| |
| |
| |
Eerste deel
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
I.
Prachtig, prachtig weer, dacht mevrouw van der Werff tevreden.
Zij stond op het terras, in de schaduw der breede marquise, en keek naar den lager en open liggenden tuin vóor de Huize. Daar, over het op Engelsche wijze geschoren, reusachtige grasveld, en over de, in het zonnelicht wit-blinkende paden, tusschen de bloeiende struiken en heesters, bewogen zich de vele gasten, en aldoor nog tufte auto na auto het hooge inrijhek binnen, draafde span na span snelle paarden, tot voor het hooge terras. En mevrouw van der Werff, met de haar eigen beminnelijkheid, bovendien uitstekend in haar humeur, omdat haar garden-party zoo bizonder slaagde, begroette de komenden met handdruk en vriendelijk-verwelkomenden glimlach.
- Zoo! Lizzie-lief, tóch verschenen? Dat doet me pleizier.
- O, ja, mevrouw, ik ben er expres voor uit | |
| |
Velp vertrokken: ik had de tennis-matches niet graag gemist!
- De tennis-matches? vroeg de statige, oude mevrouw van Weliën, in haar pompeus toilet van heliotrope liberty, met den langen mantel van Iersche kant.
- Ja, knikte mevrouw van der Werff; 'n amusement voor de jeugd. Milly, Wim en Idi hadden me er al zoo lang om gevraagd, en 't was nu een goede gelegenheid.
- Wat heb 'k gehoord, vroeg freule Rosenhagen, en boog haar mager, oudachtig gezicht over de hand van mevrouw van der Werff, die zij na de begroeting, nog had vast-gehouden. De Elst van Velsen's komen vanmiddag óok?
- Ja, ze zijn van de week terug-gekomen van de huwelijksreis, en hun eerste uitgang geldt ons, dat mogen we wel apprecieeren.
- Elst van Velsen? is dat niet dat meisje Godert de Ruyter? vroeg de heer Hoogland, die, nu er voor het oogenblik geen nieuwe bezoekers kwamen, mevrouw van der Werff even gezelschap bleef houden.
- Ja, kent u haar?
- Haar vader heb ik goed gekend, de overste Godert de Ruyter, 'n vroolijke, joviale man, de ziel van Breda, waar we toen allebei gedetacheerd waren. Ha, ja, die bracht er wel leven in. Lijkt zijn dochter op hem?
- O, nee, heelemaal niet, ze is precies haar moeder, ook zoo terug-getrokken en stil...
- Ja, die! dat was niets geen vrouw voor | |
| |
zóó'n man. Geen wonder, dat hij zich wel 's anders zocht te amuseeren. Enfin: tempi passati.
- Ach, ja, zei mevrouw van der Werff, geaffaireerd. Daar kwamen de Brederode's... mevrouw Brederode had juist zoo lief naar Wim gevraagd, en nu was die weer in geen velden of wegen te zien...
- Lisa! riep zij haastig, over de balustrade van het terras, naar een jong meisje, in een bekoorlijk-eenvoudig wit serge toiletje, de rok op zij met kleine, karmozijnen knoopjes gesloten, het jacquet met een omgeslagen matrozenkraag, en losgestrikte karmozijn-zijden das, - die, een weinig afgezonderd van het drukke gewoel, langzaam tusschen de oranjeboompjes liep.
- Wat belieft u, mevrouw?
- Roep Wim even hier... maar gauw, ja?
- Is dat 't gezelschapsdametje van uw dochters? vroeg de heer Hoogland, en keek met welwillenden blik het jonge figuurtje na.
- Ja, 'n heel geschikt meisje... bescheiden, vroolijk...
- Ze ziet er niet vroolijk uit.
- O, nee? vroeg mevrouw van der Werff achteloos. Misschien wat last van de warmte. Ze is anders héél... Kent u de Brederodes?
Zij ging één, twee treden de terras-trap af, om de douairière Brederode tegemoet te gaan, die, steunend op den arm van haar zoon, naar boven klom.
- Dag, lieve mevrouw... O, wat ziet u er bést uit vandaag. Voelt u u goed? Wacht, gaat | |
| |
u hier even zitten. Dag, Bernard, hoe maak je 't, jongen?
Met vlugge, elastische sprongetjes wipte Wim de terras-trap op.
- Dag, mevrouwtje! Zoo, Nanard!
Bernard Brederode, wiens vóornaam door zijn moeder altijd op zijn Fransch werd uitgesproken, wat door Wim ‘Nanard’ was geworden, om zijn kinderachtigheid te accentueeren, bloosde. Hij bloosde altijd, bij alles wat er werd gezegd, door vreemden of vrienden, door zijn moeder zelfs. Hij was door zijn moeder op de strengste wijze een kind gehouden, en durfde zich, ondanks zijn tweeëntwintig jaren, nauwelijks een stap buiten haar tegenwoordigheid bewegen. Ook nu stond hij, als zoekend naar verdediging, achter den stoel zijner moeder, en trok haastig zijn hand terug, die Wim flink, op sport-manier, had geschud.
Wim, heel fijn, heel slank, met veel vlasblond haar om het smal, doorzichtig-teêr getint gezichtje, maar waarin met helle levendigheid de lichte oogen glinsterden, zette zich op den leuningrand van een rottan-fauteuil, en sprak mevrouw Brederode toe:
- Lief, dat u gekomen is, hoor. Want anders hadden we Nanard ook gemist. En hij moet er bij zijn. Want hij moet na 't tennis de prijzen uitdeelen aan de dames.
- Ik?!
Wim proestte het uit om Bernard's ontdaan, vlamrood gezicht.
| |
| |
- Ja, jij. Zeg, mevrouw, is 't nu niet goed, dat hij 's zoo iets doet. Ik heb 't bedacht. Hij blijft aldoor maar bij de oude menschen, en hij hoort toch bij ons, de jeugd.
- Héel goed, prees de oude douairière. Zij had allang het oog op Wim als eventueele, toekomstige schoondochter gehad. Wim, die fine mouche, had het, dat merkte zij wel, heel goed begrepen, maar dat kon geen kwaad. Dan kon zij zich een beetje op haar aanstaande positie van Vrouwe van Brederode voorbereiden. Wim was de beste partij voor Bernard, haar zoon, dien zij getrouwd moest weten vóór haar dood. Geen adel, maar van goeden stand, en vooral zeer rijk. Wim was opgewekt, bij de hand, vlug van geest, en toch niet physisch sterk genoeg, om geheel en al meester over Bernard te kunnen zijn. Maar zij moest weten, dat Wim goed gezond was, want anders waagde zij 't niet.
- En, Wim, hoe maak je 't nu?
- Best natuurlijk, mevrouw. Mama wil altijd, dat ik 't een of ander mankeer. Ik ben wel 's moe... dat is alles.
- Is dat alles?
