| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
De wedrennen met hazewinden waren de sportsensatie van het seizoen.
Gijsberta was op het idee gekomen, toen zij hoorde, hoe in Engeland de ‘grey hound races’ furore maakten. Een nieuwe sport, een nieuw soort speelgoed voor de Engelsche aristocratie... Het denkbeeld leek haar alleraardigst, en licht uitvoerbaar; zij was met dit plan bij Cecile gekomen, die er met enthousiasme op was ingegaan, en ook Florence had er gul haar instemming mee betuigd.
In hun kring waren weldra vele deelnemers gewonnen; geen wonder, want het idee was nieuw, en de uitvoering ervan niet al te kostbaar; je hield er gemakkelijker een windhond dan een renpaard op na, - en in minder dan geen tijd was er een: Greyhound-racing Club opgericht onder de leden van adel en geld-aristocratie.
Een nieuwe society-sensatie, om de gemoederen bezig te houden; vele vrouwen schaften zich een echten Engelschen hazewindhond aan, liefst natuurlijk een, die geregistreerd stond in het stamboek | |
| |
van de National Coursing Club. Voor honden met een goede pedigree werden groote sommen besteed, tot zesduizend gulden toe; maar anderen stelden zich tevreden met een hazewind van bijvoorbeeld een paar honderd gulden, die, wie weet? misschien de grondlegger was van een beroemde pedigree...
Aanstonds verrezen er, onder leiding van een expert, kennels uit den grond, waar de honden verzorgd en getraind konden worden; het pension der dieren was niet goedkoop, maar ze werden voortreffelijk behandeld, zóódanig afgericht, dat ze hun naam van ‘wind’ hond alle eer aandeden, en met hygiënisch inzicht gevoed, zoodat er geen onsje vleesch te veel op hun slanke lijven kwam, maar hun spieren zich hardden tot dunne kabels van onbreekbaar, flexibel staal.
Op het terrein van Houtrust zouden de eerste Haagsche ‘hazewind-rennen’ worden verloopen. Dit nieuwtje was in alle salons de topic of the day. Een aangename opwinding beheerschte vooral de dames; ten eerste had deze sport iets gedistingeerds; ten tweede was zij ‘spectacular’, zooals Gijsberta zeide, die soms affecteerde, geen Hollandsch aequivalent te kunnen vinden, voor een woord, dat in het Engelsch in haar was opgeschoten; ten derde stonden deze races een prettig onderling wedden toe, - o, heel bescheiden, alleen maar voor de aardigheid!... maar al deze dingen vulden de ledige geesten weer voor een tijd, en gaven bezigheid aan vele ledige uren.
Was het niet interessant om te kunnen vertellen:
- Ik heb 'n ongelooflijk-prachtig exemplaar gekocht. Hij stamt uit Wales en draagt 'n Welsche | |
| |
naam. Hij heet, en het visite-kaartje van den hond werd gepresenteerd:
Fy-nghwas-i.
- Wat? wat is dat?
- Hoe spreek je dat uit?
- Je spreekt 't uit: Fenoasi, en 't beteekent: vriend.
Het leek sommigen, of een dergelijke naam ook een waarborg was voor de degelijkheid van den hond. En zij, die een ‘nieuwen’ hazewind kochten, welke nog geen naam, alleen maar een nummer droeg, zochten hun vocabularium na, en vonden ‘trouvailles’, als: Light-winged spirit, Le môme l'Affreux, Syren of the ditch, Georg, der Mandril, Pot-au-feu-, Goblin, Kikimora, Violette idéale, Le fantôme de laine, La chère Cochinchine, Flora Carnivora, Green in the Face, Hop o'my thumb, Le roi des sept planètes, Rattenfanger von Hameln, La belle dame sans merci, Asschepoester, L'oiseau fumé, Obscurissimus vir, Die rote Rose Leidenschaft, Le scarabée géant... enzoovoort, enzoovoort, enzoovoort welke namen men elkaar hevig benijdde.
Gijsberta had haar hond gedoopt: Le loup sauvage, aux yeux farouches, - zelfs hoorde er óok nog bij: un démon s'est incarné en lui. Dit was haar favoriet; voorts had zij nog een Indische muis en The daughter of Balthasar the Egyptian. Cecile had zich een paar hazewinden aangeschaft, die reeds: Nijinski en La neige qui brûle heetten, en Florence deed haar kleinen Gerhard een prachtbeest cadeau, dat al den naam droeg van Aile de flamme, maar die door het jongetje zelf, en weldra door alle anderen | |
| |
‘Vlam’ werd genoemd; een spierige, smal-schouderige, ros-roode hazewind, die over het veld rende, als werkelijk door vlammende vleugels gedragen.
Florence vond het verrukkelijk, een nieuwe, gezonde ontspanning voor Nipnapnuiter te hebben gevonden. Bijna dagelijks reed zij met hem naar het oefen-terrein; zij woonden het voederen der honden bij, zij inspecteerden de kennels met de warme, droge hokken en het versche stroo; zij genoot van de wilde kreten van het kind, als hij een voet hoog sprong in de lucht, omdat Vlam bij een oefen-wedstrijd, alweer had gewonnen!! en zij vermaakte er zich mee, het kind te zien opgenomen in een kluwen dooreen-wemelende hondelijven; nooit werd hij bang, hij lachte alleen maar, als een woeste sprong hem onverhoeds omtuimelen deed, en riep al juichend, wanneer Vlam zich op zijn achterpooten verhief:
- Moeder! moeder! hij is grooter dan jij!
De Greyhound Racing Club telde dadelijk zóóvele leden, dat aan het uitschrijven van rennen kon worden gedacht, waarvoor mooie prijzen beschikbaar werden gesteld, medailles en zilveren bekers. Joost van Meydervoort was een allerijverigst comitélid; hij hield van sport, en was bovendien onvermoeid in het opknappen van allerlei werkjes, waarvoor de anderen geen lust of tijd over hadden; hij had een vriendelijke, behulpzame natuur, en als hij iets beloofde, kon men altijd op hem rekenen.
De eerste races waren bepaald op Zaterdag den 30en April. De entrée-prijzen zouden niet hooger zijn dan voor een bioscoop-voorstelling, maar men twijfelde tóch niet aan een grooten toeloop, gezien de nieuwheid van het geval.
| |
| |
De rennen over de vlakke baan zouden, ter vermijding van eentonigheid, worden afgewisseld door hurdle races, en Gijsberta rekende vooral op de vlugheid en het uithoudingsvermogen van haar Daughter of Balthasar enz., die haar gegarandeerd was als een ‘horden-springer’ bij uitnemendheid.
