Een klaverblad van vijf
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend(De kinderen van huize ter Aar)
[pagina 75]
| |
Hoofdstuk VI.
| |
[pagina 76]
| |
van Juffrouw Magda, hoor! Zij bracht altijd bloemen voor haar mee; in het voorjaar zocht zij in het park van Ter Aar zelf naar viooltjes en sneeuwklokjes en anemonen, (anemonen knipte zij altijd af, want als je ze plukken wou, dan trok je heelemaal de plant uit den grond, en Juffrouw Magda bekeek altijd de stelen, en dan knikte ze haar toe, en zei: - Heb je er aan gedacht? Dat doet me pleizier. Nu maar, zij vergat het ook nooit.) en als overal de bloemen bloeiden, dan maakte zij leuke bouquetjes van rose rozen en reseda, of van theerozen en heliotrope; maar Juffrouw Magda was ook altijd aardig tegen háár: toen zij met de prijs-uitdeeling een vers moest opzeggen, en zij een beetje verlegen was, want Juffrouw Brans en Juffrouw Matje zaten zoo ernstig te wachten achter de met een groen kleed bedekte tafel, waarop de prijzen lagen, en alle meisjes verdrongen zich om háar heen, nu, toen zij daar dan stond in haar witte geborduurde jurk met schotsche ceintuur en bloote armen en blooten hals, en een oogenblik heelemaal het begin van haar vers vergeten was, zag zij opeens schuin achter zich een figuur in een der banken gaan zitten; dat was Juffrouw Magda, die had het boek bij zich, en die zei haar zachtjes den eersten regel voor. Nu, toen wist zij het weer, en alles ging uitstekend. Ja, het was een allerprettigste vacantie. Hun nichtje Amélie (een ‘halve wees’, zij had geen Moeder meer; en haar Vader had haar te Maarssen op kostsschool gedaan, omdat dit dezelfde inrichting was, waar | |
[pagina 77]
| |
Adèle en Eva op dagschool gingen; dan was het gezelliger voor allemaal,) was bij hen. Amélie was een dol-leuk kind, altijd vroolijk en vol met grappen; iedereen vond het dus prettig haar bij zich te hebben. En dan logeerden ook nog op Ter Aar, Oom Carel en Tante Charlotte. Nu, aan Oom Carel vonden de kinderen niet veel; die wou altijd met hen spelen het spel van ‘Hansje-mijn-knecht’, en als ze op de logeerkamer kwamen, dan zei Oom: - Nu zeg ik: Hansje-mijn-knecht, doe eris dit, doe eris dat, en geef me nu m'n laarzen eens aan. Of...: en zoek nu eens uit de doos mijn groen en paars gestreepte das, of: haal mijn handschoenen eens van beneden, die heb ik op de tafel in de trapzaal laten liggen. En zoo ging dat maar door. Maar van Tante Charlotte hielden ze allemaal even veel. Die zei: - Zeg, Arl, (zij noemde Charles evenals de anderen meestal bij het verklein-naampje, dat hij zichzelf als kind had gegeven) zou 't kunnen zijn, dat Sint Nicolaas ook wel eens in den zomer kwam? Ik heb vannacht zoo'n gestommel in den schoorsteen gehoord. Ga eens kijken, op den schoorsteenmantel, ligt daar niet wat? En ja, daar lag dan altijd wat: lekkere bonbons of een paar zeldzame postzegels... en daarvoor wou je natuurlijk graag doen, of je aan dat verhaal van ‘Sint Nicolaas in den zomer’ geloofde. Evenals je natuurlijk ook altijd deed, of je er niets van merkte, dat Tante zelf met handen vol de muscaat-flikken, | |
[pagina 78]
| |
- groote flikken met witte kraaltjes er op, - door de takken gooide, van den ‘flikjesboom’, zooals Tante hem noemde, en dan zei: - Komt, kinderen, ga maar weer eens schudden aan den flikjes-boom, misschien zijn er al weer wat aangegroeid. En Tante had voor hen uit Engeland laten komen: Dolly Daisy Dimple, waar ze véél pleizier mee hadden gehad. Dolly Daisy Dimple was een papieren pop, die een papieren koffer bij zich had, vol met allerlei papieren kleeren, en die je heelemaal kon aankleeden, hoeden waren er óók bij; en toen hadden zij ook eens chocolaadjes gekregen, die kinder-neger-kopjes voorstelden, en toen had Charles er één van genomen, en dat opgeplakt op een bord-papieren lijf, dat hij zelf had geknipt en gekleurd, en dat was toen de meid van Dolly Daisy, en zij heette Pompon. En zij hielden allemaal zooveel van Pompon, dat Eva van woede bijna had gehuild, toen zij eens vergeefs naar Pompon had gezocht, en Charles brutaal en onverschillig had gezegd: - Pompon? O, die heb ik opgegeten. En oom Carel had toen nog geplaagd: - Arl hield 't meeste van Pompon, want hij heeft haar verorberd met huid en haar. Maar Tante had geprobeerd andere Pompons te krijgen, ja, zij was zóó in het spel der kinderen in geweest, dat zij in den winkel had gevraagd naar ‘pompons’!! maar ze waren niet meer te krijgen. | |
