| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
Met verbazing en ontsteltenis had mevrouw van der Marck Dolphy's aarzelend-gedane vraag aangehoord. Van overgrooten onwil bleef zij een oogenblik zwijgen: over twee maanden trouwen! zij, dit kind, met een man, dien zij nauwelijks kende, die eerst sinds zijn engagement een weinig ten goede veranderd was! Het was ongelooflijk, dat hij dit durfde vóór te stellen, dat hij er niet zelf behoefte aan had, geheel en al te bewijzen, dat hij de goede, de eenig-echte en ware echtgenoot voor haar zou zijn! Want dit had hij nu niet gedaan; hij was wat vriendelijker, wat oplettender geworden dan vroeger, maar van zijn eigenlijk karakter had hij nog niet veel onthuld. Neen! zij kon hem Dolphy nog niet met een volkomen-gerust gemoed toevertrouwen, en, omdat het kind zelf nog te onervaren en te weinig wereld-wijs was, moest zij met verstand oordeelen, en besluiten voor haar.
Zij weigerde dan ook zeer beslist, haar toestemming te geven, en hield vol, ondanks Dolphy's | |
| |
dringend verzoeken, ondanks haar tranen en vleiende vragen.
Dolphy was ten einde raad. Zij had alles aangevoerd, wat Max bij háár had aangevoerd, zijn eenzaamheid, zijn ongezellige woning, zijn verlangen naar haar, zelfs had zij, nog onder den invloed van Max' suggestie, beweerd, het zelf óók zoo gaarne te willen, maar toen haar Mama haar daarop droevig-verwijtend had gevraagd, of Dolphy zoo'n haast had, van haar te scheiden, had zij ontmoedigd gezwegen, zij wist niet, wat zij verder zeggen zou, zij kende haar eigen wenschen niet meer.
Toen had zij gevraagd, wanneer Mama het dàn goed-vinden zou. En mevrouw van der Marck had geantwoord:
- In géén geval voor je twintigste jaar.
Dit had Dolphy eenigszins gerust-gesteld; want twintig werd zij over een kleine zes maanden; zij vond het uitstel dus niet zoo onoverkomelijk, en het was, met een wèl bezwaard, doch niet geheel troosteloos hart, dat zij zich dien middag naar het Ministerie van Marine begaf, om, zooals zij beloofd had, Max af te halen.
De zon scheen hel uit een wolkeloos-klaren hemel; over het wijde Voorhout bewogen zich de vele wandelaars, en reden de gummi-gewielbande rijtuigen, met licht geluid en kort, snel paarden-getrappel, voorbij. Dolphy werd onwillekeurig wat opgewekter; zij zou Max wel troosten, zij zou hem dien tijd zoo aangenaam mogelijk maken, en zes maanden... als zij terug-dacht aan | |
| |
nù zes maanden geleden, wat was die tijd dan snel òm geweest!
Zoo bemoedigde zij zichzelf, en sprak zich opbeuring in, terwijl zij heen en weer liep voor het gebouw. Zij ging de stoep op, en trad die weer af; zij durfde niet naar binnen te gaan, zooals eens, toen zij in de vestibule had staan te wachten, omdat het regende, en er dadelijk, uit het glazen kamertje, een bode naar haar was toegekomen, om te vragen, wat zij verlangde. Neen, zij bleef maar liever buiten; als Max wist, dat zij er zou zijn, kwam hij altijd heel gauw.
Daar bewogen de glazen deuren zich, daar was hij al.
Max trad naar buiten, opgewekt-glimlachend, toen hij Dolphy zag. Een paar van zijn collega's groetten haar buigend en salueerend, en Dolphy boog vriendelijk terug, terwijl Max zijn arm door den hare stak, en met haar ging loopen op het midden-pad, om minder vrees te hebben, dat, wat zij zeiden, zou worden gehoord.
- 't Is dus in orde? was Max' eerste woord.
- Niet heelemaal, zei Dolphy, die niet dadelijk alles wilde vertellen, bang, dat hij er verdrietig om worden zou; zij wilde het langzaam zeggen en vergoêlijken tegelijk.
- Niet heelemaal? Hoedat?
- Mama zegt, dat 'k nog te jong ben... en dat we wachten moeten, tot m'n twintigste jaar. Maar dat 's toch gauw... in Augustus...
- Toch gauw! snauwde Max, met een vloek er na. Wat doe je dan hier, waarom kom je me | |
| |
dan afhalen, als je niet doen wil, wat je belooft, of niet kan... Niet heelemaal! 't Is heelemaal niet in orde!
- Max... zei Dolphy, verschrikt door zijn uitval.
- Wàt, Max!
- Praat niet zoo hard, de menschen kunnen ons hooren...
- Nou, 'k zeg immers ook: waarom ben je dan gekomen, als je me niets beters te vertellen hebt!
Dolphy vond het verschrikkelijk, dat hij zoo boos was geworden, en zei, verzachtend, hoewel zij daardoor juist zijn stemming verergerde:
- 'n Groote vijf maanden maar, dat 's toch zoo vreeselijk niet, Max...
- Nee, niet voor jou, zei hij nijdig, niet voor jou, die in 'n comfortabele omgeving zit, en met allerlei zorg wordt bedorven! Misschien valt 't je te hard, daar afstand van te doen, insinueerde hij.
- Max! zei Dolphy weer, terwijl de tranen haar schier in de oogen schoten, wees toch niet zoo! Je begrijpt toch wel, dat 'k niet gerust heb, vóór 'k alle argumenten had aangevoerd, vóór 'k alles had geprobeerd!
- En toch lukte 't je niet, zei hij schamper. Als je d'r iets om gaf, als 't je iets schelen kon, dan had je 't er niet bij gelaten, dan had je wel gezorgd, dat 't in orde kwam... Maar dat vergeet 'k weer: 't is voor mij heel iets anders dan voor jòu.
- Nee, Max, nee, zei Dolphy bedroefd, praat | |
| |
toch zoo niet! Ik wil 't even graag als jij, dat weet je toch wel, dat heb 'k je gisteren al gezegd... Maar toen was 'k óók al bang, dat Ma bezwaar maken zou, herinner je maar...
- Ja, dat 's die verwenschte, eeuwige kleingeestigheid van de vrouw! zei Max. Als je Mama wat ruimer voelde, wat ruimer dacht, dan zou ze wel begrijpen, dat jij noch ik, in die vijf maanden, veel veranderen zal! Waar dient dat uitstel toe! Waarvoor kan 't goed zijn, dat vraag 'k je! 't Is niets anders dan 'n bewijs van wantrouwen tegen me, en dat vat jij niet eens!
- O, nee, dat is 't niet! riep Dolphy. Hoe kom je d'rbij, Max! Ma vindt alleen, dat 'k nog te jong ben, te onhandig... te onnoozel... bedoelt ze misschien...
- Dat was aan mij, om je dat te vinden, als 't waar was, zei Max. Hij bromde en was bits, als een kind, dat zich het speelgoed, waarom het lang heeft gedwongen, en dat het verwachtte, niet geschonken ziet. In elk geval toont 't me, dat je liever de wensch van je Mama opvolgt dan de mijne...
- Wat kon 'k doen, Max? 'k Heb zóó gehuild, dat Mama d'r zelf bedroefd om werd, maar ze veranderde toch niet van oordeel daardoor... Wat kon 'k doen?...
- Dat had je liefde en je gezond verstand je moeten ingeven, dat moet je mij niet vragen...
- Toe, Max, spreek d'r vanavond zèlf nog 's over, toe, dat kan je immers veel beter dan ik...
- Veel beter dan jij, - jij, die precies zou | |
| |
moeten weten, wat je te zeggen hadt, als je je zin wou krijgen... Maar goed, ik wil 't doen, op één voorwaarde, dat je me altijd bijvalt en gelijk geeft, en even sterk aandringt, als ik dat zal doen.