De spanning bij den kleinen Nipnapnuiter was tot het kookpunt gestegen. Dagelijks reed Florence met hem naar het oefeningsterrein; omdat zij meende het te moeten doen, had zij in het begin ook eens haar dochtertje Olga uitgenoodigd. Maar het kind had koel-hautain gezegd:
- Dank u, moeder, ik houd niet van onaffe dingen.
(Het verwonderde Florence wel eens, dat Olga, ondanks haar jeugd, altijd zoo precies-bewust wist uit te drukken, wat zij bedoelde. Maar het was waar: ook Felix drukte zich altijd zoo mathematisch uit...)
En Janneke vond zij nog te klein, om hem mee te nemen.
Dikwijls ontmoetten zij op het terrein Joost van Meydervoort. Dan was de blijheid van het kind volmaakt. Oom Joost liet de honden springen, tot zij bijna kopje buitelden door de overmatige hoogte; en één hond wekte het meest zijn bewondering; de eigen hond van oom Joost, dien deze, om aan de algemeene ‘rage’ mee te doen, had gedoopt: La jeune fille aux joues de jasmin, maar die in de wandeling bij trainers, verzorgers, Nipnapnuiter en hemzelf heette: Jasmijn.
Dit pronkstuk richtte oom Joost af als hoogspringer, en op het stellage lag de lat nu al 1 meter 50 hoog!
| |
| |
In de rustieke tent, op een houten stoel, zat Florence dan, en aanschouwde het woelig gedoe. Haar oogen genoten van de lenige gratie der hondenlijven, die soupel door elkander golfden, met slangachtige bewegingen; de breede, driekante ooren flapperden op en neer; uit den langen, spitsen bek slingerde de roode, smalle tong, de oogen staarden star naar het te bereiken doel, de rug kromde zich tot een hoepel, de lange, dunne pooten verzamelden zich tot een snel kluwen op den grond, en schoten weer uit elkaar... en tegen den achtergrond van het groene veld silhouetteerden zich de staalblauwe, grijze, rosroode, geelgrauwe figuren als een ijlend visioen van vlugheid en vaart.
De kleine jongen had ‘the time of his life’, begreep Florence. (In hun kring was het de gewoonte veel Engelsche uitdrukkingen te gebruiken, en onwillekeurig deed ook zij daaraan mee.) Maar ook zij had ‘the time of her life’, en nooit geloofde zij, zou zij nog ooit gelukkiger kunnen zijn, dan nu, in deze vrijheid, in deze frissche atmosfeer, aanziend de blijheid van haar kind...
| |
II.
- Wat? zei Cecile, de races zijn bepaald op 30 April?!
- Op Zaterdag 30 April? herhaalde Gerhard ontzet.
Het was de dag, dien zij voor hun uitstapje hadden vastgesteld.
- Dat kan niet! dat wil ik niet! verklaarde Cecile onstuimig.
| |
| |
- Kunnen we niet wegblijven?
- Dat is niet mogelijk! De Baekelandt's zijn in zekeren zin the founders of the feast; welke reden zouden we kunnen opgeven, om...
- Kunnen we dan niet na afloop... opperde haar man.
- Neen! dat wordt veel te laat. Ik wil geen minuut van deze dagen verliezen, geen seconde!
- Ik ook niet. Dat zou 'n roof wezen, aan ons geluk gepleegd. Ik zal nog eens met 't Comité gaan spreken.
Maar dat behoefde niet. Onverwacht kwam er uitkomst. Houtrust moest beschikbaar wezen voor een demonstratie ter eere van de uit Java overgekomen Indische militairen, die korter in Holland bleven, dan oorspronkelijk was gedacht. Dus werden de beide Zaterdagen ómgezet, en Gerhard en Cecile konden hun plan volvoeren.
Zij reden langs rustige buitenlanen; de hoofdwegen vermeden zij. Cecile had zorgvuldig een toeristen-kaart bestudeerd, en met kalme zekerheid bestuurde zij den kleinen, comfortabelen wagen, die gebouwd was volgens haar aanwijzingen. Met haar figuur was nauwkeurig rekening gehouden, wanneer zij in den stuurstoel zat, kon zij alle hefboomen en pedalen gemakkelijk bereiken, de bank was op de hoogte gesteld, die zij prefereerde; klokje, kilometerteller, op alles had zij bedaard het oog.
In hun autopelzen van zwarte wolf zaten zij gezellig naast elkaar, onder het zwartleeren met kemelhaar gevoerde auto-apron. Cecile's handen | |
| |
lagen om het stuurwiel, en nu en dan drukte zij op den, in het midden daarvan bevestigden claxon. Zwijgend sloeg Gerhard haar gade; het was warm in zijn borst van een smeulend verlangen... want de zaken lagen voor enkele dagen achter hem, en hij mocht zich voor een korte poos overgeven aan zijn eigen, intieme geluk.
Nu hij zoo opeens ontvoerd was aan alle ellendige zakenherrie, die hem nooit zoozeer als den laatsten tijd had geoppresseerd, voelde hij pas, hoe moe hij was. De onhebbelijke tegenstand van Felix had zijn zenuwen een knauw gegeven, en wat afleiding kon hij best gebruiken. Toch had hij slechts met moeite zich een paar dagen kunnen los-maken, en daarom had hij dit tochtje ook niet kunnen uitstellen.
De nieuwe regeling der zaken moest met kracht worden aangevat. De financiëele wereld moest en zou verstomd staan door den nieuwen coup der Baekelandts, maar deze moest daarom zorgvuldig worden voorbereid.
Gerhard had zich, gedurende den strijd met Felix als in een gloeienden krater gevoeld. Wanneer Felix bleef weigeren, dan was een catastrophe onvermijdelijk. En dan...?
Hij keek naar het mooie gezicht aan zijn zijde, en hij sidderde bij de gedachte, dat hij haar op een dag moest komen vertellen, dat zij aan den rand stonden van den ondergang. Neen! en zijn borst zwol hoog onder een diepe inademing, goddank, het gevaar was afgewend. In den eersten tijd zouden zij volop de beschikking hebben over baar kapitaal. Weliswaar niet hun eigen, maar wat zou 't? In | |
| |
elke handelszaak wordt er met de millioenen gegoocheld, het geld maakt een voortdurenden rondedans, in jouw zak, in zijn zak, in de mijne... en die onophoudelijke fluctuatie, dat op elkander volgen van eb en vloed, maakte de belangrijkheid van het handelsleven uit.
Hij voelde nu opnieuw de kracht in zich, om de wereld te veroveren. Slaagde hun nieuwe onderneming, dan werden zij niet alleen de koningen der Hollandsche geldmarkt, maar zou zelfs het buitenland rekening met hen hebben te houden. En zij slaagden. Dat was zoo zeker als tweemaal twee vier. Wanneer zij maar de beschikking hadden over onbeperkt kapitaal, - en dat hadden zij nu.
