Een klaverblad van vijf
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend(De kinderen van huize ter Aar)
[pagina 113]
| |
Hoofdstuk IX.
| |
[pagina 114]
| |
fouten had. Ajakkes, hoe vervelend. Zij had altijd vreeselijk het land, als zij iets doms zei, of deed, en ze kon dat dan maar niet vergeten. Net als laatst, toen ze voor Mama het wijsje van de kindersymphonie van Haydn wou spelen, en toen had gezegd: - Dat staat in de Errolungen. - Wáár staat 't in? had Mama gevraagd, verbaasd. - In de Errolungen. En zij haalde het muziekboek, waarna Mama had uitgeroepen: - O! Erholungen! Dat beteekent: Uitspanningen. Mama had toen óók niet gelachen. Maar zij kon zulke dingen maar niet vergeten. En vooral niet dien ergsten keer, toen zij eens in de modeplaat had gekeken, en voorgelezen: - Jurk voor meisjes van 10-12 jaar, van kakemier... Ja, toen had Mama wèl gelachen, - hoe kon het anders! - en gezegd: - Cachemire; dat is 't Fransche woord voor de mooie Oostersche kasjmir-wol, je hebt wel eens van de kasjmir-schapen gehoord, die zoo'n zachte, fijne wol leveren; die komen voor in Thibet en Kasjmir, dat zijn landstreken in Azië, je weet 't wel, dicht bij Perzië; uit Perzië komen ook die prachtige kasjmiren sjaals, die je wel kent. Nu zal je dat zeker wel niet meer vergeten. Neen, Adèle zou het zeker nooit meer vergeten, maar om een andere reden dan Mama dacht! O! het viel haar zoo moeilijk, Adèle, om te bekennen, dat zij iets niet kende of wist. Zij herinnerde | |
[pagina 115]
| |
zich nog altijd, dat, in het begin van haar pianolessen een kind op school haar had gevraagd: - Speel jij al wijsjes met de linkerhand anders dan de rechterhand? En dat zij toen niet had willen bekennen, nog niet verder te zijn dan wijsjes voor beide handen gelijk, en zij had gezegd: - Ik weet 't niet. Waarop dat kind hard was gaan lachen, en door de heele klas had geroepen: - Zeg, zij weet niet eens, of zij op de piano wijsjes speelt voor beide handen gelijk, of niet...! Nu, dat wàs ook gek. En later begreep zij heelemaal niet, waarom zij maar niet gewoon had gezegd: ‘Nog niet.’ Wat kwam het er op aan? Wat kon het haar schelen, wat dat kind van haar dacht? Het was Doppie van Voort, met wie zij niet eens ‘omging.’ Zou zij... misschien... hoogmoedig zijn? Zij herinnerde zich nog, hoe zij eens met Tante Charlotte mee was mogen gaan naar Utrecht, om boodschappen te doen. En hoe zij toen ook geweest waren bij een firma, waar Tante een japon moest passen. De juffrouw, die tante paste, was een Fransche. En zij stond met open mond en ooren te luisteren, hoe vloeiend tante Fransch praatte. Toch, toen zij weer thuis waren gekomen, vertelde Tante aan Mama: - Een van de armsgaten knelde een beetje, en nu kon ik er toch maar niet opkomen, wat dat is: armsgat in 't Fransch. - Ik weet 't ook niet, bekende Mama lachend. | |
[pagina 116]
| |
- Maar gelukkig begreep de juffrouw me tòch wel. Ze merkte 't trouwens al zelf, en knipte de voering wat weg. Adèle was naar boven gegaan, en had daar in haar dictionnaire opgezocht: armsgat. En daar stond het: emmanchure... O! emmanchure! als zij dat nu eens geweten had, hoe verrukkelijk zou zij dat hebben gevonden. Verbeeld je, dat zij stilletjes had kunnen fluisteren: emmanchure... Wat een triomf tegenover Tante, en vooral tegenover die Fransche dame... Zij had zich aldoor dat tooneel gefantaseerd; en zij voelde, hoe zij een kleur zou hebben gekregen van blijdschap