Een klaverblad van vijf
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend(De kinderen van huize ter Aar)
[pagina 41]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 42]
| |
Maar dit is heel iets anders. Arie plukt een massa aardbeien, misschien wel twee pond, verstopt ze in een gieter, (hij is nog zoo dom, om ze te vergeten, zoodat ze verrotten), en bovendien liegt hij er om, als ik er hem naar vraag; hij verzekert bij hoog en laag, dat hij er niets van weet. - Dat is leelijk, zei Mama. Als hij nu maar ronduit bekende, zou je het voor dezen keer nog wel eens door de vingers willen zien, nietwaar, man. Wil ik eens met hem spreken? - Och, wat zal het geven, als die jongen zoo'n verstokte leugenaar is. Ik was al lang ontevreden over hem, maar dit doet de deur toe. Met een bloedroode kleur schrokte Charles zijn boterhammen in; en Eva keek aldoor naar hem, alsof ze zeggen wou: zeg je nu niets, beken je niet, dat jij den gieter in het schuurtje hebt gezet? Welja, zoo'n nest, alsof zij de aardbeien niet gewasschen wou hebben, en alsof hij niet om háár te helpen, den gieter had vol-gepompt... liet zij de schuld maar op zich nemen, wat verbeeldde zij zich wel! En hij keek haar zóó kwaadaardig aan, dat Eva, die al bijna gesproken had, gauw weer haar lippen sloot. Want als zij nu sprak, zou Charles er straks zeker op sláan, hij ontzag haar heelemaal niet, al was zij een meisje... Adèle zat heel stil, met neergeslagen oogen. Zij voelde zich zóó allerakeligst, dat zij in het geheel niet opzien durfde. Arie... Arie zou worden ontslagen om iets wat zij hadden gedaan... en zij kón niet begrijpen, dat noch Charles, noch Eva ruiterlijk de | |
[pagina 43]
| |
toedracht van de zaak erkenden... Zóó streng waren Papa en Mama toch niet, dat zij bang behoefden te zijn... Maar ja, dat was het juist. Omdat Papa en Mama zoo goed waren, was het zoo'n pijnlijk gevoel, als zij ondeugend waren geweest. Papa en Mama keken dan zoo echt bedroefd... en zoo teleurgesteld... En nu ook kwam het geen oogenblik in hen op, om te denken, dat hun kinderen met deze zaak iets hadden te maken... O, wat naar, dat Charles zweeg, en Eva zweeg... kon zij het nu vertellen? Dan zouden de andere twee haar zeker verwijten; dat ze ‘klikte’, dat zij hen had ‘verraden’... Zij had toch óók meegedaan, even goed; zou zij maar zeggen, dat zij het alléén had gedaan? - Staat maar op, kinderen, zei Mama, nog te veel vervuld van Arie, om op hen te letten. En Charles en Eva stoven de eetkamer uit, naar boven, naar de kinderkamer, en Adèle holde hen na. - Waarom hebben jullie niets gezegd? verweet zij hun onstuimig, maar Charles verdedigde zich aanstonds: - Ik ben ziek, ik hoef niets te zeggen; 't is ook de schuld van dat laffe kind. - Laffe kind, jij bent laf! jij bent zelf een lafaard! Ik heb niets gedaan; wat heb ik nou gedaan? verdedigde Eva zich, half huilend, jij hebt den gieter in 't schuurtje gezet. - En nu wordt Arie ontslagen! zet Adèle. Dat kan toch niet! dat mogen we toch niet toelaten! | |
[pagina 44]
| |
