| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Het groote aanstaande feest der Baekelandts verwekte in de mondaine Haagsche kringen een even enorme sensatie, als het feit hunner nieuwe maatschappij in de handelswereld.
Die nieuwe maatschappij...
Buitenstaanders schudden het hoofd:
- 'n Veel te groote onderneming voor zoo'n klein land als Nederland.
- Waarom? ze noemen zich toch internationaal? waarom kan zoo'n zaak dan z'n hoofdzetel niet in Nederland hebben?
- Ten eerste heeft dat voor 't buitenland geen poids.
- Onzin! onze werven hebben over de heele wereld klank, en onze gloeilampen-fabrieken, en...
- Maar zoo'n maatschappij moet gezeteld zijn op 'n plaats, vanwaar hij de heele wereld beheerscht.
- Enfin, als 't de Baekelandts niet waren, dan zou je nog kunnen twijfelen. Maar die kerels weten wel, wat ze doen; ze zijn rotsvast betrouwbaar.
| |
| |
- O, ja, wat dat betreft. Maar 't beste paard struikelt wel eens.
- Ik heb tenminste onmiddellijk aandeelen genomen, gelukkig was ik er gauw bij, want de tweede dag stonden ze al tien boven pari; je hoort mompelen van 20% dividend.
- Als 't maar geen kunstmatig opgedreven koers is. Handelslui hebben allerlei trucs, om dat te bewerkstelligen.
- Dat weet ik óok wel. Dat doen ze wel eens meer in 't begin, om de boel op gang te krijgen. Is de boel op gang, dan hebben ze zich door die truc toch 'n soliede basis gesticht. Dat gaat dikwijls zoo.
- Ik help 't je hopen.
- Vergeet niet, wat ze hebben gedaan. Ze hebben al de aandeelen opgekocht van de Amsterdamsche Scheepvaartmaatschappij en van de Rotterdamsche Vrachtvaartvennootschap. De Baekelandts hebben op 't oogenblik 't monopolie van goederen-vervoer ter zee in Nederland.
- Dus 'n soort van trust. Ik vertrouw 'n trust alleen, als er méer firma's inzitten dan één. Dan wordt de risico over méér verdeeld.
- De schouders van de Baekelandts zijn sterk genoeg.
- Ik help 't je hopen.
- Tot dusverre is alles, wat de Baekelandts aanvatten, gereusseerd.
- Dat is geen prognostic voor 't vervolg.
- In zekere zin wel!
- Ja, er zijn genoeg menschen, die in hen gelooven. Maar of 't scheepsvervoer tegenwoordig nog loont tegen zooveel lagere prijzen... Door de lagere | |
| |
prijzen komen er niet opeens méér goederen, die vervoerd moeten worden. Dat blijft altijd zoowat 't zelfde.
- Weet je wat, laten we elkaar vandaag over 'n jaar eens nader spreken. Dan zal ik zien, hoe je kijkt, als je je 4½% hypotheken int, en ik m'n 20, - of meer, - percent dividend opstrijk!
- Ja! we zullen zien! Liever 4½% secuur in de hand, dan 20, - of meer! in de lucht!...
Waren er onder het publiek twijfelaars, onder de zakenmenschen waren er velen, die de nieuwe onderneming der Baekelandts met een wantrouwig oog bezagen.
- Waar halen die lui 't kapitaal vandaan?
- Dat hoef je bij de Baekelandts niet te vragen. Die zijn in al hun ondernemingen altijd gelukkig geweest.
- Maar ze lijken nu wel dol geworden. 't Monopolie van de vrachtvaart. 't Klinkt heel mooi... maar is 't ook mooi? Halen ze dáár nog voordeel uit?
- Anders zouden ze 't niet zijn begonnen. De Baekelandts zijn oersoliede reuzekerels... in wat die beginnen, heb ik 'n blind vertrouwen.
- 'n Blind vertrouwen. Wees maar voorzichtig. Ze hebben in de laatste tijd klappen gehad.
- Die krijgt ieder op z'n beurt. Ze hebben nu door 'n machtige coup hun concurrenten uit de weg geruimd. Hoe ze 't 'm gelapt hebben, enfin, dat 's hun zaak. En ze hebben de prijzen zóó laag gesteld, dat iedere industriëel wel van hun maatschappij gebruik zal willen maken.
- Als 't de Baekelandts niet waren... ik verzeker je, dan stelde ik er geen vertrouwen in. Dan | |
| |
hield ik 't voor humbug, boerenbedrog, zwendelarij. Maar... 't zijn de Baekelandts. En die weten wel, wat ze doen.
De aandeelen van de nieuwe maatschappij fluctueerden een tijdlang op de beurs.
In de eerste dagen waren ze snel gestegen. Toen dobberden ze eenigen tijd op en neer, daalden eenige percenten.... stegen dan weer langzaam, en herwonnen hun hoogsten koers. Daarop bleven ze eenigen tijd, en deden toen opeens een smak naar beneden van dertien percent. Toen gingen ze plotseling met een ruk weer omhoog, op het gerucht, dat de Baekelandts ter eere van het welslagen hunner nieuwe onderneming een feest zouden geven, dat alles wat tot dusver bij hen was gezien in de schaduw zou stellen.
Een feest, ter eere van het welslagen der nieuwe maatschappij.
Zelfs de twijfelaars begonnen te gelooven, dat hun achterdocht geen reden had van bestaan.
Zóó krankzinnig was zelfs de meest roekelooze dobbelaar niet, om duizenden en duizenden weg te smijten aan een feest, alleen om de goegemeente zand in de oogen te strooien.
En vooral zouden de Baekelandts zoo iets niet doen.
Die gooiden hun naam niet dom en wild te grabbel. Die zouden het publiek niet op zulk een smakelooze, vulgaire wijze voor den gek houden. Als de Baekelandts iets deden, dan was het echt, en geen vooze, goedkoope schijn.
Het feest was het onderwerp van den dag. Het zou plaats hebben in de groote zaal van het hoofd- | |
| |
gebouw, en de bloemversiering alleen zou vijfduizend gulden kosten.
- En 't souper zeggen ze: honderd gulden per couvert.
- Met of zonder wijn? werd er gespot.
- En hebben jullie ook gehoord, wie er optreden zullen?
- Neen?
- Ten eerste de wereldberoemde viool-virtuose Adila Fachiri. Die treedt, zeggen ze, nooit anders dan voor Royalty op; in Engeland heeft ze gespeeld voor de Koning en de Koningin, en ook op 'n matinée, gegeven door de hertog en de hertogin van York. In Madrid heeft ze gespeeld op 't Escuriaal. Maar nooit op 'n concert, waar geen vorstelijke personen verschenen.
