| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
I.
Mevrouw van der Marck zag het met vreugde, dat Dolphy's verflauwde belangstelling in allerlei dingen, die vroeger haar leven hadden vervuld, weer eenigszins was herleefd. Wel dwaalden soms haar gedachten af, en was haar volledige aandacht niet bij hetgeen haar handen deden, maar dit was heel natuurlijk. Het was al veel, dat zij de kracht gevonden had, zich te onttrekken aan eenzame gepeinzen, waaraan zij zich, in den laatsten tijd, zoo veel en gaarne had overgegeven.
Ook kreeg Dolphy er afleiding door, zij werd opgeruimder, en zag er niet meer zoo gedrukt en neerslachtig uit.
De arbeid, dien zij vol ijver en met genoegen verrichtte, gaf een geestelijk tegenwicht aan de zorgen en bekommeringen, haar veroorzaakt door Max. Zij konden thans niet meer zoo kwetsenddiep doordringen in haar, omdat zij niet alleen déze, maar ook nog andere dingen had, om te overdenken. En Max merkte haar grootere vroolijk- | |
| |
heid op, die hem aangenaam stemde, na haar zich gedragen als ‘verdrukte onschuld’, zooals hij het noemde.
Wanneer hij 's avonds kwam, en Dolphy ontving hem met een lach en een opgewekt woord, voldaan als zij was over een wèl-besteden dag, dan gaf hij haar een hartelijker zoen, dan wanneer zij hem tegen-trad in een beschroomde houding en met een angstig-vragenden blik. Wat zij uitvoerde, daar bekommerde hij zich weinig om, als hij er maar geen last van had, en hij luisterde maar met een half oor, wanneer zij hem vertelde, hoe zij haar dag had door-gebracht.
Maar Dolphy sprak er hem maar weinig van, sinds hij haar eens, toen zij hem enthousiast een gedetailleerd verslag gaf, over een interessant ziektegeval van een kind, dat zoo wonderbaarlijk geheel was hersteld, in de rede gevallen was met een spottend gezegde:
- Hoe kom je toch aan die philanthropische neigingen? Je bent toch nog veel te jong voor die oue-jonge-julfrouwen-kuren. Maar enfin, als je d'r plezier in hebt... alleen, zorg d'r voor, dat je geen zalvende blik krijgt en geen preekende stem, dat zou je àl te weinig flatteeren.
Zij begreep hieruit, dat hij in 't geheel niet sympathiseerde met haar ‘philanthropische neigingen’, en zij zweeg er maar over, onbewust vreezende, dat zij haar werk niet langer aangenaam vinden zou, als hij zijn afkeuring ervan te kennen gaf.
Maar eens wilde het ongeluk, dat hij gezegd | |
| |
had te komen des avonds, en dat zij nog niet thuis was geweest, om hem op te wachten.
En toen zij na tien minuten binnen-kwam, warm, en nog hijgend van het harde loopen, gaf hij haar geen zoen, maar ontving haar met een bits:
- Waar kom je vandaan?
Zij verontschuldigde zich: het was zoo ver, de vrouw ging uit werken, en kwam niet eerder thuis... maar hij nam haar excuses niet aan, zei boos:
- Zeg, als je dat volk stelt boven mij, dan begrijp je, dat 'k hier niet telkens komen kan, om vergeefs op je te wachten... Dan moet je 't me maar 's laten weten, als je ook wat tijd voor mij over hebt.
Dolphy had zich uitgeput in excuses, en eindelijk, nog brommend, had hij haar vergeven. Maar, eenigen tijd later, toen hij iets vroeger kwam, dan de afspraak was, gebeurde het voor de tweede maal, en nu kende zijn heftigheid geen grenzen. Zij kwam juist thuis, toen hij in de gang stond, om weer weg te gaan; zij hield hem angstig vast, maar zij moest dringend en aanhoudend smeeken, eer hij toegeven wilde. Hij vond het toch al zoo buitengewoon mooi van zichzelf, dat hij zich opofferde, en haar zoo dikwijls bezocht, maar als dat nu nog niet eens werd geapprecieerd!...
Dien avond, toen zij alleen waren, vertelde Dolphy aan haar Mama, wat er was gebeurd. En zij voegde er, als losse opmerking, maar | |
| |
waarin meer ernst school, dan zij zelf wel wist, bij, of het niet beter zou zijn, het weldoen maar weer te laten varen, omdat zij wist, dat Max er zoo weinig mee op had, en later... als zij getrouwd zou zijn, dan zou er toch wel in 't geheel niets meer van komen.
- Ja, later, zei mevrouw van der Marck, dat's mogelijk, dan krijg je allerlei bezigheden, waar je nu nog niet aan te denken hoeft... dus, wat je dàn doen en laten kan, daar is nú nog niets van te zeggen. Maar nu je tijd en gelegenheid hebt, je aan iets te wijden, waar je van houdt, waarom zou je er dan van afzien, om 'n opvatting, om 'n gril van Max?... Merk je zelf niet, hoeveel opgewekter je bent, sinds je dat werk hebt hervat?...
- Ja, maar, zei Dolphy, 't is nu al de tweede maal, dat Max er hinder van heeft...
- Dat is zoo erg niet... daar moet je Max voor zijn, om iemand daar zoo hard over te vallen... kon mevrouw van der Marck niet laten, om te zeggen. Maar, voegde zij er ongerust bij, je hebt 'm toch niet beloofd, dat je d'rmee uitscheiden zou?
- Nee, zei Dolphy, dat niet... maar 'k geloof wel, dat ie 't heel graag zou zien...
- Dat's nonsens, zei mevrouw van der Marck, daar moet je niet aan toegeven, hoor! Dat gaat toch niet aan, jou te verbieden, 'n bezigheid te zoeken, terwijl hij je d'r niets anders voor in de plaats geeft...
- Hij verbiedt 't ook niet... zei Dolphy.
| |
| |
- Maar beloof me, dat je d'r mee door zal gaan, zoolang je d'r zèlf lust in blijft hebben... laat je dat niet ontnemen door Max.
- O, 't is niet, dat Max 't me niet gunnen zou! zei Dolphy, dadelijk zijn partij opvattend. Hij vindt 't alleen vervelend, en dat kan 'k me best begrijpen, om op me te moeten wachten; hij komt immers óók altijd precies op tijd, nooit later, dan hij heeft gezegd.
- Dus je zal 't niet laten om hèm? vroeg mevrouw van der Marck nog eens, om zeker te zijn.
- Nee, zei Dolphy, dat zal 'k niet, maar zij voelde wel, dat zij langzaam de ware animo in haar werk verloor, nu Max er zóo bleek tegen te zijn.
Mevrouw van der Marck was zoo verstandig zich te houden, of zij hier niets van merkte, en gaf Dolphy veel dingen te doen, die zij anders zelve deed, maar die zij nu op haar kind overdroeg, om haar nooit in de onzekerheid te laten, wàt zij zou kunnen verrichten.
Maar wetende, hoe Max er tégen was, - hij ontzag zich niet, om grappige, spottende of schampere - al naar zijn humeur was - toespelingen op haar arbeid te maken, - verloor Dolphy haar grootste opgewektheid erin. Zij zette wel door, zij hield wel vol, maar voornamelijk op aandringen van haar Mama, het was meer uit plichts-gevoel dan uit lust. Zij had er niet meer dezelfde voldoening, als vroeger, van, toen zij zich zoo naïef verheugen kon over een goedgemeende en ook gewaardeerde daad, want nu | |
| |
werd haar blijdschap schier onmiddellijk bedorven door de gedachte, dat zij iets deed tegen den zin van Max.
Mevrouw van der Marck, die zeer vreesde, dat Dolphy met haar liefdadigheid ophouden zou, en dan weer terug-vallen in haar toestand van onverschilligheid, die haar lusteloos maakte en triest, verzon van alles, om het werk aantrekkelijk voor Dolphy te maken. Zij ging dikwijls met haar mee; zij deed zelve, of liet de juffrouw doen, wat minder aangenaam voor Dolphy was; zij hielp haar, om samen de kleertjes te maken, die anders werden gekocht; zij verzon aardige, prettige uitgangetjes, altijd voor een doel, dat Dolphy voldoening geven kon, en zij vermeed het met groote zorgvuldigheid, ooit in Max' bijzijn ergens een zinspeling op te maken.
Eens dacht zij er over, en het verbaasde haar, dat zij het niet eer had bemerkt, hoe zij Dolphy juist zoo behandelde, alsof het kind een ongelukkige liefde had. Dan zou zij, met dezelfde zorg en oplettendheid, afleiding voor haar zoeken en vinden, dan zou zij even ijverig trachten, Dolphy aan haar gedachtengang te onttrekken. En deze overpeinzingen maakten haar aangaande Dolphy's toekomst niet geruster; hoe moest het later gaan, als het kind niemand meer had, om haar door moeilijke oogenblikken heen te helpen, om haar mijmerijen in een andere richting te doen gaan, om haar, in één woord, de hulp, den steun te geven, die zij behoeven zou.... zij moest er niet aan denken.
| |
| |
| |
II.
Het laatste bal van het winterseizoen zou worden gegeven. Max zei niet veel van Dolphy's toilet, ofschoon hij zelf de plaat ervoor had uitgezocht, alleen:
- Waarom ben je niet gedecolleteerd? Die plaat was toch gedecolleteerd? Je hals is mooi genoeg d'rvoor.
- Ik ben toch gedecolleteerd?
- Dat beetje? Nee, dan moet Amy 't je nog maar 's anders leeren, die heeft d'r beter slag van.
Dolphy was teleurgesteld, want zij had zich nauwkeurig aan de beschrijving van het toilet, dat hij gekozen had, gehouden, en verbeeldde zich, dat hij dit apprecieeren zou, en nu.... alleen omdat de uitsnijding een paar centimeter minder diep was, dan hij had gewild...