Hij voelde zich vrij, hij voelde zich sterk, hij voelde zich gelukkig.
Hij leunde wat dichter naar haar toe, en nam haar linkerhand van het wiel, en trok den met pels gevoerden, zwaren leeren handschoen uit. Glimlachend liet zij hem begaan, stuurde met haar eene hand, en minderde vaart. Zij keek hem niet aan, zij bleef haar oogen op den weg vóór zich gericht houden, maar een kleine huivering van welbehagen ging door haar schouders, toen hij haar koele hand tegen zijn warme lippen drukte, en toen tegen zijn wang.
- Grappig, zei ze, tegen je mond leken m'n vingers koud; nu, tegen je wang, zijn ze warm...
Zijn arm gleed om haar middel, hij drukte haar tegen zich aan, in een plotseling élan.
- Pas op! riep zij; de kleine auto maakte een slingerbocht, maar op hetzelfde oogenblik had zij den wagen al tot staan gebracht, terzijde van den weg.
| |
| |
- Keurig! prees hij, jij verstaat de kunst. Wie, die schrikt, had je dat nagedaan?
- 't Is bovendien tijd voor 'n kleine pauze. Willen we theedrinken? vroeg zij.
- Ja, graag!
Bedrijvig haalde hij de mand tevoorschijn, en zocht langs den berm een geschikt plekje om te zitten.
- 't Is nog wel frisch, maar we zitten hier in de luwte, en de wagen beschut ons tegen de Westenwind. Kom je? durf je?
- Natuurlijk!
Vroolijk verliet zij de auto, en voegde zich bij hem, die de ijsbeerhuid uit het dichte gedeelte van den wagen had gehaald, en op een beschut plekje uitgespreid. De boomen waren nog kaal, maar een bruingroen waas bedekte hun takken, en de struiken waren frisch-groen uitgeloopen, en de ribes begon al te bloeien.
- Nu zijn we net schoolkinderen met vacantie...
Welbehagelijk rekte hij de armen uit. De stilte en de eenzaamheid deden hem onnoemelijk veel goed.
- Far from the madding crowd, alleen in 't eenzaam woud, dat is, waar ik van houd!
- Alleen? vroeg zij schalks.
- Ja, alleen! Jij bent geen ander dan ikzelf, wij zijn één!
Hier moest natuurlijk een omhelzing op volgen en die volgde dan ook. Hij drukte zijn warme lippen overal op haar koele gezicht, tot het rozerood begon te gloeien; hij kuste haar met proevende zoenen, totdat zij hem lachend toevoegde:
- Gourmet!
| |
| |
- Dat bèn ik, gaf hij toe, èn gourmand.
En hij bleef haar kussen, totdat het naderend geratel van een boerenkar voorloopig een eind maakte aan zijn extase.
- Hè! zei hij, en haalde diep adem, dat doet je goed. Ik voelde me als 'n versmachtende, die zich laaft in 'n oase!
Zij moest hartelijk lachen om dien ‘versmachtende’, die zich heusch niet te beklagen had; maar zijzelve genoot niet minder dan hij van zijn opgewonden verliefdheid.
De op zijn kar voorbij-bolderende boer tikte aan zijn bolle pet, en mompelde een onduidelijk:
- G'ndag saam!
- Ook goeie middag! riep Gerhard vroolijk terug.
- En nu aan ons goûter! Ik heb 't precieus uitgezocht, zei Cecile, en opende de mand.
Zij haalde een sandwich-doos te voorschijn, en nog andere aluminium-doozen met lekkernijen.
- Kijk eens! sandwiches met tong, en pâté, en met ansjovis of galantine. Garnalenbroodjes. Gaufres au fromage... petits fours... en... zij opende een kartonnen doosje, waarin, in watten verpakt, prachtige framboos-moerbeien lagen. En waar zijn nu... o, hier zijn de kievitseieren!
In de thermos-flesch was de thee warm gebleven:
- We hadden champagne moeten hebben, zei Gerhard, 't spijt me, dat ik daar niet aan heb gedacht.
- Neen! bij champagne kan je niet zooveel eten als ik van plan ben te doen. Bij thee gaat dat best. Hier, proef eens!
Zij reikte hem haar sandwich, waaruit haar mond | |
| |
een ronde opening had gebeten, en hij hapte toe, en zij lachten als uitgelaten kinderen.
Voorzichtig pelde hij haar kievitseieren, tot door het blauw-glazige wit de roomzachte oranje dooier heen-schemerde, en zij at, met een eetlust, die hem verraste en amuseerde.
- Nog nooit heb ik zoo'n honger gehad! Maar wat zeg je toch van deze moerbeien, heb je ze ooit zoo gezien om deze tijd van 't jaar? en verliefd bekeek zij de langwerpige vruchten, rood als rijpe frambozen.
Toen zij weer in de auto zaten, stak zij even haar hand door zijn arm, en drukte dien innig tegen zich aan.
- Deze huwelijksreis, schat, is de prettigste, die we nog ooit hebben gemaakt!
- Dat is zoo, gaf hij dadelijk toe, ik kan me niet herinneren, me ooit zóó volmaakt gelukkig te hebben gevoeld!
Volmaakt gelukkig bleven zij het geheele verdere deel van den rit. Volmaakt gelukkig waren zij, toen zij, aangekomen in Nijmegen, daar afstapten aan het eerste het beste hôtel, zich wat verfrischten op hun kamer, en afdaalden als een eensgezind huwelijkspaar naar de eetzaal.
Zij hadden plaats genomen aan de table d'hôte:
- Weet je wel, dat ik nog nooit aan 'n table d'hôte heb gegeten?
- Nee, 't is waar: als we reisden, zaten we altijd aan 'n afzonderlijk tafeltje.
- En zoo was 't óok vóór mijn trouwen, als we op reis waren met m'n ouders... die sensatie wil ik toch óok wel eens ondergaan...
| |
| |
- Ik heb alwéér honger, betuigde hij, en liet met een gretig gebaar, waarom zij lachen moest, zijn lepel weg-glijden in de groene, geurige kervelsoep.
- Ik vind ook, dat alles even heerlijk smaakt, antwoordde zij, en at smakelijk van de gefileerde tong en de ossehaas en versmaadde zelfs niet het rustiek dessert van maizena-pudding met vanillesaus en boudoir-biscuits, en sinaasappelen.
- Wat gaan we nu vanavond doen? vroeg zij, toen zij in de hall zaten met koffie en sigaretten.
- ?... Thuis-blijven natuurlijk.
- O, neen, dat kan niet, boy! dat is te gek voor menschen op de huwelijksreis! De kellners kijken me tóch al zoo aan!