- Hoe komen de Baekelandts dan aan haar?
- Ze hebben 'n impresario volmacht gegeven, de ‘duurste’ nummers van Europa te huren.
- De duurste nummers zijn niet altijd de mooiste.
- Neen, weet je, wie er zich óók zal laten hooren?
- Nu?
- Paul von Wittgenstein.
- Paul von Wittgenstein? Nooit van gehoord!
- Heb je nooit gehoord van Paul von Wittgenstein? Dat is die wereldvermaarde pianist...
- Er zijn zooveel ‘wereldvermaarde pianisten’...
- Ja, maar deze... dat is iets unieks!... iets waarachtig noch nie dagewesenes. Neen, kijk nu maar niet zoo ongeloovig. Je zal 't met me eens zijn, als ik je vertel...
- Ja, wat?
| |
| |
- Dat hij maar één arm heeft.
- Dan is 't dus geen kunstenaar, maar 'n kunstemaker. Dan hoort hij niet onder de serieuse musici, maar onder de cabaretiers!
- Neen, waarachtig niet. Hij heeft in de oorlog z'n rechterarm verloren...
- Z'n rechter nog wel!
- En nu speelt hij z'n heele repertoire met z'n linkerhand!
- Ik vind daar iets akeligs in. Zoo'n exploitatie van 'n ongelukkig mensch.
- Dat ongelukkig mensch verdient geld als water. Ze zeggen, dat hij tienduizend mark per avond vraagt... en krijgt.
- Dan zal hij wel gauw mogen uitscheiden met z'n linkerhandige muziek.
- De roep gaat van 'm, dat hij 'n echt artist is, en dat, als hij z'n arm niet had verloren, hij de grootste pianist van z'n tijd zou zijn.
- Ik vind 't toch zielig...
- Och! jij, net zoo goed als ik, je brandt van nieuwsgierigheid, om dat wereldwonder te hooren.
- Ik wil 'm graag eens hooren, dat zal ik niet ontkennen.
- Ja, de frisson, die je krijgt, als zoo'n man optreedt, verfijnt je geestelijk genoegen.
- Ja, je zou dáárom alleen willen gaan; ik ben tenminste blij, dat ik 'n invitatie heb.
- Och, daar was nog wel kans op. Ze hebben, hoor ik, vijfhonderd gasten genoodigd.
- 't Is, of ze zoovéél mogelijk menschen hun pomp en praal te aanschouwen willen geven!
| |
| |
- Dat is 't misschien ook wel. 't Zijn en blijven zakenmenschen moet je denken.
- Die zijn toch altijd 'n tikje snob.
- Hoe 't zij, hun feesten zijn eenig.
- En heb je ook gehoord, dat de programma's en de menu's elk afzonderlijk zullen worden geteekend door jonge kunstenaars?
- Dat is 'n aardig idee.
- Dan houd je ook nog 'n leuk souvenir.
- O, wat dat betreft... Er zal ook 'n cotillon zijn... weet je 't?
- Ja? Dat vind ik leuk!
- Ja, en omdat 't feest omstreeks Paschen valt, zijn de sieraden voor de dames hangers, in de vorm van kleine paasch-eitjes van chrysopraas of olivien, of sardonyx of agaat... typisch, hè?
- Ja, dát is aardig bedacht.
- En 't souper wordt geleverd door 't Maison Marguéry in Parijs.
- Dat vind ik dwaas. Er zijn hier in den Haag genoeg firma's, die daar ook best toe in staat zouden zijn, en die 't je ook zoo duur willen leveren, als je maar verlangt!
- Ja, maar er zijn dingen, die tóch uit 't buitenland moeten komen. Heb je ooit witte truffels gegeten? Ze zeggen, dat we daarvan 'n salade krijgen.
- Ik moet bekennen, dat ik wel van culinaire nieuwigheden houd. Variatio delectat, de afwisseling bekoort, is de spreuk van ons familie-wapen.
- En hebben jullie ook van de impulsionistische voordrager, die zal komen, gehoord?
- Wat is dát nu weer!
| |
| |
- 't Impulsionisme is 't allernieuwste. 't Is ‘uitgevonden’ door Auguste Dorchain, president van verschillende Académies littéraires, en door Philéas Lebesgue, lid van de Société des Etudes Portuguaises en van 't Institut de Coïmbre, en 't Institut historique de Bahia... en monsieur Gahisto heeft 'n Revue Impulsioniste opgericht.
- En wie krijgen we te hooren: Philéas of Gahisto?
- En wat wil 't Impulsionisme eigenlijk?
- 't Wil de predominantie geven aan de Idee, aan de spontane inspiratie, aan de scheppende impuls, aan de impulsieve eigenschappen van 't temperament.
Ze willen zich tegenoverstellen aan de valsche intellectueelen, de schrijvers zonder vocatie, de oppervlakkige artiesten, voor wie de vorm alleen 't belangrijke is.
Ze willen in Holland óók leden werven voor de te stichten Fédération Impulsioniste Internationale. Gijsberta heeft er zich voorgespannen...
- Die moet altijd wat nieuws hebben...
- Nu, dat vind ik wel leuk, dat ze daar altijd naar zoekt.
- Nu, dit Impulsionisme lijkt me nog niet zoo gek. Maar hebben jullie al gehoord van 't Théâtre Co-op?
- Hemel! wat is dát nu weer!
- Komt dat ook?
- Is 't zoo iets als de Engelsche Co-optimisten?
- Of van de Hollandsche Co-Opera-tie?...
- Wat is 't eigenlijk?
- 't Is 'n poppen-theater. 't Komt uit Zwitserland, en heeft in Duitschland en België veel opgang gemaakt. 't Is in België 't eerst vertoond op de groote internationale handelstentoonstelling te Gent.
| |
| |
- O, dan heeft 't dus iets met co-operatie te maken.
- O, en dan begrijp ik ook, hoe de Baekelandts er aan komen.
- 't Is vreeselijk idioot. Gijsberta heeft me alvast 'n tekstboekje gegeven, dan kon ik er 'n beetje in thuis-raken, zei ze.
- Is dat dan zoo moeilijk, om thuis te raken in 'n poppenspel?
- Willen jullie hooren?
- Ja! graag!
't Eerste nummer is: De co-op droom. Een gebarenspel.
Een armoedig huisgezin heeft een droom.
Als 't gordijn opgaat:
Indruk van ellende. Een moeder en twee kinderen sluimeren. Een koffiekan hangt in het ruim. Een reuzespin daalt neder.
De moeder schrikt, en om zich te wreken, gaat de kinderen slaan.
De vader komt binnen.