Het geheele bal was een deceptie voor Dolphy. Max had haar, bij het begin van hun uitgaan, te verstaan gegeven, dat het te mal was, als zij voortdurend alleen dansten met elkaer, en Dolphy had dit goedig toegegeven. Maar twee of drie dansen had hij toch altijd voor haar opengehouden, en elken keer had hij met haar gesoupeerd. Dolphy danste niet met haar cavaliers, maar bleef met hen zitten praten, want zij vond er geen genoegen in, het stond haar zelfs eenigszins tegen, om zich, nu zij was verloofd, aldoor door een anderen mannen-arm te voelen omvat. Max | |
| |
danste wèl; een soortgelijke beweegreden, om het te laten, zooals Dolphy had, scheen hij niet te kennen, en Dolphy vond het al prettig, als hij zich vermaakte, en was niet kleingeestigjaloersch genoeg, om hem een genoegen te misgunnen, alleen, omdat zij er niet in deelen kon.
Maar dezen avond, toen het souper werd aangekondigd, wachtte zij tevergeefs op hem. Zij keek naar hem uit, beantwoordde de vraag van haar Moeder, naast wie zij zat:
- Wat blijft Max lang weg, met een geduldig:
- Hij zal wel dadelijk komen, en ontstelde werkelijk, toen zij hem, zonder voorafgegane waarschuwing of kennisgeving, met een ander meisje de zaal verlaten zag.
Haar Moeder bemerkte haar snellen, donkeren blos, en den verschrikten blik harer oogen. En toen zij vroeg:
- Wat is er Dolphy? kon Dolphy zich niet weerhouden, en klaagde:
- Och, Ma, hij gaat soupeeren met 'n ander, en hij had me d'r niets van gezegd!...
- En heb jij 't souper nu niet?
- Nee, natuurlijk niet, 'k houd 't immers altijd open voor hèm!...
Mevrouw van der Marck bedacht, dat, als Dolphy een ander meisje was, dit haar voldoende zou zijn, om het engagement te verbreken; zij had ook nog nooit van een zoo verregaande nonchalance gehoord, en zag hieruit weer, hoe onbeduidend Max zijn meisje vond, hoe hij haar noch lief had, noch respecteerde, noch zelfs haar de | |
| |
oplettendheid bewees, die haar rechtens toekomen zou, en haar diepe verontwaardiging over zijn gedrag was zóó groot, dat zij, een oogenblik, Dolphy niet antwoorden kon, uit vrees, dat zij zich dan te onbeheerscht zou laten gaan.
- Kom, zei ze, 't is niet zoo erg, we gaan samen ergens zitten, waar je wilt, of je moest liever naar huis willen gaan?
- Nee, zei Dolphy, dat niet... want zij had er geen karakter naar, om van haar ontstemdheid dadelijk uiterlijk blijk te geven.
Zij hield zich goed, en praatte vroolijk met den ouden heer van Zuylichem, die hen, met zijn vrouw, was komen gezelschap houden, en die, grappig, aan Dolphy vroeg, of zij zich wel wilde tevreden stellen met zoo een bejaarden cavalier, nu zijn zoon haar in den steek liet, en haar vertelde, hoeveel galanter de jongelui in zijn tijd waren, en dat de meisjes óók niet zoo kalm een dergelijke behandeling zouden hebben gedoogd. Zij beheerschte zich met alle kracht, maar mevrouw van der Marck zag, hoeveel inspanning het haar kostte, en zij leed een innig mede-lijden, terwille van haar kind.
En na het souper, toen Dolphy moest zien, hoe Max flirtte met een meisje, dat gelogeerd was in den Haag, en dus misschien niets wist van zijn engagement, toen rees het besluit in den geest van mevrouw van der Marck, dat deze toestand veranderen moest, en, zoo Dolphy niet handelde, zij het voor háár zou doen.
Toen eindelijk de avond voorbij, en haar droef- | |
| |
heid geleden was, trilde Dolphy van zenuwachtige overspanning. En toen, bij het afscheidnemen in de gang van het huis in het Willemspark, terwijl mevrouw van der Marck al naar binnen was, Max zijn armen om haar heen sloeg, en, opgewonden door het bal, haar met warme gretigheid liefkoosde en omhelsde, maakte zij zich, voor de eerste maal, met werkelijken tegenzin uit zijn omarming los. Maar hij bemerkte het niet eens, hij zoende haar, herhaaldelijk, op haar hals, maakte nog een afkeurende opmerking over haar décolleté, zei: maar je zag d'r toch lekker uit, en vertrok vroolijk-gestemd en welgemoed.
Zonder in de huiskamer te komen, snelde Dolphy dadelijk de trappen op naar haar kamer. Daar stortte zij zich op haar bed, en barstte in snikken uit, in zulke heftige, hartstochtelijke, dat mevrouw van der Marck, ongerust over haar kind, en haar zoekende, nog voor de deur, het wanhopig gesnik vernam.
Zij ging naar binnen, Voorover in de kussens lag Dolphy, en bewoog zich niet, toen haar Moeder zich over haar heen-boog, en de hand op haar schouder legde.
- Dolphy, kindje! wees wat bedaard! Er is immers niets gebeurd...
Maar Dolphy verroerde zich niet.
Mevrouw van der Marck haalde zenuwdruppels en eau de cologne voor haar, en zette zich bij het bed, vast-besloten, om niet heen te gaan, vóórdat Dolphy geheel tot kalmte zou zijn gekomen.
Eindelijk, van over-vermoeidheid, verminderden | |
| |
Dolphy's snikken. En toen zei mevrouw van der Marck, begrijpende, hoe het Dolphy moest hebben verlucht, dat zij had uitgeschreid:
- Maak je niet zoo overstuur, kindjelief... Er is toch niets ergs gebeurd... Dat Max nu wel 's met 'n ander meisje heeft gedanst, nu, ja, dat is toch niet onoverkomelijk...
Want mevrouw van der Marck vond het beter, Dolphy eerst geheel-en-al tot kalmte te laten komen, vóór zij er haar ernstig en met nadruk opmerkzaam op maakte, dat het zóó niet langer kon gaan.
- O! riep Dolphy, o! hij houdt niet meer van me!
Maar deze uitroep verlangde zóó klaarblijkelijk tegenspraak, dat mevrouw van der Marck, lichtglimlachend, zei:
- Geloof je dat nu zelf eigenlijk wel? waarom zeg je 't dan?
Och, de voornaamste reden van Dolphy's verdriet, was deze: dat zij hem in de gang zoo boos had weg-geduwd. En om het zelfverwijt, dat zij daarover voelde, eenigszins te doen verdwijnen, sprak zij overluid de gedachte uit, waarmede zij haar eigen jaloersch gevoel verdoofde:
- Ach, hij houdt met meer van me...
- Kom, Dolphy, zei mevrouw van der Marck, die nu begon te vreezen, dat haar kind die klacht meende in ernst, je bent anders zoo'n verstandige meid, waar ben je dan nù zoo terneergeslagen door? Zeg me nu alles...
Dolphy richtte zich op, streek met haar zak- | |
| |
doekje langs haar oogen en gloeiend voorhoofd, en zei:
- Hebt u dan niet gezien, hoe-d-ie flirtte met dat meisje, 'k weet nauwelijks, hoe ze heet...
- Och, liefje! wat haal je je toch in je hoofd! Natuurlijk zie je dat veel erger in, dan 't is... Max heeft dat méér dan andere jongelui, maar ze hebben 't toch allemaal: 'n angst, 'n beschroomdheid, 'k weet niet, wat 't is, - om voor 'n sentimenteel-verliefde te worden gehouen... Daar heb je van Welderen...
- Maar soupeeren met me, dàt had ie toch wel kunnen doen, wierp Dolphy tegen, dàt was toch niet overdreven en sentimenteel!... En als ie me nog maar gewaarschuwd had, dan was 't nog minder, dan had 'k 't souper óok wel aangenomen, tweemaal ben 'k gevraagd, maar nu... niemand zal d'r iets van begrepen hebben, dat 'k daar zoo zat...
- Och! niemand heeft er op gelet!
- Zeker! Zeker wel! Ik zag Amy naar me kijken, ze trok haar wenkbrauwen op, en van Overveen lachte er om... O, 't is vreeselijk! Hoe kàn ie zoo zijn!
- Ja, zei mevrouw van der Marck, die al haar verontwaardiging tegen Max op het oogenblik verborg, om Dolphy maar bedaard te krijgen, vergeet niet, hoe Max is: voor hem is flirtation niets serieus'; hij heeft 'n manier, die de meest gewone hoffelijkheid flirt doet schijnen, daar moet je wel om denken... Andere jongelui zouen nooit zoo iets doen, maar Max' natuur is | |
| |
nu eenmaal zoo... Bijvoorbeeld Karel Romeyn...
- Vergelijkt u dat onnoozele schaap van 'n jongen bij Max?! riep Dolphy.
Mevrouw van der Marck begreep, dat Dolphy wèl erg opgewonden moest zijn, om 'n dergelijke uitdrukking te bezigen.
- Dolphy! zei ze. Zóó sprak je nooit over Karel, neem zulke dingen toch niet over van Max...
Dolphy's blos verdiepte zich nog. Ja, het was waar: zóó was Max' wijze van spreken, en onwillekeurig nam zij die wel eens over van hem...
- Heb je vriendelijk afscheid van Max genomen? vroeg mevrouw van der Marck, bang, dat Dolphy, in haar vergevensgezinde liefde, niets van haar ontstemdheid had laten blijken, en dat Max dus, indien hij al begreep, dat hij onaardig was geweest, er geen bezwaar in zou zien, daarmee voort te gaan.
Weer vulden Dolphy's oogen zich met tranen.