- Dat is verbeelding van je. Ze doen dat, omdat je er zoo ‘buitenissig’ uitziet, ondanks je eenvoudig costuum...
- Dat wéét ik wel, schaterde zij. Maar láát me toch de illusie, dat ze me voor'n huwelijksreizigster aanzien!
En zij lachten onbezorgd om de grappen, die zijzelf debiteerden, of om zich heen hoorden verkondigen, zooals zij zich aan tafel hadden geamuseerd met het antwoord van een der kellners:
- Ce sont des haricots verts? had een Franschman gevraagd, wijzende op een schotel groenten, die hem werd aangeboden.
- Nee, meneer... snijboontjes!...
- Ik weet wat! we gaan naar de bioscoop! juichte Cecile.
Zij gingen naar de bioscoop. Zij zaten daar in een klein zijlogetje voor twee personen, en begrepen den samenhang niet der films, omdat zij, wat moe, door het vele uren in de buitenlucht zijn, loom en | |
| |
verliefd in het beschuttende donker tegen elkaar lagen aangevlijd, en een weldadige slaperigheid over zich voelden komen, waaraan zij toegaven in een heerlijke luiheid.
- Straks had ik slaap, zei hij, toen zij, thuisgekomen, op hun kamer waren. En nu ben ik zoo helder, óverhelder.
- Ik ook, zei ze, en kwam naar hem toe, en legde haar hoofd tegen zijn schouder. Maar is dat niet heerlijk? Nu kunnen we, van moment tot moment bewust van ons geluk genieten!
Hij klemde haar met een plotselingen ruk aan zijn borst.
- God, wat houd ik van je, fluisterde hij, en zijn adem ging snel.
- En ik... ik heb je lief! zei ze dwepend, en keek vol liefde tot hem op. Jij bent alles voor me, alles, alles, - versta je dat? O, ik heb je zoo lief...
Zij voelde zich werkelijk, alsof haar liefde iets verrukkend-nieuws voor haar was, alsof zijn liefdewoorden, háár liefdewoorden al niet honderdmaal tusschen hen waren gewisseld. Haar uitingen, en de sensatie, die er de aanleiding toe was, waren haar, verbeeldde zij zich, tot nu toe onbekend... en haar heele wezen werd doortrokken van een ontroerende, sterke emotie. Haar slapen klopten, haar wangen gloeiden, en haar oogen straalden hem tegen, en verlangden, lokten, beloofden...
En hij... nooit had hij zijn liefde krachtiger, dieper gevoeld. Hij aanbad haar, de vrouw, de mooiste van allen, de liefste van allen, en die van hem hield, van hem hield...
Hij, die anders nooit zulke dingen deed, hij, de | |
| |
zelfbewuste, de met zichzelf ingenomene, hij stortte zich nu, in de vervoering van het oogenblik voor haar op de knieën, drukte zijn gezicht tegen haar aan, en stamelde:
- Ik aanbid je... beschik over mij: ik ben je slaaf... Maar zij lachte, een lach van trots en triomf, en hief hem op:
- Zóó niet, zóó niet! Ik zie je zoo hoog boven mij, je bent groot, je bent sterk, jij bent de volmaakte mensch! en ik wil me aan je toewijden, ik wil me overgeven aan je macht, omdat je hoog bent en groot!
In hun liefde-extase vonden zij woorden, als zij nog nooit tegen elkander hadden gebruikt; zij verheerlijkten elkaar, vergoodden elkaar... en zij voelden hun geluk grooter, dieper, volmaakter, dan het nog ooit was geweest...
Den geheelen volgenden dag bleven zij in deze verhoogde stemming. Zij liepen als op wolken, de gewone aardschheid bestond niet voor hen; het was hun, of zij een andere taal dan de gewone spraken, of zij als vreemde wezens leefden in een andere wereld, waar alles verrukking was...
In den avond van dien dag, toen de vermoeidheid van hun geest hen vanzelf terug-bracht tot de normale werkelijkheid, en zij zich weer bewuster werden van hun toestand en omstandigheden, voelden zij behoefte hun gevoel te verklaren en te analyseeren en het voor hun diepste ziele-inzicht te rechtvaardigen.
- Weet je, zei hij. Jij bent zoo precies de vrouw, die bij mij past. Ik spreek nu niet over je schoonheid, - die is aantrekkelijk voor alle mannen. Maar | |
| |
je geest, je temperament, je eigenlijke Zijn, heb ik bovenmatig, grondeloos, grenzeloos lief. Jij verschilt niet essentiëel van mijzelf; jij hebt een ruime opvatting; zooals jij de dingen ziet, zie ik ze ook; je bent geestelijk vrij, je staat boven de conventie, en tegelijk ben je, door de stiptheid van je karakter, ingetogen, en precies, zooals een vrouw, die zichzelf en haar man respecteert, behoort te wezen.
Zij streelde zijn hand, die zich door haar arm had gestoken.
- Ik heb me ook wel eens gevraagd, zei ze, wanneer ik alleen was, en tijd had, om over allerlei te denken, waarom ik zooveel van je houd? En ook ik weet waarom. Ja, je bent knap en lievenswaardig, - maar... zei ze, en keek hem lachend aan: dat is aantrekkelijk voor alle vrouwen. Dát is de reden van mijn verliefdheid op jou. Maar de oorzaak van m'n liefde ligt dieper.
Weet je, zei ze en haar stem kreeg een oneindigteederen klank, je bent 'n man uit één stuk, je bent rechtschapen en loyaal, je bent vlekkeloos eerlijk, en daarom bewonder ik je, daarom acht ik je hoog, daarom heb ik je lief.
Eerst glimlachte hij onwillekeurig, van bevredigde ijdelheid; toen wilde hij er schertsend op ingaan, en bedanken voor het compliment, en betoogen, dat hij ook inderdaad een vlekkeloos eerlijk echtgenoot was, maar zij ging al voort, en hij moest bemerken, dat zij nog iets méér bedoelde, dan de beperkte rechtschapenheid, loyaliteit en eerlijkheid tusschen echtgenooten-alleen.
- Zakenmenschen, vervolgde zij, zijn 'n slag menschen, die, nu ja... gewoonlijk niet staan in de | |
| |
beste reuk. Ze zijn waaghalzerig, onscrupuleus, met de eerlijkheid gooien ze 't dikwijls op 'n accoordje, enfin, laat ik 't je ronduit zeggen: van 't eerste oogenblik, dat ik je leerde kennen, trok je persoonlijkheid me aan, maar dat je 'n handelsman was, vond ik 'n drawback. Ik heb nu eenmaal iets tegen menschen, die schipperen en draaien, en ‘konkelen’, en allerlei dingen doen, die niet door de beugel kunnen, en zóó zag ik zoowat alle financiëele lui. Toen heeft m'n vader me de onwrikbare overtuiging gegeven, dat er op die regel, - die vrij juist als algemeen mag worden aangenomen, erkende hij, - ook wel uitzonderingen bestaan, en dat daaronder in de eerste plaats moesten worden genoemd de Baekelandts.