De spin vlucht. Er is stilte in huis.
De vader brengt een brood mede, dat dat in een co-op plakbrief is ingepakt.
De vader hangt den plakbrief aan den muur. Het huisgezin staat in bewondering.
Nieuwe insluimering.
De droom: neerkomen van allerlei huishoudelijk gepak.
De zaken vluchten op het oogenblik, dat men er naar grijpt.
Verschijning van een hand, beladen met goud. De vader en de moeder grijpen ernaar. De straf. Einde van den droom.
| |
| |
Het hondenleven wordt hernomen.
De spin verschijnt opnieuw.
En hierbij wordt door de muziek gespeeld:
Zopfenberger-mazurka.
Peer Gynt-Suite: Danse d'Anitra. Danse dans les grottes du roi des montagnes.
Grusz aus Nottwill.
- Hemel! als ik dáár iets van begrijp!
- Wat zegt Gijsberta zèlf ervan?
- Ze zegt, dat 't 'n verduidelijkende illustratie is van...
- 'n Verduidelijkende!
- ...van de voordeelen van de Co-operatie. Co-operatie in 't klein... zooals zij, de Baekelandts de co-operatie in 't groot bedrijven. Er is nog 'n tweede gebarenspel. Willen jullie dat óók hooren?
- Natuurlijk! graag!
- Dat heet:
De tusschenhandel. En wil aantoonen, dat die uit den booze is. Alle tusschenhandel moet verdwijnen. Groote firma's moeten 't heft in handen houden, zoowel voor de levering van petroleum, als voor kruidenierswaren, of groenten, of...
- ...voor 't scheepsgoederen-vervoer.
- Dit theater is dus 'n soort van aanschouwelijke propaganda.
- Zóó heb ik 't tenminste begrepen, ja.
- Die Baekelandts weten toch altijd 't nuttige met 't aangename te vereenigen, hè?
- Ja, 't zijn pientere lui. Zakenmenschen tot in hart en nieren.
| |
| |
- Maar lees nu 't tweede gebarenspel voor.
- Als we er niet eerst over hadden gepraat, zou ik er niets van hebben begrepen, en dat vind ik altijd vervelend.
- Nu. Luister.
De tusschenhandel.
Zwitsersch landschap. Berg, beladen met een gasthuis, beklommen door een reiziger, geschonden door een ringspoorweg, bezongen door een herder, en afgevreten door twee koeien.
- Die berg heeft heel wat te ondergaan!
Vooraan het tooneel een bank met opschrift.
Binnenkomen der huisvrouw, die breit. Zij vermaakt zich met het tooneel: zij melkt de koeien, verklaart haar liefde aan den herder, enzoovoort.
Binnenkomen van den landbouwer. Aantrekking voor elkander. Maar om hen te scheiden nederkomen der vier tusschenpersonen. De opkooper, de halfgroothandelaar, de kruidenierster en de handelsreizigster.
Excentrieke dans der vier verschijningen.
De huisvrouw verschrikt, bezwijmt.
De landbouwer, om haar op te beuren, geeft haar een groensel, dat zij vijf franc wil betalen.
Hij begrijpt zoo een hoogen prijs niet. Eindelijk verstaan zij, dat de tusschenpersonen zich te hunnen koste vetten.
De poppen verdwijnen.
Verbond van landbouwer en huishoudster, gezegend door den engel der Co-operatie.
| |
| |
Als muziek hierbij:
Le ranz des vaches. Echo-jodel. Entlibucher Kuh-reigen. Yes, we have no bananas today. Credo du paysan.
Er werd gelachen en geschertst.
- O, wat 'n taal! En dat moet nu beteekenen, dat 't 'n verklaring geeft. Maar je mag hier wel 'n uitlegging bij hebben, vind ik.
- Ja, dat is nu Hollandsch, maar je zou 't misschien beter begrijpen in 't Engelsch of Fransch.
- Kom, kom, die uitdrukkingen: zij vermaakt zich met het landschap, en zoo, vind ik juist zoo leuk. Gijsberta ook; ze zei:
- Aan die naïeveteit zou ik niets willen veranderen.
- Nu, ik ben benieuwd. Ik popel...
- Ja, die avond zal wel 'n evenement worden...
- Hoe is je toilet?
- Weet je, dat Ans zich laat kleeden door Maison Manadouze?
- Neen, maar als je 'n essentially good style verlangt, ga dan naar Doeuillet. Extremely Parisian, kinderen! Hij is 'n kleeding-artist, en geeft aan elke cliënte 'n persoonlijk cachet.
- Maar ik heb m'n robe van Jeanne Lanvin; die heet Libellule, en is 'n rêve van lila en groen...
- Voor fluweelen costuums moet je wezen bij Green, in de Rue de la Paix!
- Voor auto-kleeding bij Roizot Soeurs.
- Beer levert altijd de modellen voor de grandes dames.
- Neen, maar zeg, als jullie 'n nachtjapon ver- | |
| |
langen, (je weet, dat 't very bad taste is, om nú nog pyjama's te dragen!) ga dan naar Premet.
- Bij Poiret, je weet wel, in de Champs Elysées, heerscht 'n meer dan Oostersche weelde. Maar hij vraagt 'n zeer speciaal type van vrouw. Ik houd niet van hem. Hij kleedt veel Amerikanen, dan weet je 't wel. Hij is beter geschikt voor buitenshuis, dan voor robes d'intérieur.
- Ze spreken tegenwoordig van de ‘éléphantaisie’ van Redfern. Overal plakt hij olifanten op of aan...
- Doucet is 'n first rate tailor; hij is bovendien 'n collecteur van schoone kunsten, verzamelt lakwerk en meubelen...
- Bij Worth vind je 'n klein sanctum met relieken van Keizerin Eugénie!
- Madame Chéruit heeft de echte smaak der Fransche vrouw.
- Maar zeg, weten jullie, waar Cecile Baekelandt zich kleedt?
- Van Gijsberta weet ik 't wel, die verandert elke dag van couturier.
- En Florence kan 't niet schelen, die bestelt ergens maar wat.
- Neen, maar waar kleedt Cecile zich dan?
- Hier in Holland! in den Haag!
- Wat!
- Ja!
- Toch ziet ze er altijd bizonder uit.
- Ja, ze heeft zelf veel smaak.
- Nu, 't zal me benieuwen, hoe ze uitgedost is op haar feest.
- Ja, ik zal er eens goed op letten!...
| |
| |
Cecile had zich ‘uitgedost’ voor haar feest.
Zij stond voor haar kleedspiegel, en bekeek zich met een glimlach om de lippen.