- Och, wat! Papa heeft zèlf gezegd: ik was al lang ontevreden over hem. Wat komt dit er dan op aan. - Als Papa weet, dat hij zich heeft vergist, dan heeft hij spijt Arie verkeerd beschuldigd te hebben, en dan mag Arie blijven, hield Adèle vol. - Nou, wat kan mij dat schelen! - We mogen niet zwijgen. 't Is niet eerlijk, 't is niet rechtvaardig, zei Adèle, maar zij kreeg een gloeiende kleur, en de tranen schoten haar brandend in de oogen, toen Charles en Eva haar beiden smalend aanvielen: - Och, jij! jij bent altijd even ‘edel’; zoo'n echte brave Hendrik. - Jij met je eerlijk en je rechtvaardig! - Dat gezanik altijd van jou. Jij moet altijd 't mooie, lieve kind zijn... - Nou, en ik zeg 't niet... - En ik ook niet! Adèle was te veel overstuur door dezen plotselingen aanval, om zich erover te kunnen verbazen, dat Charles en Eva nu eensklaps zoo eensgezind waren, terwijl zij een oogenblik geleden nog tegen elkaar kibbelden. Zij begreep alleen, dat zij gehoond werd voor haar pogingen om ‘braaf’ te zijn, dat Charles en Eva haar daarom uitlachten en bespotten... en nu durfde zij heelemaaal niet meer, wat zij even had gewild: alle schuld op zich nemen. - En nu ga je zeker klikken óok nog, hè? smaalde Charles, maar denk er om, dat ik ziek ben, en als ik erger word, is 't jouw schuld. | |
[pagina 45]
| |
- En ik heb niets gedaan! riep Eva. Je zegt niets van mij, hoor, ik waarschuw, ik waarschuw je! Zwijgend keerde Adèle zich om. Het was tijd, om naar school te gaan, maar nooit was haar hart zóó bezwaard geweest. Zij zou nu zoo dolgraag eens hebben uitgehuild bij Mama; o, zonder iets te zeggen, natuurlijk, maar tóch zou zij dan getroost zijn geworden, door Mama's zachte, teedere vriendelijkheid. Vreeselijk! vond zij het, om nu gewoon naar school te gaan; als zij thuis-kwam, was Arie misschien al ontslagen... en dan, dat begreep zij heel goed, was er heelemaal niets meer aan te doen. Zij antwoordde niet op Eva's druk gepraat, zij zou niet hebben gekund; zij vond Eva laf, maar Charles nog laffer, want hij was toch een jongen; en een jongen moet durven, moet moedig zijn, moet het voor de meisjes opnemen... O, als Charles nu eens ridderlijk voor Arie in de bres was gesprongen! hoe mooi zou dat zijn geweest! En hij zou stellig niet zoo'n groote straf hebben gekregen, want hij was immers ziek... De ‘zieke’ Charles verveelde zich. Onrustig stond hij voor de groote speelgoed-kast, en zocht naar iets om zich mee te vermaken. Maar je kon niet veel beginnen, zoo alleen. Gek, de vorige dagen had hij zich in 't geheel niet verveeld. Toen had hij dat leuke Chineesche landschap geplakt, met jonken en pagode's en kleine ronde brugjes... ja, 't was eigenlijk nog niet af, maar hij had er toch geen zin in, op het oogenblik. Lezen? ajakkes, neen... Figuurzagen? Het | |
[pagina 46]
| |
lepeldoosje voor Mama's verjaardag moest af, 't moest ook nog worden gepolijst... nu ja, nog tijd genoeg. Hij drentelde door de kamer, besluiteloos. Dat gezanik... waarom hij nu ook niet naar buiten mocht. Omdat 't nou zoo'n beetje regende... Maar neen, buiten zou hij misschien Arie ontmoeten... 't Was maar goed, dat Arie weg-ging. Wat zei Papa ook weer? Hij is ‘slordig en onverschillig,’ neen, onverschillig niet, hij is... achteloos; nu, dat was toch nog veel erger dan onverschillig... Goed, dat hij wegging! hij zou 't nu in 't geheel niet prettig vinden dien jongen weer tegen te komen... Hij liep weer naar de speelgoed-kast, en stond te kijken naar zijn fort: zou hij dat er eens uitnemen? Och, neen, als 't leuk wou zijn, moest hij de heele kamer ‘overal’ halen, om aan alle kanten te kunnen laten vechten.... en dan kwam Juf weer op hooge pooten aan, en die wou: dat alles vóór 't koffiedrinken weer netjes opgeruimd was... nu, dan was hij misschien net begonnen prettig te spelen... of eigenlijk, dat kon je alleen als de jongens er bij waren; Koos en Frits hadden zulke reuzeleuke Indische troepen, met op koolzwarte paarden prachtige prinsen, met witte tulbanden, en heelemaal met goud versierd... daar was Nana Sahib bij, en dan speelden ze Cawnpore, zooals dat stond in Jules Verne's De IJzeren Reus, je weet wel, van dien put, waar al die menschen in werden gegooid, maar één vrouw was niet dood, en die kroop er weer uit, dat was de vrouw van den kolonel... | |