en trots, als Tante haar bewonderend had aangekeken, en de winkeljuffrouw glimlachend zou hebben gezegd: - Elle connaît le Français, la petite mademoiselle!Ga naar voetnoot1) Nu, al die dingen... waren die niet het bewijs van haar hoogmoed? En hoogmoed was iets leelijks, iets naars, zij wou niet hoogmoedig zijn... En er was nog wel meer. Er was zelfs iets, waarover zij zich vreeselijk schaamde, en wat zij aan niemand zou durven vertellen. Zij speelde altijd graag alleen. En verbeeldde zich dan allerlei bizondere menschen te zijn. Een van haar liefste illusies was een beroemde schilderes te wezen. Maar zij kon niet schilderen, zelfs niet teekenen; neen, zelfs van teekenen bracht zij niets terecht, helaas. Nu behielp zij zich maar met het kleuren der platen uit haar kinder-tijdschriften; en dat scheen zij wel | |
[pagina 117]
| |
aardig te doen, want Tante Charlotte roemde altijd haar kleuren-keuze, en die had eens gezegd: - Ik heb een leuk werkje voor je; nu mag je voor mij eens de plaatjes kleuren bij de fabels van Lafontaine. Het was een klein, dik Fransch boekje, met boven elke fabel een klein plaatje. Het was een allerprettigste bezigheid, en, o, wat was zij trotsch op deze opdracht geweest! Dagen lang was zij het gelukkigste kind, dat er bestond; 's morgens, - het was in de groote vacantie, - ging zij met haar klein tafeltje en stoeltje naar buiten, in een boschje zitten, net als de echte schilders deden. En daar zat zij dan, zoo tevreden en voldaan, als ware zij werkelijk een groote, talentvolle schilderes. De plaatjes waren maar klein, zij kleurde ze met pastel-krijt, niet met waterverf. En elken dag liet zij Tante haar vorderingen zien. En toen het boekje klaar was, had Tante haar een mooie doos bonbons gegeven, maar háár had het gespeten, dat dit heerlijke werk nu was gedaan. Al die dagen had zij zich verbeeld ‘een beroemde vrouw’ te zijn; en zij kòn de gedachte maar niet verdragen, dat zij in 't geheel geen ‘genie’ had. Zij wou toch zoo graag kunnen teekenen; en zij probeerde allerlei dingen nà te teekenen, maar ook dat wou niet gelukken. Het viel alles even afschuwelijk-leelijk, dwaas en houterig uit. Toen ging zij platen overtrekken, met vloei- en blauw-copieerpapier; en daarna trok zij alle blauwe lijnen zoo scherp mogelijk over met conté, en vulde verder alles met | |
[pagina 118]
| |
houtskool in. Zóó had zij een teekening gemaakt van een meisje met een hond. Het was prachtig uitgevallen, en als je de plaat van ver bekeek, kon je heelemaal niet zien, dat die overgetrokken was. Wat was zij blij! wat was zij trotsch op haar kunststuk!... Zij hing het in de kinderkamer op, maar tegen het licht, zoodat er zelfs geen flauw spoor van de blauwe lijnen was te zien. En eens kwam de zuster van Juf over met haar dochtertje Marietje. Dat kind kwam dan bij hen op de kinderkamer spelen; en toen had zij Marietje op de plaat gewezen, en gezegd: - Dat heb ik geteekend; en Marietje had haar vol bewondering aangestaard, en uit de gulheid van haar gemoed gezegd: - O! wat prachtig! ik wou, dat ik 't zoo kon!... en, gek, toen had zij een kleur gekregen, en was eigenlijk heelemaal niet blij geweest; ajakkes, neen, zij had zich geschaamd, en toen Marietje weg was, had zij dadelijk de plaat van den muur gehaald, en die in kleine stukjes verscheurd. O! zij schaamde zich nòg. Waarom deed zij toch zulke dingen? Ja! als zij echt had kunnen teekenen, dan had zij er best trotsch op mogen wezen. Maar nu... bah, wat had zij aan zoo'n schijn, zoo'n valschen schijn... Zij moest altijd de knapste zijn, alles het beste weten, alles het mooiste kunnen. Zóó kon zij het ook volstrekt niet velen, als zij eens iets had ‘verzonnen,’ dat Eva of Amélie het direct ‘na-maakten.’ Dat was bijvoorbeeld het geval geweest met de hang- | |