Haar kamenier had zij weg-gestuurd, want werkelijk, deze robe had zij wel alleen kunnen aantrekken.
Het was een los chemise-model van witte duchessesatijn, dat eerst onder de armen begon, en even over de knieën reikte. Het kleedje was geheel bedekt met ragfijne witte Alençon, die iets lager hing dan den zoom, en over de schouders gingen smalle kanten straps.
Zij droeg witzijden kousen, en schoentjes van witte veertjes. En zij dacht:
- Wat zie ik er kluchtig uit. Ik lijk wel 'n kind... Ik wou, dat Gerhard me zóó eens zag. Zal ik hem roepen...
Maar het gordijn van de kleedkamer werd teruggeslagen, en daar was hij al, zooals zóó dikwijls, wanneer zij naar hem verlangde... Lieveling!
- Ben je daar? vroeg zij met haar innigste stem. En juist wou hij een niet minder innig antwoord geven, toen zijn blik viel op haar toilet.
- Kind! ben je nog niet klaar? We moeten allemaal in de zaal zijn, als de gasten komen, dat weet je wel.
- Ik ben klaar!
- En je staat nog in je onderjurk!
- M'n onderjurk! proestte zij. Manlief, dat is m'n robe.
- Je...
- M'n robe, ja!
- Maar dat kan toch niet! zei hij, zeer verlegen. Je ziet er uit...
| |
| |
- Als 'n kind!
- Ja, en nog wel als 'n kind, dat in haar hempje staat.
Cecile schaterde het uit.
- O, schat, wat doe je me lachen... Maar laat ik je nu maar niet langer plagen. 't Is m'n robe, ja. Maar er hooren nog eenige finishing touches bij aangebracht te worden. Wil je me helpen?
Zij ontsloot haar groote juweelenkist.
- Kijk, zei ze, dit ‘hempje’ dient alleen als achtergrond voor m'n saphiren. En nu zal je zien, hoe in 'n ommezien 't heele aspect verandert, en hoe prachtig ik word.
Zij nam de met saphiren bedekte armbanden, en liet ze hem toe-knippen om boven-arm en pols. Zij liet hem kleine saphiren broches vast-spelden op haar schoentjes, bij wijze van gespen. Zij slingerde den langen sautoir om haar middel als ceintuur...
- 'n Goed idee, hè? staat uitstekend, hè?
Zij hing om haar hals, aan een gouden draad den verrukkelijken, fluweelig blauwen solitaire Ceylonsaphir, bevestigde op haar linkerschouder een breede, met saphiren bezette barrette, en legde zich om het hoofd een smallen goud-en-saphiren bandeau.
Nu nam zij haar grooten, witten struisveeren waaier, en ontplooide dien achter haar profiel.
- En hoe ben ik nu? vroeg zij triomfantelijk.
- Prachtig! zei hij gesmoord.
- 't Is mijn idee, om je robe alleen als fond te doen dienen voor je juweelen. Is 't origineel?
- 't Is verrukkelijk. Magnifiek van eenvoud en van weelde tegelijk.
- Ik wist wel, dat 't mooi zou worden, zei Cecile, | |
| |
hoogst voldaan. Maar ik heb er zóólang over gedacht. Volgens de aesthetica komen saphiren 't best uit tegen goudkleur, - geel is de complementaire kleur van blauw, - maar ik heb 't geprobeerd, en 't beviel me heelemaal niet, 't was te bont, te kermisachtig. Dit wit voldeed me direct. 't Is goed, hè?
- 't Is van 'n volmáákte noblesse.
- Ja, niet?... O, eerst had ik alleen 'n ‘hempje’ aan van wit satijn, maar dat was al te simpel. Toen heb ik die beeldige Alençon er overheen bedacht. Maar nu is 't heelemaal naar m'n zin.
- 't Is volmaakt.
Zij zag in den spiegel den donkeren gloed in zijn oogen komen, die daar altijd te smeulen lag, maar telkens oplaaide in een zinderenden brand, waarin het haar zalig was te vergaan...
- Kom... zei ze, om haar kloppende emotie te bedwingen, willen... we... gaan?
Hij trad op haar toe; hij legde zijn beide handen op haar blooten hals. En zijn stem was zwoelgedempt van passie, toen hij zei:
- Ik heb je lief... vrouw, vrouw, ik heb je zoo lief...
- Zoen me, zoen me... antwoordde zij.
In zwijmel zonk haar hoofd achterover, hij steunde het in zijn arm, en in gretigen lust nam hij bezit van haar lippen...
Maar eensklaps kwamen zij beiden weer tot zichzelf.
- Wat doen we... stamelde zij. Wat zijn we dwaas... Kom... we moeten gaan...
- We moeten gaan... herhaalde hij werktuigelijk, we moeten gaan...
| |
| |
Zij gaf hem haar hermelijnen mantel, om dien haar over de schouders te slaan.
- Neen, zei hij, ik ga niet, vóór je me belooft...
- Ja, zei ze... straks; ik beloof je... Ik beloof je alles... m'n man.
Zij keken elkander aan... en het was hun, of hun heele wezen opging, versmolt, verdween in den ander...
En in beider brein, toen zij dicht-gearmd de trappen afdaalden, was maar één gedachte:
- Ik heb je lief... ik heb je lief... lief...
| |
II.
Florence haastte zich over trappen en corridors naar de nursery.
Zij was gekleed voor het feest; den heelen dag, met allerlei, had zij het zóó druk gehad, dat zij nauwelijks 's morgens even in de kinderkamer was geweest.
Toen zat de kleine Nipnapnuiter zoet te spelen met zijn electrische spoor, en zij had hem alleen maar, om hem niet te storen, een zoen gedrukt in zijn dikke, blonde haar.
Nu, vlak bij de deur... wat hoorde zij?
Huilde Nipnapnuiter?
Dat ongewoon geluid gaf haar een schok in haar borst. En zij snelde haastig naar binnen.
De juffrouw hield het kind op haar schoot; rusteloos bewoog hij zijn hoofdje tegen haar schouder, alsof hij vergeefs naar een plekje zocht, waar het rustig kon blijven liggen.
Dadelijk nam zij het kind van de juffrouw over.
| |
| |
- M'n jongetje... Wat scheelt er aan?
Vol schrik betastte zij zijn warme handjes, zijn kloppende slapen...
- Maar hij is ziek! Juffrouw, waarom hebt u me niet gewaarschuwd! Is er al om de dokter getelefoneerd?
- Wel-neen, mevrouw! voor zoo'n beetje hoofdpijn?
- Hij heeft koorts. U telefoneert onmiddellijk, hè?
- Zeer goed, mevrouw, zei de juffrouw, en verwijderde zich, om aan het bevel te gaan voldoen, met de haar eigen statige deftigheid.
