| |
| |
| |
Hoofdstuk X. De diamanten-grot.
Mama kwam Adèle en Evaatje uit school halen; gezellig zouden zij dan een paar boodschappen doen.
Eva babbelde honderd-uit. Zij kon haar verontwaardiging niet op over Juffrouw Wielinga, de handwerk-onderwijzeres, die haar zóó maar, ten aanhoore van de heele klasse, een standje had gemaakt, en ze had niets gedaan, Mama!
- Niets gedaan? vroeg Mama, en keek glimlachend op Eva neer, die haar blonde krullen van haar schoudertjes schudde; de kinderen doen nooit iets. hè? 't zijn àltijd de juffrouwen, die...
- Neen, maar nu is 't heusch waar, betuigde Eva ijverig, luister u maar, en zij begon te vertellen, hoe zij in de handwerk-les eventjes opgehouden had met haken; de juffrouw was aan het dicteeren, begrijpt u?... Vijf losse steken, dicht-maken, en in het rondje, dat je dan krijgt, twintig stokjes... Zij had het best gedaan gekregen, maar Annie Bentinck, die riep maar, dat het onmogelijk was, en die had:
- ... verbeeld u, Ma, de stokjes maar over elkaar gehaakt; nu, daar ging de juffrouw naar toe, om die | |
| |
te helpen, en ondertusschen zaten wij, ik en de andere meisjes, te wachten. Nu, en toen lag er net een zonneplek op mijn lessenaar, en daarin zag ik mijn eigen schaduw. En toen zag ik, dat de haartjes van de ponnie op mijn voorhoofd een beetje ongelijk zaten, dat zag ik duidelijk; en toen streek ik ze met mijn vinger glad, en toen kwam juist de juffrouw terug, en die zei, zóó maar hard-op in de klas:
- Kijk nou toch eens zoo'n kinderachtig kind, die zit haar haren glad te strijken in de zon!
Toen waren natuurlijk alle kinderen beginnen te gichelen, en Hendrika Kanselier had het gewoon uitgeproest, en ze was woedend op juffrouw Wielinga, want die deed altijd zoo valsch, zoo gemeen...
- Toe, toe, zei Mama, een beetje minder kan óók wel, ik vind 't nogal niet zoo héél erg, wat de juffrouw zei.
- Ik wèl, pruttelde Eva. ‘Kinderachtig kind!’ En wat ging 't haar aan, of ik mijn haren netjes glad strijken wou. En Hendrika Kanselier stak haar tong tegen me uit, en ik wou haar een schop geven, maar ze trok juist haar been terug, ze heeft last van dikke wintervoeten, begrijpt u; en daarom komt ze met gekke, groote pantoffels op school.
- En schop je haar dan? vroeg Mama, en keek Eva zóó ernstig aan, dat Eva, met een kleur, haastig voort-babbelde:
- Ik heb haar immers niet geschopt? maar luister u nou even verder naar juffrouw Wielinga; laatst moesten we aan onze kousjes den grooten hiel | |
| |
breien en den kleinen hiel; en ik wist niet, hoe ik dat moest doen, en ik breide al maar recht en averecht door, totdat 't héél lang was geworden, en daar neemt juffrouw Wielinga mijn kous, en houdt die op voor de heele klas, en toen Juffrouw Matje binnenkwam voor het volgende uur, toen zei ze:
- Kijkt u eens, juffrouw Mathilde, hoe Evaatje den grooten en kleinen hiel breit!... Nou, Ma, hoe vindt u dat nu? vroeg Eva triomfantelijk.
- Neen, dat hoefde de juffrouw nu niet te doen, stemde Mama toe, maar jij had ook wel wat beter mogen opletten, want de juffrouw heeft het natuurlijk duidelijk genoeg uitgelegd.
Eva liet zich hier niet verder over uit; zij vroeg:
- Jootje Bentinck krijgt van haar Ma vijftig cent, als ze een paar heele sokken breit, krijg ik dat ook van u, Ma, als ik een paar heele sokken brei?
- Zeker, zei Mama, dat zal ik je ook geven. Maar toen wendde zij zich tot haar andere dochtertje, en vroeg vriendelijk:
- Wat ben je stil, Adèletje, waar denk je aan?