- Dat is 't juist, zei ze zacht, alsof ze zich schaamde. Hij zoende me, en was heel lief, en toen heb 'k me zoo boos van 'm los-gerukt... Maar 't spijt me zoo...
- Spijten! zei mevrouw van der Marck. Maar, kind! Had je dan vriendelijk en aardig tegen 'm willen zijn, en 'm heelemaal niet toonen, hoe z'n gedrag je heeft gegriefd? Dat méen je toch niet!
- Och, zei Dolphy, u zegt immers zelf, dat zulke dingen hem niet zoo erg aan te rekenen zijn?...
- Ja, maar daarom hoef je d'r toch niet aan | |
| |
toe te geven, kind, 'm te sterken in z'n overtuiging, dat ie jou precies zoo behandelen kan, als ie maar wil... 'k Vrees, 'k vrees, dat je dat zelfs al 'n beetje veel hebt gedaan, en dat ie dáarom zoo nonchalant en onverschillig is.
- Dus, dat 'k zoo geweest ben, dat hoef 'k me niet aan te trekken? zei Dolphy. 'k Dacht zoo: al is hij nu nóg zoo onaardig tegen mij, daarom hoef 'k 't toch niet tegen hém te zijn...
- Van onaardig-zijn is geen sprake, omdat je niets deed, alleen maar z'n te laat gekomen liefheid niet zoo gedwee aanvaardde, zei mevrouw van der Marck. Je behoeft je nergens ongerust over te maken, hij kan jou niets verwijten. Hoor eens... als je 't mij vraagt, dan vind 'k 't nu 's tijd worden, dat ie leert inzien, jou wat attenter en met meer égards te moeten behandelen. Heusch, je bent veel te zachtzinnig en te toegefelijk voor hem, en daarom doet ie zoo. Maar 'k weet wel, hoe 't gaat, als jij met 'm spreekt, dan ben je, met 'n paar woorden, tot zwijgen gebracht... je bent te zwak in je liefde, om 'm alles, wat je bezwaart en verdriet geeft, ronduit te zeggen... daarom, zou 't niet 't beste zijn, als ik 's met 'm spreek?
- O, nee, Ma! riep Dolphy, dadelijk ongerust, dat Max leed zou worden gedaan.
- Wees maar niet bang, dat 'k hard en streng zal zijn... glimlachte mevrouw van der Marck. 'k Zal heel zacht 'm de waarheid zeggen, maar ferm en beslist, zoodat ie goed weet, waar 't op staat....
| |
| |
- Ma... Ma... fluisterde Dolphy, zich tegen haar aanvlijende. Vraag u 'm dan óok 's... of ie nog... of ie nog altijd... och, nee.
- Zeg 't maar... kom, zèg 't maar...
- Of ie nog altijd veel van me houdt, zei Dolphy snel.
- Dat zal 'k, zei haar Moeder zacht. En met het jonge, tengere lichaam van haar kind in de armen, nam zij het vast, onwrikbaar besluit, dat zij haar nooit, nooit willoos ongelukkig zou laten maken, dat zij daartegen waken zou, met al haar moederlijke macht, met al de kracht, waartoe zij in staat zou zijn.
Max was zeer verbaasd, toen hij, den volgenden middag, kwam, te worden ontvangen door zijn aanstaande schoonmama.
- Is Dolphy uit? vroeg hij.
- Nee, ze is boven, ze zal wel dadelijk komen.
Er werden eenige banale phrases gewisseld over het bal, het weer, en dergelijke onderwerpen, maar Max zag dadelijk, dat er iets was.
- Max, zei mevrouw van der Marck, Dolphy is er nu nog niet, en 'k zocht al lang naar 'n gelegenheid, om 's met je te spreken, me dunkt, dat die nu dus gunstig is.
Max trok zijn wenkbrauwen op, alsof hij in de verste verte niet vermoeden kon, waarover er met hem zou moeten worden gepraat.
- Ja, Max, ging mevrouw van der Marck voort, we hebben wel 's meer samen gesproken, maar nú verlang 'k daar zeer ernstig naar.
| |
| |
- Zoo, mevrouw? zei Max onverstoorbaar, terwijl hij bij zichzelf de overweging maakte: zou 't zijn over dat beetje flirt met dat dolle kind? Je kan, sapristi, ook geen hand uitsteken, of 't is mis. En hij overlegde ondertusschen, wat hij, als 't zoo was, ten antwoord geven zou.
- 'k Zou me met je daden niet bemoeien, Max, zei mevrouw van der Marck, en die heelemaal aan je eigen verantwoording overlaten, als 't niet was... als 'k niet gemerkt had, dat Dolphy d'r dikwijls verdriet van heeft.
- Maar waarover dan, mevrouw?
- Over je houding van gisteravond, bijvoorbeeld. Is dat aardig, om je zooveel, ja, bijna uitsluitend, met 'n vreemd meisje te bemoeien, en Dolphy al maar alleen te laten?
- O! is Dolphy jaloersch? zei Max. Dat hoeft ze toch heusch niet te zijn.
Mevrouw van der Marck dacht er aan, hoe Dolphy's grootste zorg was geweest, of zij Max, door zijn liefkoozingen af te weren, ook misschien verdriet had gedaan, - maar dát zij hem afweerde, had hij blijkbaar niet eens bemerkt, - en van dit edelmoedige, teêrhartige kind dacht hij dadelijk zoo iets leelijks, onwaardigs...
- Nee, zei ze, jaloersch is Dolphy niet, daar moest je haar nu wel voor kennen, Max.... Maar prettig voor haar is 't niet, je aandacht, die zij recht had te eischen, aan 'n ander gegeven te zien.
Max begreep, dat Dolphy niet over hem had geklaagd, hij was te overtuigd van haar liefde, om te kunnen veronderstellen, dat zij minder | |
| |
goed over hem zou hebben gesproken, en doorzag het wel, dat het geheel uit haar Moeder zelve kwam, om hem te onderhouden en terecht te zetten. En al zijn wreveligheid ontwaakte.
- Dat meisje, mevrouw, zei hij, is 'n zuster van 'n collega van me, die me dikwijls over d'r had gepraat, en daarom onderhield 'k me 'n beetje met d'r.... maar dat me dàt kwalijk zou worden genomen!...
- Wist dat meisje, heb je d'r gezegd, dat je geëngageerd was, Max?
- Of ze 't wist? natuurlijk, wie weet 't niet!
- Maar heb jij 't haar verteld?
- Welnee, mevrouw! Dat is toch nu wel genoeg bekend!
- En heb je óok met háar gesoupeerd?
- Ja, zei Max kortaf. Hij vond dat gevraag vervelend en onbehoorlijk, en begreep bovendien niet, waartoe het diende.
- Dolphy heeft die dans niet gehad, zei mevrouw van der Marck, ze heeft twee aanzoeken daarvoor afgeslagen, omdat ze d'r op rekende, 'm met jòu te doen.
- Waarom rekende ze daarop? vroeg Max nijdig. Hij kon er absoluut niet tegen, te worden gereprimandeerd. Wij hebben nooit iets voor vast afgesproken.
- Maar 't was toch niet meer dan natuurlijk geweest, niet waar?
Max antwoordde niet. Hij zat naar buiten te kijken, en vroeg, alsof hij het gesprek als geëindigd beschouwde:
| |
| |
- Zal 'k Dolphy nu maar 's gaan roepen?
Mevrouw van der Marck had zich voorgenomen, om kalm te blijven, maar deze achtelooze, bijna onbeleefde houding deed haar heur geduld verliezen.
- Max, zei ze, 'k begrijp, dat 't toch niet geeft, of 'k je al op kleine onaangenaamheden van je opmerkzaam maak, en bovendien, als je zelf niet voelt, hoe je je gedragen moet, om je meisje gelukkig te maken, dan kan 't toch 't ware niet zijn... Daarom, daar zwijg 'k verder van.
Gelukkig, dacht Max, en juist wilde hij zijn mond weder openen, om zijn vraag over Dolphy te herhalen, toen mevrouw van der Marck zei, en er was iets in haar toon, dat Max tot oplettendheid dwong:
- 'k Geloof, Max, dat je je te zeker van Dolphy voelt, dat is nooit goed.
- Wat bedoelt u? vroeg hij, licht verschrikt, maar dit onder een schijn van onverschilligheid verbergend.
- 'k Bedoel, dat je nóóit te zeker van je bezit moet zijn, dat je altijd nog méér moet trachten, 't je waardig te maken...
O, daar begint ze weer te moraliseeren en te preeken, dacht Max.
- Anders, Max, loop je wel 's gevaar, de veiligheid van je geluk in de waagschaal te stellen...
- Wat bedoelt u toch? vroeg Max weer. Wat wil u met die sombere voorspellingen? Als Dolphy van me houdt, en dat doet ze, dan zal | |
| |
ze vertrouwen en gelooven, en tòch nooit van me af willen zien.
- Dat is zoo, dat zie je goed in, zei mevrouw van der Marck nadrukkelijk. Dolphy is zoo absoluut onergdenkend en vertrouwensvol, dat, ondanks al haar verdriet, haar liefde niet verminderen zal. Zij is nog veel te onbewust, om te beseffen, wáárdoor ze droefheid ondervindt, dat wordt d'r non niet helder...
- En wat is dat dan?
- Dat je niet genoeg van d'r houdt.
- Houd ik niet van d'r?
- Niet genòeg, zeg 'k. Voor jou is 't misschien voldoende, om daarop te trouwen, maar voor Dolphy is mij dat niet genoeg.
Max begon ongerust te worden. Hij begreep wel niet geheel, waar mevrouw van der Marck's woorden op neer-komen zouden, maar hij moest al zijn kalmte en zijn zelfverzekerdheid te hulp roepen, om een bedaarde houding te kunnen blijven bewaren.