- Natuurlijk, zei Dolphy warm. Daar kan je op rekenen. Ben je nu weer goed, Max, ben je nu alsjeblieft weer goed?... Bedenk alleen maar, dat de teleurstelling voor mij éven groot is, als voor jou...
- We spreken d'r niet meer over, zei Max. 'k Zal zien, 't van avond in orde te brengen, en hij sprak verder over algemeene, onverschillige dingen, haar soms iets vragende, waarvoor zij nog te confuus was, om er een kalm antwoord op te geven.
Dolphy had aan mevrouw van der Marck gezegd, dat Max dien avond komen, en de vraag nog eens herhalen zou. Mevrouw van der Marck had geglimlacht, en gezegd:
- Dat verandert niets aan m'n inzicht, Dolphy... Als 'k jòuw wensch niet inwilligen kon, zou 'k 't dan de zijne doen?
Maar Dolphy vertrouwde vast op Max' aandrang en welsprekendheid; zij geloofde, dat het hem zéker gelukken zou, haar Moeder's toestemming te verkrijgen, en dat het geheel-en-al haar eigen schuld was, zoo zij daarin niet had kunnen slagen.
Max' vriendelijke luim, die hem in den huize van der Marck nog niet verlaten had, was weergekeerd; hij zag wel in, véél meer gedaan te zullen krijgen met een scherts en een lach, dan | |
| |
met een donker gezicht. Maar in mevrouw van der Marck's gelaat zag hij een vastberadenheid, die hij niet had verwacht, en zijn stemming veranderde dadelijk, hoewel hij zoo voorzichtig was, het niet te laten merken.
- Wel mevrouw, begon hij lachend, uw besluit is toch zeker niet zóó vast genomen, dat u er niet van terug te brengen zou zijn?
- Zeker wel, Max, zei mevrouw van der Marck, bedaard. Als 'k me verzet tegen iets, wat jullie beiden graag willen, dan begrijp je wel, dat 'k daar beslist m'n reden voor heb.
- En welke is die, mevrouw? Mag 'k dat ook weten?
- De zeer-voor-de-hand-liggende: dat jullie elkaer nog niet voldoende kennen.
Max schaterde, maar het was gedwongen.
- Als u negentien-jaar-lang elkaer kennen niet voldoende noemt!
- Je weet wel, wat 'k bedoel, zei mevrouw van der Mark. Je hebt nooit intiem omgegaan met ons, niewaar? Dat doe je pas deze laatste vier weken. Je kan dus zeker niet beweren, dat jij veel van Dolphy weet, en zij van jou.
- Ik geloof toch, mevrouw, zei Max met nadruk, doch hoffelijk, dat wij beiden de eenigen zijn, die deze kwestie kunnen beoordeelen. Als wij nu dat bezwaar géen bezwaar vinden, waar kant u zich dan tegen?
- Ik twijfel er niet aan, zei mevrouw van der Marck met een fijnen glimlach, dat jij, Max, volkomen in staat tot zelf oordeelen ben, maar | |
| |
je vergeet, dat Dolphy nog zoo heel jong is. Ze denkt nu waarschijnlijk nog anders over de dingen, dan mogelijk later. En dus dunkt me, dat ik de aangewezen persoon ben, haar te waarschuwen tegen 'n overijld besluit.
- O, Ma! riep Dolphy, die gezwegen had, omdat zij niet wist, wat te zeggen. Dat is 't toch niet! U weet wel, dat ik Max al zoo lang... Zij werd vuurrood, en hield op met spreken.
- Er was toch nog geen enkele gedachte aan trouwen door je hoofd gegaan, is 't wel, kindje? voordat Max er van sprak, zei mevrouw van der Marck.
Dolphy boog verdrietig haar hoofd. Wat voelde zij zich onbeduidend, kinderachtig en flauw bij Ma en Max! Zij wist nooit wat te zeggen, nooit kon zij op het juiste oogenblik de rechte woorden vinden; als Max iets zei, dan was zij van hetzelfde oordeel, en als Ma iets beweerde, kon zij haar ook geen ongelijk geven... Wat had zij toch een waardeloos, weifelachtig karakter, wat vònd Max aan haar, wat zou hij ooit aan haar hebben... En met schaamte hoorde zij, hoe Max pleitte, en Mama trachtte over te halen, terwijl zij er werkeloos bij zat... maar wat moest zij doen?
- Denkt u dan, dat Dolphy in die paar maanden zooveel verstandiger en rijper in ervaring zal worden? vroeg hij met lichten spot.
- Ze heeft ten minste meer gelegenheid, je beter te leeren kennen.
- Er is dus 'n motie van wantrouwen tegen | |
| |
me ingesteld? vroeg hij, op een toon, die schertsend moest verbeelden, maar scherp en sarcastisch klonk.
- Volstrekt niet, Max, 't moet jou toch óók veel waard zijn, Dolphy door-en-door te leeren kennen, opdat jullie, later, nooit kunnen denken: waren we toch niet zoo haastig geweest.
Max haalde zijn schouders op; hij zweeg, maar hij ziedde van drift. Dolphy zag het betrekken van zijn gelaat, en zij stond op, sloeg impulsief haar armen om haar Moeder's hals, en zei:
- Toe, Ma, toe, Moedertje, zeg nu maar ja.
- Dolphy, zei mevrouw van der Marck, haar omvattend, en vol in de oogen ziend, denk je dan, dat 't maar 'n gril van me is, waarmee 'k jullie verdriet doe, en niet m'n vaste overtuiging? Kijk 's, laat Max in die paar maanden zooveel mogelijk hier komen; hij is altijd welkom, om te blijven eten, of wat ook, dat weet ie, gaan jullie veel samen uit, dan zal je 's zien, hoe gauw die tijd voorbij is, die jullie je nooit zullen beklagen.
- 'k Kan niet anders doen, dan me schikken, zei Max. Maar als u maar weet, dat 't de teleurstelling van m'n liefste verwachting is.
- Als 'k nu sprak van 'n uitstel van jaren, in plaats van maanden...
- Als 'k alle tijd vóór me had, maar 'k blijf mogelijk niet langer aan wal dan vier jaar... maar hij zweeg, opeens bedenkende, dat hij, als Dolphy's echtgenoot, zeer gefortuneerd zou zijn, en dus wel uit dienst kon gaan.
| |
| |
Het werd een stille avond. Dolphy was zielsbedroefd, en durfde geen woord te spreken, uit angst, dat Max haar Moeder's weigering aan háár wijten zou; en Max, hoewel hij zich oogenschijnlijk schikte, peinsde er over, hoe hij zijn zin tòch zou kunnen door-zetten. Maar hij was goedertieren genoeg, om Dolphy, bij zijn weggaan, tot haar onuitsprekelijke verlichting, de verzekering te geven, dat hij haar het gebeurde niet aanrekende, en niet boos op haar was.
| |
II.
Hoewel Max een heimelijke hoop bleef voeden, dat hij er nog wel in slagen zou, mevrouw van der Marck te overreden, en Dolphy aanspoorde, bij elke gelegenheid dit onderwerp aan te roeren, was hij er aan den anderen kant van overtuigd, dat hem niet anders overbleef, dan zich te schikken, en te berusten in mevrouw van der Marck's onwrikbaren wil. Daarom vond hij het ook geen noodzakelijkheid meer, te wachten, zijn stelsel van opvoeding op Dolphy toe te passen, totdat zij getrouwd zouden zijn. Hij kon er immers nù reeds een aanvang mee maken, en hoe meer hij haar ontbolsterde, hoe meer kans er was, dat zij, met krachtigen wil, haar wensch zou weten door te drijven.