[pagina 47]
| |
- Hè, Pa! is u daar, ik schrik van u, zei Charles, zich met een ruk omkeerende, want hij had zijn Vader in 't geheel niet door de half-openstaande deur hooren binnenkomen. - Schrik je van me, waarom? Wat stond jij daar te mediteeren? - Mediteeren? herhaalde Charles. Ik deed niets, ik... ik keek naar 't fort... Papa lachte; maar zag hem aldoor aandachtig aan, meende Charles, veel te aandachtig naar zijn zin... ofschoon hij vriendelijk zei: - Mediteeren beteekent alleen maar: mijmeren of peinzen. Maar je hoefde toch niet zoo te schrikken, als je alleen maar keek naar je fort. - O... neen... mompelde Charles verlegen. Zou Papa iets vermoeden? zou hij iets begrepen hebben... waarom vroeg hij anders zoo? - 't Is zoo vervelend alleen, zei hij. - Ik heb je anders de vorige dagen niet erg over je thuis-zijn hooren klagen. Ik verbeeldde me juist, dat je 't nogal prettig vond, niet naar school te hoeven. Maar als je je verveelt, dan kon je eigenlijk best eens wat werken... - Werken? - Ja, je lessen wat bijhouden. Jij kan 't heelemaal niet velen zooveel uren te missen... Ik zal er eens met Mama over spreken. Dat gezanik! bromde Charles, toen hij weer alleen was. Géén der vorige dagen had Papa over zooiets gesproken... en nu juist! Wat beteekende dat? Als | |
[pagina 48]
| |
je ziek was, hoefde je nooit te werken, dan mocht je luieren en spelen, en nu moest hij lessen leeren, en thema's en sommen maken, 't was wat moois! Zou Papa iets... en wou hij hem op die manier straffen misschien? Nu, maar, hij zei tóch niets, tóch niets, hoor!... Was Pa daar alweer? Neen, Juf. Wat kwamen al die menschen toch stilletjes binnen... en eensklaps bonsde zijn hart met korte, harde schokken, want Juf zei, en keek hem scherp aan: - Wat schrik jij, als ik binnen-kom? zeker geen zuiver geweten. - Ach... stik, had Charles bijna gezegd, maar hield zich gelukkig nog in. Juf lette verder niet op hem; die ging haar naaimachine in orde maken; ja, hij zou haar vandaag heusch niet vragen, of hij eens draaien mocht, zelfs niet als Juf garen moest opwinden, en het wiel van de machine dan heel anders snorde, en het leuke schuitje met het klosje zoo grappig heen en weder schoot... neen, hij bleef haar maar een beetje uit den weg... wacht hij ging een partijtje spelen op het kleine biljart. Hij moest dan alles opteekenen, want hij speelde tegen zichzelf. Vooruit. Hij haalde de knikkers; maar stootte soms zoo wild, dat ze over den rand van het biljartje heenvlogen, en hij dan overal onder kruipen moest, om ze te zoeken. Het was ook allesbehalve leuk, zoo alleen. - Juf, doe u eens even mee. | |
[pagina 49]
| |
- Jongen, ben je, ik heb geen tijd. - Toe nou, ik ben ziek, pleitte Charles. - Dan moet je 's avonds maar niet te lang in dat dauw-natte gras loopen. Eigen schuld kwelt 't meeste. Eigen schuld... Zou Juf dat expres hebben gezegd? Met een schuin oogje keek Charles argwanend naar Juf, - maar die vouwde zoompjes, en lette niet meer op hem. Nu, hij ging lezen. De Negerhut, dat was nogal aardig met al die slaven, die werden nagejaagd door paarden en honden... en hij was toch ook wel benieuwd, of Eliza en Harry nog zouden ontsnappen... Hij was zoo verdiept