- 't Gesprek neemt voor mij geen prettige wending, mevrouw, zei hij, oogenschijnlijk volkomen rustig. De mate van liefde is natuurlijk niet te bepalen, en u, als Moeder, ziet uw kind soms verongelijkt zonder reden...
- De mate van liefde is wèl te bepalen, Max, namelijk naar de uitingen daarvan. En die zijn, gedurende je engagement niet van dien aard geweest, dat ze 't geloof aan 't bestaan van 'n even groote liefde, als Dolphy voor jou heeft, konden wettigen.
Max wilde, dat mevrouw van der Marck nu eens eindelijk tot de zaak komen zou: het was | |
| |
ondraaglijk voor hem, nog langer in de onzekerheid te worden gehouden.
- U verwart schijn met waarheid, zei hij norsch, en wilde nog verder spreken, maar mevrouw van der Marck viel hem in de rede:
- Dat hoop ik, maar 'k geloof 't niet. 'k Vrees, dat 't maar al te zeer waarheid is, wat 'k veronderstel... Maar laat 'k duidelijk spreken: Dolphy is jong, ze weet nog zoo goed als niets van de wereld af, en ze heeft 'n naïef-geloovige ziel, ze is juist 'n meisje, om te goeder trouw en volslagen argeloos 'n groote dwaling te begaan. Maar daarvoor zal ik haar behoeden.
Max kreeg een schok. Hij dacht niet anders dan dat het engagement verbroken werd, en dat ontstelde hem zoo geweldig, dat hij geen woord uitbrengen kon. Nooit had hij er een moment over gedacht, nooit had hij het mogelijk geloofd, dat hij Dolphy wel eens zou kunnen verliezen. Maar dat kòn toch niet, dat wou hij niet, dat zou niet gebeuren, hij zou...
- Mevrouw!
Mevrouw van der Marck verbaasde zich over den indruk, dien haar woorden maakten, maar deze verblijdde haar tevens. Hij had dus wel gevoel, hij was dus, goddank, nog te treffen...
- Max, zei ze vriendelijker, 'k wil je niet noodeloos ongerust maken, maar je moet dit toch wel weten: als ik zie, op den duur, dat je Dolphy niet gelukkig maakt, dan zal ik haar aantoonen, dat jullie niet geschikt zijn voor elkaer, en dat 't dus uit moet zijn.
| |
| |
- Ondanks dat u weet, hoe ze van me houdt?!
- Ondanks dat 'k weet, hoe ze van je houdt. Want juist dáardoor zal ze zich nooit van je willen scheiden... Als ze ouer was, zou 'k alles aan haarzelf overlaten, maar nù ben 'k verplicht te oordeelen en te besluiten voor haar.
- U houdt niet van me, zei Max, u hebt, van 't begin af aan, iets tegen me gehad, en 't zou u niets spijten, als...
Maar hij zag de uitdrukking op mevrouw van der Marck's gelaat weer veranderen, en hij was verstandig genoeg te bedenken, dat hij, om aan een gevoel van gekrenktheid toe te geven, niet alles mocht wagen. De bodem, waarop hij stond, was al wankel genoeg...
- Zou u haar dan werkelijk zoo ongelukkig willen maken?... Over mezelf spreek 'k niet eens...
- Ik zou haar juist behoeden voor 't véél grooter verdriet: haar dwaling zèlf te ontdekken, en dit te laat. Maar je weet 't nu, en als je d'r waarlijk prijs op stelt, Dolphy te behouden, dan zal je door je gedrag méér blijken gaan geven, dat je van d'r houdt... 'k Vond 't noodig, je te waarschuwen, maar Dolphy weet hier niets van, spreek er dus niet over met haar.
Terwijl mevrouw van der Marck langs hem heen liep, kreeg Max de opwelling, haar hand te grijpen, en haar te zeggen, dat haar wantrouwen ongegrond was, want dat hij Dolphy waarachtig wèl liefhad... Maar zijn gekwetste trots belette hem dit, en het oogenblik ging voorbij.
| |
| |
Dolphy, geroepen door haar Mama, die zelve de kamer verliet, kwam naar Max toe, geheel bereid, alles te vergeven, en lief tegen hem te zijn, nu zij den zachten, bijna teederen blik zijner oogen vast op zich zag gericht.
- Max... zei ze.
Hij nam haar in zijn armen, en toen eerst voelde hij volkomen, wat het hem zou gekost hebben, dit kind te verliezen, toen eerst besefte hij algeheel, welk een in alle opzichten kostbaar bezit zij voor hem was, en dat hij haar nooit, nooit zou kunnen of willen missen, al scheen het ook, dat hij heel weinig om haar gaf.
Hij liefkoosde haar inniger dan in langen tijd, hij zoende haar herhaaldelijk, en vroeg, uit eigen beweging:
- Arm, grappig kindje, heb 'k je zoo genegligeerd gisteravond, en heb je je daar zoo bedroefd om gemaakt? Och, och, wat schep je je toch 'n verdriet, dat niet noodig is...
Zij lachte; nu reeds, door die enkele betooning van hartelijkheid, ervan overtuigd, dat hij in 't geheel niet de bedoeling had gehad, haar leed te doen, daar zelfs niet eens bewust van was geweest. Zij vlijde zich tegen hem aan, geheel de zijne, met een absoluut vertrouwen.
- Max... houd je dan tòch van me... Max?
- Ja, lief, ja twijfel-kindje, 'k heb je lief, 'k heb je lief, hoor.
En hij liet zich door haar kussen en liefkoozen op haar streelend-teedere wijze, en terwijl hij haar vast-hield, en haar zoende, waar zijn lippen | |
| |
maar konden raken, was het hem een geruststellende gedachte, dat het slechts afhing van hemzelf, om dit lieftallige kind voor altijd voor zich te behouden.
Nog nooit misschien had hij er zich zóó volkomen rekenschap van gegeven, wat Dolphy voor hem was. Ja, die slimme mevrouw van der Marck had de juiste woorden weten te vinden, om zijn angst, van Dolphy te verliezen, gaande te maken. Hij moest niet zoo zeker van haar zijn. Nu hij haar weer vast in zijn armen hield, was zijn bezorgdheid wel weer zoo goed als geheel geweken, maar straks had hij er toch leelijk mee ingezeten, hòe erg, dat wist hij nù eigenlijk pas. Neen, hij zou nimmer afstand van haar doen, en als hij haar behouden kon, door wat veel notitie van haar te nemen, nu, dan nàm hij wat veel notitie van haar!
Trouwens, dat was zoo moeilijk niet. Zoo'n frisch, jong kind, zoo aanhalig en zoo verliefd, die was niet de eerste de beste, en om haar te liefkoozen, behoefde hij zich geen geweld aan te doen. Hij boog zich naar haar toe, en zei, met zijn teederste stem:
- Als je maar weet, als je maar altijd onthoudt, dat 'k niet buiten je kan, dat 'k nooit buiten je kan...
Dolphy was, tot weenens toe, ontroerd. O, had zij ooit durven hopen, dat de dag, volgende op dien treurigen avond, zóó heerlijk zou zijn? Zij leunde tegen hem aan, overstelpt door dankbaarheid en geluk, en niet wetend, hoe die in woorden te uiten.
| |
| |
Mevrouw van der Marck had niet verwacht, dat haar woorden een zóo groote uitwerking zouden hebben gehad. Maar zij verheugde zich, met innige hartelijkheid, in de blijdschap, die daardoor aan Dolphy werd bereid, en zij genoot van den stralenden blik, dien Dolphy opsloeg tot Max, en van den goedig-beschermenden hoofdknik en den lach, waarmede hij deze beantwoordde.
Het was haar bedoeling geweest, hem tot inkeer te brengen, hem te wijzen op de waarde van wat hij had, en hem te doen inzien, dat hij Dolphy met meer zorg en oplettendheid behandelen moest. Maar tevens had zij hem doen twijfelen aan zijn bezit, en de schrik, dien hij daardoor ondervond, had heilzaam op hem gewerkt.
Het verblijdde haar, dat zijn houding jegens Dolphy veranderd was, - die zou nu ook wel zoo blijven, veronderstelde zij, - maar vooral deed het haar zoo verblijdend en geruststellend aan, dat haar thans was gebleken, hoe Max in waarheid tòch wel om Dolphy gaf, ja, haar zelfs liefhad, misschien. Waarom zou hij ook niet houden van haar? Was Dolphy het niet waard, te worden lief-gehad? Moest hij niet blij zijn, zoo'n jong, rein meisje tot vrouw te kunnen krijgen, en wàs hij dat ook mogelijk niet? In elk geval, hij toonde nu, meer prijs te stellen, dan zij had geloofd, dat hij deed, op Dolphy's bezit, en was niet het eenige, wat zij beoogde: het geluk van haar kind?
| |
| |
Dolphy wist niet, wat Ma had gesproken met Max, maar zij vond haar een toovenares, als zij oordeelde naar den indruk, dien haar Moeder's woorden op hem hadden gemaakt. Want hij was zoo lief en hartelijk en oplettend voor haar, als hij maar nauwelijks in den eersten tijd was geweest, en zij voelde haar droefheid van de laatste dagen, en haar twijfel, of zij hem wel voldeed, al meer en meer verdwijnen. Zij deed wel altijd haar best, hem genoegen te geven, maar nu had zij daar meer voldoening van, dan zij ooit had gehoopt, te zullen krijgen. Hij zat nu niet meer, heele tijden, zwijgend bij haar, maar onderhield haar levendig en opgewekt, en ging ook vroolijk op haar gesprekken in, en zij behoefde thans niet angstig en omzichtig naar onderwerpen te zoeken, ze kwamen nu van zelf, en zij durfde zich ook in allerlei opzichten vrijer te laten gaan.