[pagina 79]
| |
Toen zei Tante, dat zij nog een andere verrassing voor hen in het vooruitzicht had, en de kinderen waren vreeselijk nieuwsgierig, want Tante wou niets vertellen; alleen dat deze verrassing óók uit Engeland kwam, net als Dolly Daisy. De kinderen begrepen maar niet, wat het wezen kon, en vroegen elken morgen gretig: - Is de verrassing er nog niet, Tante? Neen, maar zij zouden dadelijk gewaarschuwd worden, als zij buiten waren, door de groote bel op het huis. En nu, eindelijk, eindelijk! daar klonk vroolijk en luid de bel door de lucht. De kinderen, die op de speelplaats bezig waren wat gymnastiek te maken, lieten brug en rekstok in den steek, en holden zoo hard zij konden naar huis. Op de stoep stond Tante met een lachend gezicht. - Tante! Tante! Is de verrassing er? - Ja, zei Tante, en zij knikte geheimzinnig, ga maar kijken. In de trapzaal. In de trapzaal vonden de kinderen Papa, Mama en Oom Carel, maar verder niemand en niets. Zij stonden verbaasd te kijken, totdat Mama wees op het groote hondenhok. Een hondje? een hond? Aanstonds lag Charles op zijn knieën bij het hok, dat een nauw gangetje tot ingang had, zoodat je je bukken moest, om er in te zien. Zoo ver mogelijk strekte hij zijn arm er in uit, en na wat tasten bracht hij een allerleukst, geel, mol- | |
[pagina 80]
| |
lig hondje te voorschijn met een pikzwart snoetje: - Een puck! riepen de kinderen verrukt. - Pompon! zei Tante, die mee naar binnen was gegaan; en allen lachten, en de kinderen vielen Tante om den hals, om haar te danken voor die héérlijke verrassing. - Nou mogen jullie wel heel lief en goed voor hem zijn, zei Tante. Want je moet weten, dit beestje was aan boord vreeselijk wild en lastig, en schijnt door de matrozen erg geslagen te zijn. Daardoor is hij nu zoo schuw, en zoodra hij uit het mandje gepakt werd, vluchtte hij weg, bang voor slaag, en kroop ten slotte weg in 't hok, waar we hem niet meer uit konden lokken. O! de kinderen beloofden dat dadelijk en graag; en zij namen Pompon mee naar buiten, waar zij hem bewonderden naar hartelust. - 't is een echte puck, zei Adèle, zie maar, er loopt een donkere streep over zijn rug. - Ik vind 't een beeldig beest, verklaarde Eva. Wat een satijnen ooren! - Zullen we hem werkelijk Pompon noemen? - Ja, waarom niet! Dat is wel leuk. Het was dus, en bleef, Pompon. In minder dan geen tijd was Pompon de vertrouwde speelkameraad der kinderen geworden. Waar de kinderen waren zag men ook de vlugge bewegingen en het geestige snuitje van Pompon. De puck was altijd goed-gehumeurd en klaar voor een grap; hij kon springen ‘als een hazewind’, hoog en ver, en kende weldra | |
[pagina 81]
| |
allerlei kunstjes: op zijn achterpooten dansen, niets uit de linkerhand aannemen (zelfs als je je handen over elkaar kruiste, dan deed die slimmerd het nòg niet!), opzitten (dat hij telkens uit zichzelf in practijk bracht, als hij bedelde om wat lekkers), drie maal blaffen voor de koningin, op een glazentrap klimmen, en al zulke dingen meer. En hij verstond alles wat je zei. Als je zei: - Ga gauw naar boven, daar is wat voor je, dan ging hij. Als je zei: ‘Och, daar kan je immers niet bij, spring dan op den stoel,’ hij begreep alles dadelijk; hij wist wanneer de kinderen thuis kwamen, dat voelde hij vooruit; hij wist ook altijd den weg naar huis terug te vinden; (eens was de ondeugd uit het hek geloopen, en wandelde in zijn eentje aan den overkant van de Vecht; dat zag Papa en riep met een donderende stem: - Pompon! ... en dadelijk keerde Pompon zich om, en draafde terug naar huis, netjes over de ophaalbrug van de Vecht heen, hoor!) en hij wou, zoo leuk! nooit alléén spelen, hij ging plat liggen vóór zijn bal, met zijn neus er tegen, en riep: Waf! waf! in afwachting, dat iemand den bal voort-rollen zou. En na een paar stoutheden: eens was hij met een groote rollade den tuin ingehold, en eens zat hij met zijn heelen kop in de boterbus, die juist was gebracht, - snoepte hij nooit, nóóit meer; hij wist precies, wat hij hebben mocht, en wat niet; als er eens een stukje viel, dan snapte hij het op, maar zette je den vollen trommel met beschuit voor hem neer op den grond, dan | |