- Ja! Milly en Lisa zijn evengoed wel 's moe, maar omdat ik nu van nature bleek ben, is 't bij mij ‘zwakte’, ‘anaemie’, en wat al niet meer. Verbeeld u, vóor deze garden-party, heeft Mama de dokter laten komen, om te vragen, of ik er wel bij mocht zijn!!
- En wat zei de dokter?
- O, dat 't best mocht, als ik elk half uur | |
| |
maar 'n wijnglas melk dronk, gichelde Wim, zoo luidruchtig, dat zij bijna haar evenwicht op de stoel-leuning verloor. Zij wist wel, dat zij mevrouw Brederode amuseerde, als zij zich grappig aanstelde, en zij deed al haar best een goeden indruk te maken. Zij geloofde, dat zij een kansje had, om nog eens baronesje Brederode te worden, en ofschoon zij Bernard bespottelijk van onnoozelheid vond, toch zou zij hem met beide handen aannemen, den jongen, dien alle meisjes elkaar als echtgenoot benijdden.
- O, zeg, mevrouw... ziet u... daar komen de Elst van Velsen's. Hij ment de dogcart. Echt, dat ik nu juist op 't terras ben. Ik heb straks nog voor-gesteld, dat we allemaal aan 't hek zouden staan, en 't Brautchor uit Lohengrin zingen, maar Lisa vond dat ‘plagen’. O, die Rolf...
Rolf Elst van Velsen, een jonge man, met een expressief, scherp-geteekend gezicht, met een elastisch-recht figuur, die, nadat hij, een tijdlang, in de Haagsche kringen zeer veel van zich had doen spreken, de heele beau monde verbaasd had door zijn onverwacht engagement en spoedig daarop gevolgd huwelijk, met het stille, weinigopvallende meisje, Constance Godert de Ruyter, richtte zich op, wierp de teugels toe aan een der bij de terras-trap wachtende livrei-bedienden, en sprong af, om zijn jonge vrouw met het uitstappen van de hooge wagen-trede te helpen.
Allen op het terras keken toe. Mevrouw van der Werff met een gevleiden gezelschaps-glimlach, de heer Hoogland met belangstelling, om de | |
| |
dochter van zijn ouden vriend te zien, mevrouw en Bernard Brederode kalm-geïnteresseerd, Wim met felle nieuwsgierigheid. En Constance voelde al die blikken op zich toe-gloeien, en haar natuurlijke verlegenheid werd een pijnlijke beklemming. Haar wangen gingen branden van een koortsigen blos, haar hart klopte zoo sterk, dat zij hijgde na de enkele stappen, en slechts met moeite de begroetingen beantwoorden kon. Zij wist het nauwelijks, wier handen zij drukte, wie ‘welkom weer hier’ tegen haar zeide, zij hield haar oogen neer-geslagen, en trachtte haar bevende lippen in bedwang te houden. O, hoe had Rolf dat toch van haar kunnen vergen, zoo dadelijk na hun terug-komst, dit feest mede te maken; waarom hadden zij niet eerst eens rustig thuis kunnen ontvangen, dan was de overgang, om weer in de wereld te komen, immers voor haar veel gemakkelijker geweest...
Terzijde van het terras had ook Lisa Rolf en Constance gezien. Zij zag hém, bij den eersten oogopslag, in zijn costuum van zacht-blauwe stof met fijne witte streepjes dooraderd, waarvan hij het jacquet met éen knoop op de borst gesloten droeg, met den hoogen boord en de dofgroen-gekleurde das, de groen-zijden zakdoek, even uit den vestzak te voorschijn komend, en de geel verlakte schoenen, waarvan de zijden veters vast-gelegd waren in een breeden strik... met den wit-strooien canotier met het zwarte lint, boven de donkere, ál-te-overmoedige oogen. Toen zag zij háar, Constance, zijn vrouw... in | |
| |
haar bizonder toilet van witte zijde, waarvan het jacquet op een geheel nieuwe wijze was samengesteld uit twee plastrons, langs den geheelen rand en langs den ronden hals geborduurd in witte vlos-zij, wat origineel en artistiek stond, en aan haar toilet een zeer-persoonlijk cachet verleende.
En onder den breeden rand van de licht-bruingetinte charlotte, met de draperie van bise fluweel en de groote somber-roode roos, zag Lisa het zoo kinderlijk gelaat, met de wat korte bovenlip, waardoor, bij elken glimlach, de witte gave tanden kwamen te zien, met het mooie donkere haar vol over de ooren gekapt, en de neergeslagen oogen... Zonderling, dat zij dit vrouwtje niet haatte... Neen, zij haatte haar niet, integendeel. Een vreemd, indringend medelijden voelde zij met haar. Het kwam haar soms voor, of Constance evengoed als zij een ‘slachtoffer’ was van Rolf...
Zij maakte een snelle beweging, als om zich om te keeren, en heen te gaan, zich ergens te verbergen, om de ontroering der begroeting te ontgaan, toen zij het paar de terras-treden afdalen zag naar den tuin. Maar zij bezon zich, en vast-besloten trad zij hen tegemoet, met een lichte buiging:
- Nicht Elst van Velsen...
Maar aanstonds had Rolf haar hand gegrepen, en die onbevangen-hartelijk geschud.
- Geen ‘nicht’, - alsjeblieft niet zoo stijf, dit is Constance, hoor.
| |
| |
Hij lachte, en zijn lach dwong haar een nerveusen glimlach om de lippen. Dit waren de manieren, waarmee hij haar, sinds het eerste oogenblik van hun hernieuwden omgang, nadat hij zich weer, na jaren in Parijs te hebben gewoond, in den Haag had gevestigd, had gecharmeerd, de gemakkelijkheid, waarmede hij haar behandelde, als was zij ook een lid van hun kring, en niet maar een ‘ondergeschikte’... Neen, zij voelde het; ook hem haatte zij niet... helaas, hem kón zij niet haten...
Van alle kanten kwamen de gasten naderbij. En daar begon het weer, de drukke begroetingen, de haastige vragen, die Constance verward, bijna duizelig maakten, uit vrees van opvallend onhandig te zijn. Het was haar, of zij droomde, een óverlevendigen, onsamenhangenden droom; vlak bij haar was het een zwaar gegons van stemmen, met de lichtere tonen der lachjes, en de onderklank van al dit chaotisch geluid was muziek, die klonk uit de tent... een entraînante, een trillend-teedere wals-melodie... En een meisje neuriede mee de wijze: Die Wellen, sie rauschen... En een ander zeide: 't Seizoen in Parijs mee-gemaakt? Eenig, ik benijd jullie, hoor... En weer een ander, zij herkende hem niet, greep haar hand, en zeide een aardigheid, die zij niet verstond... En de lucht, hier, in den open tuin, was zoo ondragelijk-schel aan de oogen... en het gewoel der menschen benauwde haar... en de muzikanten, in de witte tent op het groote grasveld, speelden, speelden de meesleepende wals- | |
| |
melodie: Doch, ach, wie so bald... schwinden fröhliche, glückliche Tage...
