het duidelijkst zichtbaar was in den matten, starenden blik der oogen... daar was de oude freule | |
| |
Rosenhagen, wie het verdriet van haar alleenzijn verteerde... o, daar waren er zoovelen, die leden, en zwegen... en toch in de wereld kwamen, om daar comedie te spelen, in plaats van zich terug te trekken, voor goed, in de eenzaamheid, om zich daar tenminste rustig dóód te kunnen treuren...
Lisa had zich zoo opgewonden door haar gedachten, dat zij haar wangen vurig voelde gloeien. Toen kwam zij weer tot zich zelf, en haalde met een minachtend gebaar de schouders op. Wat kon het haar ook schelen! Wat gingen de menschen haar aan! Ieder moest maar voor zichzelven weten, wat hij deed; zij had waarlijk genoeg aan zichzelf, om zich niet ook nog om het welzijn van anderen te bekommeren!...
Het werd tijd, om eens naar het buffet te gaan zien, of daar alles goed ging. Vluchtig bekeek zij zich even in den spiegel... neen, er was niets meer van ontroering op haar gezicht te merken, zij kon gerust naar beneden gaan...
Langzaam daalde zij de linker trap af naar de zaal. Aanstonds kwam Nico van Zuidwyck op haar toe.
- Waar zat jij toch, Lisa? Ik heb je overal gezocht.
- Zoo?
- Ja. We spraken de laatste keer over die rood-en-witte rozen uit onze oranjerie, ik heb er 'n paar voor je mee-gebracht.
- Zoo?
| |
| |
- Is dat alle dank, die ik krijg? lachte Nico goedig.
- Nee... zei Lisa. Zij voelde zich zoo vreemd en afwezig... Wat bedoelde hij toch? Rood-en-witte rozen... o, god, ja, daar had hij van verteld, van die witte, rood gevlekte rozen... en zij had eenige beleefde belangstelling getoond... Kwam hij daar nu mee aan voor háár?...
- Ik heb ze neer-gelegd in de office, ik zocht je daar, maar je was er niet... Ga je even mee, ze in 't water zetten?
- Goed, ik moet toch naar 't buffet gaan zien.
Zij wilde met Nico de zaal verlaten. En toen opeens ontmoette zij Rolf's blik... maar wat een ironisch licht blonk er in zijn oogen... Zij begreep niet... begréép toen opeens... Het was of er een electrische schok door haar heen ging. Het bloed schoot met geweld naar haar wangen, het werd warm in haar borst... En met een allerliefsten glimlach en een héél vriendelijken blik, wendde zij zich tot Nico:
- 't Is aardig van je, hoor, daarom te denken. Ik ben er erg nieuwsgierig naar, ze te zien.
Zij vóelde den blik, waarmede zij door Rolf werd na-gekeken. En een helle, triomfantelijke glimlach speelde om haar mond.
De goedhartige Nico, die Lisa altijd even vriendelijk behandeld had, omdat hij haar een lief meisje vond, in een alles behalve benijdbare positie, maar die, langzaam, lang-zaam-aan, een ander gevoel voor haar was gaan krijgen, | |
| |
dan alleen wat oppervlakkig medelijden, lachte vergenoegd om haar woorden. Zijn dik gezicht, met de breede en bolle wangen, waartusschen de oogen nog kleiner leken, dan zij inderdaad waren, toonde niet zeer veel intelligentie, maar hij zag er zóó trouwhartig uit, dat Lisa voelde, hoe zij niet het minste gevaar liep bij hem.
In de office nam zij de rozen.
- O, wat zijn ze mooi. Nee, ik zet ze niet in 't water, ik wil ze dragen.
Zij bevestigde de rozen in haar blauw fluweelen ceintuur, en knikte Nico, die haar met een glimlach stond aan te staren, nog eens toe.
- Ga jij nu maar terug naar de zaal, Nick, ik moet hier nog even 't oog laten gaan, over...
- Mag ik niet blijven?
- O, als je wilt...
Lisa, oplettend, weer geheel in haar functie, keek de beide bahuts en den dressoir na, waaromheen enkele gasten zich door de bedienden van koude spijzen, en dranken lieten voorzien. Neen, de etiketten op de sandwiches-schalen waren niet vergeten, dacht zij, met een glimlach om mevrouw van der Werff's bezorgdheid, daar stonden zij: sardines... pâté... fonds d'artichauts... O, ja, alles was in orde, Bert en Johan en Mina waren goed gedresseerd... keurig serveerde Johan de kip in gelei... Goed idee, die kleine kreeftenslaatjes in gelatine, die waren gewild... En Mina had het druk bij de bowl met ananas-punch...