[pagina 119]
| |
mat, die zij, toen zij op school knoopen had geleerd, voor haar pop had geknoopt. Eva maakte er dadelijk een na, en Amélie zelfs een vlindernet; en met de wollen poppekousjes; zij had gemerkt, dat je voor poppen heelemaal geen voet behoefde te breien, maar het kousje gewoon kon minderen en afhechten; nu, toen gingen de anderen dat óok dadelijk doen, want dat was al héél gemakkelijk. En onmiddellijk hadden hun poppen een heeleboel kousen: rose en roode en hemelsblauwe, en zelfs gingen ze mouwen breien, en toen zij ‘open’ mouwen breide, deden ze dat dadelijk óok. En wat was er nog meer. O, ja, het postpapier voor de pop, dat zij zelf had gemaakt, kleine velletjes met een gekleurde letter er op, en couvertjes, keurig geplakt. En... toen nog het poppenhuis van kaarten, waar zij, achter de raampjes, gordijntjes had gehangen, o, en nog veel meer, nog veel meer. Zij werd altijd woedend, als zij merkte, dat iemand iets van haar had ‘nageäapt’; zij wou altijd alleen de eer hebben, en worden geprezen... O, stellig, zij was ‘hoogmoedig.’ Maar wat kon zij daartegen doen? Zij wou zoo graag goed wezen, en dat mocht wel natuurlijk, alleen, zij moest er zich niet op ‘verhoovaardigen’. Het was zoo vreemd: zij wou dolgraag, dat iemand haar hielp, en tegelijkertijd voelde zij, er met niemand over te kunnen spreken. Zij had een ‘gesloten natuurtje,’ zooals Juffrouw Matje zei, en daardoor maakte zij het leven voor zichzelf veel lastiger dan | |
[pagina 120]
| |
noodig was. Zij zou wel eens heel vertrouwelijk met Mama willen praten, en Mama zou haar goeden raad geven, dat wist zij zeker, want Mama was altijd zoo engelachtig lief... maar zij kòn niet spreken over die diepe innerlijke gevoelens, het was te moeilijk... en daarom verborg zij alles maar in zichzelf. Zij was op de canapé gaan zitten, blij, dat Amélie maar voort-speelde, en dat zij niet met haar behoefde te praten. Maar daar kwam Eva den salon binnengestormd. - Zeg! riep zij, Mama heeft gezegd, we mogen een poppejurk-wedstrijd houden; wie de mooiste maakt, krijgt een prijs. En we hebben twee uur tijd. - Wat voor een prijs? vroeg Amélie, zich omdraaiende op de piano-kruk. - Een boek, of als we iets anders willen, mag ook. Laten we gauw gaan beginnen. Adèle was dadelijk één en al aandacht. Een poppejurk-wedstrijd! Wel, die won zij natuurlijk! Dat sprak vanzelf. Ten eerste werkte zij zoo keurig, en dan kon zij zoo smaakvol de kleuren kiezen, dat had Mama zelf gezegd... Zij sprong op; vol geestdrift voor het plan. Welk boek zou zij vragen? Of zou zij iets anders nemen, bijvoorbeeld dat schattige poppeleuningstoeltje met groen leer? Boven, op de kinderkamer, stond reeds de groote lappendoos. Alle restjes van stof en lint en kant werden daarin gedaan, en de doos was een onuitputtelijke schat. | |
[pagina 121]
| |