- O, Ma, zei Adèle, en stak haar hand door haar moeder's arm, en drukte er even haar wangetje tegen; vanmorgen kwam Betsy de Veer weer op school; ze heeft, zooals u weet, pas haar Papa verloren, en toen zijn zij en Frida naar haar tante in Utrecht te logeeren gestuurd; gisteravond kwamen ze terug, en toen was hun Mama aan 't station, om ze af te halen. Maar, verbeeld u, hoe vreeselijk, mevrouw was heelemaal in den rouw, en ze had een zwarten krippen | |
| |
sluier om tot aan haar voeten, en Betsy schrok zóó, dat ze geen woord kon spreken; haar Mama zag er zoo vreemd uit, zei ze, zoo akelig zwart, 't was angstig om naar te kijken... dat kan ik me best begrijpen, u niet, Ma? En Betsy moest zoo huilen, zoo huilen, en toen de koetsier, bij het sluiten van het rijtuig, haar vinger tusschen het portier klemde, was ze daar eigenlijk blij om, want nu kon iedereen denken, dat ze daarom huilde; want ze kon er met niemand over spreken. Maar mij heeft ze het verteld.
- Arm kind, zei Mama. Zij en Frida moeten maar eens gauw bij jullie komen. Het leek haar wel een aardig meisje, Betsy, zacht en stil, en zij kon zich best begrijpen, dat het onthutste, bedroefde kind zich aangetrokken voelde tot de fijngevoelige Adèle.
- De kinderen zijn zeker zelf niet in den rouw? vroeg zij. Neen, dat is ook maar beter. Betsy zal wel gauw aan dat vreemde uitzien van haar Mama wennen, troostte zij. Mevrouw is zoo lief en goed; ze zal zich nu wel heelemaal aan haar kinderen wijden, nu ze haar armen, zieken man niet meer hoeft te verplegen. Denk er maar niet meer aan, Adèle, zal je niet?
- Hè, neen, zei Eva, 't is nu zoo leuk met Ma... Ma, gaan we nu eerst alles koopen voor de diamantengrot, en daarna taartjes eten?
Mama en Adèle glimlachten eens tegen elkaar om ‘die Eva,’ die bij elken uitgang met Mama vast en zeker op taartjes rekende, en Adèle werd wat opgewekter: hè, ja, de diamanten-grot! Zij was op het idee daarvan gekomen; door een verhaal, dat zij | |
| |
had gelezen, en zij had al een heelen tijd al haar zilverpapier verzameld, en nu zouden zij vanmiddag met Mama eenige dingen ervoor gaan uitzoeken.
Zij zouden de diamanten-grot zèlf maken, en Adèle zag al in gedachten, hoe prachtig die worden zou! Maar dan moesten ze goudpapier hebben, niet van dat gewone gladde, maar goudpapier met sterretjes, en wat ‘sneeuw’, als 't kon, en...
- Ma, vroeg Eva, mag ik dan nù alvast de vijftig cent voor de sokken hebben?
- Hoe? vroeg Mama. Je bent er toch zeker nog niet eens aan begonnen?
- Neen, dat nog wel niet, - maar, ziet u... ik zal ze heusch wel breien, en ik wou nu zoo graag wat geld hebben voor de diamanten-grot; ik wou van die kristallen kralen koopen, langwerpige en dikke ronde...
- Is je weekgeld dan al weer op?
- Ja, ik... bloosde Eva. ik heb Beatrice getracteerd op fondant-hartjes en op pralines met kersjes... en ik heb... u weet wel, dat ik een hoedje moest hebben voor Adelaïde? en dat ik niet wist, wal ik kiezen zou: 't blauwe met de blauwe veertjes of 't rose met de rose veertjes? Nu, toen heb ik ze allebei maar genomen.
Maar toen zei Adèle gelukkig juist:
- Hier is de winkel, Ma; zoodat Mama niet verder op het weekgeld doorging; en er was toen zóóveel te kijken en uil te zoeken, dat aller aandacht er geheel door in beslag werd genomen.
| |
| |
Adèle kreeg haar goudpapier met sterretjes, en Eva haar kristallen kralen, ‘langwerpige en dikke ronde’; maar bovendien werd er nog véél meer aangekocht; snoeren kleine, glanzende roode en blauwe ballen, en zilveren sterren met spriet-fijne stralen, die zoo prachtig glinsterden in het licht; en ‘sneeuw’ en ‘engelhaar’, en heele kleine vergulde dennenappeltjes, - allemaal dingen voor den kerstboom, maar die ze nu uitstekend voor de diamanten-grot konden gebruiken.
- Nu is 't wel genoeg, kinderen, zei Mama. Anders krijgen jullie te veel, en weet je tòch niet, wat je er mee moet doen.
Adèle en Eva stonden er op, dat alles meegenomen zou worden en niet thuis-bezorgd, want, zei Adèle, dat is ‘veiliger, vindt u niet, Ma? dan weten we zeker dat we krijgen, wat we hebben uitgezocht.’