- Moet jij niets gebruiken, Lisa? Wat mag | |
| |
'k je geven... Consommé?... of ik zie daar 'n heerlijke chaudfroid van duiven...
- O, nee niets eten, ik wil alleen wat ijs... laat jij je maar wat geven van die chaudfroid... en breng mij 'n coupe Jacques.
Lisa zette zich in de breede vensterbank. Gezellig was het hier in de office, met het va-etvient der gasten. Zij zou er nog even blijven, ja, dat denkbeeld was plotseling in haar opgekomen, toen Nico niet terug-wilde naar de zaal... zij zou hier blijven, totdat Rolf was gekomen, om haar hier met Nico te zien. Want komen zou Rolf natuurlijk.
Nico was naast Lisa gaan zitten, hij had een papieren servetje op zijn knie gelegd, en hield daarop zijn bordje.
- Betteken, wat zit 't hier goed.
- Ja, hè, dat vind ik ook. En ik kan 't nuttige met 't aangename vereenigen door hier te blijven...
Kóm toch, Rolf... waar blijf je nu... zoo dadelijk is z'n chaudfroid in Nico's maag verdwenen...
- Nico, neem nu 'n kreeftenslaatje, die kan ik je recommandeeren.
Nico, verheugd, dat hij nog blijven mocht, haastte zich zijn bordje te laten verwisselen. Lisa roerde langzaam het ijs en de vruchten door den marasquin in haar glas... en juist toen Nico opnieuw naast haar zat: daar kwam Rolf.
Dadelijk glimlachte zij weer tegen Nico, en zag Rolf in 't geheel niet, zelfs niet toen hij vlak bij haar stond.
| |
| |
- Lisa.
-... o, ja zeker, dat is ook zoo, zei ze nog even tegen Nico, zonder precies te weten, waarop het sloeg. Toen keerde zij zich vluchtig om:
- Zoo, Rolf... En quasi-zoekend naar Constance, keek zij langs hem heen.
- Nee, Constance is hier niet. Ze wou niets gebruiken. Hoe maak je 't?
- Heel best natuurlijk.
En ondanks haarzelve zag zij hem aan met zoo'n hel-uitdagenden blik, dat al zijn vermoedens tot zekerheid werden. En zij zag alles in de oogen, die zij zoo goed kende: eerst de nieuwsgierigheid, dan het wantrouwen, dan de lichte minachting, omdat zij ‘zóó'n meisje’ bleek te zijn... En haar felle blik zeide, zoo duidelijk als met woorden: Ja, ik bén zóo'n meisje... Had je dat nooit gedacht, dan weet je 't nú: ik ben zóo'n meisje!...
Dit duellistisch oogenspel werd af-gebroken door den argeloozen Nico.
- 't Is beter hier dan in de zaal, wat jij, jong. Wat 'n drukte. Ik kan daar niet tegen. Niets voor mij. Zeg, wat heb 'k gehoord, wil jij zelf rijden op Woestduin? Ben je niet te zwaar?
- Drie en zestig kilo. Gewicht volgens de schaal...
- Och, kerel, je maakt immers toch niets. Ga je weg, Lisa?
- Ja, ik moet... zei Lisa, zoo heftig opstaande, dat zij bijna tegen Rolf aan-stiet. Het was haar plotseling, of zij zou stikken, | |
| |
zoo benauwde haar Rolf's en Nico's nabijheid. Waarom lieten zij haar niet met rust, o, waarom lieten zij haar niet allen met rust... zij was niet zoo sterk, als zij er uit-zag... haar zenuwen hadden te veel geleden van dat zich aldoor, aldoor, aldoor maar moeten goed houden, dat comediespelen tegenover onverschillige menschen... O, zij stikte...
En nergens kon zij heen. Zij mocht niet even naar boven vliegen, naar haar kamer, om daar hartstochtelijk uit te huilen... zij was niet vrij, om te doen en te laten, wat zij wilde... zij was gebonden door baar dienst-betrekking, o, altijd gebonden, gebonden...
En als zij nu naar de zaal ging, wie zou zij daar dan het eerste zien? natuurlijk zijn vrouw, zijn gelukkige vrouw... Die hij vroeg of laat natuurlijk ongelukkig zou maken, omdat het temperament van de arme Constance en het zijne zich nooit aan elkander aanpassen zouden, - maar die nú toch gelukkig was met den man, die háar, de nog veel armere Lisa, had bedrogen. En die alléén haar heil was geweest, om haar noodlot te worden... dien zij haatte, dien zij verafschuwde, en dien zij toch ondanks alles liefhebben, liefhebben, liefhebben moest...
| |
III.