Het was haar verlegenheid, haar enerveerende verlegenheid, waarom Rolf haar in het eerst altijd had uitgelachen, wijl hij die meer als aanstellerij dan als waarheid zag, omdat hij zoo iets niet kon medevoelen, en dus niet begrijpen. Maar, al trachtte zij ook nóg zoo, er zich tegen te verzetten, zoodra zij in groot gezelschap kwam, was het haar, of warme golven over haar heen vloeiden, zij verloor haar houding, in haar zenuwachtigheid verstond zij de woorden niet, die tot haar werden gezegd, een lichte transpiratie maakte haar voorhoofd vochtig, en haar wangen gloeiden als vuur. Zij spande zich in, haar contenance beter te bewaren, Rolf geen reden tot teleurstelling te geven... maar vanmiddag, nu zij het voorwerp der algemeene nieuwsgierigheid was, voelde zij zich wèg in verwarring. Rolf hielp haar ook zoo weinig... hij nam de begroetingen en verwelkomingen met de hem eigen jovialiteit in ontvangst, en was dadelijk weer geheel in het leven, dat hij een paar maanden geleden verliet.
- Om drie uur beginnen de matches, Rolf.
- All right.
- Waar doe jij aan mee?
- Aan de mixed double.
- Wil je de prijzen 's zien, Constance?
- Heel graag.
Constance volgde Milly van der Werff, een goedig meisje, met een mollig-dom gezichtje, | |
| |
in de tennis-tent. Daar lagen, op het donkerfluweelen kleed van de kleine tafel, de prijzen: een kleine zilveren cup, zilveren sigarettenkokers, zilveren gespen en beugeltjes, gouden broches...
Constance zette zich neer op een stoel, zich voor het oogenblik veilig voelend in de kleine tent. Rolf zag zij omringd van luidruchtige jongelui, die allen iets van hem wilden weten, of hem iets moesten vertellen, en zij bewonderde de zelfverzekerde kalmte en het vroolijk gemak, waarmee Rolf zijn positie van ‘de zon, waarom alles draait,’ wist te handhaven. Zij glimlachte, zij had zelf dien bijnaam voor hem bedacht... en zij begon zich rustiger te voelen in haar glimlach.
Rolf had zijn jasje uit-getrokken, en stond nu in zijn blauw en wit gestreept Engelsch hemd; hij nam het racket-cover aan van zijn groom, die daarmede juist aankwam bij de tennis-tent; haalde het racket er uit, en zwaaide het een paar maal door de lucht, om de lenigheid van zijn polsgewricht te beproeven.
- Met wie speel ik?
- Je partner mag je zelf kiezen, maar door de paren moet worden geloot.
- Mag ik zelf kiezen?
- Ja.
- Dan kies ik... Lisa.
Lisa, die lette op het rond-gaan der bedienden met ververschingen: tennisbowl, champagne, sherry, bonbons in zilveren mandjes, petits fours, | |
| |
ijs, vruchten-salades met room, sandwiches met tomaten, zalm, artisjokken, chutney, of selderie... moest worden geroepen, om haar lot te hooren. Zij bleef bedaard, en bloosde zelfs nauwelijks, - had zij het niet verwacht? Zij wist immers, dat de partners mochten worden gekozen, en Rolf en zij hadden immers bijna altijd samen gespeeld?...
Zij zag hem staan, met zijn magere, sterke leden, en zijn onregelmatig, soms bijna leelijk, maar toch zoo onweerstaanbaar-aantrekkelijk gezicht. En een huivering rilde even door haar schouders heen; zou zij een voorwendsel zoeken, zeggen, dat zij het te druk had? Dat zou natuurlijk onmiddellijk worden geloofd...
Maar, neen, dat toch niet. Zij zou hem niet de satisfactie gunnen, te moeten denken, dat zij ‘bang’ voor hem was...
Onverschillig trad zij naderbij, en nam haar racket van hem aan, dat hij haar, zoo gewoon, alsof er niets tusschen hen veranderd was, overreikte. Haar naam, in kleine zilveren letters stond op den steel... dien had hij er nog eens voor haar laten opzetten, ja... Maar driftig omklemde zij den steel, om den naam niet langer te zien.
IJverig gebogen over een blocnote, noteerde Idi van der Werff de namen der paren. In zijn rose zijden tennisblouse leek hij nog heel jong, bijna onnoozel jong, ondanks zijn student zijn, en zijn vier-en-twintig jaren.
- Waarom noemen jullie Dirk toch Idi tegenwoordig? vroeg Constance.
| |
| |
- O, weet je dat nog niet? lachte Milly. Eens, moet je weten, had hij 'n diner gehad met vrienden, en daarna was er 'n soirée bij de Varenkamps. Daar zat hij naast 'n logéetje, en omdat hij, ja, je begrijpt 't wel, natuurlijk légèrement ému was, heeft hij aan dat meisje allerlei malle dingen van zichzelf verteld. Hij heette niet van der Werff, de rijke van der Werff's van Huize de Werff hadden hem geadopteerd; hijzelf was 't zoontje van 'n blikslager, die Noodombrood heette...
- En geloofde dat meisje dat allemaal?
- O, god, ja, en nog meer, hij sloeg maar door, en hij vertelde, dat hij nog zoo dikwijls verlangen had naar z'n vroeger zwervend leven, en dat hij daarom zooveel van sport hield, en dat hij wel 's stilletjes naar z'n oue huissie was geslopen, omdat hij zoo'n heimwee had naar z'n zussie, die was achter-gebleven, en die nou alleen op weg moest met ‘vader’...
Overstelpt barstte Milly in lachen uit. En Constance, ziende naar den onnoozelen jongen, die er zoo meisjesachtig-teêr uitzag in zijn rose blouse, moest onwillekeurig glimlachen om diens wijn-phantasie.
- En toen?
- Nu, later vertelde 't meisje 't aan de Varenkamps en zei, dat ze zoo'n medelijden met 'm had... o, hij had bepaald indruk op haar gemaakt; we plagen 'm nog steeds met z'n verovering... En toen ze haar zeiden, dat er niets van waar was, riep ze: Maar is die jongen dan | |
| |
idioot?... Nu, daaraan heeft hij z'n naam van Idi te danken. Hij is ook soms wel 's 'n beetje idioot, net als Wim, zei Milly, die, in haar robuste gezondheid, geen last had van vreemde neigingen of nervositeit.
Langzamerhand hadden vele gasten zich om het tennisveld verzameld, om toe te zien bij de wedstrijden. Constance, nu haar gejaagdheid wat was verdwenen, keek naar het bont gewoel, waartusschen zij zich niet zou wagen, en voelde zich veilig in de beslotenheid der tent. In strak-fellen glans scheen de zon uit den porcelein-blauwen hemel, en maakte de kleuren heftiger, lichter van tint. En nu dichtbij haar ruischte de wiegende wals-melodie...
De mixed double begon.