's Avonds werd Amélie met den ezelwagen van de kostschool gehaald, want Amélie moest meehelpen, die kon altijd zulke leuke dingen verzinnen.
In de kinderkamer zaten de kinderen om de tafel. Juf, die gezien had, dat er gekleurd papier en scharen en lijmpotten te voorschijn kwamen, had aanstonds gezegd:
- Alles opruimen hoor, en alle snippers van den grond oprapen, en geen kleefrommel maken, denkt er aan; en de kinderen hadden alles beloofd, als Juf nu maar weg-ging, want die maakte overal aanmerking op, zelfs als je eens een beetje met water morste!!
| |
| |
Het eerste gedeelte van de diamanten-grot bestond uit een rond-gebogen stuk bordpapier, dat Charles, (die, als hij er toe gestemd was, heel aardig knutselen kon), aan den bodem vast-lijmde met nette reepjes wit papier van buiten en van binnen met reepjes zilverpapier. En daarna werden de binnenwanden en den vloer ook met zilverpapier bekleed.
- Dat hadden we eerst moeten doen, zei Amélie, en daarna alles in elkaar lijmen, en daar had ze gelijk in, maar 't was nu toch óók gegaan, zij 't dan met wat meer moeite.
Dit was de eigenlijke ‘grot’; en deze werd geheel in zilver en kristal gehouden, en maakte een werkelijk sprookjesachtigen indruk, want alles glinsterde hier al vanzelf: het glimmige chocolade-zilverpapier, dat in achtelooze kreukelingen hier en daar was nedergeworpen, of in losse flarden plakte tegen de wanden, (net als in een ‘echte’ zilvermijn, beweerde Charles), het engelhaar en de zilveren sterren, en de kristallen kralen, de langwerpige en de bol-dikke, en glazen knikkers van Charles, en een stuk ‘rotskristal’; (dit was een stuk van de vinger-dikke, matglazen ruit van een der kelder-luiken, waar Koos Kruys en Charles bij het stoeien doorheen waren gezakt, en dat Charles toevallig had bewaard.) En als het licht er op scheen, was het ‘precies een ballet’, zei Amélie opgetogen.
Achter in de grot was een vierkante opening gemaakt, waarvoor een scherm hing van zilvergaas, daarachter brandde een kaarsje, en hierdoor kwam de | |
| |
eerste afdeeling van de diamanten-grot eerst goed tot zijn recht. Maar dan werd het kaarsje weg-genomen en het schermpje opgetrokken; en men zag in een gang van goudpapier-met-sterretjes, met aan weerskanten een nis, en daarin een mooi wit beeldje, een plak-plaatje. Aan het eind van deze gang hing opnieuw een schermpje, met een licht er achter, maar als beiden verwijderd waren, kreeg men het oog op een vijver van opgedoft hemelsblauw gaas, en daarin dreven bootjes van halve notedoppen, die waren verguld, en in elke van deze een fijn plak-plaatjes-jongetje of -meisje, met daartusschen nog, statig zwemmende, rijzige zwanen. Voor de afwisseling volgde op den vijver een ‘hemel’; aan de zoldering waren de beeldigste engeltjes geplakt, en de grond glinsterde van ‘sneeuw,’ en watten stelden de wolken voor.
Natuurlijk werd dit prachtige resultaat niet in één enkelen avond bereikt; maar de kinderen werkten er ijverig aan in al hun vrijen tijd, want de diamantengrot werd een tijd-lang het doel van hun leven. Zij overtroefden elkaar in aardige bedenksels en mooie vondsten; het grootste deel van hun zakgeld werd besteed aan den aankoop van nieuwe versieringen.
Het geweldige bouw-werk werd in de kast van Mama's boudoir bewaard; in de kinderkamer kon er wel eens iets ‘aankomen’; maar de grot moest nù al in een bocht staan, anders was er geen plaats, want telkens werd zij langer, doordat er steeds weer een verlengstuk aan werd toegevoegd.
| |
| |
De geheele familie stelde belang in de diamantengrot; en wanneer er bezoek was, vroegen de kinderen met gretige bereidwilligheid:
- Zullen wij de diamanten-grot eens vertonnen? welk voorstel altijd werd aangenomen.
De bezoekers zetten zich dan één voor één neer, om het schouwspel te genieten; het licht werd uitgedaan; en tooverachtig werd de geheele lengte doorlicht door de kaarsjes achter de schermpjes van rood, blauw, wit, of oranje vloei of gaas.