Een sterk onaangenaam gevoel begon Gerhard te bekruipen, doch hij bleef doodstil zitten, om zijn innerlijke ontroering niet te verraden.
- De Baekelandt-bank, zei mijn vader, is een van de instellingen, waaraan ik m'n heele vermogen, zonder één bedenking zou toevertrouwen. De Baekelandts genieten alom 't meest volstrekte vertrouwen. Ze bezitten 'n financiëel genie, dat hun in staat stelt, zaken te drijven op 'n absoluut soliede, en toch volkomen eerlijke basis.
- 't Is waar, zei Gerhard met bedwongen stem. Die naam hadden we...
Toen hij hoorde, hoe hij zonder het te weten of te willen, het omineuse woord ‘hadden’ gebruikte, volgde er, evenzeer zonder zijn bewusten wil, maar snel, zonder onderbreking op:
- ...altijd.
- Ja! zei Cecile opgetogen. En dát is de reden, | |
| |
dat ik iedereen zoo frank in 't aangezicht durf te zien, ook al behoor ik ‘maar’ tot de geld-aristocratie. O, denk ik zoo dikwijls, als ik tegenover diplomaten sta of politici, die misschien neerzien op ons: kunnen jullie óók zoo vol zelfvoldoening en trots neerzien op je carrière? Kan je óók zoo volmondig, met de hand op 't hart verklaren: nooit heb ik iemand te kort gedaan? nooit heeft iemand door mij geleden? onder alle omstandigheden ben ik mezelf gebleven in onafhankelijke eerlijkheid?
De richting, die het gesprek nam, begon Gerhard te benauwen. O, dikwijls genoeg had Cecile op een dergelijke wijze gesproken, ja, herinnerde hij zich nu, zelfs op het oogenblik, dat hij haar zijn aanzoek deed... Maar, aangezien haar woorden immers volstrekte waarheid bevatten, was hij er nooit bizonder door getroffen geworden. Hij had ze prettig gevonden, en dat was al.
Maar nu?...
Hoogst pijnlijk was het hem haar loftuitingen aan te hooren, en hij wilde haar tot zwijgen brengen, maar in zijn verwarring wist hij niet hoe... en dus waagde hij geen woord.
- Is 't niet prachtig, zei Cecile, dat 't altijd zoo is gebleven? Dat de Baekelandts in de financiëele wereld de roep hebben van absolute betrouwbaarheid? Ik ben wel eens bang geweest, toen Karel Co werd, dat die er minder strikte principes op na zou houden, maar, goddank, is dat niet 't geval. Nietwaar, dat is toch zoo?
- Natuurlijk. Anders had Felix z'n toetreden nooit geduld.
- Maar jij toch óók niet? vroeg zij lachend. 't Is | |
| |
heel broederlijk van je, Felix alleen de eer te geven. Maar jij evenmin, - niet?
- Dat spreekt vanzelf.
Ja, dit antwoord kon hij vast, en naar waarheid geven. Toen Karel zijn intrede zou doen, had ook hij hem geweerd, als hij hun toen geldende grondstellingen niet zou hebben gedeeld...
- O, ik kan je niet zeggen, hoe trotsch ik op je ben, liefste, zei Cecile zacht, en boog haar hoofd, en drukte haar lippen op zijn hand, die Gerhard niet terug-trekken durfde, - maar het was hem, of hij zijn vingers onder haar aanraking koud voelde worden.
- Ik besef, dat jullie wel eens in verleiding zijn gekomen, maar 't is schitterend, dat je daar nooit op bent ingegaan...
Het was, of een langzame verstijving hem overmeesterde. O, zeker, dergelijke dingen had zij in hun huwelijk zeker al honderdmaal gezegd, maar hij had er nooit bizonder acht op geslagen... zij mocht ze toen ook zeggen, ze waren wáár.
Maar nu... zou hij haar wel willen smeeken: In godsnaam zwijg. En pijnig me niet langer.
Maar dat mocht hij niet, dat kon hij niet, dat durfde hij niet...
- Nietwaar... er zullen wel eens gelegenheden zijn geweest, die jullie in verzoeking brachten?...
- Dat gaat zoo... bij iedere zaak.
- Ja, dat begrijp ik. Maar jullie hebt alles weerstaan. En dat zullen jullie altijd blijven doen. Altijd.
Er was een nuance van vraag in haar stem, en hij dorst die niet onbeantwoord te laten.
| |
| |
- Natuurlijk.
- Ook al is de verleiding héél sterk.
Weer die nuance van vraag...
- Zeker, zeker, dat spreekt toch vanzelf.
- O, liefste! Ik bewonder je, ik acht je, ik heb je lief... Kijk me aan, kijk me aan, met je mooie, klare, oprechte oogen. 't Zou kunnen zijn, dat Felix zich nog wel eens in 'n ongeoorloofde speculatie begaf...
- Felix? neen!
- Nu goed, dan niet, hij ziet er anders zoo duister uit, zoo gesloten, alsof er leelijke passies in 'm rondwaren... maar Karel dan, die is luchtig en oppervlakkig, - maar jij! jij! jij zal altijd dezelfde blijven, m'n liefste, m'n liefste, m'n man!
Zij legde haar arm om zijn hals en trok zijn hoofd onstuimig aan haar borst. En haar stem jubelde, toen ze zei:
- Nietwaar? jij zal je nooit leenen tot bedrog, hoe gemakkelijk 't ook is, jij blijft op de rechte weg, jij bent de hooge, de trotsche, de vrije, de onkreukbare... en dat zal je eeuwig blijven!
En toen hij niet antwoordde, drong zij in de vreugd harer zekerheid aan:
- Nietwaar? nietwaar?
- Ja, ja, zuchtte hij gepijnigd.
| |
III.
Florence reed met den kleinen Gerhard naar Houtrust op den dag van de ‘greyhound-races’.
Dit woord klonk mooier dan ‘hazewinden-rennen’ of ‘windhond-races’, en was dus door het comité | |
| |
voor de programma's, advertenties en aanplakbiljetten gekozen.
Zij werden vergezeld door Joost op zijn motorfiets. De andere leden der Baekelandt-kolonie: Felix met de andere twee kinderen, Karel en Gijsberta met familie, Cecile en Gerhard, kwamen alleen voor het schouwspel, en zouden dan hun plaatsen op de gereserveerde tribune innemen. Florence en de kleine Gerhard zouden zich later bij hen voegen, maar nu was hun nog een kijkje achter de coulissen gegund, als de eigenaars van een hond.