Hij beheerschte zich niet langer in zijn uitingen, wat hij zooveel mogelijk had gedaan tot dusver, maar hij sprak zich vrij over veel onderwerpen uit, hetgeen hij eerst had geschroomd te | |
| |
doen, en soms maakte hij toespelingen, of veroorloofde zich dubbelzinnige gezegden, waarom Dolphy niet lachte, zelfs niet bloosde, omdat zij ze niet begreep. Hij werd ongeduldig door haar grenzenlooze onnoozelheid, en durfde, als zij alleen waren, haar toch niet alles te verklaren, omdat hij vreesde, dat zij, indien hij haar al te zeer choqueerde, niet meer naar hem zou willen hooren.
Hij hield zijn slechte luim nu ook niet altijd in, maar vierde die vrij den teugel; hij wreekte zijn kleine onaangenaamheden, zijn dagelijksche minder-prettige dingen op Dolphy, die het alles verdroeg in de gedachte, dat zij hem niet was, wat hij verwacht had van haar, en haar liefheid verdubbelde, om hem ter wille te zijn.
En als zij soms, een enkele maal, bedroefd werd, en hij tranen in haar oogen zag, dan was zijn eeuwig-gelijk klinkende verontschuldiging:
- Ja, je moet me niet kwalijk nemen, dat 'k wel 's uit m'n humeur ben, 'k had gedacht, nu prettig toebereidselen voor 't trouwen te kunnen maken, maar jawel!
En Dolphy kon daar niets tegen zeggen, want mevrouw van der Marck gaf niet toe.
Op een Zondag-middag was Max vroeger gekomen, dan zijn gewoonte was; mevrouw van der Marck ontving, en Max vermaakte de komenden met grappige geschiedenissen en komische verhalen, daar hij, voor zijn doen, in een zeer geanimeerde stemming verkeerde.
- Kent u de historie van 't costuum, dat | |
| |
Westerveld z'n meisje wou laten aantrekken op 't laatste bal-masqué?
- Nee, wat was dat dan? klonk hier en daar een stem. Vertelt u dat 's?
- Nou, ze vroeg 'm, of hij d'r niet 'n origineel denkbeeld voor 'n costuum aan de hand kon doen; ze wouen niet als partners gaan, omdat ze dan bang waren, herkend te worden. Hij raadt d'r 't costuum van 'n kaffermeisje aan, dat nu in déze tijd veel opgang maken zal, en zegt, dat hij gelooft, dat een van z'n vrienden, 'n zee-officier, zoo'n volledig costuum in z'n bezit heeft, en 't wel zal willen leenen. Zij is blij natuurlijk, en zoekt de winkels al af naar 'n niet al te leelijk, zwart masker, en verbeeldt zich, dat zij de interessantste kleeding van 't heele bal hebben zal, totdat ie bij d'r komt, met 'n klein doosje in z'n hand, ‘Wat is dat?’ vraagt ze. ‘'t Volledige kaffermeisjes-costuum,’ zegt ie, met 'n stalen gezicht. En ze maakt 't, verbaasd, open, en wat ziet ze: vier gevlochten ringen. ‘Twee arm-ringen en twee been-ringen,’ zegt ie, ‘dat 's alles, wat ze daar dragen.’
Niemand lachte. Er was een gegeneerde stilte. De oogen der dames, bij het begin van zijn verhaal op Max' gelaat gericht, dwaalden daarvan af, naarmate hij verder sprak. Dolphy durfde niet op te zien, en van Welderen, die er was met zijn meisje, bedwong met moeite zijn lach, en kon zich niet weerhouden van te zeggen:
- Jammer, dat ze 't niet heeft aangetrokken... 't zou d'r wel lief gestaan...
| |
| |
Maar mevrouw van der Marck viel hem in de rede:
- Wat ik 'n aardig toilet vond, was dat van freule van Dalen, was die 't niet? de nachtwacht.
- Ja, mooi, dat zwart fluweel met dat bont.
- En zoo typisch die hellebaard met 't lantaarntje.
- Alleen minder geschikt voor 'n bal; ze heeft dan ook niet gedanst...
Het gesprek was nu weder in vollen gang, en even levendig, alsof het niet gestoord was geweest, en Max praatte imperturbabel mee.
Maar na het diner, in Dolphy's boudoir, waar hij voor het haardje een sigaar zat te rooken, kwam Dolphy er nog eens op terug.
- Max, zei ze verlegen. Je moet niet boos worden, dat 'k d'r over spreek, maar merkte je niet, hoe stil ze vanmiddag allemaal werden, toen je vertelde van... dat kaffer-costuum?
Max begon te lachen. Hij vond de ontsteltenis, die hij teweeg had gebracht, wel vermakelijk.
- 'k Geloof ook, dat Ma 't liever niet heeft, ging Dolphy voort.
- Heeft ze daarover geklaagd?
- Nee, heelemaal niet, ik heb Ma immers niet alleen meer gesproken? Maar 'k weet 't toch wel, ik zie 't aan Ma's gezicht, net als laatst, toen je die aardigheid vertelde van dat Indische hoofd, dat nooit 'n kleedingstuk dragen wou, en wie ze toen 'n orde gaven, om 'm te noodzaken, iets aan te doen, waarop ie die vast-maken kon.
- Nou, was dat dan niet leuk?
| |
| |
- Maar zoo iets vertelt men toch niet in gezelschap, Max!
- Waarom niet?
- Omdat 't iedereen min of meer choqueert, omdat... ik weet niet...
- Och, die huichelachtige, conventioneele aanstellerij! Je weet niet eens te zeggen, waaròm 'k d'r over zwijgen moet! Omdat 't iedereen choqueert. Waarom choqueert 't iedereen? Alleen maar, omdat 't geen gewoonte is! Dan moet 't maar gewoonte worden. Je moest in Indië de aard van de gesprekken 's hooren! Daar zitten de meisjes niet met neer-geslagen oogen, en knijpen onderwijl de kat in 't donker... De veinzerij zit hier 'n duim-dik op de gezichten...
- Hè, Max!
- Wat is dat toch altijd: hè, Max! Jij, in de allereerste plaats, heb je aan m'n manieren en wijze van spreken te wennen. En hoe eerder je je malle preutschheid aflegt, en 'n gewone, verstandige, begrijpende vrouw wordt, des te beter is 't voor je. Dat moest je begrijpen.
- 't Is voor mij ook 't minste, zei Dolphy, als je zoo iets aan mij alleen vertelde, dan zouen we d'r samen om kunnen lachen, maar als er anderen bij zijn... je hebt zelf gemerkt, hoe stil ze werden, en 't ergste is, dat van Welderen, die anders nooit zoo iets doet, nú óok durfde verder te gaan.
Max verloor zijn geduld.
- Hoor 's, zei hij, als je Mama me niet salon-fähig vindt, dan moet ze me maar niet | |
| |
vragen, en als je toch zelf bekent, dat je d'r onder-ons wèl over lachen zou, dan begrijp 'k d'r niets van, dat je mee-kwezelt; dat's niets dan aanstellerij.
Dolphy zweeg; het speet haar, dat ze er over begonnen was. Want nu scheen zijn stemming weer verstoord te zijn, en hij was juist in zoo'n aangenaam humeur... Wat was ze toch altijd onhandig, ze bezat ook niets geen tact... 't was wel verschrikkelijk...
Arme Max, 't was geen wonder, dat hij dikwijls ongeduldig werd, maar hoe moest zij toch zijn, wat moest zij toch doen, om te wezen, zooals hij haar wenschte!