- Mama heeft gezegd, zei Eva, dat we moeten aftellen voor de beurten van 't kiezen. Want anders gaan we kibbelen, zegt Ma. Kom, kind, haastte zij Amélie, die al in de kleurige massa aan het grabbelen was, eerst aftellen. Amélie mocht het eerste kiezen; dan Eva, en dan Adèle. Amélie was gauw klaar; die nam een mooie lap blauw linnen, en ging aanstonds aan het knippen; Amélie was voortvarend, en bedacht zich nooit lang, maar daar zij heel handig was, bracht zij van alles wat zij ondernam, wel iets terecht. Eva had zeer lang werk met haar keuze, en toen zij eindelijk haar beslissing had genomen, borg zij de lappen onder haar schortje, en ging met haar rug naar de anderen toe-zitten bij de vensterbank, met haar werkmandje en haar pop. Nu was de beurt aan Adèle. Zij knielde neer bij de doos: wat zou zij nemen?Ga naar voetnoot1) daar was rose satijn, o, wat stond dat helder-roode peluche mooi daarbij. Of bruine zij, met dat smalle goud-band... Of dat leuke roode flanel, dat kon een aardig sport-pakje worden, als zij er wit flanel bij vinden kon. Zij wou iets maken, waar de anderen niet op zouden komen, iets niet zoo gewoons, iets bizonders, iets aparts: bijvoorbeeld gele satinet met crème kant erover heen, en dan met snoezige strikjes van lichtblauw lint. Of een ridderpakje met roodfluweelen broekje en aardige breede mouwen, met insnijdingen van wit satijn... Natuurlijk zou zij het mooiste hebben. Dat wòu zij, en het kon niet anders. Maar de keuze was moei- | |
[pagina 122]
| |
lijk. Wacht, daar bedacht zij iets. Zij zou het zich niet gemakkelijk maken; neen; zij nam... fijne groene zijde en witte zijde. Die zou zij in reepen knippen, en een gestreept rokje maken; maar dan keurig, alle naden van binnen overshands genaaid. En daarbij een wit lijfje, met een puntig vestje van groen, en om den hals óók een groen randje, en de mouwen? O, géén mouwen, dat was leuk, maar alleen om het armsgat een strookje groene zij... Armsgat... emmanchure... Opeens ging er een gloeiende rilling door haar heen. En met open mond, als luisterde zij naar iets... bleef zij roerloos zitten, en a! de gedachten, die zij zoo straks had gehad, kwamen weer met volle kracht in haar op. O! haar hoogmoed! Daar was haar hoogmoed weer, om den wedstrijd te willen winnen, om de eerste te moeten zijn! Daar had je het al weer! zie je, zoo ging het altijd met haar. Hoogmoed komt voor den val, - zóó was het spreekwoord, en dat beteekende: hoogmoed is iets leelijks, iets slechts. O, zij wou haar hoogmoed overwinnen, zij wou, zij wou! Zij lag nog op haar knieën, en werktuigelijk zochten haar handen weer in de lappen, en legden ze op zij... Maar in haar begon een plan op te komen, dat aanstonds werd tot een vast besluit: Zij zou den wedstrijd verliezen. Het was haar ernst. Heusch en heilig ernst. Zij was zelfs blij, dat zij nu kon bewijzen aan zichzelf, dat zij zich werkelijk wilde verbeteren. Zij nam groene zijde, maar geen witte zijde daarbij, | |
[pagina 123]
| |
neen, wit katoen... en nu zou zij daarvan iets in elkaar knutselen, wat zeker den prijs niet zou krijgen. - Eindelijk, gichelde Eva, die haar hoorde opstaan. Dat wordt vast iets prachtigs, zeg, zei ze over haar schouder heen tegen Amélie. Ze heeft een uur noodig, alleen om wat te kiezen. Nou, maar 't mijne wordt óók leuk. Ik vorder al zoo echt. Gaat 't jouwe ook goed? - O, ja, zei de altijd tevreden Amélie, en zij beet een draad door, met haar sterke witte tanden. Dat mocht ze wel niet: Juf waarschuwde altijd: 't is zoo slecht voor je tanden, maar zij had nu haast. En zij neuriede in de vroolijkheid haars harten: In naam van Oranje, doe open de poort:
De Watergeus staat voor den Briel...