Florence, Gerhard en Joost waren allen in high spirits. Joost was ervan overtuigd, dat Vlam een goede kans had:
- Vooral, zei hij humoristisch, omdat de slimmerd bij 't starten altijd 'n hooge gil slaakt, le Loup farouche, aux yeux sauvages, of is 't andersom? schrikt daar geregeld van, en verliest iets van z'n zekerheid... en ik geloof, dat le Loup z'n eenige ernstige concurrent is.
Nipnapnuiter moest uitbundig lachen om dien ‘hoogen gil’, en probeerde hem na te doen:
- Nou ben jij ‘Leloe’, oom Joost, en nu moet je schrikken! joelde hij, en Joost maakte een schokbeweging met zijn motor, en zwenkte zóó bedenkelijk, dat Florence angstig riep: Pas toch op! iets, waarom ‘Vlam’ en ‘Leloe’ het hartelijk uitschaterden.
Zij reden over de brug van het Ververschingskanaal; Florence en Gerhard stapten uit bij de houten omrastering; de auto reed weg naar het parkeer-terrein, en Joost duwde zijn motor het hek binnen.
Het was een koele, zonnige dag; de hemel was | |
| |
blauw, met slechts enkele witte wolken; door de hooge, ijle atmosfeer klonk ver stemmen-gezwatel, het knerpen der vele voetstappen over het grint, uitroepen, bevelen, en nu en dan een vleug muziek...
Florence voelde zich prettig-gestemd, luchtig en jong. Aan haar hand ging het, van blijdschap dansende kind, en met dezelfde verwachting, die het kleine hartje kloppen deed, betrad zij het terrein der stallen, uit welke een dof gegrom, gejank en schel geblaf tevoorschijn klonk.
De groom, met de verzorging van Vlam belast, kwam hun vertellen, dat de hond in splendid condition was, volkomen fit and well, en hij opende Vlam's afdeeling, en maakte de leeren riem, waarmee hij vast-gebonden stond, van den breeden halsband los.
Onmiddellijk stoof de hond naar buiten, en sprong schouderhoog zijn verrukking weer vrij te zijn, in woeste sprongen uit.
Maar toen? wat gebeurde er?!
Met een scherp-bijtend: Waf! ontweek hij de hand van den groom, die hem weer grijpen wou, in twee vlotte sprongen bereikte hij den uitgang, en, eer iemand hem had kunnen vangen of tegenhouden, was hij al naar buiten gestormd, en verwijderde hij zich in de verte, als een bewegelijke roode vlam.
Een jammerende kreet ontsnapte het kind, en ook Florence kon een hevigen uitroep niet bedwingen. Maar Joost verloor geen oogenblik zijn tegenwoordigheid van geest, hij rukte den leeren riem uit de hand van den groom, en ijlde naar zijn motorfiets, geruststellend roepende naar het kind:
- Ik breng 'm terug!...
| |
| |
Een seconde later tufte hij reeds als een ronkend monster den hond achterna, en Florence boog zich over het kind, wien groote, heldere tranen langs de wangen rolden, en met groote zekerheid zei ze:
- Hij brengt 'm terug, Nipnapnuiter! Wees maar gerust!
Het kind hijgde en snikte, en trappelde, toen Joost uit het gezicht verdween, en Florence's hart smolt van medelijden, hoe stellig zij er ook van was overtuigd, dat Joost niet terug-keeren zou zonder den hond.
- Stil maar, zei ze, stil maar, hij brengt 'm terug... en zij streelde het natte wangetje, en leed mee, toen zij voelde, hoe het jongetje sidderde van onrust en ongeduld.
Zij tuurden en vorschten in de verte... maar de scherpste blik kon niets meer ontdekken...
Toen... had het eindeloos lang geduurd, of eindeloos kort... eensklaps slaakte het kind een schreeuw van ontembare vreugde:
- Daar is hij! daar is hij weer!
En nu ook zag Florence een donkere vorm naderen, en daarnaast iets bewegelijk roods... de hond! de hond!
- Zie je wel, zie je wel! zei ze, en haar lippen openden zich in een stralenden lach, op oom Joost kunnen we vertrouwen, Nipnapnuiter!
- Ja! ja! juichte het kind. En verrukt zagen zij nu, hoe Joost met een matig gangetje aan kwam rijden, en hoe aan den leeren riem de hond erbij slungelde met slappen staart en links-rechts-schommelende pooten.
- Daar is ie alweer, de rakker! schreeuwde Joost; | |
| |
de toegeschoten groom greep den riem, en voerde den hond het terrein weer op, achterna gesprongen door den nu opnieuw vroolijker dan vroolijken kleinen jongen.
- Joost, zei Florence, en greep zijn hand in beide de hare. Ik dank je, hoor!
- Wel, zei hij luchtig, 't heeft niets te beteekenen! Gelukkig had ik m'n kar bij de hand.
- Nee, zeg: heeft 't moeite gekost?
- Nou, niet erg, lachte hij. Als ik de hond niet had gekend, had ik 'm zeker niet zoo gauw te pakken gekregen, maar ik intimideerde hem door m'n stem. Zie zoo, dat hebben we alweer achter de rug.
Hij knikte haar lachend toe. Maar Florence zei nog, in hartelijke dankbaarheid:
- Ik zal 't niet gauw vergeten, Joost!
Zij droogde de laatste droefheidssporen van Nipnapnuiter's gezicht, en begaf zich met den babbelenden jongen aan de hand naar de tribune.
Daar was de geheele ‘Baekelandt-kolonie’ reeds gerepresenteerd. Cecile en Gerhard zaten naast elkaar; ze waren tegenwoordig ‘tortelduiviger’ dan ooit, zooals Gijsberta zei. Felix en Karel Hemst praatten samen over onverschillige dingen; Felix vertrouwde zijn gezicht niet in rust, en verviel in dezen tijd voortdurend in de banaalste praatjes, over het weer, over den toestand in Rusland, over de Scheveningsche vooruitzichten met het nieuwe seizoen... en nu ook converseerde hij met Karel over de conditie der honden, over het weinig afwisselende van dit gedoe:
- 'n Concours hippique geeft veel meer interessants...
| |
| |
En Karel, die ook heel goed had opgemerkt, hoe wanhopig de uitdrukking was van Felix' gezicht, als hij even aan zichzelf was overgelaten, hoe dan de oogen staarden met een strakken, metaalachtigen glans, en hoe de lippen werden toegenepen als in onzeggelijke pijn, ging altijd direct op al Felix' onbeduidende praatjes in.