De vermindering van haar terug-getrokkenheid scheen Max zeer te verheugen. Hij zeide haar herhaaldelijk, hoe aangenaam hij het vond, dat zij zich nu zooveel vertrouwelijker uitsprak tegen hem, en dat dit de eenige manier was, om elkaer dichter-bij te komen. In haar argeloosheid begreep zij niet, ja, zij vermoedde zelfs niet eens, dat hij alles aanwenden, al het mogelijke beproeven wilde, om haar vaster en vaster, ònverbrekelijk aan zich te verbinden. En dat hij er nooit over dacht, zichzèlf uit te spreken tegen haar, zijn éigen innerlijk voor haar te verklaren. Zij was tevreden met hem, zij zou geen enkele aanmer- | |
| |
king hebben weten te maken; zij had hèm altijd goed gevonden, zooals hij was, en alleen maar gevreesd, dat zij hèm niet beviel, en nu het bleek, dat zij zich had vergist, herwon zij haar geluk van den eersten tijd.
Weder, zooals toen, vervulde haar een onuitsprekelijk-teedere, dankbare tevredenheid: zij voelde zich zoo zalig en vol geluk, nu door niets haar mooie, innerlijke harmonie werd verstoord. Met over-milde handen schonk zij haar liefde aan hem weg, en, ondanks haar gaven, vermeerderden haar rijkdommen steeds. Het was haar een zielsbehoefte, hem steeds meer te geven van het mooie, het goede, het lieve, dat in haar was, zij overstortte hem met haar teederheid, zij bestrooide hem met de zoete bloesems harer liefde, frisch en vol lentegeur, - en hij nam aan, wat zij gaf, met een glimlach en een knik, alsof zij dat alles geven moest... maar dàt hij alles wel aannemen wilde, was haar een reeds zóó bezaligende weelde, dat zij, nauwelijks wetende, of er nog een hooger vreugde bestond, niet verder vroeg.
Zij zong, zij jubelde weder door huis, haar zonnige persoonlijkheid verlichtte haar gansche omgeving. Zij was niet eenzelvig in haar geluk, zij verspreidde het, zij verdeelde het, omdat zij niet alleen gelukkig zou kunnen zijn.
Soms overdacht zij, in blijde gepeinzen, het groote wonder, dat haar was geschied. Zij kon het nog niet peilen of omvademen, het was te heerlijk, te overweldigend. Maar de benadering ervan was haar een ontroerende verrukking, de | |
| |
aanvoeling ervan deed haar zich een gebenedijde wanen. Zij was gelukkig, zonder weifeling, zonder achter-gedachte, omdat zij geluk geven kon, omdat zij geluk ontving.
Nu dacht zij er ook wel eens, en met aldoor grooter verheuging, aan, hoe het wezen zou, als zij getrouwd zouden zijn. Waar zij vroeger naar had gezien, als naar een verre en voorloopig onbereikbare gebeurtenis, dat zag zij nu als iets vertrouwds en nabij's. Zij wist niet, dat dit kwam, doordat zij onder Max' suggestie verkeerde; hij sprak aldoor over hun huwelijk, hij deed haar opmerken al het aangename, dat er aan verbonden zou zijn, en vroeg haar onophoudelijk: of zij er nu ook niet naar verlangde?
Dan zei ze: ja, verlegen maar vertrouwensvol, en hij liefkoosde haar met aldoor dringender liefkoozingen, waaraan zij zich nooit onderwierp, dan met een angstigen, heerlijken schroom. Dan trilde zij van verlangen, om stil in zijn omarming te blijven, maar een onbenoembare vrees overwon dit dan, en zij ontvluchtte hem, met een glimlach en een kus, die haar handelen weer verzoette.
Max merkte het wel, dat zij nog niet zóó algeheel door den hartstocht overmeesterd was, dat zij zich willoos, beseffeloos, aan hem kon overgeven, maar hij had geduld; hij zou haar langzaam winnen, maar dan ook zóó volkomen, dat zij zich niet meer, nooit meer, van hem losmaken kon. Hij wist het niet, hij, met zijn koude, twijfelzuchtige natuur, dat zij nù reeds zóó absoluut hem toebehoorde, dat een scheiding van hem haar | |
| |
erger zou zijn dan de dood. Maar àls hij het geweten had, zou hij terug-gevallen zijn in zijn achtelooze onverschilligheid, terwijl Dolphy nu ten minste een tijdlang geluk kennen mocht.
Zij was gelukkig... gelukkig met hem, door hem, om hem. Zij wist geen andere wenschen, zij kende geen andere verlangens dan de zijne, zijn wil was de hare, zijn woord was haar een wet. Zij verloor haar eigen inzicht in de dingen, zij nam zijn meeningen over, zij had dezelfde gedachten, hetzelfde oordeel, dezelfde neigingen. Weer, zooals in den eersten tijd, nadat hij haar had gevraagd, beheerschte hij haar, in haar gedachten en daden, maar toen was het onbewuster geweest dan thàns. Nu wist zij het, dat zij zich door hem leiden liet, maar zij zou haar liefde niet volmaakt geacht hebben zonder dit. Zij verblijdde zich om zichzelve en om zijnentwil, dat het zoo was, want nu wist zij zeker, dat zij zou kunnen worden - omdat hij haar zoo had gemaakt - tot de vrouw, die hij tot de zijne verlangde.
Ach, zij had hem zoo lief... zoo lief... Met een zoo volkomen toewijding, met een zoo algeheele weg-cijfering van haar eigen zijn. Zij ging in hem op, zij verdween in hem, en de opoffering van haar wezen was haar het hoogst genot harer liefde.
Dat hij de waarde van haar zelf-geschenk niet bespeurde, ja, door zijn geringe bevattelijkheid om mede te voelen, zelfs niet erkènnen kon, bemerkte zij niet. Zij vond hem zoo volmaakt, | |
| |
gelijk hij was, dat zij elke onvriendelijkheid, elke verwaarloozing, elk hard-verwijtend woord beschouwde als de verdiende vergelding voor een harer eigen tekort-komingen.
O, zij verlangde er naar... zij verlangde er zoo naar, zich geheel en absoluut aan hem te kunnen wijden. Om voor hem te kunnen zorgen met haar teederste kracht, hem een aangenaam te-huis te verschaffen, hem al de levens-moeilijkheden te verzachten, zijn leed te verminderen, zijn vreugde te vergrooten, o, welk een zalige taak! en hoe verrukkelijk om te vervullen zou die haar zijn!
Zij maakte plannen, zij vormde voornemens, zij bedacht verrassingen voor hem, om hem een blijde toekomst te kunnen verzekeren. O, zeker, zéker, zij zou erin slagen: hem even gelukkig te maken, als zij werd door hem.
Want zij werd gelukkig door hem. Haar hart beefde van stille verrukking, als zij aan de bezaliging zijner liefde dacht. Zij kon soms zitten, roerloos, van overstelpende vreugd, niet denkende, niets wetende, slechts voelende haar onvergelijkelijk geluk.
Zou het nòg grooter kunnen zijn?... Zou het nog stééds vermeerderen, wanneer zij waren getrouwd? Zij glimlachte in het zalige weten: het behòefde niet grooter te worden, om haar toch reeds volstrekt te voldoen.
Alleen, het zou immer voortduren dan, omdat zij immer bij hem zou zijn. Want bij hem zijn, hem zien, hem hooren, zijn liefkoozing te ondergaan, | |
| |
dat gaf haar een vreugde, zóo groot, als zij nooit had geweten, dat kon bestaan.
Zij dacht aan Adrienne, met een teeder, toegeeflijk medelijden voor haar. Adrienne was niet voor Paul, zooals zij moest zijn, of kon, maar zij had hem niet met een haarzelf-geheel-innemende liefde lief, zooals zij Max, en Gretchen Vick aanhing, - en dus was haar gedrag, hoewel misschien niet verschoonbaar, toch wel begrijpelijker. Maar hoeveel inniger dan dit stroeve, koele bij-elkander-zijn zou hùn samen-leven worden! Zij zouden één zijn, één in alle uiterlijke en innerlijke levens-belangen, één, onder àlle beslommeringen en omstandigheden, zooals zij dat van Gretchen en Victor zag...
Toch, Dolphy verbeeldde zich, dat Adrienne haar leven veel heilrijker en gelukkiger maken kon, als zij dit zelf maar wilde. Had zij haar kinderen niet? Haar bloeiende, knappe, vroolijke jongens, een lust voor de oogen der ouders, een lust voor wie ze maar zag? Dolphy herinnerde zich van hun logeeren hier, hun grappige wildheid, hun vroolijk gestoei, maar ook hun gehoorzaamheid, hun aanhankelijke maniertjes, hun aardige, zoete lieftalligheid. Zij zag hun lenige beweginkjes, het snelle kijken met de ronde kopjes, als zij iets opmerkelijks ontwaarden, zij voelde hun armpjes door de haren glijden, de kussen van hun zachte lipjes op haar wang, de kleine handjes, die haar mee-trokken, om haar iets bezienswaardigs te toonen... O, dat Adrienne dien schat toch niet meer waardeerde... dien schàt!
| |
| |
O, als zij zelf eens... later...
Heet golfde het bloed naar haar hoofd. Heel haar behoefte, om bescherming te geven, te koesteren, te behoeden, drong haar tot het verlangen, om óok eenmaal een kindje te mogen hebben, waaraan zij al haar teederheid, haar liefdevolle zorg, haar allerinnigste gevoelens van gehechtheid geven kon...
Maar daar durfde zij nù nog niet over te denken. Het onderwerp was te teêr. En er was een subtiele, schroomvallige angst in haar, dat zij Max iets onthield, door te peinzen over een verdeeling van haar genegenheid... Of zou zij dan juist nòg meer houden van hem?... Zij wist het niet, zij begreep het nog niet geheel, kòn het nog niet begrijpen, en zij stelde het denken daarover uit, als aan een heil, dat tòch eenmaal komen zou, later... later...
| |
III.