Driftig was Rolf Constance na-gestapt in het compartiment eerste klasse, had hij het koffertje met zijn dress bijna in het net gesmeten, en met | |
| |
dezelfde ongeduldige boosheid zijn lichten demi uit-getrokken, die op de bank neergedeukt, en er zijn hoed boven-op gegooid.
Daar zat hij nu, met de handen tusschen de knieën geklemd, norsch uit het raampje te staren. Constance hield de oogen neer-geslagen, zij durfde zich bijna niet bewegen, uit vrees hem nog meer te ontstemmen. Want als hij in zoo'n humeur was, dan ontzag hij zich niet, op alles van haar aanmerking te maken:
- De gesp van je linkerschoen zit scheef. Heb je dat niet ééns gemerkt, voor je weg-ging?... Is 't noodig dat je hoedespeld zoo ver er uit-steekt? Kan je 'm niet wat meer naar binnen duwen, als ornament voor de garneering van de hoed? Zóó staat 't absurd. - Wat zet je 'n ongelukkig gezicht? Heb je je niet geamuseerd? Is 't weer zoo? Ik zou wel 's willen weten, wat jou eigenlijk bevalt. - Waarom ben je zoo kortaf tegen Célie geweest? Heb je wat tegen d'r? Wees toch niet zoo onmogelijk prude, in de wereld moet je wat door de vingers kunnen zien...
En zoo ging dat dan maar door. Dus Constance was zoo wijs, te zwijgen.
En ook Rolf zweeg.
Constance had eigenlijk veel medelijden met hem: hij had er zoo vast op gerekend, om met Sidney op Woestduin te winnen. Hoe vol ijver had hij zich niet getraind... Maar om er nu zóó onder te zijn... Het was zéker een teleurstelling, maar er waren toch werkelijk wel | |
| |
ergere dingen in 't leven. Zij durfde niets zeggen tot opbeuring of troost, uit vrees van een snauw te krijgen, en al zaten zij alleen met henbeiden in de coupé, zij hoorde toch duidelijk stemmen-gegons, en de conducteur liep in den couloir heen en weer.
Rolf hield zijn woede in, ofschoon hij graag zou uit-gebarsten zijn in een stroom van verontwaardigde woorden. Zóó goed had hij zich voorbereid... en, onder de zorgvuldige leiding van van Rheden's trainer, was Sidney zóo vooruit gegaan, dat niemand zijn uitstekende gesteldheid vermoedde. Dát was zijn en van Rheden's speculatie geweest: Sidney stond laag genoteerd, zij hadden hooge sommen op hem gewed. 't Was, dat hij 't juist zoo verdomd goed gebruiken kon, - hij had er eigenlijk al op gerekend... en nu die tegenslag... en dan nog 't figuur, dat hij had gemaakt, 'n figuur als modder...
En Constance zat daar weer zoo onverschillig; ze deed net, of ze niets merkte van al zijn beroerdigheid. Pleizierig! zoo'n vrouw, die nooit 's iets uit zichzelf voelt, die nooit begrijpt, wanneer er naar een liefkoozing wordt verlangd, of naar een vriendelijk woord...
Constance tuurde uit het raampje. Wat stond er op dat bord?... O, Thermogène... Werkelijk nog bloemen-velden? Wat zouden dat zijn voor bloemen?... Het kon haar natuurlijk niets schelen, maar zij trachtte haar geest wat bezig te houden, en belangstelling voor het buiten te toonen, opdat hij geen aanmerking | |
| |
over haar ‘lustelooze houding’ kon maken, of over haar ‘stil zijn’... Toch voelde zij, ofschoon zij niet naar hem keek, opeens zijn blik zóo scherp op zich gericht, dat zij het hoofd naar hem toe-wendde...
Zij kreeg een kleur.
- Wat is er, Rolf?
- Wat is er, Rolf? deed hij haar na. Nee, er is niets, hè, er is volstrekt niets, hè, 't is heelemaal niet te begrijpen, wat ik heb!
- O, jawel, je had zoo op vandaag gehoopt... Maar je ben toch geplaatst, Rolf?
- Ja, dat geeft ook wat, derde! Derde, derde, éérste had 'k moeten zijn, kunnen zijn, als niet die vervloekte Helmond...
- Is 't zijn schuld?