[pagina 82]
| |
liep hij er in een boog met afgewend hoofd omheen. Pompon was eigenlijk een veel te gezellig en grappig dier, om hem te plagen, ofschoon ze het natuurlijk wel eens een béétje deden; maar de puck nam alles even goedmoedig op, en soms trok hij met zijn lip, op een manier, dat het precies was, of hij lachte; en als hij lekker lag te slapen, dan kwam er een stukje rose tong te zien; en eens had Charles toen tusschen zijn zwarte lippen een stukje rose fondant gestopt, en iedereen dacht, dat het zijn tong was! Van suikerpepermuntjes hield hij dol, maar niet van garnalen, en alleraardigst kon hij zijn eigen mand opschudden; hij trok dan met zijn mond het kussen op, totdat het goed lag. En hij maakte wel degelijk onderscheid tusschen zijn menschen; dat had Adèle met voldoening gemerkt; eens nam LeentjeGa naar voetnoot1) hem op haar arm, en ging met hem op het balcon, toen spartelde en schreeuwde Pompon, om los te komen, als een wilde; maar daarna nam Adèle hem op, en zij ging tot aan den rand van het balcon, en duidelijk voelde zij, hoe Pompon zijn armpjes stijf knelde om haar hals, dus hij was wèl erg bang, maar stil bleef hij zitten, zóó vertrouwde hij haar, was dat niet schattig, echt schàttig? De kinderen waren in het rozen-priëel aan het spelen. De meisjes hadden een poppendiner met flikjes en kaakjes; en de jongens, Charles, Koos en Frits waren bij hen op bezoek. Maar daar ontdekte Amélie tusschen de kaakjes een klein horloge. - Wat leuk, zei ze. Geef mij dat, dan doe ik er een | |
[pagina 83]
| |
draadje aan, en dan is 't het horloge voor mijn pop. Zij nam een speld, en boorde daarmee een gaatje in het knopje. Pompon behoorde ook tot de gasten. Hij zat netjes op een rieten tuinstoel, en wachtte totdat hij iets kreeg. Arl kriebelde hem, door de zitting, stilletjes onder de kussentjes van zijn pooten, en het was allerkoddigst om te zien, hoe Pompon, die er niets van begreep, nu eens de eene, dan weer de andere, voorof achterpoot optrok. - Pompon, blaf eens driemaal voor de koningin! - Waf, waf, waf! - Geef me je rechterhand. Pompon dacht na. Hij lichtte eerst zijn linkerpoot een eindje op, maar toen vastbesloten den rechter. - Hij denkt er bij! riep Adèle zegevierend. Dat is hoogst merkwaardig, zegt Papa. Hij doet 't niet als een machine, maar echt als een mensch... Pompon was volkomen bereid om al zijn kunstjes te vertoonen, want van niets hield hij zooveel als van kaakjes. Hij sprong van den grond in Arl's armen, tegen zijn borst; hij stond op zijn achterpooten tegen het tafeltje aan met zijn guitig kopje er net boven, en reikte grabbelend met zijn pootje naar een kaakje, dat juist even te ver lag buiten zijn bereik... - Nou, daar dan! zei Charles genadig, en legde het stukje op Pompon's vierkanten neus. En toen klapte hij in de handen: - Een, twee... drie! | |
[pagina 84]
| |
Eerst bij drie! mocht Pompon het stukje in zijn mond wippen, wat hij ook eerlijk deed. - Nu een draadje garen, riep Amélie, ik ga even garen halen, zeg; maar laat de speld er zoo lang in, dan blijft 't gaatje open. Zij liep naar huis, maar kwam onderweg Arie tegen: - Weet u 't al, er is een zeilwedstrijd, vertelde die. - Neen, wanneer? wanneer? vroeg Amélie, dadelijk geestdriftig. - Ze zijn al vertrokken, zegt de Baas, ze kunnen nu ieder oogenblik voorbij komen. - Een zeilwedstrijd! een zeilwedstrijd! riep Amélie; en alle kinderen stoven uit het priëel naar den kant van de Vecht. Ook de groote menschen kwamen er bij; maar het duurde zoo lang, allervervelendst lang; en de groote menschen spraken met de kinderen af, dat zij door hen wel zouden gewaarschuwd worden, dan gingen zij zoo lang zitten in den koepel. Opgewonden liepen de kinderen heen en weer langs het water. Een zeilwedstrijd! Zij stelden zich een groote massa prachtige schepen voor, met blinkende witte zeilen en kleurige vlaggen en wapperende wimpels, die voorbij zouden snellen in ijlende vaart. Maar er gebeurde niets. Er kwam wel eens een schuit voorbij-drijven, en ook het gewone Utrechtsche bootje stoomde met korte, driftige schokjes voorbij, en er werd geroeid, en de zand-schuiten werden voort-getrokken door een gebukten, langs het jaagpad zwoegenden man... maar dat was het gewone, en anders viel er niets bizonders voor. | |