Hij rookte, en sprak geen woord. Hij erkende, dat de engagements-tijd voor hem een tijd van hopelooze verveling was; hij wàs nu eenmaal geen man, om vriendelijk, voorkomend, goedgehumeurd tot in het oneindige te zijn; hij verveelde zich, o, hij verveelde zich tot geeuwens toe, bij dit weinig-amusante kind op de kamer, of aan de tafel van haar ongeänimeerde Mama. En als hij zich dan, bij ongeluk, in gezelschap eens wat liet gaan, dan werd hij direct op de vingers getikt... Bah! waar had hij zich toch in begeven... Waarom niet nauwkeuriger eerst alles overwogen, vóór hij besloot tot den stap!...
Enfin, het was gebeurd. Niet, dat hij terugwilde. Neen. Dát zeker niet. Als ze maar eenmaal getrouwd waren, zou al het leed zijn geleden. Maar nú was 't een barre tijd. Hij had zich nog nooit in zijn leven zoo lang achtereen geëmbê- | |
| |
teerd, hij wist er gewoonlijk wel gauw een eind aan te maken. Maar nu verdroeg hij het, mòest hij het wel verdragen, omdat hij zijn doel niet uit het oog mocht verliezen.
Maar anders: de proeftijd, dien hij had te ondergaan, was wèl een belooning waard. En ja, als hij zich voorstelde, hoe het later zou gaan, dan geloofde hij wel, dat, hetgeen hem wachtte, alles, wat hij verdragen moest, zou vergoeden.
Later, dan kon hij zich immers juist zooveel met zijn vrouw bemoeien, als waar hij zin in had. En zij was aanhankelijk en verliefd genoeg, om altijd blijde op zijn tegemoetkomingen in te gaan. Dat merkte hij nú al reeds, als hij eens uit zijn humeur was geweest. En bovendien zou zij, door haar huishoudelijke zorgen, door haar toilet, door haar kennissen, zóóveel afleiding krijgen, dat zij niet meer van hem vergen zou, haar altijd bezig te houden.
Een aardig thuis zouden zij hebben, comfortabel, ruim, met voldoende bediening; lekkere dineetjes zou hij krijgen; wat 't financiëele betreft, kon hij flink de handen roeren... en dan vooral: hij had een jonge, frissche vrouw, die hem liefhad, en die hem altijd ter wille zou zijn.
Enfin. De dagen waren wel eeuwig lang, en rekten, als hij bij haar was, hun uren noodeloosoneindig uit, maar ze gingen toch even goed, als alle anderen, voorbij.
Alleen bleef zij nog zoo jammerlijk onnoozel: niet-begrijpend, of vlamrood-blozend, als zij begreep. | |
| |
Neen, zij zou wel nooit zoo worden, als hij haar gaarne had gehad: wat vluchtig-van-geest, wat coquet; zij kon hem dan tòch wel trouw blijven, zij werd er alleen wat charmanter door. Maar daar was geen denken aan. Zij mocht dan misschien wat losser worden, zich wat luchtiger leeren bewegen, aan haar innerlijke kern was niets te veranderen, die was veel te vast en te hard. En dit was natuurlijk zeer respectabel, en moest dan ook heel erg worden geäpprecieerd, maar vervelend was het óok, geweldig.
Daar zaten ze, na het diner, soms een vol uur, of langer, bij elkaer, zonder dat er één interessant woord werd gezegd. Waar kon je met zoo'n kind over praten? Over politiek? over je betrekking? over 't nieuwe ballet? over 't schandaal in de familie, hoe-heet-die-ook-weer? 't Kwam altijd op banaliteiten neer, op dingen, die even goed óngezegd hadden kunnen blijven, omdat ze er eigenlijk geen van beiden 't minste belang in stelden. Ze praatten maar, omdat er toch iets gezegd worden moest, maar als hij daar te lusteloos voor was, dan zweeg hij, zooals van-avond.
Hij kon toch ook niet altijd vrijen? Soms was hij verliefd genoeg op haar, vooral overviel hem dit dikwijls, als hij niet bij haar was. Dan zag hij haar in zijn verbeelding, zoo mollig, zoo verleidelijk-blank, dat er een begeerte in hem brandde, die onmiddellijk bevrediging verlangde. Maar als hij haar dan weer zag, was òf zijn vlaag weer geluwd, òf zij deed zóó mallig-preutsch, dat hij den lust verloor, haar hartstocht, die toch maar | |
| |
een reflex van de zijne was, gaande te maken. Zij was wel verliefd op hem, niet weinig ook, merkte hij dikwijls, ook wist hij wel, dat zij nooit iets zou blijven weigeren, als hij maar lang genoeg aanhield, en dat zij er dan zelfs vreugde van hebben zou, - maar een overweldigende passie, een ziedende, brandende, woelende, die je van verlangen verteert, die had zij niet, daar was zij waarschijnlijk niet toe in staat. Nu niet, dat begreep hij wel, nù stroomde haar maagdelijk bloed nog zoo kaml en onverhit, - maar ook later niet, wanneer de geneuchten der liefde haar geen geheim meer zouden zijn. Daarvoor had zij geen temperament.
Dat wás nu eenmaal zoo. En zoo erg was het niet, als zij maar altijd aanhalig bleef, en verliefd was, zooveel als dat lag in haar natuur. En dat zou zij wel.
En hijzelf? Had hij dan zoo'n vlammende passie voor haar? Immers neen. Wel vond hij haar begeerenswaard, wel was het hem een innige verheuging te weten, dat zij heel spoedig zijn eigendom zou zijn... maar verlangen naar haar, met een heeten, onweerstaanbaren drang, zooals hij verlangd, gesmàcht had, naar... Ottilie... dat zou hij nooit naar háár.
Enfin. Het was toch al heel mooi, zooals het was. Dolphy was mooi, verliefd, rijk... als nu maar eerst die nare maanden om waren, dan...
- Kom maar 'n beetje op m'n knie zitten, zei hij, in een goedige opwelling. En Dolphy kwam bij hem, gewillig, zelfs blijde; zij was geen | |
| |
meisje, dat 't zich toekent als een recht, door haar minnaar gevierd, gevleid, op de handen te worden gedragen.
Als Max lief, verliefd was geweest, dan eindigde Dolphy zoo blij den dag. Dan had zij zulke verheugende herinneringen aan het samen-zijn met hem, dan was zij zoo dankbaar, zoo tevreden, zoo stil-verrukt. Maar sòms ook - en aldoor vaker gebeurde dit in den laatsten tijd - als hij stil, of knorrig en norsch was geweest, dan voelde zij zich zoo verdrietig, als zij na-dacht, over wat hij had gezegd en gedaan, dan ging zij haar eigen woorden en daden na, en trachtte te ontdekken, wàt hem toch zoo in haar had mishaagd. Want immer geloofde zij, dat zij de schuld was van zijn humeurigheid, dat zij hem niet voldeed, dat zij in veel dingen ongelijk had, ook al begreep zij niet altijd waarin. En zij vermoeide haar hersenen, zij tobde zich af in zelf-onderzoek, om toch maar te weten te komen, waarin zij veranderen moest.
Zij werd nooit boos, zij verloor nooit haar geduld; zelfs bedwong zij tegenwoordig, zoo veel mogelijk, haar tranen, omdat zij wist, dat hij die niet wou zien, maar hoezeer zij ook alles vermeed, wat hem aanleiding tot drift kon geven, toch kwam het herhaaldelijk voor, dat hij misnoegdheid toonde, nu om deze, dan om een andere kleinigheid. En het speet haar zoo, zij verweet het zich zoo nadrukkelijk, daar niet tegen te kunnen waken... Als hij zoo was, wanneer zij alleen waren, dan was het nog niet | |
| |
zoo erg, want dan wist zij het gewoonlijk wel weer spoedig in orde te brengen, maar als hij opspeelde, waar Mama bij was, dan werd zij zoo innig bedroefd. Hij meende het niet kwaad, er was altijd een oorzaak voor zijn ontstemdheid, die niet had kunnen worden voorkomen, en dat zeide zij dan ook tegen haar Mama, als deze een aanmerking maakte op Max. Maar het ergste van alles was, dat Ma eens had gezegd:
- Heusch, kindje, 't is half en half je eigen schuld, dat Max zoo tegen je uitvallen kan... Je moest dat niet zoo goedmoedig verdragen; werkelijk, je bederft 'm, je bent te goed...