Lizzy Demeyere zou met Fred Varenkamp spelen tegen Rolf en Lisa. Op den hoogen stoel was Idi van der Werff geklommen, die gewillig dienst wou doen als umpire. Omdat de match ernstig bedoeld was. zaten er hier en daar nog andere ‘officials’, om op te letten, of de bal over de side- of out-lines ging, maar heel zwaar vatten dezen hun taak niet op. Emil van den Branden stond met den rug naar de tenniscourt te flirten met Florence van Rees, en de dikke Nico van Zuidwyck zat met de armen over elkaar gekruist, en het hoofd op de borst gebogen, te droomen. De kleine groom van van der Werff, in een wit matrozenpakje gekleed, stond terzijde, om als ballenjongen dienst te doen.
De umpire riep de spelers op.
| |
| |
- Hè, juist tegen Rolf en Lisa, pruilde Lizzie, die er snoezig-coquet uitzag in haar ivoorkleurig sport-costuum met rose nacré opslagen.
- Hier heb je wat, om krachten te winnen, zei Fred Varenkamp, en bracht haar een glas water, waarin hij een citroen had uit-geknepen. Lizzie dronk gehoorzaam, aldoor kijkende naar Rolf, die gekheid maakte met Idi om diens rose blouse...
- Wie draagt er nu in godsnaam rose, dat vráág ik je!
De eerste game nam een aanvang.
Kalm, geregeld, vlogen de ballen over het net, als kostte het slaan en terug-slaan niet de minste moeite.
De kleine groom weerde zich met gloeiende wangen, hollend de buiten spel zijnde ballen na, die hem door Rolf, met een vlug-schertsend woord, door de anderen met een haastigen greep uit de handen werden genomen. Lisa speelde rustig; luchtig en lenig werden steeds de bewegingen met het handgewricht uitgevoerd; Rolf speelde niet zoo ‘mooi’, maar zijn slagen waren krachtiger en zekerder. En met een dergelijke gecombineerde partij tegenover zich, was het voor Lizzie en Fred bijna onmogelijk iets te behalen.
De eerste set viel dan ook sterk in hun nadeel uit. Lisa en Rolf hadden reeds hun zes games gewonnen, toen zij nog slechts éénmaal vijftig punten hadden behaald.
| |
| |
De korte rustpoos maakte Rolf zich ten nutte, om voor Lisa een glas sherry met water te halen.
- Je ziet bleek, zei hij, op zijn gewonen, niets-beteekenenden toon, maar hij zag haar daarbij zoo gevaarlijk-teeder aan, dat een plotselinge trillende ontroering haar schokte door de leden. Een warm, duizelig gevoel beving haar, een oogenblik wemelde alles voor haar oogen dooreen, en stond zij op een deinenden, grijzen vloer... maar dadelijk daarna zag zij weer het vaste asfalt onder haar voeten, en herkende zij den man daar voor haar, die haar trachtte ellendig te maken en te bespotten door zijn vriendelijkheid... O, wat haatte zij hem, wat minachtte zij hem diep, dien slechten egoïst, voor wien ‘liefde’ niets dan een tijdverdrijf was...
- Ik heb nooit heel veel kleur, hè, zei ze onverschillig, ik word nooit zóó, en zij wees met een hoofdknik naar Lizzie, die met een ongelukkig, scharlakenrood gezicht, zich door Fred wat koelte liet toe-wuiven.
Hij keek haar even aan, en vond haar gelaat onbewogen, maar toen zij weer op het veld stonden, om den tweeden set te beginnen, zag hij volkomen, dat haar geëquilibreerde kalmte van straks was verdwenen; zij liep zonder entraîn de ballen na, boog zich achterover en opzij, maakte gedachteloos backhands een slag, en sloeg soms zóo totaal zonder animo, dat éen bal van haar in het net vloog, en een andere ver bui- | |
| |
ten het veld, zoodat Nico van Zuidwyck, de grensrechter, er wakker van werd, en met kalmblanke stem het:
- Out! deed hooren.
Lisa voelde zich steeds geagiteerder worden; zij zag de ballen daardoor niet goed; Rolf bemerkte het natuurlijk, en nam haar veel werk uit handen, door telkens de ballen, die eigenlijk op háar waren gericht, te spelen. Lisa voelde zijn hulp, en bang, dat de omstanders iets van haar geënerveerdheid zouden merken, herwon zij zich met een uiterste krachtsinspanning. Maar toen het spel, dat haar anders nooit vermoeide, geëindigd was, met de overwinning van Rolf en háar, was zij zóó afgemat, dat zij zonder een enkel woord, slechts met een flauwen glimlach, den gouden Zeeuwschen knoop, haar prijs, uit de handen van den eveneens zwijgenden en diep-blozenden Bernard Brederode in ontvangst nemen kon.
Niet lang had Constance rustig mogen blijven toe-zien. Mevrouw van der Werff was zich over haar komen ‘ontfermen’, en had haar mee-getroond naar de hall, waar zij had moeten zitten en praten met oudere heeren en dames, en ieder oogenblik hetzelfde antwoorden op dezelfde vragen.
- Waar is de reis heen geweest, mevrouw?
- We zijn 'n poos-lang in Parijs gebleven, en hebben daar 't seizoen mee-gemaakt.
- U had daar zeker kennissen?
- M'n man heeft er z'n moeder en z'n | |
| |
zuster; hij heeft er zelf ook lang gewoond.
- En waarheen hebt u uw huwelijksreisje gedaan, mevrouwtje?
- We zijn 'n poos-lang in Parijs gebleven, en hebben daar 't seizoen mee-gemaakt.
- En had u goed weer?
- Over 't algemeen wel, alleen de dag van de grand prix was de lucht betrokken, maar toch geen regen.
- Geen regen?
- Nee, geen regen.
- U is naar Noorwegen geweest, hoor ik?
- Pardon, nee, mevrouw, naar Parijs.
- O, naar Parijs.
- Ja, naar Parijs.
- En wat zal je nu 's gebruiken, Constance-lief? 'n Sorbet, 'n kop thee?
- Liefst 'n kop thee.
De oudere dames vonden haar weinig amusant, ze hadden gewild, dat zij ook eens het een en ander zou hebben ‘verteld’, maar Coustance, uit haar aard al weinig spraakzaam, werd nog stiller in het algemeene gebabbel, dat zij niet volgen kon. De oude heer Hoogland begon met haar te praten over haar vader, en dat hij die zoo goed had gekend, - en over haar moeder... een héél andere natuur dan uw vader, wat 'n contrasten, wat een contrasten... Ja, als wij ons verwonderden, hoe die twee menschen tot elkaar waren gekomen, dan zeiden wij maar altijd les extrêmes se touchent!...
Het was Constance uiterst pijnlijk op zoo'n | |
| |
luchtig-schertsende wijze over het huwelijk harer ouders te hooren spreken. Dat het ongelukkig geweest was, wist immers iedereen. En ook dat haar moeder ternauwernood in staat was geweest, haar verdriet voor de buitenwereld te verbergen...