De kleine jongen had een zucht van tevredenheid geslaakt, en was stil geworden.
- Lig je zoo goed? lig je zoo lekker, schat?
- Ja...
Hij kuchte.
- Hoest je óók?
Ja, knikte hij, neen, schudde hij, hij wist het eigenlijk niet.
- Olga! kom 's hier.
- Ja, Mama?
- Heeft Gerhard vandaag gehoest?
- Ik geloof 't wel.
- Dikwijls?... en erg?
- Ik weet 't heusch niet, Mama, zei Olga, en keek haar moeder aan met haar heldere, koel-grijze, onverschillige oogen. Toen, kalm, keerde zij terug naar haar eigen bezigheid.
- Kindje, kindje, lieveling... fluisterde Florence, en wiegde den jongen als een baby in haar armen. Ach, word niet ziek... zal je niet? zal je niet?
- Nee... Mammie.
| |
| |
De juffrouw kwam terug.
- De dokter komt vanavond nog, mevrouw.
- O, gelukkig!
- Mevrouw, zei de juffrouw, die, (hoewel zij altijd de goede methode volgde, haar meesters nooit tegen te spreken, hun nooit raad te geven, of hun haar meening op te dringen,) nu toch vond, dat zij wel even iets zeggen mocht: maakt u toch niet zoo van streek om niets.
- Om niets?
- Welja, mevrouw. Janneke heeft verleden week veel erger gehoest. Gerhard is 'n beetje verkouden. Dat redresseert zich vanzelf. Morgen is hij weer beter.
Twijfelend schudde Florence het hoofd. Het was zóó iets ongewoons het vroolijke kind zoo lusteloos te zien... dat een krampachtige angst haar keel scheen dicht te knijpen.
- Mevrouw, zei de juffrouw, laat u hem nou maar verder aan mij over. Ik zal u zeggen wat ik doe: ik leg 'm stil in bed.
- Wil je in bed, Nipnapnuiter? fluisterde Florence, in de hoop op een protest. Maar zwak knikte zijn hoofdje: ja.
Een diepe zucht ontsnapte Florence, toen zij het kind aan de juffrouw overgaf, die het naar de slaapkamer droeg.
- U kunt nu gerust gaan, mevrouw, ik zorg voor hem.
- Gaan?
Florence kreeg als een klap, die haar wakker bonsde. Gaan! naar het feest! terwijl haar kind hierboven ziek lag... gáán?...?
| |
| |
De juffrouw, vóór in de slaapkamer te verdwijnen, keek nog even over haar schouder om:
- U kunt gerust gaan, mevrouw!
Florence haalde diep adem. Een vrees, voor wat haar nú te wachten stond: een onderhoud met Felix, beklemde haar tot stikkens toe. Maar de vrees week, en maakte voor een wanhopige vastbeslotenheid plaats.
Vanavond zou zij zich verdedigen, met al de kracht, die in haar was.
Zij ging naar beneden.
En toen zij de kamer betrad, waar Felix haar wachtte, en haar aanstonds een harden, lakenden blik toewierp, omdat haar komst een minuut later was geweest, dan hij verlangde... werd zij niet opeens weer de lankmoedige, berustende vrouw, die zij altijd wist te zijn.
Felix gooide de courant neer, waarin hij had staan lezen, en zonder haar verder met een woord te verwaardigen, keerde hij zich om naar de schel, om den bediende te bellen voor het brengen van overjas en hoed.
Maar snel trad zij hem in den weg, en riep met een hooge zenuwstem:
- Felix?!
Zijn verbazing was zóó groot, dat die bijna grensde aan schrik. Tegenwoordig was hij er volkomen aan gewend, nooit door haar te worden toegesproken. In zijn eigen huis had hij tenminste rust. Hij kon er zich bewegen, zonder telkens te worden lastig gevallen met kleinigheden, die, in zijn momenteelen gespannen hersentoestand de afmetingen zouden aannemen van zware vergrijpen.
| |
| |
Hij wist het wel! dat hij niet meer dezelfde was als vroeger. Hij wist het... dat hij niet alleen aan den rand van zijn financiëelen ondergang, maar ook aan dien van zijn lichamelijken stond.
Hij wist het, dat hij niet meer dezelfde ijzerharde man was... niets was hij meer, dan een voos, verweerd samenstel, dat ieder oogenblik op instorten stond.
Hij durfde niets meer. Hij kon niets meer. Zijn kracht was gebroken, zijn zenuwen waren op het punt van te springen... zijn financiëele dood zou ook zijn lichamelijke dood beteekenen.
Toch hield hij vol. Nog weigerde de taaie vasthoudendheid van den sterken Baekelandt zich gewonnen te geven. Nog hield hij zich staande... maar de flauwte, die hem op het gruwelijkst moment van zijn leven had overvallen, was hem een dreigende waarschuwing geweest.
Het was, of al de faculteiten zijner zintuigen in verkeerde richting werkten.
Zijn oogen hadden de scherpte van blik verloren. Zij hadden moeite zich op een vast punt gericht te houden. Zijn gehoor kwelde hem met een onduldbare hyperaesthesie. Zijn smaak bezat hij niet meer, zijn voedsel proefde hij niet; hij leefde thans op een teug champagne.
En dikwijls dacht hij in vertwijfeling: hoe lang zal dat gemartel nog duren? hoe lang zal ik nog moeten lijden, totdat de dood mij verlost?
Want deze enkele kracht was hem gebleven: hij wist, dat hij niet vrijwillig een einde aan zijn leven zou maken. Nooit zou hij laf het slagveld verlaten, waarop hij de nederlaag had geleden.
| |
| |
Hij wachtte slechts, in een zenuwvernielende spanning, hij wachtte op den noodlottigen afloop, die eenmaal... zeker zou komen.
Toen de prospectussen voor hun nieuwe onderneming waren gelanceerd, - (baron van Nederweg had niet mede onderteekend, toen hem zijn eisch geweigerd was, en hij geen nadere verklaring van zijn vraag had wenschen te geven, - maar voor hem in de plaats hadden zij de keuze tusschen tientallen anderen, - ) toen de aandeelen op de Beurs werden verhandeld, en aanstonds een groote vlucht namen, had hij een oogenblik gedacht nú eenige rust te krijgen.
Want het was nu gebeurd. De kogel door de kerk. Het helsch-ellendige plan was gegrondvest... hij kon niet meer achteruit, weifelen was verder onmogelijk... hij moest immers rust krijgen nu?
Maar het was niet zoo geweest. Geen oogenblik had hij rust gehad, nog geen seconde.