Adèle maakte een rokje van witte en groene strepen. Neen, nu niet netjes stikken, alleen maar rijgen... En dan, wat voor een lijfje? Enkel groen... en met witte mouwen, zoo gewoon mogelijk. Zij werkte voort, zonder een woord te spreken. 't Jurkje zag er heusch nogal aardig uit, zoo op het oog, maar als Mama het wat nader bekeek...! En nu wist zij nog iets. Zij zou haar pop dit jurkje elken dag laten dragen; dan hielp dat haar, om aan haar verlangen om zich te verbeteren te denken... En... o, ja, dan gaf zij haar dat hoedje op, dat matrozenhoedje, waarop stond Le Tapageur. Toen zij dat hoedje kreeg, was zij dadelijk gaan opzoeken, wat Le Tapageur beteekende. Levenmaker, lawaaimaker, stond er in de dictionnaire. En toen kon zij | |
[pagina 124]
| |
bluffen met haar kennis, want geen van de kinderen wist het, en Jootje Bentinck dacht zelfs ‘de naam van een volksstam,’ en toen had zij erg gelachen, en gezegd: 't Beteekent dat en dat, maar heelemaal niet verteld, dat zij het woord eerst in de dictionnaire had opgezocht! Ja, dat zou zij doen. En stilletjes werkte zij voort, en hoorde niets van de verrukte kreten, waarmee Eva haar jurkje bewonderde. - Och, snoezig... 't Staat haar doddig. Leuk... leuk! Zijn jullie nog niet klaar? Dan kunnen we Ma roepen. - Dadelijk, zei Amélie, en: Dadelijk, zei ook Adèle. En Amélie voegde er bij: - Ga Tante maar alvast halen; ik ben aan het afhechten. Eva bedisselde, toen zij met Mama terug-kwam: - Toe, Ma, gaat u daar zitten. En zullen we op 't rijtje af met de poppen bij u komen, of wilt u ze alle drie tegelijk zien? - Nu, weet je wat: zet ze eerst maar eens allemaal voor me neer, en dan zal ik daarna de jurkjes nader onderzoeken. Het was met een kloppend hart, dat Adèle haar pop naast die der anderen zette. Ja, nu vond ze het toch wel een oogenblik vervelend, dat ze het had gedaan; ze had toch wel eens op een anderen keer... Neen, nu niet weer flauw worden, dóórzetten, flink zijn... Maar wat had die Amélie aardig gewerkt: | |
[pagina 125]
| |
een matrozenjurk van donkerblauw linnen; het rokje bestond uit drie strookten; en de blouse was ook van blauw linnen in den vorm van een rechte trui... - Ja, ziet u, een blouse was me te moeilijk, bekende Amélie met vroolijke openhartigheid... (O, dacht Adèle, zou zij dat ooit zoo gul hebben erkend?) maar 't staat toch wel goed, hè? met die witte kraag en de das... - Dat heb je knap gedaan, prees Mama, handig, hoor; zoo'n kraag te knippen is niet gemakkelijk. En netjes genaaid óók. - Ja, 't ging nogal goed, ik heb mezelf overtroffen, zei Amélie. - En nu Evaatje... Mama moest lachen, toen zij Eva's prachtjapon zag, maar zij hield zich in, om Eva's gevoelens niet te kwetsen, want Eva had blijkbaar erg haar best gedaan. De pop droeg een sleepjapon van dik hemelsblauw fluweel. Heel slim had Eva de jurk en den sleep uit één stuk geknipt, en toen den sleep met een naad boven-op dicht genaaid. Daar het fluweel zoo zwaar was en de pop klein, bleef de pop door de japon staan. Om den naad te bedekken had Eva daarover een stuk kant genaaid als een oversleep. En verder had de japon kanten mouwen, en was ook langs den hals met kant versierd. - Nu, je hebt aardig gewerkt, Evaatje, zei Mama goedig. - De mijne is mooier dan Amélie's, hè, Ma? vroeg Eva gretig. | |
[pagina 126]
| |