In den eersten tijd na zijn gesprek met mevrouw van der Marck, had het Max niet veel inspanning gekost, om voorkomend en lief jegens Dolphy te zijn. De angst, haar te verliezen, had hem werkelijk sterker aangegrepen, dan hij zelf mogelijk zou hebben geloofd. Een toekomst, zonder haar, zonder aangenaam huis, zonder verbeterden financiëelen staat, zou hem thans absoluut onmogelijk zijn.
Neen, hij wilde haar niet missen. Nu hij eenmaal een huwelijk met haar had geënvisageerd, | |
| |
kon hij van die gedachte geen afstand meer doen. Het was, of hij, door de mogelijkheid, haar te kunnen verliezen, in werkelijkheid verliefd op haar was geworden. Hij verlangde nu meer naar haar, dan hij ooit had mogelijk geacht, en zijn kussen waren inniger, warmer en echter-gemeend, dan die hij haar vroeger gaf.
Maar toen dit eenigen tijd had geduurd, en hij zijn goede voornemens voelde verminderen en de uitvoering daarvan verslappen, kwam er een onrust in hem, dat de scène met mevrouw van der Marck zich zou herhalen. Zij was steeds op haar hoede, dat wist hij, dat voelde hij, zij had geen vast geloof, geen absoluut vertrouwen in hem, en, bij de minste aanleiding, zou zij de gelegenheid te baat nemen, om hem de les te lezen, waarvan dan wel eens iets ernstigs het gevolg zou kunnen zijn. En daar vreesde hij voor, daar wilde hij voor waken, het kostte, wat het wilde. Van Dolphy afzien zou hij nooit, en zij niet van hem.... maar wachten tot zij meerderjarig werd, haar overhalen tot een huwelijk, waar haar Mama zoo tegen was, - het eerste wilde hij niet, het tweede zou zij niet willen. Daarom, voortgaan op den ingeslagen weg, zonder weifeling, zonder onzekerheid, dat was het eenige middel, om te geraken tot zijn doel.
Dat voortgaan was wel moeilijk, moeilijker dan hij graag had gewild, want de weg was, o! wanhopig-eentonig, en zijn mede-wandelaarster, wèl lief en zacht en engelachtig-goed, maar toch, helaas! niet in staat, hem wat afwis- | |
| |
seling, wat opwekking, wat troost en frisschen moed te geven, op hun eindeloozen tocht.
Of eindeloos?... Er wàs wel een einde aan, maar dat lag nog zoo ver... zoo ver,.. En, onder de gegeven omstandigheden, begreep hij wel, dat mevrouw van der Marck van geen trouwen zou willen hooren, wanneer zij niet geheel en al in haar wantrouwige vermoedens omtrent hem was gerust-gesteld.
Dus lief-zijn... lief-zijn... lief-zijn was het parool.
En dit verveelde hem, dit stond hem tegen, erger, dan misschien een moeilijke arbeid zou hebben gedaan. Wat háár zoo natuurlijk afging, omdat haar karakter zoo zacht, zoo meegaande was, dat was hem een inspannende, zorg-gevende bekommering. Zijn harde, ongevoelige natuur, zoo weinig geschikt zich te vormen naar een ander, zoo absoluut niet in staat, zich te voegen, te plooien, verzette zich voortdurend tegen den haar opgelegden drang. Hij, zoo stug, zoo zelfzuchtig, geheel levende volgens zijn eigen neigingen en wil, kon zich niet aanpassen aan anderer verlangens, vooral niet, wanneer die zóó tegenovergesteld aan de zijne waren. En had Dolphy nu nog maar te kennen gegeven, gaarne op deze wijze door hem behandeld te willen worden, dan had het hem nog rationeeler geschenen, maar dit onschuldige kind zou het nooit in haar gedachten gekregen hebben, iets niet goed te vinden, wat hij deed, - maar dat haar Moeder er zich mee bemoeide, hem onderricht, in hoe hij zich te | |
| |
houden had, gaf, hem dreigde zelfs, het uit te maken, als hij aan haar raad geen gevolg geven zou, ten koste van zijn en Dolphy's geluk, - dat vond hij alle grenzen te buiten gaand, en uiterst ongemotiveerd: hij mishandelde Dolphy toch niet, hij was haar toch niet ontrouw? maar het àllerbelachelijkste was, dàt hij er zich aan onderwierp.
Maar wat moest hij doen? Met zijn kop er tegen in te zetten, zou hij niet verder komen, hij mòest er zich wel aan onderwerpen, uit vrees voor erger.
Toch, hòe hij zich dat ook vóór-hield, hoezeer hij er ook van overtuigd was, dat alles afhing van zijn gedrag, kon hij zijn zoo goed-begonnen leefregel, ondanks de beste bedoelingen, ondanks de ernstigste voornemens, niet zoo flink volhouden, als hij wel had gewild. Het ging een paar dagen goed, dan verviel hij weer in zijn oude gewoonten van humeurigheid en lichtgeraaktheid, en hij moest zeer bewust op elk zijner woorden letten, om te voorkomen, dat zijn innerlijke gemoedstoestand daardoor aan het licht werd gebracht. Hij was te lang gewend geweest, zich vrij te laten gaan, om zich nu ineens een teugel aan te leggen, en het ergste van alles was: dit was geen vrijwillige beperking van zijn uitingen, maar een dwang, geheel-en-al tegen zijn wil hem. opgelegd.
Maar enfin, hij moest dit wel verdragen, nietwaar, hij moest.
Hij verminderde zijn bezoeken, die hij, in de | |
| |
eerste opwelling van zijn bezorgdheid, veelvuldig aan Dolphy had gebracht. Hij begreep zeer goed, dat hij, indien hij ermee door bleef gaan, onwillekeurig vervallen zou in de fout, waarvoor hij een zoo strenge berisping ontvangen had, en voor de tweede maal waagde hij zich niet daaraan. Maar hij had er iets anders op bedacht; hij verdubbelde de attenties, die hij vroeger maar een enkelen keer voor haar had gehad. Hij zond haar bloemen, of bonbons, of vruchten, met grappige, kleine briefjes er bij, die haar zijn afwezigheid moesten vergoeden, en dit ook werkelijk deden; want Dolphy zag er geen pogingen, om een verzuim goed te maken, in, maar zij nam ze aan, als werkelijk zoo bedoelde, lieve oplettendheden, omdat zij onvoorwaardelijk Max geloofde, wanneer hij haar zeide, verhinderd tot komen te zijn.
Maar mevrouw van der Marck begreep het beter. Zij wist wel, dat Max veel meer komen kon, dan hij deed, en zij vond het zonderling, dat een verloofd jongmensch het gezelschap van zijn meisje eer vermeed, dan zocht. De herhaalde zendingen, waarover Dolphy zoo opgetogen was, maakten haar wrevelig; zij werd boos op Max, omdat hij meende dáármede goed te kunnen maken, wat hij Dolphy onthield, en eens, toen Dolphy met den verrukten uitroep bij haar kwam:
- O, Ma! Kijkt u eens, wat prachtige rozen! Aardig van Max, vindt u niet? kon zij niet laten te zeggen:
- Je moet niet zoo overdreven blij zijn, kind, als Max je wat geeft.... Hij bedankt jou nau- | |
| |
welijks, als je 's 'n aardigheid voor 'm hebt.... En zoo licht gaat ie daardoor denken, dat ie 't daar weer heelemaal goed mee maakt, als ie je 's veronachtzaamd heeft....
- Dat doet ie niet! dat heeft ie nog nooit gedaan! riep Dolphy vol vuur. Hij heeft altijd 'n geldige reden, als ie niet komt...
- Zoo? nu als jij daarmee tevreden bent... zei mevrouw van der Marck.
Die woorden waren Dolphy's eerste smart, na haar zonnigen, zaligen tijd, waarin zij, als het ware, Max had herwonnen. Is het dan, zou het dan natuurlijk zijn, als ik er niet mee tevreden was? vroeg zij onrustig zichzelve af. Mama scheen ontstemd, dat hij zèlf niet kwam, maar als hij nu verhinderd is, en hij heeft toch aan mij gedacht!... Bedoelde Mama misschien, dat hij aan andere dingen de voorkeur geeft, boven mij?... Maar hij zegt toch altijd, zoo'n spijt te hebben, dat hij niet komen kon... Of neen, den laatsten keer niet... Maar tòch, de vorige maal, toen had hij op haar vraag: Vond je 't jammer, dat je me afschrijven moest? - Natuurlijk, dat begrijp je toch wel, gezegd...
Waarvoor was zij dan bang? Waarom brachten die paar woorden van Ma haar dan aan 't twijfelen, aan 't twijfelen over Max?... Dat was toch leelijk en flauwhartig van haar, dat zij zich beïnvloeden liet door een los-weg geuit gezegde... Neen, zij wilde er niet meer aan denken.
Maar, ondanks dit besluit, kon zij toch een kleine droefheid niet onderdrukken, als er, wan- | |
| |
neer zij Max had verwacht, een boodschap kwam, vergezeld weliswaar van bloemen of een andere aardigheid, maar waardoor zij toch niet meer dezelfde vreugd van de eerste malen ondervond. Ofschoon zij het niet eens aan zichzelve bekennen wilde, was er toch een geheime angst in haar, dat Max wel eens voorwendsels gebruikte, om haar maar niet te ontmoeten, en die angst deed haar zich gedrukt en neerslachtig voelen, hoezeer zij zich ook inspande, hem niets van haar onrust, waar zij zichzelf een verwijt van maakte, te laten blijken.