Hoewel Mama dat heel zacht en lief had gezegd, had Dolphy toch erg gehuild. Ach, zij kon dat Ma ook niet zoo allemaal uitleggen, zooals zij dat voelde: het was toch wel heel bizonder, heel verbazend, dat Max haar had gekozen, haar, die zóó weinig aantrekkelijks bezat! Moest zij dan niet lief en inschikkelijk zijn, om hem van haar innige dankbaarheid blijk te geven! O, zij kon zich zoo onbeduidend, zich zoo zijner onwaardig voelen, - wat beteekende zij in vergelijking met hèm?... Hij beschouwde haar als een kind, en ja, een kind, dat wàs zij ook, met haar onwetendheid in de meeste levenszaken. En of zij zich al inspande te veranderen, of zij ook al haar best deed, met hem mede te spreken, en geen domme dingen te zeggen, zij voelde wel, dat zij niet geheel was naar zijn smaak, - dat misschien nóoit kon zijn.
Als zij er zich bij hem verontschuldigend over | |
| |
beklaagde, dat zij niet anders was, dan werd hij wrevelig, of hij lachte haar uit, en zei, dat zij zich daar niet ongerust over behoefde te maken, en dat zij langzaam, geleidelijk en van zelf wel veranderen zou. Zij moest niet zooveel denken, dat hielp haar tòch niet, de tijd en zijn leiding zouden het húnne wel doen.
Toch, hierin berusten, dat kon zij niet. Als zij nù aan haar verhouding tot Max dacht, dan was er in haar vreugde, die zij toch altijd behield, een triestheid, een weemoeds-gevoel, dat zij steeds te vergeefs te verdrijven zocht. Zij ging niet meer, in haar eenzaamheid, zalige peinzingen aan; zij verdiepte zich thans meest in droevige gedachten; zij, die vroeger zoo gezond-gelukkig, zoo rustig-tevreden, zoo innerlijk-blij was geweest, was nu mediteerend, onderzoekend, haar daden wikkend en wegend, waar zij vroeger spontaan en impulsief was geweest. Zij had veel van haar kinderlijke onbewustheid verloren, maar was toch nog zóó weinig zelfverzekerd en welbewust, dat zij dikwijls worstelde met zichzelf, en niet tot klaarheid kon komen.
Tot de dingen, die haar kwelden, zonder dat zij zich in staat wist, daar verandering in te brengen, behoorde ook de lichte vervreemding, die er, en zij wist niet hòe of waardoor, tusschen haar Moeder en háar was ontstaan. Vroeger was het haar zoo gewoon, en ging het haar zoo natuurlijk af, om altijd met haar kleine zorgen, bezwaren en moeilijkheden bij haar Moeder te komen. Nu deed zij dat niet meer, tenminste | |
| |
niet geregeld en altijd. En of haar Mama het merkte, wist zij niet, maar zijzelve voelde het, alsof zij te kort kwam in haar kinderlijke liefde, en of zij haar Mama iets onthield, waar deze recht op had. Daar verdriette zij zich dikwijls over, zonder te weten, hoe zij dit veranderen kon, en peinzende of er iets aan te doen zou zijn. Neen, het zou wel zoo moeten blijven, - als het maar niet erger werd! - want, waar zij tegenwoordig verdriet of zorg over had... dat betrof altijd... Max. En zij hoorde zoo ongaarne aanmerkingen of verwijtingen over hem, vooral niet van Ma, die zij vreesde, dat tòch al niet veel van hem hield... Arme Max... zij zou maar wat zacht en verdraagzaam tegen hem zijn, hij leek weleens wat korzelig en humeurig, maar hij was toch inwendig zoo goed. Wat vergaf hij haar dikwijls, als zij hem onwillens, onwetens ook, had gegriefd. En dan, zij moest nooit vergeten, wat een teleurstelling hem het uitstel van hun huwelijk was geweest... En dàt het hem zoo'n teleurstelling was, dat was toch 't bewijs van zijn liefde...
Goede, lieve Max... wat had zij hem lief... wat zou zij hem gaarne gelukkig maken, zoo gelukkig, als hij háár deed zijn!... Want welk een innige verrukking was het haar niet, te weten, dat zij hem liefhebben, hem haar gansche toekomst wijden mocht... O, dat hij háár zijn liefde gaf, dat hij háár zijn vrouw verlangde te zijn, dat deed haar zich zoo zalig en begenadigd voelen... maar juist dat zij zoo volkomen ge- | |
| |
lukkig werd door hèm, dat maakte haar zoo droevig, zoo bezwaard, omdat zij hem dat óók niet vermocht te doen zijn... Zij klaagde zichzelve aan, dat zij hem haar schuld van dankbaarheid niet beter vergold, zij verweet het zich, dat zij niet krachtiger was, en meer in staat, om hem het geluk, dat zij hem toe-bad, te laten verkrijgen; want zij zag het zoo, zij merkte het zoo in alles, dat het hem geen rustige verrukking was, het bewustzijn van haar bezit, en zij tobde en treurde en ging er onder gebukt, maar tot een uitkomst bracht dit haar niet...
| |
III.
Max had van een der klerken op bureau, - een jongen van goeden stand, rijk, maar dom, - gehoord, dat deze zich verloofd had met Angélique Wouters, de vriendin van mevrouw van Doorn. En Max had inwendig gelachen om de bête onnoozelheid van dien jongen, die zich vangen liet door een mooi gezichtje en aardige maniertjes, die een perverse natuur verborgen. Maar om hem te waarschuwen, daarin had hij geen lust, en noodig vond hij het evenmin; als de dwaas haar nu eenmaal begeerde, zou hij immers tòch niet tot rede te brengen zijn? En wat ging 't hem aan?
Toch vond hij 't een kranig stukje, en hàar een flinke meid, dat 't haar gelukt was, een rijken, beschaafden man in haar strik te lokken, een man, die bovendien te dom was, om haar | |
| |
streken en slimheden te doorzien. Hij waardeerde die uitgeslepenheid in haar, hij was er juist de man voor, om dit aardig te vinden. Hij dacht er over, hoe zij iets te veel van de eigenschap had, die Dolphy geheel ontbeerde, en dat het jammer was, er geen mogelijkheid op te vinden, Dolphy eenige gelijkenis met haar te doen verkrijgen.
Toen de klerk hem eens, op weg naar het ministerie, ontmoette, en zij samen verder gingen, werd het gesprek natuurlijk op juffrouw Wouters gebracht. En de klerk vertelde aan Max, dat zijn meisje gezegd had, hem wel te kennen, en óók zoo gaarne eens kennis met juffrouw van der Marck maken wou; en Max verblijdde zich over deze ongezochte gelegenheid, om Dolphy in aanraking met juffrouw Wouters te brengen, en zei dus: wel zeker! wel zeker! en dat hij er zijn meisje en haar Mama over spreken zou.