Want dadelijk waren de booze geruchten rond gaan zoemen, en gonsden hem om het hoofd als bijen, ieder moment tot steken gereed. Steeds moesten zij op hun qui vive zijn, ieder kwaadwillend bericht beantwoorden met een geruststellende verzekering. Geen minuut mocht hun aandacht verslappen... van hun hersenen werden in deze dagen dubbele daadkracht en dubbel werk gevergd. De jaloezie, de zaken-afgunst had onmiddellijk den kop opgestoken, en daarnaast loerde de verschrikkelijke achterdocht, het sluipende, alles ondergravende wantrouwen, dat zelfs de meest soliede zaken aantast, als de worm het harde mahoniehout.
Nóg werd er gezegd:
| |
| |
- Als dit geen onderneming van de firma Baekelandt was, dan...
Maar hoe lang zou het nog duren, dat er aan de onwrikbare betrouwbaarheid der Baekelandts werd geloofd?...
Niemand kon begrijpen, dat dit scheepvaartmonopolie bij mogelijkheid eenige winsten afwerpen kon. De uitgaven moesten immers verre de inkomsten, met de door hen bepaalde vrachtprijzen, overtreffen. Een leek kon dat uitrekenen!
Ja, misschien op den langen duur gaf het winst. Wanneer de nieuwe maatschappij goed ingevoerd zou zijn. Maar konden de Baekelandts het zóó lang uitzingen? Dat was de geweldige vraag, die alle zaken-gemoederen in de hevigste spanning hield.
- De Baekelandts kunnen het!
- Zelfs de Baekelandts kunnen het niet!
Deze twee opinies waren het, die tegen elkander streden, en op de Beurs de fluctuaties der aandeelen veroorzaakten, en die Karel en Gerhard deden uitroepen:
- We moeten het bewijs leveren, dat de Baekelandts het kunnen!
Felix had moe de schouders opgehaald.
- 't Bewijs? hoe wil je dat leveren. Dat bewijs kan dan toch ook niet anders als humbug zijn.
- Nou ja, goed. Wat zou 't. Als 't maar 'n bewijs lijkt. Dat is voldoende.
- En op welke manier zou je dan 't bewijs...
- We moeten, zei Gerhard, en Karel viel hem oogenblikkelijk bij, we moeten het succes van onze nieuwe onderneming vieren.
- Het succes van onze onderneming vieren?...
| |
| |
- Ja. We moeten 'n feest geven, 'n oogverblindend feest.
- Een feest!
Felix' herhaling van dat woord klonk als een harde hoon.
- Ja, zeiden de beiden ijverig. 'n Feest, zooals er in den Haag nog niet is gegeven. 't Moet 't onderwerp van alle gesprekken zijn. De couranten moeten erover schrijven. We moeten kostbare, nieuwe attracties laten optreden. Je weet, hoe de goegemeente is. Die laat zich gemakkelijk bedriegen door klatergoud. We moeten alle lasteraars overtroeven. Niet alleen door krantenberichten en beurstijdingen, maar door 'n daad.
- 'n Enorme daad!
- Moeten we ons nog dieper de kuil voor onze voeten delven, zei Felix dof.
- Kom niet altijd met dergelijke kleingeestige bedenkingen aan, hadden de anderen driftig geantwoord. 't Moet gebeuren.
- Dus 't gebeurt!
En de maatregelen waren genomen, om het ‘succes’ van de nieuwe Baekelandt-onderneming te ‘vieren’.
In koortsachtige haast werd er werk van gemaakt, want Felix, natuurlijk, had toegegeven.
Als in een vortex wemelden de huidige gebeurtenissen om hen heen. Hij kon zich nauwelijks meer rekenschap geven van den dagelijkschen gang van zaken. De eene dag leek in verschrikking volkomen op den anderen. En hij verloor het besef van den tijd.
Hij liet Karel en Gerhard doen, en nam schijnbaar aan alles deel. Innerlijk bleef zijn geest van | |
| |
alles ver. Hij leefde een dubbelslachtig bestaan. In persoon was hij aanwezig, maar zijn geest, zijn geest bleef ver.
Zijn geest verwijlde in een donker, ledig oord, en wachtte daar... op het einde.
En nu vandaag was het de dag van het feest. Een lichamelijk onbehagen had hem bevangen, dat hem afgematter en lusteloozer maakte dan ooit.
Het was feest vandaag.
Het doel was voorloopig bereikt. Heel den Haag, het heele land had den mond vol van deze gebeurtenis. Hun crediet was er hechter door bevestigd dan ooit.
Maar nooit stond hij voor zijn gevoel dichter bij den ondergang.
Hij trachtte zich te dwingen, niet meer te denken, niet meer te voelen. En het was hem ook den heelen morgen gelukt, stil neer te zitten in suffe onbewegelijkheid.
Toen...
Werd hem een telegram gebracht.
Het wekelijksch telegram van zijn informateur, de man, die langs honderd kanalen berichten wist te winnen, die overal speurde en vorschte, en alles het eerste wist. Die hun van onberekenbaar nut was geweest en was, wiens waarschuwingen altijd op tijd, wiens raadgevingen altijd te pas kwamen...
Diens telegram bereikte hem nu een dag vroeger.
Dat beteekende...
Felix durfde het zichzelf niet bekennen.
Maar in zijn brein, in zijn zenuwen, door zijn bloed... kolkte het in waanzinnige herhaling: onheil... onheil.
| |
| |
Met een bruuske beweging had hij het telegram ongeopend in zijn zak gestoken.
En er niets van aan Gerhard en Karel gezegd.
Als een schande verborg hij het telegram, en droeg het dien heelen dag bij zich, als een brandende plek aan zijn borst, die voortdurend vuriger invrat.
Hij was bang.
Voor het eerst van zijn leven was hij... bang.
Hij was laf.
Voor het eerst van zijn leven... was hij laf.
Laf en bang. Zóóver was het met hem gekomen.
Maar hij voelde zijn zedelijke ellende niet. Hij wilde die niet voelen. Hij mocht die niet voelen...
Morgen... vannacht... als dit feest achter den rug zou zijn. Wanneer het zijn werking had gedaan. Als aan honderden gasten, en daardoor weer aan duizenden buitenstaanders, zand in de oogen was gestrooid... Dan zou hij durven. Den toestand onder de oogen zien. En zijn medefirmanten op de hoogte brengen. Dan moest hij durven.
Nu durfde hij niet.
Als een doode, die terugkeert op aarde, waar alles hem onheimelijk-vreemd is geworden, zoo ging hij den avond tegemoet.
Zóó stond hij te wachten op Florence.
En toen zij kwam...