Zij antwoordde weinig, en luisterde gedachteloos naar het gepraat der douairière Brederode, die schwärmde voor ‘wereldvrede’, en het onderwerp, waarvan haar gedachten altijd vervuld waren, steeds en overal te pas bracht.
- 'n Utopie, wereldvrede, zei de kolonel Hoogland, 'n contradictio in terminis: wereldvrede! Zoolang er menschen bestaan, zal er strijd wezen, de mensch is immers van nature niet tot vrede geneigd; als er twee menschen samen zijn, dan is er óok dadelijk verschil.
- Och, als de menschen maar goed willen, zei, een vaag oordeel gevend, mevrouw van der Werff.
- De menschen zijn niet goed, hoe kunnen ze dan goed willen, zei de heer Hoogland ironisch.
- Dat moet u niet zeggen, zei mevrouw Brederode. Alle creaturen zijn goed, staat er in Timotheüs, omdat zij een klein vonkje van de goedheid Gods ontvangen hebben, al is zulks met veel onvolkomenheden omgeven.
- Met te veel onvolkomenheden, vond de kolonel Hoogland, en wilde nog méer zeggen, toen een luid gejuich van de zijde van het tennisveld bewees, dat de mixed double eindelijk was afgeloopen.
| |
| |
Constance ademde op. Nu zou het niet lang duren, of Rolf kwam haar opzoeken, en het duurde ook werkelijk niet lang, of Rolf kwam de hall binnen, lachend en plagend-pratend met Wim van der Werff.
- O, ik hoop, dat ik nu toch 's wat drinkbaars zal kunnen krijgen.
- Iets drinkbaars? gichelde Wim.
- Ja, ik snak naar 'n gewoon glas port, ik weet niet hoeveel limonades en orgeades en tennis-cups en grenadines en sodawaters ik al heb moeten drinken.
- Ik zal 't laten brengen, hoor! zei Wim.
- Gewonnen? vroeg mevrouw van der Werff, en Rolf toonde het gouden potlood, terwijl hij zich naast de oudachtige freule Rosenhagen nederzette, en haar vroeg, of zij niet van tennis hield, misschien meer van golf?... Hij mocht graag tennissen, maar polo was zijn lievelingsspel, dat had hij juist nog in Parijs tot in het oneindige gedaan, op Bagatelle...
- Kent u Bagatelle? 't Kasteeltje van de graaf van Artois in 't Bois de Boulogne? De rozentuin van Bagatelle is uniek... en 't polo van Bagatelle, dat is een van de meest mondaine amusementen van Parijs. De dames zitten in 't Châlet, en drinken thee, of wandelen langs 't veld... en er wordt daar toilet gemaakt, dat verzeker ik u, niet minder dan voor Auteuil of Longchamp. Nietwaar, Constance? 't Is er ook zoo mooi... en er is geen sport, die zoo passionneert als 't polo...
| |
| |
De anderen staakten allengs hun gesprekken, om Rolf te hooren vertellen. De dames Brederode en van Weliën hielden zelfs op met hun interessante bespreking over het nieuwe weekblad, dat zou worden op-gericht, - het was, of er met Rolf's komst een verlevendigende stroom door de menschen was heen-gegaan, het lachen klonk geanimeerder, de stemmen sleepten niet lijzig, maar vroegen, en antwoordden vlug...
-...ssss o, die water-montagne-russe, Vrijdagsavonds, te Neuilly, weet je nog wel, Constance? Dat was zoo iets, nee...
- Niets voor mij, zei Constance zacht, maar niemand hoorde haar.
- Langs 'n helling glijdt met bliksemsnelheid 'n soort van wagentje naar beneden... plomp! midden in 'n kleine vijver, 'n Wolk van waterstof stuift om je heen... 'n gelach, 'n gejoel... en voor je 't weet, ben je al aan de oever aangeland. 'n Sensatie, - exquis!... Want je hebt 't gevoel, 'n groot gevaar te loopen - terwijl er toch in 't geheel geen gevaar is.
- Wie 't maar durft! zei mevrouw van der Werff.
- En dan 't dineeren op 't platte dak van 't hôtel Meurice, dat is, op zomeravonden, werkelijk iets goddelijks. 't Is daar zoo koel, en zoo verkwikkend-stil... je ben er vlak bij de Concorde, en toch lijkt de heele stad je zoo ver, zoo ver weg... alsof je plotseling ben overgebracht in 'n droom... Om je heen is alles donker, maar 't terras is à l'italienne verlicht, | |
| |
en op de tafeltjes brandt 't electrische licht, achter de schermpjes, tusschen de geurende rozen. U weet niet, hoe charmant dat is. Niet waar, Constance? Ik heb er de áángenaamste herinneringen aan bewaard. Alles wordt mooier in dat eigenaardige licht, de toiletten krijgen iets feeërieks, 't kristal glinstert heller, de wijn wordt van fijner aroma... We zagen daar 'n dame, en die droeg 'n hoed, eigenlijk meer dan ridicuul zou je zeggen; vóor sluitend rondom 't hoofd zonder de minste garneering, en dan verhief zich van achteren opeens een kolossale, breede touffe donkere veeren, die bijna neerhingen tot op de rug... maar werkelijk, 't dééd goed in die omgeving.
- Is 't mogelijk! glimlachte freule Rosenhagen.
- Wat anders de toiletten betreft, die zie je nergens beter dan te Auteuil, op de ‘jour des drags’. Dan zijn de élégantes, die met 'n mailcoach gekomen zijn, verplicht om de heele pelouse over te steken, om de weegplaats en de tribunes te bereiken. Ze moeten dan natuurlijk door een dubbele haag van nieuwsgierige toeschouwers heen, u kan dus begrijpen, dat ze er allen op 't voordeeligst willen uit-zien. 't Is ook 'n zeldzaam gezicht, al die lichte kleuren op 't groene veld, vooral omdat de Parisienne altijd bekoorlijk is in haar coquetterie; en zóo elegant en vol distinctie, zelfs nù, met de mode der entravées... La jolie Parisienne... la folie Parisienne noemt m'n vriend de Courcey haar, - | |
| |
maar ik vind, dat alleen de Parijsche vrouw in staat is, de uiterste voorschriften van de mode te volgen, en toch altijd smaakvol te blijven, en nóoit belachelijk te zijn. Is dat niet le rêve?
- Ik voor mij pas de mode altijd aan aan mijn figuur, en niet mijn figuur aan de mode, zei mevrouw van Weliën.
- Wij waren gekomen met de coach van m'n vriend de Courcey. Die stelde ook altijd een van z'n polo-ponies te mijner beschikking, 'n beste vent. Ja, die pony... Scotch Thistle had de Courcey haar genoemd, maar niemand noemde haar bij dien ‘onuitsprekelijken’ naam, en in de wandeling heette ze maar gewoon la pelote, de bles.