[pagina 85]
| |
Het wachten begon ook de kinderen te vervelen. Zij stoeiden met elkaar, en plaagden: - Daar zijn ze! daar zijn ze! als in de verte weer iets zichtbaar werd. Zij werden hoe langer hoe wilder, lichtten elkander een beentje vlak bij het water, en wisten maar niet, hoe zij het meest zich branie konden betoonen, de meisjes zoo goed als de jongens, ofschoon zij tegelijk elkaar dringend verboden: - Zal je weg-gaan van 't water! Ik zal 't gaan zeggen, hoor! Kind, pas toch op! en gierden van het lachen om Eva, die in haar drift had gezegd: - Ik zal je waarschuwen, hoor! in plaats van: Ik waarschuw je! En ten slotte holden zij, zonder bedoeling, het pad langs de Vecht heen en weer, schreeuwend en stampend, en gillend zoo hard zij konden: - Daar zijn ze! daar zijn ze! Alle groote menschen kwamen uit den koepel gehold; en toen het bleek, dat de kinderen ‘maar gekheid hadden gemaakt,’ was Papa boos, en Oom Carel nog boozer, en de kinderen keken beteuterd, maar de Baas kwam er bij, en die tikte aan zijn pet, en zei: - Naar mijn geloof, is de heele boel al afgeloopen, meneer. Want ik heb de Frederika Martina zien voorbijvaren van Dirk de Kanter, en die zou meedoen. Nu, dat was wat moois! Was dat nu alles?! Teleurgesteld keerden de kinderen naar het rozen-priëel terug. Dat was wèl de moeite waard, om dáárvoor hun spel te onderbreken! Die paar schepen, die ze elken dag immers voorbij zagen komen! | |
[pagina 86]
| |
- Waar is mijn horloge? vroeg Amélie. - Dat weet je zelf 't beste. - Ik heb 't hier neergelegd, wees Amélie, en nu is 't weg. - Dan heb je 't zeker opgegeten. - Och, kind, en er zat immers een speld in! - Nou, waar is 't dan. - Ja, waar is 't! Het horloge werd niet gevonden. Maar daar ontdekten de kinderen Pompon, die treurig langs de tuinpaden sloop, met zijn staart tusschen de beenen, en voortdurend zijn keel schrapende. - Hemel! riep Amélie, en een schrik schoot door haar heen. Pompon heeft 't kaakje opgegeten! - En er zat een speld in!! - Nou, dat is óók wat! zei Arl. - Puckie, lokte Adèle, arme, arme Puckie, heb jij een speld ingeslikt? En zonder zich te bedenken, stak zij haar vinger in Pompon's keel, maar zij voelde niets. - Ja, daar zit die natuurlijk niet meer in, zei Charles. Hij heeft 'm doorgeslikt. - En hij schraapt zoo. - Ja, hij zal pijn hebben, dat is nogal glad... Amélie werd hevig aangevallen, maar zij verdedigde zich met vuur: - En jullie zeggen, dat hij nooit snoept! Ja, goede raad was duur. Het moest natuurlijk aan Papa en Mama worden verteld; en in een oogenblik heerschte er een groote, verwarde drukte. | |
[pagina 87]
| |
Papa en Mama verspilden geen tijd met knorren. Papa liet dadelijk den veearts halen, en die zei: - Veel koek voeren, zooveel mogelijk koek, dan gaat dat wel om de speld heen zitten, en hij zou dadelijk een braakmiddeltje laten brengen, en zelf ook nog terug-komen. De arme Pompon had een ellendigen dag. Hij werd in de trapzaal vast-gelegd, en als gevolg van het drankje moest hij telkens overgeven; en Amélie, schuld-bewust, roerde dan met een stokje in het uitspuugsel, en eindelijk, eindelijk slaakte zij een verrukten kreet: - Daar is die! daar is die! daar is de speld! daar is de spe-eld!! Iedereen werd er bijgeroepen, en Pompon werd geaaid en gestreeld, alsof hij een heldendaad had volbracht, en Adèle huilde een beetje van aandoening, want Pompon was toch bijna dood geweest... en Oom Carel zei: - Nou zal hij 't snoepen wel voor goed hebben afgeleerd!...
Pompon had het snoepen voor goed afgeleerd. En... na dien tijd wilde de schrandere puck nooit meer kaakjes eten.... |
|