Bij de groep der kinderen had de kleine Gerhard zich gevoegd; aanstonds was hij een opgewonden, omstandig verhaal begonnen over de vlucht van Vlam...
- Dat had ik moeten zien! zei Hans Hemst benijdend.
In koelen hoogmoed luisterde Olga toe: ‘Dat heb je nu van dat dwaze honden-gedoe’ zeiden haar fijn-gesloten, zwijgende lippen.
Jeantje liet een zucht van verlichting hooren, toen Vlam weer gevangen bleek, en Janneke's oogen hingen in hartstochtelijke bewondering aan het levendig gelaat van zijn broertje.
De muziek zond zijn opwekkende wijzen over het veld. In de verte werd een zware bel geluid...
De dames staakten hun gesprekken, en hulden zich dichter in hun koesterend bont; de heeren schroefden hun kijkers uit, de kinderen vroegen gretig, wat het eerste nummer van het programma was?
Het eerste nummer was een ren vlakke baan: aan het einde verschenen de trainers met de hand aan den halsband van den hond. Ingeschreven: Nijinski, De Indische muis, Asschepoester, Rattenfanger von Hameln, Green in the Face, Flora Carnivora...
Een schot...
| |
| |
Daar ging de team... Een vlotte, wemelende troep, in de verte klein-lijkende, onherkenbare vormen... dichterbij ontwikkelden zich ranke lijven, vooruitgestrekte koppen, springrennende pooten... een schor geblaf, een hoog gehuil, een scherp gekrijt klonk op... daar kwamen ze aangestormd, daar waren ze voorbij...
- Wie is vóór? wie is vóór?
De Indische muis was vóór, herkenbaar aan zijn glansgrijze vacht... maar wie Nijinski was, en wie Green in the Face, dat was onmogelijk te onderscheiden, evenmin als één der anderen.
- Neen, zei Cecile, van 'n wedren houd ik dolveel... en de paarden kan je herkennen door de kleuren der blouses van de jockey's, maar dit... neen, om je de waarheid te zeggen, ik vind er niets aan.
- Is 't dan geen prachtig gezicht! riep Gijsberta: die gratie! die vlugheid! die kracht!
Cecile lachte, en keerde zich weer tot haar man.
- Wat hebben jullie elkaar toch altijd te vertellen? had Gijsberta wel eens verbaasd gevraagd. Waar je die twee ontmoet: op straat, in huis, aan 'n diner, of in de schouwburg, je ziet ze altijd in druk gesprek. Je zou denken, dat 't geëngageerden waren, en die menschen naderen al hun koperen bruiloft!!
Wat zij elkander toch altijd hadden te vertellen? Niets bizonders: kleine dagelijksche voorvallen, gedachten, plannen, herinneringen... Maar zij wisten, dat alles van den een den ander belang inboezemde, en schroomden nooit, elkaar zelfs te spreken over het kleinste en alleronbelangrijkste.
| |
| |
Het was, of zij zich voortdurend inniger tot elkaar voelden aangetrokken; hun oogen zochten elkaar in gezelschap, wanneer zij zich verwijderd zagen van elkaar; wanneer zij niet samen waren, voelden zij zich geprangd door een brandend verlangen, dat hun, bij het weerzien, hartstochtelijk in elkanders armen dreef. Zij voelden zich zóó gelukkig, als zij nog nooit waren geweest, en dachten er geen oogenblik over, hun geluk voor de menschen te verbergen, hoe vaak er ook om werd gelachen of gespot, hoe vaak er ook geschamperd werd:
- Hoe dwaas je geluk zoo ten toon te stellen!...
De race was afgeloopen; het groote cijferbord wees de winnende nummers aan:
- Cecile! Nijinski is niet geplaatst!
- Dank voor de kennisgeving! riep Cecile vroolijk.
- Ook niet de Indische Muis!
- Hè, dat is jammer. Wie heeft dàn gewonnen?
- Green in the face 1, Rattenfanger 2, 3 Asschepoester, neen, Flora Carnivora.
- Ik zal Sherwood 'n ongenadig standje maken, als Le Loup óok niets krijgt, zei Gijsberta, die den trainer een belooning had toegezegd, wanneer een harer honden iets maakte, en die zelve gewed had op De Indische Muis.
- Zou Joost niet bij ons komen? vroeg Florence, en juist kwam Joost daar aangestapt over het pad, en de lach op zijn gezicht kaatste een lach om Florence's lippen.
- Nou komt Vlam aan de beurt, broer! zei hij tegen Nipnapnuiter.
- O!...!
Joost zette zich naast Florence.
| |
| |
- Wat denk je, zou die onvrijwillige race Vlam te veel hebben vermoeid? vroeg zij.
- Welneen, dat niet... maar of hij iets halen zal? Hij heeft kracht en uithoudingsvermogen genoeg... maar hij is te wild, te losbandig, hij doet te dolle, te roekelooze, onnoodige sprongen... Enfin, we zullen zien.
De kleine Gerhard, hoog-rood van verwachting ging op de bank staan, en trappelde van spanning:
- Daar komen ze! daar zijn ze! Vlam! Vlam!
Zijn handje wees naar den hond, en lachend gilde hij:
- Vóor! vóor!
In een beklemming, die niet in verhouding stond tot het onbeteekenende van het gebeuren, volgde Florence den ren. Met haar innigste kracht wenschte zij, dat de hond zou winnen, dat dit geluk haar kind zou worden gegund...
- Hij wint! hij wint!
Het kind tuimelde haast van de bank in zijn wild enthousiasme, en werd tegengehouden door Joost, die hem krachtig greep in den rug van zijn jasje.
De cijfers werden in het bord geheschen...
- Eén:... Fy-nghwas-i... Twee: Syren of the ditch... Drie: Vlam! Vlam heeft gewonnen, Nipnapnuiter! bravo! hoera! riep Joost, in een opgewonden geestdrift, welke die van het kind evenaarde, en Florence juichte mee als een kind:
- Vlam heeft gewonnen! Vlam!
- En niet le Loup! zei Gijsberta zeer ontevreden, maar niemand lette op haar, men lachte om den kleinen Gerhard, die uit de bank klimmen wou, ‘om den prijs te gaan halen.’
| |
| |
- Straks! dat is pas straks! bedaarden hem Joost en Florence, en zij keken elkander aan met glinsterende oogen, beiden even blij om de blijheid van het kind.
De hindernissen voor den horden-ren werden gesteld: witte balken, hooge, wit geschilderde hekken, een goal van anderhalven meter hoog; en bovendien moesten de honden ook nog een water overspringen, dat blank lag te blinken in de zon, in het midden van het terrein.
- Weet je wat, zei Joost, kom mee, Nipnapnuiter, dan gaan wij staan bij de omrastering, daar kan je alles prachtig zien; Florrie, ga je soms mee?