Constance luisterde toe, en vroeg zich af, waarom het háár toch straks zoo volkomen onmogelijk was geweest, al die menschen bezig te houden, zooals Rolf het nu zoo vlot en zonder de minste inspanning deed? Zij had toch dezelfde verhalen kunnen vertellen... zelfs nu, terwijl hij haar herhaaldelijk in het gesprek betrok met zijn: nietwaar, Constance? zelfs nu, kon zij niet anders dan zwijgen, of een flauw: ja... ten antwoord geven. Het was dan ook heel begrijpelijk, dat hij zich ten slotte niet meer tot haar wendde, maar geanimeerd dóorpraten bleef, zonder verder op haar te letten. O, zij kon het zich zoo begrijpen, dat hij in een gezelschap dadelijk het middelpunt werd, en dat allen gaarne naar hem luisterden. Hij was ook nooit pedant, of vervelend-eigengerechtig; hij | |
| |
hoorde graag de opinies van anderen, en wilde neoit per sé zijn wil of zijn meening doordrijven. Maar hij had het noodig, dat iedereen zich met hem bemoeide, dat hij het voorwerp van aller aandacht was. O, zij... zij was zoo anders. Zij had het maar het liefst, dat niemand op haar lette... maar daarom bewonderde zij Rolf's tact van optreden wel, en benijdde hem zijn conversatietalent...
Op het tennis-veld gingen de wedstrijden voort. Wat duurde die middag toch lang. Door de groote opening der dubbele voordeur zag zij de blauwe lucht, met de stapelende melk-witte wolken; de klanken van het ijverig orkestje klonken bij vlagen dóor tot hier; en overal, tusschen de rozen, over het welige groen van het grasveld, en over de grijs-witte paden, drentelden, of stonden, en zaten in groepjes te praten de gasten, waartusschen de gegalonneerde bedienden zich met hun groote zilveren bladen bewogen. Haar nichtje Lisa zag Constance nu eens hier, en dan weer daar; soms wisselde zij even een paar woorden met een der bedienden, of bracht een dame een waaier, dien zij voor deze had gehaald... of nam een kanten shawl in ontvangst, aldoor, zonder een oogenblik rust, was zij bezig; en Constance dacht er over, welk een moeilijke positie dit jonge meisje had, en hoe uitstekend zij die vervulde. Van gelijken stand als de meisjes van der Werff was zij toch dier ondergeschikte, en zonder dat zij zich ooit op den voorgrond plaatste, kreeg men toch nooit | |
| |
den indruk, dat zij in dit huis een betrekking vervulde. Zij leek meer een oudste dochter, die een oogje over alles laat gaan, en zorgt, dat er aan de huishouding niets mankeert. Zoo iets was misschien ook wel de bedoeling geweest van mevrouw van der Werff, omdat Wim niet sterk genoeg was, een dergelijke taak te vervullen, en Milly er veel te onnoozel voor was. Het meisje zelf scheen zich goed in haar afhankelijke positie te schikken. Het deed Constance pleizier, dat Rolf Lisa zoo vriendelijk was tegemoet gekomen, en dat hij zoo gul gezegd had:
- Geen ‘nicht’, - alsjeblieft niet zoo stijf, dit is Constance, hoor.
Zij zou ook altijd, als Wim en Milly bij haar kwamen, Lisa mede-vragen... zij vond het bovendien een heel aardig meisje.
Zij had zich zoo laten gaan op haar eigen gedachten, dat zij het niet onmiddellijk bemerkte, hoe men haar iets vroeg, vóor er een koor van lachen om haar heen opging.
Mer een kleur, zóo gloeiend, dat haar de tranen haast in de oogen drongen, keek zij op. Zij dwong zich, om zèlve te glimlachen over haar verstrooidheid, maar zij zag er zóo hulpepeloos uit, dat Rolf opsprong, en, haar de hand toestekend, zei:
- Ik heb Emil van den Branden beloofd, naar de heeren-single te komen kijken; 't zal nu zoowat tijd ervoor zijn. Con, ga je mee?
Blijde, dat zij verlost was van al die naar haar starende blikken, stond Constance dadelijk | |
| |
op. En toen hij zijn arm door den hare stak, en dien vluchtig tegen zich aandrukte, doorvloeide haar een huivering van een zóo groot en plotseling geluk, dat zij naar hem opzag met vochtige, verteederde oogen.
- Waar dacht je aan zooeven? fluisterde hij, bijna zeker van het antwoord. Aan mij?
Zij glimlachte.
- Aan jou?... Nee... ik dacht niet aan jou... En toen, zich herinnerende, waarover zij dacht, toen het lachen haar stoorde: Ik dacht aan Lisa.
Hij keek haar aan met een opeens koelen blik; hij liet haar arm zelfs los.
- Zoo; maar je hebt anders geen reden, om jaloersch te zijn, hoor.
Bijna ontsteld van verbazing, bleef zij, midden op de terras-treden staan. Dat kon hij méer hebben, zoo iets bruusks, waardoor hij eensklaps volkomen onbegrijpelijk werd voor haar.
- Jaloersch? Maar, Rolf, omdat je even 'n vriendelijk woord tegen dat arme meisje zei, daarom zou ik toch niet jaloersch worden, Rolf. Ik vond 't juist zoo aardig van je. En 't is immers je eigen nichtje.
Hij keek haar nog aan, met zijn vreemden blik, die haar onheimelijk aandeed, omdat zij dan steeds het beklemmend besef kreeg, hoe ver zij eigenlijk verwijderd waren van elkaar...
- Zóó kleingeestig ben 'k niet, verdedigde zij zich nog. Dat weet je toch wel, Rolf...
- Nou ja, ik weet 't ook wel. Ga nu | |
| |
maar mee, ze kijken natuurlijk naar ons...
Zwijgend liep zij naast hem voort, naar het tennis-veld. Hij had haar niet wéer een arm gegeven. O, waren zij nu maar thuis, dan zou zij haar arm slaan om zijn hals, en hem zóolang aanzien, totdat hij zelf om zijn dwaze veronderstelling moest lachen. 't Idee, dat zij jaloersch zou wezen, omdat hij even een woord had gewisseld met een andere vrouw! Zij wist het immers, hoe hij, uit aangeboren ridderlijkheid, hoffelijk tegen àlle vrouwen was... Tegen oude, zoowel als jonge, leelijke, zoowel als mooie... wat had hij zich vanmiddag niet vriendelijk bezig gehouden met die onaantrekkelijke freule Rosenhagen!... en wat was hij niet altijd aardig en voorkomend tegen de nounou van de Courcey's, die allerleelijkste vrouw, bijna vierkant van vorm... En juist deze karaktertrek in hem had haar altijd zoo gecharmeerd... Jaloersch? zij geloofde, niet gauw jaloersch te kunnen worden. Dat hij haar gekozen had uit allen, was immers het bewijs, dat hij haar liefhad. En, o, dát hij haar liefhad, zij wist het... zij wist het...