in het lezen, dat hij schichtig, en met een kleur, opsprong, toen Mama-binnen trad. - Hier, jongen, zei Mama hartelijk, je chocola. En zij zette een grooten blauw-porceleinen kop bij hem neer; op het schoteltje lagen een paar kaneelbeschuitjes. - Dank u, zei Charles, en om zijn blos te verbergen, nam hij dadelijk een slok, maar hij brandde zich bijna de lippen: Au! - Ja, pas op, 't is nog gloeiend, zei Mama. Toen keek zij hem aan: - Wat zie je er vreemd uit, zoo rood... je hebt toch geen hoofdpijn? - Neen... Ma. - Nu, dat is maar goed, zei Mama, en streek hem even met de hand over het donkere haar. Want ik kwam juist, om wat met je over je werk te praten. | |
[pagina 50]
| |
- Mijn werk? - Ja, Papa wou graag, dat je wat uitvoerde, zoodat je op school niet te veel achter kwam. - Waarom moet dat juist vandaag? vroeg Charles vol achterdocht. - Wel, omdat je nu toch weer wat beter ben. Kijk, ik had zoo gedacht: hier heb ik dat Engelsche boek,Ga naar voetnoot1) waaruit ik bezig ben jullie vóór te lezen, als je daar nu eens een stukje uit vertaalde. Je ben in 't verhaal, je stelt er belang in, dat zal je dus niet zoo moeilijk vallen. - Daar heb ik op school toch niks aan, bromde Charles. Want de kinderen waren op school nog niet aan het Engelsch toe; maar Mama was bezig het hun een beetje te leeren, opdat zij er later minder moeite mee zouden hebben. Zoo was het met Fransch ook gegaan, en vroeger eveneens met lezen en schrijven. Mama las nu ééns in de week een stukje met hen uit een Engelsch boek, en dan mochten ze elk woord vragen, wat ze niet begrepen. - Neen, dat is zoo, maar dan wen je weer wat aan werk, en dit is gemakkelijk en prettig. Morgen zullen we dan wel weer verder zien. Mama wees Charles het stukje aan, dat hij vertalen moest; en praatte nog even met Juf, waarnaar Charles niet luisterde, totdat hij duidelijk verstond: ‘Arie.’ Juf had zeker gevraagd, of hij al weg was; en Mama antwoordde: - Mijnheer zal nog voor 't laatst eens met hem praten; want waar moet zoo'n jongen naar toe, als hij hier | |
[pagina 51]
| |
ontslagen wordt, nietwaar. Hij kan dan toch van ons ook geen goed getuigschrift krijgen. Ik tob erover, werkelijk, want hij is toch nog zoo jong, en daardoor misschien wat onnadenkend... - Onnadenkend, mevrouw! vlamde Juf op. Zich vergrijpen aan 't goed van een ander, noemt u dat onnadenkend? Aardbeien weg-nemen... Die jongen is een dief in den dop, mevrouw! en dan nog liegen, alsof 't gedrukt staat! Bom! Charles' boek viel uit zijn handen op den grond. Nu werd 't mooi, moest Juf Mama nu óók nog opstoken? Hij raapte het boek op, en ging er zenuwachtig in bladeren, om de plaats, waar hij zijn moest, terug te vinden, maar zijn vingers beefden, en de bladeren ritselden zoo onrustig, dat Mama opmerkzaam werd. Wat zag die jongen er vreemd uit, dacht ze opnieuw... en toen, opeens... kwam er een pijnlijk, scherp vermoeden in haar, dat Charles méér van de aardbeien-geschiedenis wist. Maar dat... dat kon toch niet. Dat leek haar volkomen onmogelijk. Charles zou Arie laten ontslaan, om iets waar hij zèlf de schuld van was?... Zij herinnerde zich zijn schrik, toen zij binnen-kwam, zijn kleur... o, zij vergiste zich niet, dat, bepaald, Charles er méér van wist... Zij was op het punt hem een vraag te doen, maar zij bedwong zich; liever dan hem tot spreken te noodzaken, wou zij Charles zelf een kans geven om de waarheid te zeggen. Zij ging naar hem toe, en vatte hem bij beide | |
[pagina 52]
| |