Hij had haar nauwelijks aangekeken, haar alleen een harden, lakenden blik toegeworpen, omdat zij een minuut later was, dan hij had verlangd. Doch toen hij schellen wilde, trad zij hem in den weg, en zei met een hooge zenuwstem, die als een schrille zenuwgil zijn overgevoelige zenuwen verscheurde:
- Felix?!
| |
| |
- Wat? vroeg hij, zijn ontroering in hardheid bedwingend.
- Felix, ik...
Een ondeelbaar oogenblik beving haar weer het ontzag, dat zij altijd voor hem had gehad; toen wierp zij eruit:
- Ik ga niet mee vanavond!
- Wat? herhaalde hij, en hij deed een schrede naar haar toe, zonder het zelf te weten, zóó dreigend, dat zij terug-deinsde. Door die beweging van haar kwam hij weer tot zichzelf.
- Ik blijf thuis, ik moet thuis-blijven, hakkelde zij in zenuwhaast. De kleine Gerhard is ziek.
- Is dat kind ziek?
- Ja, ja, hijgde zij ademloos. Hij is ziek, hij heeft hoofdpijn en koorts... hij hoest...
- Je gaat mee, zei hij, zonder verder naar haar te luisteren. En keerde zich om.
- Felix! kreet zij. Ik ga niet mee. Versta je me? versta je me...
Hij was weer bij haar.
- Zwijg! beval hij, en zijn donker, domineerend gezicht was zóó vlak bij het hare, dat zij verstijfde van angst.
Zijn handen grepen haar polsen:
- Al lag 't kind op sterven... al lag je zèlf op sterven... je gaat mee. Je gaat mee.
Zij probeerde zich los te rukken, maar als ijzeren schroeven groefden zijn vingers zich in haar vleesch, en met een stem, als zij nog nooit van hem had gehoord, met een uitdrukking in zijn oogen, als zij nog nooit van hem had gezien, zei hij:
- Jij zou je willen onttrekken, terwijl ik ga? | |
| |
terwijl ik ga? Al zou ik er je heen moeten slepen... je gáát. Ook jij zal gáán.
- Niet... niet... kreunde zij, maar zij voelde zich machteloos worden in zijn overheersching, zooals zij haar heele huwelijksleven door, gebogen had voor zijn wil. Haar arme ziel worstelde tegen zijn dwang, maar voelde zich al bezwijken...
Zijn vreemde manier van doen, de zware, onheilspellende klank van zijn stem, de glinsterende blik zijner oogen, als van iemand, in staat tot elke gewelddaad, om de vervulling van zijn wil te verkrijgen, joeg haar een vrees aan, als zij nog nooit had gevoeld. Het was een gewaarwording, als verkeerde zij in de macht van een krankzinnige...
Doch zij verzamelde al haar krachten, en kreet:
- Ik wil niet meegaan... m'n kind is ziek!
Het was, of, door haar radelooze ontreddering, zijn menschelijkheid even ontwaakte...
Maar bang onderdrukte hij aanstonds die opwelling. Menschelijkheid beteekende ondergang... Zelfbeheersching was zelfbehoud.
Toch zei hij, wat hij zonder dat innerlijk even-verweeken, niet zou hebben gezegd:
- Wat zegt de juffrouw, die de heele dag bij 't kind is geweest? heeft zij je afgeraden, om te gaan...
- Neen...
- Wat heeft ze gezegd?
Als gehypnotiseerd staarde Florence in de glanzende pupillen zijner oogen. Zij wilde het niet herhalen, wat de juffrouw had gezegd, maar een macht sterker dan de hare ontwrong haar de woorden:
- De juffrouw zegt, dat hij verkouden is, en dat ik... kan gaan.
| |
| |
Maar tegelijk, dat zij sprak, had zij een gevoel, of zij zich innerlijk los-scheurde van haar kind, of zij ontrouw aan hem pleegde, of zij een misdaad beging...
Felix liet haar los. Zijn menschelijkheid voelde zich bevredigd, gerustgesteld. Zijn menschelijkheid, die toch nog scheen te leven onder zijn machinale verharding...
- Schaam je dan, zei hij, voor je overdrijving. Er is geen reden voor deze scène. Laten we gaan.
Zij voelde het pleit te hebben verloren.
- Felix, smeekte zij, armelijk en klein; ik kan niet... laat me blijven. Ik zal je zóó dankbaar zijn, zoo innig, zoo innig... Ik zal van je houden, Felix... Laat me blijven... laat me blijven... Als je me forceert om mee te gaan... dan... dan...
- ...dan zal ik je haten, heeschte zij rauw.
Een oogenblik bleef hij roerloos staan. Haar wanhoop maakte de zijne wakker. Nog één moment, en hij zou zich in een stoel hebben neergeworpen en het uitgeschrééuwd:
- Ook ik wil niet gaan!
Maar hij bezon zich onmiddellijk weer. Wegblijven? in deze verschrikkelijke crisis, nu hun heele toekomst op het spel stond, nu alles ervan afhing, dat de firmanten allen, rustig en onbezorgd, compareerden op het feest?...
Maar haar stem had een vloeiing door zijn ziel gejaagd, alsof daar iets ontdooide, wat in de kou des doods lag verstard. Zijn menschelijkheid, die hij beproefd had òm te brengen, in tal van ijzeren dagen, bewoog zich wéér, zooals zooeven, en voelde méé haar onlijdelijke pijn.
| |
| |
Hij wist:
dat hij haar dwingen moest, mede te gaan. Dat op dezen avond-der-avonden niemand der Baekelandts mocht ontbreken. De ontstentenis van één hunner kon achterdocht opwekken, en veroorzaakte daardoor gevaar. Een gevaar, dat hij niet voor zichzelf, niet voor Florence en de kinderen, en niet voor de anderen mocht riskeeren.
Hij moest haar dwingen mede te gaan.
Maar zijn menschelijkheid voelde méé haar onlijdelijke pijn.
En hij dacht:
Ik wil boeten, voor de smart, die ik haar veroorzaak. Ik moet boeten:
Ik zal... voordat ik de zaal betreed... het telegram hebben gelezen.
Hij trad op haar toe... en eensklaps zag zij hem, zooals hij was: een oud, vervallen man, hoewel in de kracht van zijn leven.
Zij beefde... zij wankelde. Haar krijtende lippen sloten zich... afwerend strekte zij de handen uit...
Maar hij greep haar vast; en op een toon, alsof ook hij zich aan een onverbiddelijk noodlot onderwierp, zei hij:
- We moeten gaan. Er is niets aan te doen, Florence.
Als een willoos slachtoffer liet zij zich door hem mede-voeren, door hem, die niet minder slachtoffer was dan zij.