En als zij straks thuis kwamen, en hij haar dadelijk in zijn armen nam, en haar kuste met zijn onweerstaanbare hartstochtelijkheid, verlangend en verliefd, dan zou zij zich weer op-genomen voelen in een zoo groote weelde, dat zij zichzelve verloor, en niets wist, dan hem... dan hem... Zóó was het altijd geweest, dat er, als hij haar naderde, een bedwelming over haar kwam, waarin zij zich zalig voelde vergaan. Geen poging deed | |
| |
zij, om zichzelve te behouden, zij wilde zich verliezen in hem...
Hij had zijn vluchtige stemming alweer vergeten. Hij vatte haar bij den pols, en zeide lachend tot haar:
- Je moet 's opletten, zeg. 't Spel lijkt wel 'n duel tusschen van den Branden en van der Werff... om Florence van Rees. Daar staat ze, 't coquette nest. Ze doet net, of ze niets ziet, maar ze loert alles af.
- Ik dacht, dat ze met Emil...
- Nee, geëngageerd is ze niet met 'm, daarvoor is ze veel te voorzichtig. Natuurlijk heeft ze Emil liever, maar die is sans le sou. En Idi... nou. Maar ik ben bang, dat moeder van der Werff d'r wel 'n stokje voor zal steken. Voor Idi is Hélène Marezathe bestemd.
- Dat kind?
- Kind? Ze is toch zeker zestien? En Idi moet in elk geval eerst af-studeeren. Kijk 's. zie je die Olga... 't is waar, hoor, dat er iets geweest is tusschen haar en de man van Emilie...
- Och...
- Wat heeft die Célie 'n hoog woord... Je hoort hier heelemaal haar stem...
- Vreemd, dat zij een zuster is van Lisa, je zou 't nooit zeggen, zei Constance, om te toonen, dat zij het incident van zooeven luchtig had opgenomen.
- Nee... Maar wat 'n distinctie... wat 'n chic... Zie je haar hoed? Merk je wel, dat die | |
| |
nergens anders mee gegarneerd is, dan met 'n écharpe van zwarte kant?
- Hoe zie je dat zoo...
- Wat flatteert dat, hè. Als zij 't al niet had, moest jij ook zoo iets nemen, zoo'n zelfde groote hoed zou jou prachtig staan...
Een schok van warme blijdschap ging door Constance heen, telkens als hij haar zoo aanzag, zoo liefderijk en bewonderend... Maar zijn blik was alweer af-gedwaald.
- Emil wint... De cup is voor Emil... wie zal 'm geven? Doet Wim 't nog altijd? Nee, Florence mag 't voor deze keer doen...
Rolf drong zich door de toeschouwers heen, om Emil te gaan geluk wenschen, en Constance bleef opnieuw alleen, temidden der vele gasten. Zij wandelde wat voort over de met bloemen omzoomde paden; stond even stil bij een groep hoog-stammige oleanders, en ademde de fijne, welriekende geuren der rose bloesems in; dan liep zij weer voort, het hoofd wat gebogen voor de felle zon, neerziende op haar smalle witte schoentjes met de oud-zilveren gespen, die telkens, bij iederen stap, onder haar rok te voorschijn kwamen.
Wat een lange, lange middag was dit... Zij verstond ook absoluut niet de kunst, om zich in gezelschap aangenaam te maken, om luchtig te flirten met de jongelui, die dit altijd even aardig schenen te vinden van Célie van Maaseyck, Lisa's zuster, een jong vrouwtje, evenals zij. Feitelijk paste zij in 't geheel niet bij Rolf. Zij moest zich | |
| |
maar troosten met hetgeen de kolonel Hoogland van haar ouders had gezegd: les extrêmes se touchent...
- Nicht... Constance... hoorde zij achter zich. En omziende, bemerkte zij Lisa, die haar haar parasol brengen kwam.
- O, wat attent... hartelijk dank, zei ze vriendelijk.
- Ik zag u hier zoo gaan, en ik herkende uw parasol aan de kleur van de rozen aan de stok, dezelfde kleur als de roos op uw hoed.
- Hoe aardig van je, herhaalde Constance. Ik heb je de heele middag al zoo bezig gezien. Vermoeit je dat niet?
- O, neen. Ik doe graag al die dingen.
- Laten we hier even gaan zitten, noodigde Constance, en nam zelf plaats op een breede rustieke bank, waarover een jonge plataan een doorschijnende, wisselende schaduw deed glijden. Zij keek Lisa even aan... och, hoe kon Rolf toch denken, dat zij jaloersch op déze zou zijn!... Het meisje was natuurlijk niet mooi, anders had mevrouw van der Werff haar nooit in een dergelijke positie nevens haar dochters geplaatst, maar zij had toch wel sprekende blauwe oogen, en een sterken, trotschen mond. Het was misschien niet noodig, haar te beklagen, en zeker zou het onverstandig zijn, haar iets van medelijden te laten bespeuren, omdat zij nu eenmaal in een andere positie was, als de andere jonge meisjes.
Lisa zat stil; zij werd in 't geheel niet onrustig door Constance's tegenwoordigheid. Ach, | |
| |
neen. Veeleer voelde zij een triestheid, een weemoed, een angst om het leven, het leven, dat niemand spaart... en dat ook deze vrouw, zijn vrouw, niet zou sparen... Maar zij dwong zich tot een correcten gezelschapsglimlach, toen Constance iets zeide, en antwoordde kalm:
- O, ja, 't is hier mooi. Maar mijns inziens is er te weinig partij van de ruimte getrokken. Vindt u dat niet vreeselijk, zoo'n groot stuk grond als vóor 't huis, met bijna geen enkele boom? Die Engelsche aanleg, met al die groote, platte vakken van de bloemperken... 't is wel heel kunstig geschikt, en al die kleuren zijn voor 'n oogenblik wel aardig, maar mijn smaak is 't niet.
- O, ik houd ook veel meer van groen en boomen, zei Constance. Ons huis ligt er bijna heelemaal in verscholen. Dat vind ik zoo prettig... ik houd van schaduw. Je kan zoo gezellig door de laantjes wandelen... in zoo'n open tuin voel ik me altijd onvrij.
Zij had het geheel argeloos gezegd, Constance, maar voor Lisa's oogen verscheen opeens de verbeelding van Rolf en Constance, langzaam, gearmd, gaande over de licht-donkere paden, terwijl hun eigen, hun eigen huis hen wachtte... en een bitter gevoel van onmachtige jaloezie beving haar. Haar handen werden koud, en onwillekeurig legde zij ze even tegen haar heetbleeke wangen... Maar dadelijk beheerschte zij zich, en viel zij weer in haar gewone stemming van lijdzame gelatenheid terug. Zij was het | |
| |
immers wel gewend, in haar moeilijke omstandigheden, altijd koel en onaangedaan te schijnen, al haar gevoelens te onderdrukken, of te verbergen, tenminste. Hoe zou zij het anders in een ‘betrekking’ uithouden... zij!...