schouders, en hem heel vriendelijk aankijkende, zei ze met een warme, hartelijke stem: - Zal je goed je best doen op 't vertalen, kind? - Ja, Ma, mompelde Charles. Hij kreeg zoo'n allerakeligst gevoel, dat hij moest slikken, en bijna niet spreken kon. 't Was net, of Mama iets wist, en of ze hem dringend vroeg, om alles te vertellen... O! als Juf er maar niet bij was geweest! Mama ging weg, en hij boog zich gejaagd over zijn papier. Hemel! wat was dat een moeilijk gedeelte. Hij begreep er geen stom woord van. Beroerd, dat dit nu juist zoo'n moeilijk gedeelte was... Hij stond op, om het Engelsche woordenboek te halen. Toen merkte hij, dat hij nòg een aandrang had om te huilen, zooals toen Mama hem zoo vriendelijk toesprak... en even... even voelde hij een wilden lust, om naar beneden te hollen, en Mama alles te bekennen. Toen stampte hij driftig-kort met den voet op den grond: och, 't zou nu toch al te laat zijn! Hij ging aan het werk. Maar ook met de hulp van het woordenboek ‘begreep hij er geen stom woord van.’ Hij was ook in 't geheel niet rustig genoeg, om kalm na te denken. Nu, dan maar elk woord opgezocht, en 't achter elkaar opgeschreven... Juf werd door Leentje geroepen, om de boodschappen op te geven, en Juf ging met haar naar de provisiekamer, om te zien wat er noodig was. En kort daarna kwam Mama weer eens kijken. Charles was blij, dat zij kwam, en toch had hij | |
[pagina 53]
| |
liever gehad, dat zij nog wat weg was gebleven... - Hoe gaat 't? Vorder je goed? - Ja, Ma. - Laat me dan maar eens zien, zei Mama. Zij ging zitten, en las: ‘De rechtstreeksche vorm van aanval was meer dan vleesch en bloed konden staan. Willem maakte een beuzeling aan de deur met het halfgevulde blaadje en in krenken van geweldige flikkeringen van den schenker verdween, juist toen oom Charles het opgaf als een slechte karrewei en in lachen uitbarstte.’ - Charles! zei Mama. Hij keek zijn Moeder even vluchtig aan, maar hij werd onrustig onder haar blik, en voelde het bloed door al zijn aderen kloppen. - Wat beteekent dat? - Ik... ik heb elk woord opgezocht. 't Is eerlijk waar, Mama. ‘...Humphrey wijdde zijn kracht aan het mijnwerk te graven in het zout, en begroef daarin ingebeelde figuren en maakte pillen van zijn vaders brood. Wilt gij de volgende week komen op een diner, Charles, zeide Sir Everard, ik ga de eerste bewoners onthalen en ik zal een kleine bijstand houden. Wat lange woorden zeide Humphrey, toen hij het laatste zout begraven had en een stuk peterselie, dat hij op de visch gestrooid had op de top van zijn mond.’ Zwijgend sloeg Mama Charles gade. Zij zag, hoe hij heelemaal in de war was, en berispte hem niet, zij vroeg alleen: | |
[pagina 54]
| |
- En wil je nu eens hooren, hoe het eigenlijk moet zijn? Zij las, en vertaalde: ‘Deze rechtstreeksche aanval was meer, dan een mensch kon verdragen. Willem haastte zich naar de deur met het half-gevulde blad, en verdween, in spijt van de woedende blikken van den bottelier, juist toen oom Charles het niet meer uithouden kon, en in lachen uitbarstte.’ Hier heb je een stuk overgeslagen. Dan volgt er: ‘Humphrey wijdde al zijn aandacht eraan, om kuiltjes in het zout te graven, waarin hij dan zoogenaamde menschjes begroef, die voorgesteld werden door de pillen, die hij maakte van zijn vaders brood. - Wil je me de volgende week eens helpen met een diner, Charles? vroeg Sir Everhard, ik moet de bewoners uit den omtrek ten eten vragen, en ik heb wel een beetje hulp noodig.’ Wéér heb je een zin overgeslagen. En dan: - Wat een lange woorden, zei Humphrey, het laatste grafje in het zout netjes gelijk makende, en een takje peterselie, dat van de visch was gevallen, op den top van het bergje leggende.’ Mama zweeg, en keek hem aan, keek hem zóó diep en dringend aan, dat hij het onmogelijk langer uithouden kon. Zou zij hem een beetje op weg helpen? dacht Mama. Maar zij wou zoo graag, dat Charles uit zichzelf spreken zou, heelemaal uit zichzelf... Charles keek opzij... Nu ja, het was ook heelemaal zoo erg niet, wat hij had gedaan... wàt had hij eigenlijk | |