Papa offerde aan de diamanten-grot de overblijfselen van een gebroken barnsteenen sigaren-pijpje; Mama zat geduldig een lichtblauw satijn japonnetje en een rood-fluweelen met wit fluweel gevoerden mantel te maken voor een kleine koning en koningin, die ook ergens in een der afdeelingen paradeerden op een mooien troon van goud-papier; Tante Charlotte leende eens op een avond voor een gala-voorstelling haar gouden vingerhoed; kennisjes bewaarden het staniool van hun bonbons; en zelfs Juf, - Juf zoowaar! bracht uit haar zusters winkel een partijtje gemaakte bloemen mee!
Maar haar hoogtepunt van glorie bereikte de diamanten-grot, toen er een uitnoodiging kwam voor een feestje bij de familie Wijnman, en de kinderen verzocht werden, de diamanten-grot mede te brengen, om die te vertoonen.
Vol trots reden de kinderen naar het huis der Wijnmans; in het rijtuig hun, door de nu reusachtige lengte, wat wankeligen en slappen schat, met alle | |
| |
liefde en toewijding beschermend en ondersteunend. In de serre stond een apart tafeltje gereed, en alle kleine gasten wilden al nieuwsgierig toedringen, maar Henri Wijnman hield allen op een afstand; Adèle en hij zouden samen de kaarsjes aansteken, en de grot vertoonen.
De kinderen zaten in ademlooze bewondering bij elke nieuwe afdeeling, en gaven dan luide van hun waardeering blijk:
- Hoe leuk, zeg.
- Eenig.
- 't Is veel mooier dan een tooverlantaarn.
- Veel echter dan een bioscoop.
- Wij gaan er ook zoo een maken, zeg.
Zwijgend, maar met een donkeren gloed op de wangen, stond Adèle er bij, en nam aller lof in ontvangst. Het gaf haar zoo'n trotsch gevoel van voldoening, dat zij, de kinderen van Ter Aar, iets hadden, wat niemand anders had, en, dat zij het zelf hadden gemaakt.
En zij mocht hier heusch wel blij mee zijn, als zij werd geroemd, want zij was immers het eerst op het denkbeeld gekomen? En telkens zei ze eerlijk: dat heeft Charles verzonnen, of: dat heeft Amélie bedacht, als er eens iets van hen bijzonder leuk werd gevonden.
Ja, zij wist, dat de grot een mooien indruk moest maken, als het laatste schermpje was weg-getrokken, en men er zoo heel diep in door-kijken kon, en je overal, aan alle kanten, prachtige dingen zag...
En toen, terwijl zij zoo tevreden daar stond, en | |
| |
luisterde naar de bewonderende uitroepen, toen, opeens, gebeurde het.
Een kaarsvlammetje kwam te dicht bij een stukje tulle... en in minder dan geen tijd stond de geheele lichte, brandbare diamanten-grot in volle vlam.
De kinderen gilden, stoven uit elkaar...maar Henri Wijnman, - o, hoe bewonderde Adèle hem om zijn vastberaden kalmte! - schoof ijlings de serredeuren open naar den donkeren tuin, greep een gedeelte, dat nog niet brandde, en slingerde het gevaarte naar buiten, de smeulende flarden, die in de serre nog naar alle kanten wegzweefden, uitdoovend zoo snel hij kon.
Maar nog nooit, dacht Adèle, was de diamantengrot zóó mooi geweest. Hoog tegen den fluweelzwarten achtergrond van de donkere lucht laaiden de rosse vlammen op, en in den fellen gloed glommen nog even het goud en zilver in uiterste helderheid. Achter zich hoorde zij Charles: O! roepen, en Eva, altijd gauw met tranen klaar, hardop snikken, en Amélie: Hoe jammer! zeggen... maar zij, ze kon niet huilen, ze kon het niet jammer vinden, dat de diamanten-grot verbrandde, het was zoo mooi... zoo mooi...
Zij staarde, als betooverd, het korte, hevige schouwspel aan. Spitse, gele tongen, roode, flits-snelle linten van vuur, bewogen zich nog door de ijl-brosse, verkolende, zwarte ruïne. Een regen van gouden vonken sproeide neer; de vlammen ruischten door de diamanten-grot met het geluid als van een sterken, wilden | |
| |
wind; roode, blauw-gele vuurpijlen stegen op, en waaiden uiteen als fijne bloesems van vuur... en Adèle wist: zij zou dit tooneel nimmer kunnen vergeten, want nog nooit, neen, nog nooit, was de diamanten-grot zóó mooi, zóó wondermooi geweest...
|
|