Zij praatten nog wat voort, over vage dingen. Constance voelde zich rustig, in de nabijheid van dit eenvoudige meisje, dat zoo heel iets anders over zich had, dan al die andere vluchtige, en flirtzieke kinderen, die altijd van iets heel gewichtigs vervuld schenen te zijn, en het spreken met een vrouw nauwelijks harer aandacht waardig keurden, die niet leefden, als zij niet konden coquetteeren, wier bestaan éen jagen was naar wereldsch genot, met als einddoel het huwelijk met de ‘goede partij’. Lisa was anders, Constance voelde het dadelijk; Lisa gedroeg zich, als een veel oudere, die met het leven reeds af-gerekend heeft. Zij werd het gewaar, alsof zij met dit meisje, dat zij toch nauwelijks kende, vertrouwelijk zou kunnen zijn... maar haar natuurlijke terughoudendheid belette haar, zich openhartig uit te spreken over haar gevoelens: dat zij niets van de wereld hield, dat zij er nooit naar had verlangd, zich veel in gezelschap te bewegen, dat zij thuis zoo tevreden was... maar dat zij geloofde, hoe Rolf zich nóoit zou kunnen schikken in een bestaan van kalme huiselijkheid... dat hij zelfs op hun huwelijksreis het gewoel van het maatschappelijk leven verkozen had boven hun altijd alleen blijven... en dat hij zich nergens beter in zijn element voelde, dan | |
| |
wanneer hij optreden kon in een groote, verzameling menschen...
- Ah, de matches zijn gedaan, zei Lisa, nu moet ik gaan zorgen, dat er weer wordt gepresenteerd...
Van het tennis-veld stroomden de toeschouwers in alle richtingen, druk-pratend, door den tuin. Rolf liep luidruchtig te beweren met zijn vriend van Eslingen... Constance kon hier verstaan, wat hij zeide:
-... soms denk je zóo zeker, dat je 'n bal hebt op-gevangen, dat je er niets van begrijpt, als je de klap op de snaren niet hoort, 't Is dan net, of er 'n gat in 't racket is, waar de bal doorheen is gevlogen... want dat je 'm gemist hebt, dat kan je eenvoudig niet begrij...
Bruusk brak hij af. Hij had Lisa gezien, die opstond van de bank, waarop Constance nog zitten bleef. Wat deden die twee bij elkaar? Waarom zocht Lisa Constance op? Waarom anders, dan om zijn vrouw argwanend te maken... Hoe dúrfde zij... Wantrouwend trok hij sterkontstemd de wenkbrauwen samen. En zonder zich te bedenken, liep hij recht naar de bank. In het voorbijgaan ontmoette hij Lisa, en zonder het zich bijna bewust te wezen, keek hij haar aan, met een onweerhoudbaar-verontwaardigden blik. Zóó iets te doen... te gaan spreken met zijn jonge vrouw, nadat zij nauwelijks van de reis waren terug-gekomen, dat was... dat was beneden alles.
Eèn seconde bleef zij staan; haar bleek gelaat | |
| |
werd hoog en strak; zij had hem begrepen. Maar onmiddellijk daarna ging zij hem met een korte, minachtende hoofd-beweging voorbij.
Driftig trad Rolf tot voor Constance, en zóo opgewonden was hij, dat hij haar rustige kalmte niet eens bespeurde.
- Je zei, dat je niet jaloersch was, beet hij haar toe. Wat beteekent dan dit?
- Wat? vroeg zij verschrikt.
- Dat je je hier afzondert met die Lisa...
Weer, en nu veel sterker dan straks, voelde Constance zich onaangenaam getroffen. Zij zou er geen oogenblik over hebben gedacht, maar dit vreemde optreden van hem deed haar vragen: wás er iets geweest tusschen Rolf en Lisa, iets dat zij niet mocht weten?...
- We hebben niets bizonders tegen elkaar gezegd, zei ze werktuigelijk. Niets bizonders... Waarom val je telkens zoo uit? Wat is er toch met Lisa?
- Wat er is met Lisa... Er is niets meer, maar er wás, dat ze verliefd op me was, en... me dat tóónde, zei hij ruw.
Een gloeiende blos bedekte Constance's gelaat. Hoe kon hij dat zeggen, zóo maar, zoo kortaf, alsof het niet een heele tragedie beteekende voor het arme meisje... en hoe vernederend voor Lisa, om dat háar te zeggen, háar, zijn gelukkige vrouw...
Hij keek haar ironisch aan. Al de wisselingen van haar stemming begreep hij zoo goed, zij was zoo doorzichtig als glas...
| |
| |
- Had 'k je dat soms niet mogen zeggen? vroeg hij. Waarom niet, als 't de waarheid is? Je vindt 't zeker niet ‘mooi’, hè, maar je ben m'n vrouw, dat verandert de zaak, de heele wereld zou 'k 't natuurlijk niet rond-bazuinen. En denk er 'n beetje om, dat ze naar ons kijken. Zet niet 'n gezicht, alsof we woorden hadden gehad... En zonder overgang begon hij een schertsend verhaal, maar zij luisterde niet; de parasol diep voor haar gezicht houdend, liep zij langzaam met hem naar de menschen terug.
Het pijnlijke incident had haar sterk getroffen. En zij was niet wereldsch genoeg, om dadelijk weer een lachend gezicht te kunnen zetten. Niets had Lisa haar verraden... arm kind, wat een vreeselijk lot voor haar, versmaad te zijn door den man, dien zij liefhad... Als Rolf niet met dit meisje had geflirt, en dus geen schuld tegenover haar had gehad, waarom toonde hij zich dan zoo achterdochtig, als zij even sprak met Lisa?... Zij begreep natuurlijk wel, dat Rolf óok wel eens aan andere vrouwen attenties had bewezen, maar hij had hààr immers getrouwd? dus was zij de eenige, die hij werkelijk lief had, de uitsluitend-eenige...
Rolf betreurde zijn onbeheerscht optreden zeer. Als Constance geen enkel vermoeden had gehad, dan waren zijn woorden voldoende geweest, om haar wantrouwen op te wekken.
Hoe kwam hij zoo dwaas en dom? Hoe 't zij - hij moest den indruk bij haar zien weg te nemen...
| |
| |
- Conny...
- Rolf?...
- Kijk me 's aan?
Zij keek hem aan, en in zijn half-overmoedigen, half-teederen blik, versmolten al haar gewaarwordingen tot één groot gevoel van liefde.
Tevreden ging hij verder. Hij had haar lief. Zij was het zachtste, aardigste, gemakkelijkste vrouwtje, dat er bestond.
- We gaan naar huis, hoor, is dat goed?
- Hè, ja, zei Constance, met een zucht van verlichting.
Hij lachte.
- Kom dan...
Maar toen zij, na het lange afscheid, eindelijk den terug-tocht aannemen konden, zag Rolf Constance zoo stil en bleek, dat hij niet nalaten kon, te vragen, of zij iets had?
- Ik ben zoo moe, zei ze alleen.
|
|