Als Dolphy iets overnam van Angélique Wouters' manier-van-doen, als zij haar wat navolgde in haar gedachten, in haar opinies, dan zou zij werkelijk aangenamer, amusanter worden, dan zij dit nu, ondanks àl haar pogingen, kon zijn. O, kind! dacht hij vaak, was je maar wat minder braaf en lieftallig, maar dan wat warmervan-bloed, wat driftiger, wat hartstochtelijker, eigenlijk-gezegd! Want nú ben je niet veel meer dan vervelend, vervélend, ja, vervélend, helaas! Met al je liefheid, je puurheid, je mooiheid, beval je me toch niet zoo goed, dan als je pikantkibbelzuchtig, brutáal desnoods, was geweest. | |
| |
Hij zou haar wel eens willen zien, als zij vóór hem stond, de handen gebald, de oogen flitsend, de wangen hoog-rood, en dat dan heftig-snel de woorden haar uit den mond rolden, boos-beschuldigend, fel-verwijtend, met een bitse, toornige stem... Wat zou zij er aardig uitzien, zóó! En wat zou het hem een heerlijke taak, om te vervullen, zijn, dat feeksje te temmen en tot rede te dwingen! En de verzoening daarnà, wat zou die zoet om te genieten zijn: de kussen op dien warmen, van woede nog bevenden mond, de omarming van dat door opwinding nog natrillend lijf, de aanvlijïng van zijn wang tegen dat zacht, nù gloeiend gelaat!...
Als hij, heel goed wetende, dat hij onaardig was, eens door-ging op een slechte luim, alleen om te zien, wat dit op Dolphy voor effect hebben zou, dan was de eenige uitwerking, die dit op haar had: droefenis, en het gevolg er van waren: tranen. Nooit iets anders, nooit een anderen vorm van inwendige ontroering werd hij erdoor gewaar. En tranen, - er was misschien niets, waarvan hij grooter afkeer had: ze maakten hem nooit week of medelijdend, maar wekten zóózeer zijn drift, dat hij nauwlijks zijn vloeken bedwingen kon. Ja, dat teerhartige, dat overgevoelige, dat zou ze zich toch werkelijk af moeten wennen, daar kon hij niet altijd rekening mee houden in het huwelijk. Ze moest maar eens van zich afbijten, hem tegen-spreken, hij zou haar daar geen verwijt van maken, integendeel. Dat ze dat niet begreep, dat zij niet intuïtief voelde, hoe | |
| |
hij een afkeer van haar saaie braafheid had! Maar neen, dat vatte zij niet, en dat zou haar ook nooit aan het verstand te brengen zijn.
Hij had nog nooit een hard woord van haar gehoord. Altijd die droevig-verwijtende blik, altijd dat op-haar-lippen-gereed-liggende: hè, Max! Maar die woorden had hij haar gauw afgeleerd, ze moesten niet worden tot een ondraaglijke deun. En ook haar houding van diep-gegriefde bij elke kleinigheid, die moest zij afleggen; een vrouw, met een lijdend uiterlijk, met een martelaars-air, was het aller-afschuwelijkste, dat hij zich maar bedenken kon. Zij moest een lachend gelaat kunnen toonen, ook al ging haar niet alles naar den zin; en om haar al die wereldsche, behaagzieke maniertjes te onderwijzen, daartoe was Angélique Wouters wel de rechte persoon.
Hij sprak er nog denzelfden middag over met mevrouw van der Marck.
- Van den Heuvel, die ken jij, geloof 'k wel, Dolphy? die is geëngageerd met 'n juffrouw Wouters, 'n heel aardig meisje, dat 'k wel 's 'n enkele maal heb ontmoet...
- O, ja, die heb 'k óok wel 's hooren noemen, zei Dolphy.
- Nou, die zou graag 's met u en Dolphy kennis maken, mevrouw, als u d'r niets op tegen hebt... Maar 'k kan je de omgang met haar wel aanraden, Dolphy, ze is, zooals 'k zeg, heelaardig, daarbij muzikaal, je zou bepaald veel aan d'r hebben.
Mevrouw van der Marck zweeg, en zag hem | |
| |
aandachtig-verbaasd aan. Wist hij dan niets van dit meisje, wier naam schier bij alle families op den index stond? Het was toch niet aan te nemen, dat hij, onder jongelui, nooit over haar had hooren spreken, over haar, die niet alleen alles durfde, maar ook alles deed. Neen, dat was niet te gelooven... en toch, zou hij, indien hij iets omtrent haar wist, misschien nog méér, dan haar, als vrouw, ter oore komen kon, zou hij dan zijn meisje aan den omgang met zóó iemand blootstellen, haar dien aan-raden zelfs?... Dat was toch niet te denken!
Zij wilde er niet over spreken, waar Dolphy bij was, en zeide alleen:
- Juffrouw Wouters wordt door niet veel families ontvangen, om haar stand waarschijnlijk, maar één bezoek... En overigens, Dolphy heeft zóóveel kennissen, dat weer een nieuwe erbij haar méer een bezwaar dan een genoegen zal zijn.
Max ergerde zich. Daar had je die malle meesprekerij van de Moeder weer! En ook Dolphy verwonderde het, dat haar Mama voor haar sprak, maar zij mengde er zich niet in.
- Stand! stand! zei Max. Van Leeuwen is de zoon van 'n aannemer, en hij wordt toch overal gerecipieerd, omdat ie consul is! Haar zuster is getrouwd met 'n meneer van Hoven van de Groote Burg, bij Amersfoort.
Mevrouw van der Marck vond het vreemd, dat hij dit meisje zoo verdedigde; hij was er dus wel zéer op gesteld, dat zij hier ontvangen werd! | |
| |
Maar zij wilde er nu niet verder over spreken, en zoodra Dolphy de kamer verlaten had, om zich van haar wandelpakje voor het diner te verkleeden, zei ze dadelijk:
- Max, 'k denk, dat je 't niet weet, want anders zou je die juffrouw Wouters niet hier willen brengen, niet laten omgaan met je meisje, - maar ze heeft zóó'n rare naam, d'r loopen zùlke vreemde geruchten omtrent d'r rond...
- Gelóóft u aan geruchten? vroeg Max.
- Waar ze zoo duidelijk spreken als hier, moet 'k dat wel... 'k Ben er heelemaal de vrouw niet naar, om me door losse praatjes, door loopende historietjes te laten influenceeren, maar bij juffrouw Wouters zijn 't méér dan tastbare onwaarheden, Max... En 't verwondert me verschrikkelijk, 'k begrijp d'r niets van, dat jij daar, onder je jongelui, niets van zou hebben gehoord... Maar laat 'k je dit zeggen: nooit zal 'k m'n toestemming geven, dat 'n meisje van dat soort met Dolphy in aanraking komt... En 'k wou 't straks niet zeggen, omdat zij d'rbij was: je hoeft hun m'n weigering, om hen te ontvangen, niet te vertellen, dat zou een noodeloos hun voor het hoofd stooten zijn, maar als zij komen, zal ik zorgen, dat er niet thuis wordt gegeven.
Haar besliste toon prikkelde alles in Max tot verzet.
- Wat krasse maatregelen! spotte hij. Heusch, mevrouw, als u op ieder, die hier aan huis komt, zoo'n streng zeden-reglement van toepassing | |
| |
brengen wou, dan zou u al heel gauw geen enkele gast meer kunnen ontvangen.
- Daarin vergis je je, Max. Ik ben met 't oog op m'n dochters altijd héél voorzichtig en héél zorgvuldig geweest in 't kiezen van m'n kennissen. En daarom zeg 'k je nog 's nadrukkelijk: dat meisje, dat alléén uitstapjes maakt naar Kleef, naar Berlijn, waar ze gezien is, met telkens 'n andere heer, dat alle wetten der welvoegelijkheid in 't openbaar met voeten treedt, dat meisje komt hier niet aan huis.
- En al was dat alles nog waar, - 'k heb óok wel 's iets hooren mompelen, - dan is ze nu, door d'r engagement met 'n fatsoenlijke jongen, toch tamelijk wel gerehabiliteerd.