- Ja, je weet toch, dat hij is over-geloopen van van Rheden naar Vrijman. 't Zal nog 'n heele zaak worden, van Rheden laat 't er natuurlijk niet bij zitten... Nu maar, die ellendeling had er al de lucht van beet gekregen, dat wij wat vóórhadden met Sidney. Dus zijn de paarden van de stal Vrijman eens zoo scherp getraind. Bovendien kent Helmond natuurlijk al de eigenaardigheden van Sidney, zoodat hij daar rekening mee kon houden. Sidney kan er bijvoorbeeld niet tegen, gekruist te worden: dat heeft Helmond op Ochzoo 'm tweemaal gelapt, de beroerling.
- Schandelijk!
- O, hij komt er zóó niet af. Ik heb dadelijk gereclameerd, maar ze hebben 'm toch | |
| |
niet willen disqualificeeren. Enfin, ik ben er bij.
- Nu, iedereen heeft dat toch gezien, wat je zegt van dat kruisen, dus...
- Zoo? Weet je, wat die van Weert me heeft durven toe-voegen: Zoo iets moet je ook niet beginnen in je wittebroodsweken... De lach van die kerel! De ploert!
- Rolf...
- Wat, Rolf?
- Ze kunnen ons hooren.
- Laat ze! Wat mis-zeg ik dan? 't Is voor mij 'n verdomd-beroerde historie, 'n schade van 'n drieduizend pop.
- Schade?...
- Ja, zeker, als je d'r op gerekend hebt, is 't dan geen schade? Ik móet dat geld hebben.
Snel gingen de gedachten door Constance's hoofd. Zóó wonen en leven als zij deden, en dan behoefte hebben aan drieduizend gulden? Hoe kon dat? Zij begreep het niet, en durfde natuurlijk niets vragen. Maar... zeker, er kon een quitantie zijn gepresenteerd, waarop hij, voor 't oogenblik, niet gerekend had... Sidney kostte óok veel, want hij betaalde aan van Rheden alle onkosten terug...
- Ik móet dat geld hebben. Enfin, dan maar zien...
Hij brak af, maar tot haar ontsteltenis begreep zij, wat hij bedoelde. Dan maar zien 't met spelen te winnen... Dat deed hij, tot haar verdriet, spelen, met al die leeghoofdige, niets om handen hebbende jongelui: als Idi | |
| |
van der Werff, en de anderen; hij wás nu eenmaal in die club, en hij kon er zich onmogelijk aan onttrekken, dat begreep zij héél goed, en zoolang zij daar speelden en wedden en renpaarden hielden voor amusement, was het natuurlijk niet erg, maar als het een levenskwestie moest worden...
Angstig zon zij op uitkomst, om hem nu te helpen. En toen plotseling had zij het middel, het eenvoudige middel, gevonden. Zij bezat van haar vaders erfdeel een tienduizend gulden; zij had het prettig gevonden tenminste iets te hebben, zoodat zij Rolf niet om alles, zelfs de kleinste kleinigheid, behoefde te vragen. En nu was zij dubbel verheugd...
In een spontanen impuls stond zij op, leunde tegen het tusschenbeschot naast zijn zitplaats, en legde haar arm om zijn schouder.
- Rolf, fluisterde zij, maak je maar niet bezorgd; zoodra we thuis zijn, zal 'k ze je geven, die drieduizend gulden.
- Wat?
- Ja, ik heb immers...
Hij stiet haar letterlijk van zich af, met moeite bedwong hij een ruwen uitroep:
- Ben je... Dacht je, dat 'k dat van jou aannemen zou!
Zij keerde zwijgend naar haar plaats. Het hart klopte haar zóo hoog in de keel, dat zij bijna geen adem kon halen. Rolf... Rolf... wat kon hij hard en onbillijk zijn... Wat had zij nu gezegd, dat hij zóó moest worden...
| |
| |
Zij leunde terug in den hoek, en hield de oogen en de lippen pijnlijk sterk gesloten. Zij voelde het telkens: zij moest nog wennen aan zijn natuur. Hij kon haar met een onbedoeld woord soms zoo diep grieven, dat zij een pooslang noodig had, om weer tot zichzelve te komen. Soms lachte hij haar uit om haar ‘gevoeligheid’, soms maakte hij er zich af met een onverschillig: ik heb er niets mee bedoeld, - maar meestal nam hij geen notitie van haar ‘sensiblerieën’, die vanzelf, in den omgang met hem, wel zouden overgaan.