[pagina 55]
| |
gedaan? En hij was immers ziek! Mama zou hem volstrekt zoo'n standje niet geven... Maar misschien was het al te laat. Als Arie al was ontslagen... nu, dan kon, hij lekker zwijgen. - Mama... - Ja, jongen? - Is... heeft... is... heeft Papa Arie al ontslagen? - Waarom vraag je dat? - Zoomaar... Toe, zeg u nou... is hij al weg? - Neen, hij is nog niet weg. Maar waarom vraag je dat? - Omdat... zei Charles. Nou ja, hij heeft dat niet gedaan van die aardbeien. - Niet?! - Neen, zei Charles, haastig, om het maar te hebben gezegd. Wij hebben aardbeien geplukt, en... - Wie, wij? - Ik, en Eva, en Adèle, en Frits, en Koos... 't was die dag van de poppenbegrafenis. Toen gingen we aardbeien plukken en eten... - Maar waarom zooveel? - Ja, toevallig; we wilden die bewaren voor een volgenden keer. En we deden ze in een gieter, om ze te wasschen. Maar we vergaten ze, begrijpt u? - Maar, kind, en waarom dat dan niet dadelijk gezegd? - Och... - Wou je misschien de anderen niet verklikken, en heb je dáárom gezwegen? Dat was een idee! En ja, Eva was het immers ook | |
[pagina 56]
| |
geweest, die de aardbeien te zanderig vond?... - En hebben Adèle en Eva daarom óók gezwegen? Mama hield Charles' niet antwoorden voor een toestemming. Zij nam zijn hand: - Dus daarom zweeg je. - Ja, zei Charles, en ook omdat ik ziek ben... - Je weet, zei Mama, heel ernstig, dat ik heelemaal niet van klikken houd, maar 't kwam er nu toch te veel op aan, is 't niet? Jullie hadden dus nu wèl moeten spreken... en waarom niet alle drie tegelijk? Hoe 't zij, jij ben nu de flinkste geweest, en daar ben ik blij om. Mama gaf hem een zoen op zijn hoofd, en Charles voelde het bloed opgloeien tot onder zijn haar, want hij wist heel goed, dat hij deze liefkoozing niet verdiende. Maar Mama sprak al weer verder: - 't Eenige is nu, dat we straks Arie binnen-roepen, en dat jullie dan 't heele geval vertellen. - Wij? ik? aan Arie? vroeg Charles ontsteld. Aan dien tuinmansjongen? - Ja, zei Mama nadrukkelijk. Aan dien tuinmansjongen. Juist aan dien tuinmansjongen. En weet je waarom? Omdat hij van ons afhankelijk is. Begrijp je, wat ik daarmee bedoel? Als wij hem willen ontslaan, kan hij niets daartegen doen. Dan moet hij berusten en heengaan. Ook als wij hem geen goed getuigschrift willen geven. Zelfs kan hij niets doen, als wij hem valsch beschuldigen. Begrijp je dus, hoe verschrikkelijk dat is, als wij hem van iets verdenken, wat hij niet heeft gedaan? En bovendien nog gelooven, | |
[pagina 57]
| |