- Dat maakt voor mij geen onderscheid, daardoor verandert ze toch innerlijk niet, niewaar? Maar als je wèrkelijk wel 's iets over d'r hebt hooren ‘mompelen’, Max, dàn begrijp 'k me niet, hoe je 'n omgang, met haar, Dolphy kan aanbevelen.
- Begrijpt u dat niet? vroeg Max, wien haar tegenstand wrevelig maakte. Omdat Dolphy héusch wel 's wat minder kinderachtig en onnoozel mocht worden, dan ze is.
- Max! zei mevrouw van der Marck, ernstig. Moet 'k daaruit begrijpen, dat Dolphy's onschuld, haar naïeveteit, die je eerst zoo behaagde, je eigenlijk heelemaal niet in d'r bevalt? Daar ben 'k al bang voor geweest! Maar om dat kind op zóó'n manier daarvan te willen genezen... dat is... dat is...
| |
| |
Max blaakte van drift. Zijn daden beoordeeld, verkéérd genoemd door een vrouw! Aanmerking gemaakt, op hetgeen hij wilde, op wat hij goedvond! En scherp antwoordde hij:
- Mevrouw, u vergeet, dat Dolphy op 't oogenblik niet alleen uw dochter, maar ook mijn verloofde is, en dat ik daardoor éven goed recht heb, te beoordeelen wat wenschelijk voor haar is, als u! Ik zelfs nog meer, zou 'k zeggen, want u zal ze eenmaal verlaten, en ze wordt mijn vrouw. Daarom zeg 'k u dit: u is natuurlijk vrij, om 'n bezoek te ontvangen of niet, maar Dolphy en ik gaan samen die beleefdheid reciproceeren.
- Dàt verbied 'k je! riep mevrouw van der Marck. Haar stem klonk hard door overmatige inspanning, om bedaard te blijven, maar haar diepe verontwaardiging klonk dóor in ieder woord. Als Dolphy je vrouw is geworden, en je wil d'r dan bezoedelen met 'n haar onwaardige omgang, daar ben 'k machteloos tegen, maar nù, zoolang ze nog onder mijn dak is, is ze mijn dòchter in de eerste plaats, en 'k zeg je: 't zal niet gebeuren, zoolang ik nog over d'r waken kan. Nog 's: 'k verbied 't je.
Max stond op. Hij was in der wille, uit te roepen: als u d'r zóó over denkt, dan kom 'k hier liever niet meer aan huis, dan wil 'k Dolphy alleen ontmoeten, dáar waar ze in de eerste plaats m'n meisje is, - maar onmiddellijk beheerschte hij zich. Zijn positie zou zeer zeker niet aangenamer worden, en er zou niet meer uitzicht op trouwen zijn, als hij de Moeder tegen zich in | |
| |
het harnas joeg. Hij dwong zich dus, weer te gaan zitten, en bedaard te spreken, ofschoon zijn bloed kookte van felle drift.
- Neemt u me niet kwalijk, zei hij, dat 'k 'n oogenblik m'n kalmte verloor... Daar maak 'k m'n excuses over; 't spijt me, maar 'k ben nu eenmaal zoo'n heethoofd... 't Kwam, omdat 'k heelemaal niet begreep, hoe u u zoo opwinden kon voor zoo'n kleinigheid... En wat 'k over juffrouw Wouters heb hooren mompelen, is alleen, dat ze wat vrijer is, dan gewoonlijk de meisjes zijn; van dat uit de stad gaan met heeren, wist 'k niets... En 'k bedoelde natuurlijk heelemaal niet, dat 'k Dolphy's onschuld niet aantrekkelijk vind, maar alleen, dat ze wat heel erg kinderlijk, wat erg ten achter in wereldkennis is voor 'n meisje van haar leeftijd, - vergelijk Amy daar 's mee... Maar 'k ben d'r in 't geheel niet in ernst op gesteld, dat ze omgang met juffrouw Wouters krijgt, 't was maar zoo'n invallende gedachte... Brisons dus, niewaar, mevrouw?
Mevrouw van der Marck vond, dat dit ‘brisons’ aan háar om te zeggen was geweest, maar, terwille van Dolphy, wilde zij hun goede verstandhouding niet verbreken, en hoewel zij door dit onverwachte voorval veel erger was geschokt, dan zij merken liet, knikte zij instemmend met het hoofd.
Max was tevreden over zichzelf: hij had toegegeven, ja, maar juist dáardoor was hij de sterkste gebleken. En, au fond, wat kon 't hem eigenlijk schelen, hij zou dan wel alléen de zorg | |
| |
voor Dolphy's ontbolstering op zich nemen.
Hoewel mevrouw van der Marck zich trachtte goed te houden, heerschte er, het verdere van dien dag, zóó een gedwongen toon, dat Max een vloek verbeet, toen hij eindelijk het huis verlaten kon. Ook Dolphy, die op haar vraag aan Max:
- Heb je iets met Ma, Max? een op het bitse af ontkennend antwoord ontvangen had, voelde zich gedrukt door iets, wat zij niet begreep, en vroeg dadelijk, nadat Max afscheid genomen had:
- Ma, wat is er toch! Toe, zegt u 't me! 'k Zag aan alles, dat er wat was, al zei Max ook van niet.
- Er is ook niets, Dolphy, zei mevrouw van der Marck, er was 'n heel klein verschil van meening tusschen Max en mij, maar 't was al weer in orde, vóórdat jij beneden kwam.
- Maar wàt was er dan... mag 'k dat niet weten, Ma?
- Och, kind, 't was heusch niet de moeite waard; waarom dat weer op te halen? Maar op-eens bedacht zij zich, dat het misschien beter was, Dolphy alles te vertellen, opdat zij óók aan Max kon zeggen, niet om te willen gaan met meisjes van dat soort. Als zij er goed in doordrong, wat Max eigenlijk had gewild, dan kwam haar geheele innerlijk weer in opstand, zóo leelijk, zóo afschuwelijk vond zij het van hem.
- 'k Wil 't je natuurlijk wel vertellen, zei ze, je mocht anders 's denken, dat 't veel erger is: 't was over juffrouw Wouters, Max scheen niet te weten, dat die zoo'n slechte reputatie | |
| |
had, en toen 'k 'm daarvan op de hoogte bracht, werd hij 'n beetje boos... Max kan 't niet velen, te worden te recht gezet.
- O, dus was 't anders niets? zei Dolphy, en, haar kind aanziende, werd mevrouw van der Marck droef te moede: had zij wel ooit haar toestemming tot een huwelijk met Max moeten geven? Zij had gemeend te handelen voor Dolphy's geluk, - maar was het wèrkelijk tot haar geluk geweest? Ach, nù reeds kon het kind zoo inverdrietig zijn, nù reeds deed Max zoo vaak haar lijden door ongemotiveerde wreveligheid, - hoe moest dat later gaan, als hij vrij was in zijn eigen huis, en zich dus nog minder ontzag? Zij had er vroeger de overtuiging van gehad, dat Max geen begeerbaar echtgenoot voor Dolphy was; toen, door zijn vriendelijk-aardig gedrag werd deze aan het wankelen gebracht, maar nu, nu keerde zij, haast onverminderd, terug. Zij had gehoopt, dat Dolphy misschien een louterenden invloed op Max hebben zou, maar zij merkte nu wel, helaas, dat daar geen sprake van was; hij overheerschte háár, hij zette haar geheel naar zijn wil, veel eer zou hij haar minder rein maken, dan zij was, dan zij hèm verbeteren... Zij huiverde, en in een sterken, impulsieven aandrang, zeide zij:
- Dolphy... antwoord me 's oprecht, zeg me 's héél eerlijk: is sinds je engagement je opinie omtrent Max niet veranderd, zie je nog altijd in hem de man, die je volkomen gelukkig kan maken?...
| |
| |
Er ging een steek van angst door Dolphy's hart. Waarom was haar Moeder's stem zoo zachtdringend, zoo ernstig? Een vreemde beklemming kwam over haar, en ze zei onrustig, nerveus:
- Waarom vraagt u dat zoo?... Ja, natuurlijk, natuurlijk is alles nog 't zelfde bij me gebleven, Ma... maar waarom vraagt u dat zoo?