Zoodra zij ze had gezegd, kreeg mevrouw van der Marck berouw van haar woorden. Het speet haar, dat zij, zooals zij zag aan Dolphy's gelaat, een twijfel in haar kind had gewekt, die veel van de vreugde aan haar rustig geluk ontnam. Maar zij had ze niet kunnen weerhouden. Want zij was ervan overtuigd, dat Max uitvluchten bezigde, om het vake samen-zijn met zijn meisje te verminderen, en met verborgen bezorgdheid vorschte zij de mogelijke redenen na, waaròm hij zoo deed. Maar het was moeilijk, om op de hoogte van Max' beweegredenen te komen. Het was, of hij bemerkte, dat er voortdurend op hem werd gelet, en of hij daarnaar zijn uitingen en gedragingen inrichtte. En als zij er, voorzichtig en met tact, bij Dolphy onderzoek naar deed, dan kreeg zij slechts onvoldoende antwoorden van haar, want Dolphy keurde nooit iets af, van hetgeen Max wilde of deed.
| |
| |
Dat Max niet zooveel van Dolphy hield, had zij altijd gevreesd. Wel was, na haar onderhoud met Max, haar twijfel daaromtrent verminderd, maar nu was deze weer in al zijn hevigheid herrezen. Waarom verlangde Max Dolphy tot vrouw, wanneer hij haar niet liefhad?... En dàt hij haar niet liefhad, bleek genoegzaam uit de weinige belangstelling, die hij toonde voor haar. Zooals andere minnaars doen, moest ook hij elke gelegenheid aanvatten, om bij zijn meisje te zijn, en niet haar ontwijken, een samen-zijn met haar vermijden, zoo dikwijls hij dat maar kon. Wanneer haar tegenwoordigheid hem niet het grootste genoegen was, dat hij smaken kon, en hij dit reeds nù, in het engagement, bemerkte, was hij dan zelf niet bevreesd voor làter, wanneer zij getrouwd, en dus altijd, en onder alle omstandigheden, tezàmen zouden zijn?... En welke reden kon hij hebbeu, om het engagement voort te zetten, ja, zelfs op een spoedig huwelijk aan te dringen, als hij niet van haar hield?
De eerste en meest-waarschijnlijke, die in haar opkwam, was: om Dolphy's geld. Zij vond het bijna te erg, dat deze gedachte in haar opkomen kon. En zij vroeg zich af, of zij, met haar moederlijke liefde, niet altijd bevooroordeeld was geweest tegen Max, en hem te scherp en te hard bezag. Maar zij geloofde dat niet; had zij niet altijd een onverklaarbare antipathie tegen hem gehad, en had het haar vroeger al niet zeer verheugd, dat Adrienne Paul tot man had gekregen, en niet Max? Zij had getracht, haar afkeer te | |
| |
onderdrukken, zij had zelfs toegestemd in het engagement, maar als zij zag, hoe Max omging met Dolphy, hoe hij haar nu eens behandelde, zoo onverschillig, of zij een waardeloos voorwerp was, en haar dan weer met liefheden overstelpte, al naar het hem inviel, dan sidderde zij van verholen angst, dat dit kind, het schuldelooze, onervarene, in de macht zou zijn van dien man... En als het kind maar sterker, flinker, zelfbewuster was, dan zou het leven haar wel langzamerhand doen ontwaken, en haar leeren, hoe zij handelen moest, om haar eigen individualiteit niet te verliezen, - maar Max beheerschte Dolphy reeds bijna zóo geheel - en als zij samen-woonden, zou dit natuurlijk nòg volkomener worden - dat zij, in den omgang met hem, haar rede, haar wil, haar veerkracht verloor. Wat moest er van haar worden, als zij met hem was getrouwd, en nergens een tegenwicht vond, voor wat zij had te verdragen?
Arm kind! dacht zij. Om je geld genomen te worden, daarvoor ben je toch te goed! En kon 'k maar gelooven, dat 't ergens anders om was... Maar er is in Max' gedrag niets, dat op 't bestaan van een innige liefde wijst... hij hoeft daarom niet exuberant te zijn, maar als er maar iets in zijn houding was, of in zijn blik, dat mij gerust-stellen kon... Maar als hij met je samen is, verraadt niets zijn inwendig gevoel, zijn houding is meestal zoo onverschillig, zijn blik is zoo koud, dat niemand jullie dan houden zou voor geëngageerd...
| |
| |
Zij wist, door Victor, dat het vermogen van de van Zuylichems niet groot te noemen was; zij konden, met het schout-bij-nachts-pensioen van mijnheer en een lijfrente van mevrouw, goed leven, maar de rente van hun kapitaal werd ook altijd geheel verbruikt. Bovendien, zijn beide ouders leefden nog, dus kon Max zijn enkele duizenden guldens nog niet eens toucheeren. Het was ook te voorzien, dat hij, dit wetende, zou zoeken naar een rijke vrouw, en wie kon beter voor hem zijn geschikt dan Dolphy, die zijn drijfveer niet eens begreep, en die hem aanhing met een blind-aanhankelijke liefde?... Nooit zou hij willen afzien van haar.... en ook nooit zou Dolphy willen afzien van hem.... Wat moest zij toch doen, - was het niet te hard, het geloovige, vertrouwende kind de oogen te openen, en dan nog: zou zij ooit inzien, dat het de waarheid was?...
In haar zorgen en twijfelingen kreeg mevrouw van der Marck een onverwachte afleiding. Adrienne, die een bruiloft van een harer kennissen bijwonen kwam, logeerde bij haar voor een paar dagen. En vóórdat mevrouw van der Marck het met zichzelve eens was geworden, of zij met Adrienne over Max spreken zou of niet - zij vond Adrienne eigenlijk wel de laatst geschikte persoon daarvoor, maar, in haar ongerustheid over Dolphy's toekomstig geluk, was zij bijna daartoe gekomen - toen Adrienne er uit zichzelve over begon.
| |
| |
- Wat is Dolphy veranderd in die paar maanden! zei ze. En niet in d'r voordeel, dat kan 'k niet zeggen. Ze ziet Max naar de oogen, er bestaat niemand voor haar dan hij.... en dat is nu allemaal mooi en wel, en 'k zou d'r niets van zeggen, als ze d'r niet, zooals 'k zeg, zoo erg door veranderde. 't Is niet prettig, om te zien, dat zij, die overal zooveel belang in stelde, die zoo absoluut niet voor zichzelve leefde, nu àl haar denken en handelen concentreert op één persoon.... en dat nog wel op iemand, die dat niet waard is.
- Niet waard? vroeg mevrouw van der Marck, getroffen door den positieven toon, waarop Adrienne sprak.
- Nee, niet wáard! Ziet u 't dan óók niet, dat Max zich al die argelooze hulde laat welgevallen, alsof ie d'r 't meeste recht op had, en dat ie er haar niets, absoluut niets, voor teruggeeft? Dat hij niet eens de gewone burgerlijke beleefdheid jegens haar in acht neemt, dat hij niet eens moeite doet, om te verbèrgen, dat ie eigenlijk niet om d'r geeft?!
- Adrienne! riep mevrouw van der Marck. Denk je dat werkelijk, heb je daar eenige grond voor, om dat te denken? Zij was zeer geschokt, door een ander de gedachten te hooren uiten, die haar reeds zoo lang met smartelijke bezorgdheid hadden vervuld, maar zij wilde eerst Adrienne's meening geheel-en-al weten, vóórdat zij haar eigen oordeel uitsprak tegen haar.
- Natuurlijk heb ik dat, zei Adrienne, en | |
| |
dat heeft iedereen, die ze tezamen ziet, als ie tenminste niet verliefd is, zooals Dolphy, of 't niet wil zien, zooals u... Want u hebt toch ook zéker wel 's opgemerkt, dat 't bij hem niet 't rechte was, maar u hebt d'r niet over willen denken, omdat u wist, dat Dolphy's geluk d'r van afhing...
- Ik heb d'r wèl dikwijls over gedacht, zei mevrouw van der Marck, en 'k ben eigenlijk blij, dat 'k me d'r nu eindelijk 's over uitspreken kan... 'k Weet niet, wat 'k moet doen, Adrienne... De kwestie is zoo verschrikkelijk subtiel... Ik ben dikwijls bang geweest, dat Max 'n andere beweegreden dan liefde had, toen ie Dolphy vroeg... maar...
- 'k Heb me indertijd ontzettend verbaasd over dat engagement, dat wil 'k u wel zeggen... zei Adrienne. Maar 'k heb d'r me toen niet mee willen bemoeien, omdat 't van mij zoo raar zou geleken hebben... Max heeft mij óók vroeger 'n tijdlang 't hof gemaakt, dat weet u wel... En ook dacht 'k zeker en stellig, dat 't tòch niet van langen duur zou zijn, dat Dolphy zèlf wel heel gauw zou merken, dat hij niet de geschikte man voor haar was, of anders in elk geval u.
- Je weet niet, hoe ik in tweestrijd ben geweest... Dikwijls heb 'k d'r willen waarschuwen, en dan werd 'k weerhouen door de gedachte, dat 't òf haar 'n ongeneeslijk leed bereiden zou, òf dat ze 't toch niet zou gelooven.
- Och, gelooven zal ze 't wel, als 't d'r maar ernstig verzekerd wordt... En 'n ongeneeslijk | |
| |
leed? over zoo'n deceptie komt men wel heen in de wereld, en Dolphy is nog zoo jong.
- 'k Heb ook met Max gesproken, en 'm gewaarschuwd, dat, als hij niet veranderde, ik 't engagement zou verbreken...
- Maar dat gaf immers niets, Mama! Dat was alleen 'n aansporing voor 'm, om wat beter comedie te spelen... Hij wil nu eenmaal met Dolphy trouwen, dat staat bij 'm vast, en dus...
- Ben jij d'r dan van overtuigd, dat Max Dolphy heeft gevraagd om haar geld?
- Overtuigd?... 't Zou ook kunnen zijn uit dépit...
- Nee, dat kan niet... Want hij heeft me verteld, dat, dadelijk na zijn terugkomst uit Indië, Dolphy hem opgevallen was, en dat hij haar direct de aardigste van allen vond...