dat hij liegt? Dan wordt hij weg-gejaagd; en kan héél moeilijk een nieuwe betrekking vinden. En door dat ééne ding staat zijn hééle toekomst op het spel. Ja, ja, Charles begreep het. Maar hij hield niets van dat napraten; hij had nu immers gesproken, en alles was weer in orde... - En begrijp je nu, hoe zorgvuldig we moeten zorgen, om altijd strikt rechtvaardig te zijn, en... Och ja, natuurlijk, Charles begreep het heel goed, maar dat spreken met Arie vond hij beroerd... - Zeg ù 't hem maar, stelde hij voor. Ik ben immers nog ziek. Maar daarvan was Mama niet af te brengen. Alle drie moesten zij... o, daar kwamen juist Adèle en Eva uit school. Adèle had een allerakeligsten morgen gehad. Zij had maar geen raad geweten. Want zij zou nooit meer rust hebben gehad, als Arie door hùn schuld was ontslagen. Maar Charles en Eva hadden haar het zwijgen opgelegd... en hoe onaardig waren zij tegen haar geweest! Zij zat maar allerlei plannen te maken, om Arie nog te redden. Onder de rekenles van Juffrouw Matje zat zij stilletjes een briefje te schrijven aan Papa, met drukletters, want hij mocht volstrekt niet weten, van wie het kwam: Mijnheer. Arie heeft de aardbeien niet in de gieter gedaan. Hij is onschuldig. Ontsla u hem niet want hij is... O, daar wou ze al wéér zeggen: onschuldig. Dat had ze al gezegd. En was gieter niet mannelijk? Nu | |
[pagina 58]
| |
ja, ze moest nu maar doorgaan, want anders kreeg ze het briefje niet af, en het moest om twaalf uur klaar zijn; dan wou ze het, zonder dat iemand het zag, vóór het koffiedrinken onder Papa's bord leggen... Maar toen merkte Juffrouw Matje, dat ze niet oplette, en ze kreeg een standje en een afkeuring. Eva en zij holden naar huis, want ze waren nog boos op elkaar, en wilden niet samen spreken. Maar gelukkig! gelukkig! daar hoorden zij, dat Charles alles had verteld. En Adèle was zoo blij, dat ze Mama halfschreiend om den hals viel, en ook Charles en Eva kuste. En het deed ook Eva pleizier, dat Mama nu alles wist, vooral ook toen ze merkte, dat Charles haar niet had verklikt; en toen wou zij wel uit zichzelf vertellen, dat zij het was geweest, die om het wasschen van de aardbeien had gevraagd..., en dat deed zij, maar alle drie zagen zij erg tegen het onderhoud met Arie op. Verlegen stonden zij er bij, toen Papa en Mama met Arie praatten. De een voor den ander durfde het woord niet te doen. Maar Mama hielp hen: - 't Spijt hun alle drie, Arie, dat jij ervan werd verdacht. Ze hadden de aardbeien geplukt, om ze later op te eten, en toen vergeten. We vinden 't héél prettig, dat je niet hebt gejokt. En daarom zal meneer... - ... 't nog eens met je probeeren, zei Papa. Tenminste, als je beloven wilt, wat beter je best te doen, zoodat ik niet elken dag klachten over je krijg van den Baas. Nu, wat denk je ervan? Linksch en onhandig stond Arie aan zijn pet te | |
[pagina 59]
| |
draaien, en van louter verlegenheid liet hij zijn vingers klappen, zoodat het als korte zweepslagen klonk door de kamer. Charles stond er met studie naar te kijken. Hoe maakte hij toch dat harde geluid? Je zag nauwelijks, dat hij zijn vingers bewoog... Eva vond het heel goed, dat Arie dat nog eens hoorde van die klachten van den Baas. Hij had dit van die aardbeien nu wel niet gedaan, maar zij vond het heel lief, bewonderenswaardig lief van Papa en Mama, dat hij toch mocht blijven. En Adèle dacht: wat heerlijk, om ‘rechtvaardig tegen je ondergeschikten’ te zijn, zooals Mama dat straks zoo mooi had gezegd. O, Arie zóu nu wel beter oppassen, nu hem opnieuw een kans werd gegund, zij was ervan overtuigd. - Dus, Arie, ik kan er op rekenen, dat je beter je best zal doen? vroeg Papa. - Ja, meneer, ja, zeker, meneer, vast, meneer. - Nu, dan kan je nu wel gaan. Ik vertrouw op je, hoor. En Papa en Mama keken elkander even glimlachend aan, want Charles liep mee de kamer uit, en zij hoorden hem aanstonds vragen: - Zeg, Arie, hoe doe je dat toch, dat klappen met je vingers? Leer 't mij ook eens, zeg?... |
|