Zij voelde de noodzaak der onderwerping, en zij weerstreefde niet meer.
Nauwelijks in de auto trok hij het papier uit zijn zak. De rit was maar kort.
| |
| |
Hij moest boeten. Ja. Maar ook de dringende wensch om te weten, om in godsnaam te weten, en een einde te maken aan de foltering van den twijfel, was niet meer te weerstaan.
Hij las... In snelle zekerheid ontcijferde hij, met het gemak der gewendheid, hun bekende code.
En hij las:
Alle spoorwegen hebben hun tarieven voor vrachtvervoer verlaagd.
Het telegram verkneep hij in zijn krampachtige vuist.
De genadeslag...
Alle spoorwegen... hebben... hun... tarieven... voor... vrachtvervoer... verlaagd.
Dat beteekende... een doodende concurrentie voor hun niet-levensvatbare maatschappij.
Dat beteekende...
...een over-den-kop-gaan van hun nieuwe onderneming.
Dat beteekende...
...een eerloos failliet.
Dat beteekende...
...het weldra voor de wereld bekend staan als dief.
Hier in zijn hand hield hij het vonnis. De ten uitvoerlegging der executie was nu nog maar een kwestie van dagen.
Maar gevonnisd waren zij! Allen.
En hier zat hij... en reed naar de zaal, om het succes van hun onderneming te vieren.
Florence zat doodstil gedoken in haar hoek, en | |
| |
jammerde niet, en klaagde niet, maar in haar hunkerde het heimwee, en schreide de smart.
Mijn jongetje, dacht zij, mijn schat, mijn kind... O, waarom had ik vanmorgen geen tijd. Voelde je je toen al niet prettig, toen je zoo zoet, zoo onnatuurlijk zoet, met je spoor zat te spelen... O, kind... o, kind... dat ik van je weg ben gescheurd, - maar 't moet, ik weet, dat 't moet. - 't Is het noodlot, kind.
Kleine Nipnapnuiter. Ach, ben je al lang ziek, misschien? Had je je ziekte al onder de leden, toen je zoo lief met je hoofdje aan m'n schouder lag, en ik je verwonderd vragen moest:
Hoe kom je zoo zoet, Nipnapnuiter... Kleine Poppetuiter...?
Kind... kind... Ik heb je lief. Je bent m'n ziel, je bent m'n leven. Kind...
Maar je bent zoo sterk en gezond. Je belóóft me, hè? dat je gauw weer beter zal zijn?...
De geestelijke inspanning was te veel voor haar geweest.
Zij verviel als in een wakenden half-slaap, en in een reeks van snelle beelden gingen de gebeurtenissen der laatste dagen aan haar geest voorbij...
Zij zag Joost zich beijveren den hond voor het kind na te maken...
Zij zag de blijdschap uit de oogen van den kleinen jongen glanzen... en intens voelde zij die vreugde mee.
En toen het dejeuner daarna, de verrukkelijke ongedwongen maaltijd, voor haarzelve, in haar conventioneel bestaan, een bizonder genoegen, een heerlijk pleizier...
Zij herinnerde zich zóó levendig, dat het verleden als | |
| |
het ware het tegenwoordige werd, hoe zij op dien avond van het diner bij de familie Berckendam, het kind in den hoek had gevonden, en hoe zij hem had verlost. En hoe hij had rond-gejuicht in zijn herwonnen vrijheid, en hoe hij haar had gezoend, op haar wangen, in haar hals...
En hoe zij, toen zij op de gang was, hem had hooren zingen in luidkeels-jubelend gegalm:
Nipnapnuiter is zoo goed!...
Nipnapnuiter is zoo zoet!...
En hoe zij toen, in verrukking de armen in de lucht had geslagen, en gedacht:
God, kind, wat hou ik van je! Wat maak je me gelukkig...
Nu reed zij naar dat diner...
Ach, neen...
Vandaag was het wel heel anders gegaan. Zij had willen thuis-blijven bij hem, maar het was haar niet veroorloofd. Zij had gevoeld, niet te mogen... en zij had zich onderworpen aan de macht van het dwingende Lot.
Maar dit was de werkelijkheid toch niet?
Dat zij reed naar een feest, terwijl haar kind, haar kind...
Dit was een droom. Een bange, booze droom... maar niet de werkelijkheid.
Een bange... booze droom...
| |
| |
Het telegram had Felix opgevouwen, en opnieuw weg-geborgen aan zijn borst.
Daar brandde nu opnieuw het geheim.
Dat geheim zou blijven, tot na den afloop van het feest.
Het feest...
Een bange, booze droom leek het hem. De werkelijkheid kon het niet zijn...
Een bange... booze droom...
Zij waren in de file gekomen. En reden, met telkens een schokje, een kleinen afstand voort.
Aan weerskanten van den weg stonden toeschouwers geschaard, die gretig de kristal-ruiten der auto's binnen-tuurden.
De groote auto-lantaarns wierpen witte bliksemlichten, wisselende schijnsels over het wachtend publiek.
- We zijn laat, dacht Felix. Er is veel volk bijeen-gestroomd, om de voltrekking van het vonnis bij te wonen...
Hij richtte zich rechter op. Hoe zonderling. Tusschen die krankzinnige gedachten, als reden zij ter guillotine, - werkten zijn hersenen helderder, dan zij in lang hadden gedaan. Ook voelde hij zich krachtiger, om de spiedende oogen zijner gasten te trotseeren, dan in langen tijd.
Het was de laatste maal. Dat wist hij nu.
En voor deze laatste maal bezat hij nog voldoende kracht. Dat werd hij met trots gewaar.
Toch was dit een droom. Niets dan een bange droom...
Maar in den hellen gloed van het feestelijk verlichte gebouw, stond de auto stil.
| |
| |
Een lakei opende het portier.
En stram en welberaden stapte Felix uit, en, wat hij in den laatsten tijd nooit meer had gedaan: hij stak zijn hand naar haar toe om Florence met uitstijgen te helpen.
Zij legde haar hand in de zijne. En duidelijk voelde zij het: Zij beiden waren slachtoffers... van een bangen, een boozen droom...
In de antichambre... werden zij tegemoet geijld, door de oranje-en-zilveren gestalte van Gijsberta, die riep:
- Wat zijn jullie laat! Enfin, - nu kan het feest beginnen!
En het stralend gelaat van Cecile lachte hun toe:
- O, wat ben ik blij, dat jullie er zijn. Nu kan het feest beginnen...
Een zwoel gewemel van vele menschen dooreen. Kleuren... en licht... en muziek...
De droom... de bange, booze droom... werd... werkelijkheid.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
|
|