- Dán is 't om haar geld, zei Adrienne beslist.
- Ik heb daar, toen hij Dolphy's hand kwam vragen, op gezinspeeld... maar hij ontkende...
- Nu, ja... natuurlijk!
- Maar wat je denkt kunnen we haar toch niet zeggen? zei mevrouw van der Marck. Dolphy is zoo gevoelig, zoo teêr, en ze heeft 'm zoo lief... als ze die schok ooit maar te boven komt...
- Och! zei Adrienne.
- 'k Weet heusch niet, wat 't beste is: het Dolphy te zeggen, of niet... Want we zijn er immers niet zeker van!
- Kom, Mama! U moest er Paul over hooren! Die is een en al verontwaardiging, dat Max | |
| |
Dolphy gekregen heeft! 't Gaat nooit goed, zegt hij aldoor, ziet Mama dat dan niet in? Werkelijk, 't moet d'r wèl gezegd worden, nù zal ze mogelijk verdriet hebben, maar 't bespaart d'r onnóemelijk veel... Laten we d'r toch alles aan doen, eer 't te laat is, eer ze zich onherroepelijk aan 'm verbonden heeft...
Mevrouw van der Marck zweeg en dacht na. Het was een kwellende, smartelijke gedachte voor haar, de dierbare illusie van haar kind te moeten verstoren, zonder dat zij haar daarvoor in de plaats iets anders geven kon...
- Laat 'k maar ronduit met u spreken, zei Adrienne. U denkt misschien, dat ik van zelf slecht over Max oordeelen moet, en dus misschien onbillijk ben... Maar dat is zoo niet. 'k Wil u wel bekennen, dat 'k me... vroeger... wel 's heb ingebeeld... dat 'k iets om 'm gaf... maar 'k heb nooit rancune tegen 'm gehouen, en sedert 'k met Paul geëngageerd raakte, verdween natuurlijk elke gedachte aan hem... En als hij Dolphy gelukkig maken kon, dan zou 'k me, dat verzeker 'k u, hartelijk in haar geluk verheugen. Maar helaas, dat is zoo niet... en daarom wou 'k u voorstellen: laat mij eens met Dolphy spreken... Ik zal waarschijnlijk meer overwicht op d'r hebben dan u, ze zal van mij eerder gelooven, dat 't de waarheid is, omdat ze zal denken, dat u uit moederlijke bezorgdheid spreekt... wat denkt u ervan?
Maar mevrouw van der Marck kon niet onmiddellijk besluiten. En het duurde lang, eer Adrienne | |
| |
haar had overtuigd, dat het geheel om Dolphy's bestwil was, dat zij haar daardoor een onherstelbare droefheid bespaarden, en dat zij werkelijk verplicht waren, om te spreken. Maar het was in gespannen onrust, dat zij den uitslag van het onderhoud verwachtte.
Adrienne was naar Dolphy's kamer gegaan. Dolphy zei, hoe gezellig zij het vond, dat Adrienne haar eens kwam opzoeken, en toonde haar allerlei dingen, die Adrienne nog niet van haar had gezien. Ofschoon Adrienne vast had besloten, alles aan Dolphy te zeggen, en ervan overtuigd was, dat het gebeuren mòest, vond zij het toch ontzettend moeilijk, erover te beginnen. Zij kon er bijna niet toe komen, haar argeloos, vertrouwend zusje deze groote smart te bereiden, en onderwijl Dolphy, zonder iets aan haar te merken, voortging op de haar eigen kinderlijke wijze te vertellen van Max' kleinste attenties en onbeduidendste verrassingen, bedacht Adrienne, wat haar eerste woord zou zijn. Eindelijk zeide ze:
- Je weet niet, hoe Paul en ik ons aldoor verbaasd hebben over je engagement.
- Waarom? vroeg Dolphy, glimlachend, omdat zij niets begreep.
- Wij vonden jullie zoo absoluut niet voor elkaer geschikt...
- Gelukkig vindt Max dat wèl, zei Dolphy, nog altijd rustig en niets vermoedend.
- En jij?
- Ik? Natuurlijk ik ook!
- Werkelijk? vroeg Adrienne. Zij had gedacht, | |
| |
dat het háar gemakkelijker zou vallen, om met Dolphy te spreken, dan aan haar Mama, maar nu bemerkte zij toch, dat zij den gemakkelijken, vertrouwelijken omgang, die er tusschen zusters bestaat, niet had; zij was Dolphy ontwend, en Dolphy haar, door haar reeds-getrouwd-zijn, toen Dolphy nog maar een kind was. En zij begon te twijfelen, of Mama het er niet beter zou hebben afgebracht... maar zij had nu eenmaal een aanvang gemaakt, en wilde ook voortgaan. En zij vervolgde:
- 'k Kan me niet goed begrijpen, zie je, dat je 't, zooals hij je behandelt, niet onaangenaam vindt...
Dolphy opende wijd haar oogen.
- Maar Adri, wat bedoel je!
- Wat 'k bedoel?... Dat Max je niet behandelt, zooals hij z'n meisje behandelen moest. En als jij daar nog niets van hebt gemerkt, dan wordt 't toch hoog tijd, dat je d'r 's opmerkzaam op wordt gemaakt, hoor!
Dolphy zweeg. Zij kreeg door Adrienne's woorden zoo een pijnlijke gewaarwording, dat zij niet spreken kon. Het was haar, of iemand rond-zocht in de meest intieme gedeelten van haar leven, en daar dingen ontdekte, waarover zij zich schamen moest...
- Zoo achteloos... zoo onverschillig, als hij is, heb 'k nog nooit iemand gezien, ging Adrienne voort, die uit Dolphy's zwijgen meende te moeten opmaken, dat haar woorden geen doel hadden getroffen. Hoe je dat zoo verdragen kan, kind, dat is...
| |
| |
- Hoe 't komt, dat 'k dat zoo verdragen kan? vroeg Dolphy zacht, haar gevoel beheerschend. Omdat hij wel onverschillig lijkt, maar niet is, en omdat ik 'm liefheb, Adri, en weet, dat hij ook houdt van mij...
- Hoe weet je dat? wilde Adrienne vragen, maar zij vreesde onbescheiden te zijn, en zei:
- Dolphy, dit moet je goed in 't oog houden: wat 'k zeggen ga, dat zeg 'k niet, om je te kwetsen, om je ook maar in 't minst te grieven, daar ken je me wel voor, - maar alléén, omdat 'k me, als je zuster, verplicht voel, je op je eigen bestwil te wijzen... Je bent nog zoo jong, je kent de menschen niet zoo goed als ik, en vooral, waar 't Max geldt, kan je natuurlijk niet heelemaal objectief zijn... Daarom, 'k waarschuw je ernstig, beraad je, eer je 'n stap gaat doen, waarvan geen terug-treden mogelijk is: onderzoek, of Max je in allen ernst en alle oprechtheid liefheeft... Want dat jij hèm liefhebt, heusch, dat is, om te trouwen, niet alleen voldoende...
- Max hééft me lief... zei Dolphy, in een vreemden angst, dien zij niet wilde toonen, maar alsof zij niets gezegd had, zei Adrienne, en in haar toon was iets, dat Dolphy van smartelijke ontroering trillen deed, hoewel zij nog niet begreep, waarop haar zusters woorden doelden:
- Al is 't nù ook nòg zoo erg voor je, en al valt 't je nu ook nog zoo zwaar... later zal je er dankbaar voor zijn, dat je nog bijtijds tot inkeer gekomen bent... dat je je dwaling niet te láat hebt ingezien...
| |
| |
- Wat is er toch! vroeg Dolphy zacht en bevende. Wat bedoel je toch!...
- 't Is hard voor je, om 't te hooren, en je zal 't niet dadelijk willen gelooven, omdat jij van 'm houdt... maar 'n vreemde kan 't zien, Dolphy, dat Max je... dat Max je niet liefheeft, zooals hij je liefhebben mòest...
- Maar waarom dan, riep Dolphy, minder ontsteld dan Adrienne had gevreesd, waarom zou-d-ie me dan hebben gevraagd, mij, die 'n kind ben, bij hem vergeleken, die heelemaal niet mooi of lief of bizonder begaafd of aardig ben... waarom?
- Begrijp je dan niet, dat er voor hem nog 'n andere reden bestaan kan?
- Welke dàn? wèlke dan?
- Dat je rijk bent... sprak Adrienne, zeer zacht.
- Nee! riep Dolphy, en rees op, met een dieprooden blos en fonkelende oogen. Dat is niet waar, wat je daar zegt, Adrienne! 't Is heel leelijk van je, héél leelijk en onwaar! Dat had 'k niet van je gedacht, dat je me hier beleedigen en Max valsch beschuldigen kwam! Maar ik wil er niets meer van hooren! Dolphy sprak luid, en ongewoon heftig en opgewonden, maar thans, nu haar liefde werd aangetast, verloor zij haar zelfbestuur. Je houdt óók niet van Max, dat is 't, niemand houdt van 'm... Maar dit moet je wel weten: al ontried ook iedereen me, met hem te trouwen, al zei zelfs Ma, dat 't voor m'n bestwil is, - dan nòg zou 'k niet van 'm afzien, | |
| |
Adrienne, nooit, nooit! Want ik heb 'm lief, en 'k ben overtuigd, hoor je, diep-in en vast overtuigd, dat hij ook houdt van mij!
Adrienne stond op; ze was boos, dat haar goede bedoelingen zoo werden miskend, en vooral, dat zij in haar pogingen niet was geslaagd.
- Als dat zoo is, dan heb 'k niets meer te zeggen, zei ze. Maar als je halsstarrig in je eigen ongeluk wilt gaan, dan is 't tenminste met open oogen, je bent nu gewaarschuwd.
En zij verliet de kamer.
|
|