En, o, ja, zij wás al zoo veranderd. Zij nam alles al veel minder ‘hoog’ op, dan in den allereersten tijd. Zij lachte nu, waar zij vroeger bijna gehuild hebben zou. Maar volkomen gepantserd tegen al zijn onverwachte uitvallen en humeurigheden, was zij toch nog niet. Hij had haar lief... dit weten was haar troost. Hij had haar zoo lief, dat hij haar bedwelmde door zijn heftige liefkoozingen, en zichzelf geheel in zijn hartstocht verloor. In die momenten bestond er niets voor hem, dan zij, zij alleen... had hij alles, alles gegeven, om háár te mogen behouden... Hij had haar lief; ondanks zijn stugheid, ondanks zijn drift, had hij haar lief... dit weten was haar troost.
Hij had geweigerd, wat zij hem aanbood, barsch en bruusk geweigerd, - maar, hoe onaangenaam zij dit afstooten ook had gevonden, was het niet 't bewijs, dat hij háar wilde sparen? Zij moest het zóo maar opvatten. In elk geval | |
| |
begrijpen, dát hij al in een onprettige stemming was, door de teleurstelling, die hij had ondervonden. Kinderachtig, om dadelijk zich zoo gekwetst te toonen. Het was ook niet tactvol van haar geweest, er hier mee aan te komen. Zij had moeten wachten, totdat zij weer thuis waren, en hem dan de effecten stilletjes in de handen leggen...
Rolf keek uit het raampje, maar hij zag niets. Hij dacht erover, hoe zij er toe was gekomen, om hem zóo iets voor te stellen. Wat verbeeldde zij zich? Wat voor ideeën had zij toch van de oogenblikkelijke geldverlegenheid van een man? Wat voor ongehoorde proporties namen die drieduizend pop in haar oogen aan?... Hij was geen ‘beren-lijder’, zooals zij, jongelui, het onder elkander noemden, in plaats van berenleider... Dat zou hij haar eens vertellen, zij zou daar om moeten lachen...
Neen, tot over de ooren in schulden stak hij nog niet, al leefde hij wat wild, en al had hij momentaneel wel eens contanten noodig... Zóó ver was 't nog niet, dat hij al toe was aan dat onnoozele geldje van dat onnoozele kind...
Ironisch keek hij even vluchtig haar aan. Maar hij werd getroffen door haar houding, door haar stil en gelaten daar zitten, waar een ander hem zeker zijn ongemotiveerde kortafheid verweten had. Zijn slechte stemming zonk weg door haar zachtheid. Kijk zij daar zitten. Lief, allerliefst was zij, met dat fijn-roode kleurtje, en dien frisschen mond. De buiging van de wat | |
| |
korte bovenlip, die aan haar gezicht zoo iets kinderlijks gaf, bekoorde hem, bekoorde hem zóo, dat hij...
Onzin, krankzinnigheid, om te kniezen in jezelf, als je zóo iets liefs tegenover je had.
Hij kwam naast haar zitten, en zei geen woord, maar boog zich diep, om haar in het gezicht te kunnen zien.
Zij bloosde donkerrood, en keek hem zoo innig aan van onder de op-geslagen leden der oogen, dat hij onmiddellijk haar naar zich toe trok, en haar kuste op de nerveus-glimlachende lippen.
- Je ben 'n schat, hoor, fluisterde hij. Ik ben gelukkig nog niet geruïneerd, en ik heb je geld niet noodig, maar je ben 'n schat, 'n hart, 'n lieveling, en ik heb je lief... ik heb je lief...
Zijn plotselinge teederheid ontroerde haar zóo sterk, dat zij een snellen, vreemden aandrang tot schreien in zich voelde opkomen. Maar hij zag haar aandoening, en suste haar stil in zijn armen.
- Pas op... pas op toch... stamelde zij.
Maar hij liet haar niet los; hij sprak heel zacht aan haar oor... wist zij niet meer van toen... van de huwelijksreis... dat zij, als zij elkaar eens wilden kussen, óok zoo heimelijk en voorzichtig moesten doen... misschien was dit wel dezelfde coupé, waar de oude juffrouw juist binnen kwam, toen... wist zij niet meer?... Ja, wás dit niet dezelfde coupé, kijk, die kras, | |
| |
die zwarte kras daar, op het witte bordje: Nicht öffnen bevor der Zug hällt...
Zij lachte. Zij voelde zich zóo gelukkig nu, dat zij volstrekt niet meer wist, waarom zij toch straks had getreurd. Zij drukte zich tegen hem aan, maar voor zijn blik, die zwoel van hartstocht was, sloot zij snel, in warme verwarring, haar oogen.
|
|