- Graag! zei Florence, verheugd, dat hij haar meevroeg, want zij wilde liefst geen minuut van Nipnapnuiter's blijdschap verliezen.
Het kind liep in het midden van hen tweeën, elk gaven zij hem een hand, en zij voelden, hoe het sterke lijfje opsprong en trok, in zijn overweldigenden levenslust.
- O, wat 'n heerlijke dag! zei Florence, en zij zuchtte van verlichting, zonder het te weten, omdat zij even van Felix' drukkend gezelschap ontslagen was.
Zij had nooit van Felix gehouden, neen, nooit! had zij zich dikwijls bekend, zij had altijd een soort van rancuneus ontzag voor hem gevoeld; maar tegenwoordig, - wat het was wist zij niet, - maar hij boezemde haar een zekere vrees in... alsof zij bij hem voor een raadsel stond, dat ieder oogenblik een vreeselijke oplossing krijgen kon. Ja, ofschoon hij haar geen woord toevoegde, was zijn zwijgen zóó dreigend, dat zij schroomde alleen met hem in een kamer te zijn. Waarvóór zij bang was, had zij | |
| |
onmogelijk kunnen zeggen, maar hem aan te zien gaf haar een onheimelijk gevoel, zooals de dichte aanwezigheid van een krankzinnige of een misdadiger iemand onbewust en onwillekeurig huiveren doet. Haar natuur was te trotsch en te gesloten, om bijvoorbeeld aan Felix' broer een opheldering te vragen; zij wist trouwens wel, dat zij geen ander antwoord krijgen zou, dan:
- Zaken, natuurlijk; de zaken, die weer uitbreiding krijgen, houden hem bezig, en hij wil nooit iets aan 'n ander overlaten.
Eerst had zij gedacht, dat hij zich misschien onwel gevoelde, omdat zij hem eens de hand tegen het voorhoofd had zien drukken, boven de gesloten oogen, met een uitdrukking van nameloos lijden op zijn gezicht, - en zij had hem dat gevraagd, maar hij had haar aangekeken, als iemand, die een vraag doet, welke aan het imbeciele grenst, en had zóó hooghartig-norsch-kortaf gezegd:
- Neen!... dat zij er nooit meer op was teruggekomen.
Zij hield Nipnapnuiter nu maar zoo veel mogelijk uit Felix' nabijheid, want de luidruchtige levendigheid van het kind scheen hem onophoudelijk te prikkelen, terwijl Olga's afgepaste bedaardheid zijn zenuwen eerder scheen te kalmeeren, en hij van Janneke in 't geheel nooit notitie nam.
Weliswaar waren Felix' akelige, innerlijke driftaanvallen van een poos geleden verdwenen, maar zij vertrouwde hem daarom toch volstrekt niet, en zij wilde ten allen prijs haar kind den schok van schrik besparen, als zijn vader's onbeheerschte woede eensklaps wellicht uitschieten zou.
| |
| |
Langs het witte hekwerk van den ring wandelden de drie in volkomen gemoedsovereenstemming. Voor dit nummer was de belangstelling van het publiek grooter dan voor een ren langs de vlakke baan. Hier en daar dromden de menschen zich samen bij de omrastering in aandachtig enthousiasme, en toen de mededingende greyhounds op het terrein verschenen zwol het stemmen-geroes aan tot geestdriftige uitroepen. De prachtige honden glansden in de zon, satijnige lichtvegen gleden over hun gladde huid, de fijn-gebouwde, nerveuse lijven waren als nauwelijks in bedwang gehouden stalen veeren, - als beelden van levende gratie, vol durf en kracht, traden de hoog-gebouwde, smalle honden, een jacht in de scherpe oogen, een stuwende drang in de slanke flanken, naar de begin-streep toe.
Breede leeren banden omsloten de lange halzen, en op de zadel-dekken waren de nummers bevestigd.
Joost's Jasmijn droeg nummer zes.
Eén voor éen werden de honden los-gelaten, om het parcours te door-rennen. Als een wind-vlaag scheerde de eerste over het verweerde gras van het veld; onder luid gejuich der aanwezigen ontweek hij een der hindernissen in een wijden boog...
- Mis! mis! heelemaal mis! schaterde het publiek, toen hij ook nog onder de goal door-schoot, en de kleine Gerhard danste en stampte van pret.
De tweede hond maakte het beter, ofschoon zij van hun plaats niet konden zien, of hij al de hindernissen zonder fout genomen had; maar de derde veroorzaakte een enorm lach-gebulder, door pardoes midden in de sloot te springen, dat ópflitste als kristallen schilfers in het licht van de zon.
| |
| |
De vijfde sprong rustig, en maakte weinig emotie gaande, alleen werd hij even gehoond, toen ook hij de goal niet nam, maar er rap omheen stoof.
En nu kwam de beurt aan Jasmijn.
Het jongetje kneep de handen van zijn moeder en ‘oom’, en had het bijna uitgeschreeuwd, toen Jasmijn áán kwam rennen, als een vlugge, ijle geest. Joost had de voldoening, dat zijn hond de hooge goal sprong met gemak.
Er werd geschreeuwd, met zakdoeken gezwaaid, gejuicht, en donderende hoera's daverden over het veld.
- Wat denk je? glimlachte Florence, zou hij de eerste zijn?
- Ik weet 't niet, zei Joost, en trok een gezicht. Hij heeft de sloot versmaad, de domoor, hij had 't best gekund.
Toen allen gesprongen hadden, werden de uitslagen der jury meegedeeld: Jasmijn had de tweede plaats, en van alle kanten kwamen kennissen aanloopen, om Joost te complimenteeren.
- Kom, nu gaan wij weer naar de tribune, hè? vroeg Florence het jongetje, dat hing aan haar arm.
Hij vond het dadelijk goed, en Florence vroeg:
- Ben je moe?
- Nee, zei hij, maar hij hing zwaar, en liep langzaam, en lachend voegde zij hem toe:
- Ja, je hebt je ook zoo opgewonden, Nipnapnuiter! Nu, je kan nog prettig even uitrusten, tot aan de prijs-uitdeeling, hè?
- Ja, knikte hij blij.
En toen dat gewichtige oogenblik was gekomen, en de kleine jongen met een hoogen blos voor de bestuurstafel stond, en de president van de jury, | |
| |
met een aardige, kleine toespraak, het kind zijn prijs: een kleine zilveren beker, overreikte, moest iedereen lachen om zijn vraag:
- Mag ik daar nu voortaan m'n melk uit drinken, moeder?...
- Joost, zei Florence, dit moment is een van de gelukkigste uit zijn leven, maar uit mijn leven óók, wil je dat wel gelooven, óók uit 't mijne...
|
|