- Zoo op 't oog lijkt 't meer, maar... heeft Amélie niet veel netter genaaid? Niet zoo oppervlakkig, hè? - 't Is toch óók netjes, pruilde Eva; maar Mama nam al Adèle's pop. Adèle's hart klopte zóó, dat zij dacht, dat Mama het moest hooren. En wat duurde het lang, eer Mama iets zei... - Heb jij dezen keer wel erg je best gedaan, meisjelief? Er brokte iets in Adèle's keel. O, hoe graag had ze nu gezegd, dat ze werkelijk niet haar best had gedaan, en waarom! Maar, neen, dat kon ze nooit, waar de anderen bij waren, en dan nog: als ze 't zei, dan ging het mooie er heelemaal af, dat begreep ze wel. Mama schudde het hoofd: - Neen, jij kan 't beter, Adèle. Adèle slikte eens, om het lastige brok weg te krijgen uit haar keel. Het was heusch niet prettig, om dit door Mama te hooren zeggen. Neen, allerakeligst vond zij het... Maar, dat had zij vooruit geweten, en het hoorde bij haar plan. Doch, dat zij het zóó erg zou vinden, om achteraan te komen, had zij toch niet gedacht. De tranen brandden haar in de oogen, en zij schaamde zich, zij schaamde zich vrééselijk. - Ja, 't is Adèle's eigen schuld, zei Eva, ze had zóó lang werk om goed uit te zoeken, ze had haast geen tijd voor de jurk. - Een volgende maal beter, zullen we dan maar denken, zei Mama, en moest nu beslissen tusschen Eva en Amélie. | |
[pagina 127]
| |
De wijze, waarop Mama Amélie's jurkje nog eens in handen nam, deed Eva al genoeg begrijpen. Zij zette een pruillip; maar Mama zei: - Amélie krijgt het boek, of wat ze hebben wil, dat heeft ze eerlijk verdiend. Maar Eva mag óók wel wat hebben; en die krijgt een aardig doosje chocolaadjes als consolatie-prijs. Amélie vloog haar tante om den hals, hè, dank u wel, u is een schat! En Eva kuste haar Moeder óok, en vroeg: - Hoe zei u dat? con-so-... - ... latie-prijs, vulde Mama aan. Dat beteekent troost-prijs, begrijp je? En zij fluisterde Eva in het oor: Dan mag je Adèle ook wel eens 'n flikje presenteeren, hoor. Adèle wendde zich af met gloeiende wangen. Zij had verstaan, wat Mama zeide. O.! dat dit háár moest overkomen, háár, om zoo genadig te worden behandeld; uit goede gunst zou zij door Eva ‘ook eens worden gepresenteerd...’ Neen, dat was niet uit te houden. Mama moest alles weten. Maar, neen, neen, dat kon toch niet... och, ja, liet zij het nu maar doen... neen, dan was alles vergeefsch, want Mama zou haar prijzen, en dat mocht immers niet...? Maar terwijl zij zoo worstelde met zichzelf, kwam er opeens een gedachte in haar op, die haar wonderlijk troostte. Ja, het was wel heel erg, om te hebben verloren, véél, véél erger, dan zij het zich had voorgesteld. | |
[pagina 128]
| |
Want Eva zou nu onuitstaanbaar trotsch tegen haar doen, en zij had heel best gemerkt, dat Mama teleurgesteld was om haar slordigheid... En toch was er een gedachte in haar, die haar kracht gaf. Dezen wedstrijd had zij verloren. Maar had zij niet een veel grooter overwinning behaald? Een overwinning, waarvan niemand iets wist, en niemand iets weten zou, maar die haar veel, veel meer moeite had gekost, dan het zegevieren in dezen wedstrijd zou hebben gedaan? Ja, zij had een overwinning behaald, een groote overwinning (zei Alexander de Groote dat niet: Wie zichzelf overwint, is grooter dan wie een stad inneemt?)... ja, de gróótste overwinnig, die men behalen kon: een overwinning op zichzelve!... |
|