- Och, kind, omdat 'k zoo dikwijls aan je zie, al spreek je d'r ook niet over, dat je bedroefd bent over iets, dat je gehad hebt met Max, en omdat 'k maar al te dikwijls hoor, hoe onaardig hij tegen je wezen kan... Ik weet wel, d'r kan allicht 's iets voorvallen, tusschen geëngageerden, menschen, die nog moeten wennen aan elkaer, maar de toon, waarop hij soms tegen je spreekt...
Dolphy's blos werd donkerder, naarmate haar Moeder verder ging; in haar fijngevoeligheid was het haar, of er in Max' behandeling iets was, waarover zij zich schamen moest, of zij vernederd werd, en zich dit lijdelijk liet welgevallen... Maar tamelijk bedaard wist zij te antwoorden:
- Zoo erg is 't niet, Ma... Max is 'n man, die is, wat men, geloof ik, noemt: gepassionneerd, en daarom klinken ons zijn uitingen veel heftiger en harder dan ze zijn bedoeld... Zou dat 't niet zijn? Zou 't daardoor niet komen, dat wij dikwijls iets erger opvatten, dan hij 't heeft gemeend?
Ach kind, arm kind, dacht mevrouw van der Marck, hield je maar niet zoo volkomen, zoo ziels-veel van hem, dan kon 'k beter met je spreken, dan viel 't me minder zwaar, je te | |
| |
vertellen, wat 'k vrees: dat hij niet de geschikte man voor je is, maar nu... wat moet ik doen? Je alles zeggen, hoe ik voel, dat hij is, en je daardoor ongelukkig maken, terwijl je toch nooit, nooit zal willen afzien van hem?
- Leefde Papa nog maar, die wist alles zooveel beter dan ik...
Dolphy werd angstig.
- Toe, Ma, zei ze, wat is er toch! U spreekt zoo vreemd, u maakt me bang... U gelooft toch niet... maar waarom zou ie me dan hebben gevraagd... u gelooft toch niet, dat Max... dat Max niet zooveel van me houdt?...
Wat moest haar Moeder antwoorden? Neen, zeer zeker geloofde zij niet, dat Max van Dolphy hield, zoo innig, zoo overgegeven, als zij hield van hem, maar waarom zou zij dat Dolphy zeggen?...
- Daar dacht 'k nu niet aan, kindje, zei ze. Maar 'k maak me d'r wel 's bezorgd over, of jullie temperamenten op den duur wel zullen harmonieeren...
- Ik moest aardiger zijn, zei Dolphy met een zucht.
- Aardiger niet, kind, wat flínker alleen... Heusch, 'k zeg 't voor je eigen bestwil, maar je moet je niet zoo alles laten zeggen, dat maakt hem er natuurlijk hoe langer hoe onverschilliger voor, bits en kwetsend te zijn.
- Maar wàt laat 'k me dan allemaal welgevallen, vroeg Dolphy, die meende Max' kribbigheden altijd zoo goed te hebben gemaskeerd.
| |
| |
- Als hij op 'n onvriendelijke manier ergens aanmerking op maakt, dan zeg je nooit iets terug, ook al heb jij dikwijls gelijk. En nu klinkt 't misschien wel wat vreemd, maar 'k geloof heusch, dat hij 't prettiger zou vinden, als je niet zoo alles beaamde en als 'n evangelie aannam, wat hij zei, dat maakt 'm dikwijls nog wrevelig.
- Maar wat moet 'k dàn doen! riep Dolphy, als 'k 'm niet tegenspreek, dan doe 'k dat natuurlijk, omdat 'k denk, dat ie dan weer gauw goed worden zal - en dat wòrdt ie ook meestal gauw - en bovendien, hij hééft ook dikwijls gelijk.
- Toch, zei mevrouw van der Marck, doe je best wat fermer tegen 'm te zijn, 'k raad 't je, terwille van je zelf... vooral ook met 't oog op later.
Ach, dat alles toch niet gezegd worden kon! Dat mevrouw van der Marck haar woorden zoo wikken en wegen moest, om Dolphy niet nòg meer leed te doen, dan zij al moest verdragen... Zou zij eens iemand om raad vragen? Adrienne en Paul?... Neen, hoe kwam zij er bij!... Max' Moeder, mevrouw van Zuylichem? Och, die kende zelf haar zoon zoo weinig... Wat moest zij toch doen... Afwachten maar, en hopen, dat alles zich ten goede schikken zou?...
Boven op haar kamer, snikte Dolphy het uit. Ja, zij vond het vreeselijk, het bedroefde haar diep, als Max zoo tegen haar was, maar het alleronduldbaarste vond zij, dat Ma zijn houding | |
| |
tegen haar had opgemerkt, en haar wenken gaf, om niet zoo gedwee tegen hem te zijn. Want Max tegen-spreken, hem ongelijk geven, dat kon zij tòch immers niet! Veel eerder dan hem een bits antwoord te geven, zou zij uitbreken in tranen. En daar hield hij niet van, dat zij huilde... dat had zij tenminste geleerd: zich te beheerschen in zijn tegenwoordigheid. Zij had nu eenmaal een lijdelijk, verdraagzaam temperament - karakterloos was zij misschien! - maar zelfs al had zij een hartstochtelijke, driftige natuur gehad, dan nog geloofde zij, dat er tegenover hém geen boos woord over haar lippen zou komen. Met een man was dat natuurlijk iets anders - dat hij tòch van haar hield, dat merkte zij, goddank! honderd-maal aan allerlei kleinigheden - een man heeft besognes en moeilijkheden, waar hij nooit over spreekt, omdat hij denkt, dat de vrouw ze niet begrijpt, of dat ze haar niet interesseeren, maar die hem toch ontstemmen en prikkelbaar maken. En dan heeft een man in zijn manieren, in zijn toon, iets veel heftigers, dan de vrouw, waar ze in 't eerst soms wel van schrikt, maar waarvan haar toch al heel spoedig het ongemeende en onopzettelijke blijkt.
En als dit maar alles was, wat Ma op Max tegen had... maar zij vreesde, dat er nog méér was, en dat Ma dit niet wilde zeggen. En tevergeefs pijnigde zij zich af, met te bedenken, wàt dit kon zijn.
Och, wat was zij gelukkig geweest in den eersten tijd! Zoo volkomen, zoo ongestoord! En | |
| |
wanneer was dit toch anders geworden, sinds wanneer was Max veranderd in zijn doen jegens haar? Zij wist het nog wel, sedert Mama haar toestemming tot een zoo spoedig huwelijk geweigerd had. En was dit niet juist een bewijs van liefde voor haar? Had Mama het maar toegestaan... Maar toch... zij had het óók niet gewenscht, zou zij het graag hebben gehad?... Zij wist het niet, zij geloofde het niet, - zij kon zich zoo hulpeloos voelen bij Max...
En toch, toch had zij hem zoo innig, zoo algeheel lief... toch zou zij niet buiten hem kunnen, nu niet, en nooit... Hij was alles voor haar, haar hoogste vreugd, haar ziel, haar leven, haar alles...
En wat was zij voor hem? Hij had haar lief, hij betuigde haar dit vaak en duidelijk genoeg, - en toch werd hij zoo dikwijls in haar teleurgesteld, toch kon zij hem niet alles zijn, wat hij verwachtte van haar... En zij overpeinsde, of soms Adrienne een beter, geschikter vrouw voor hem zou zijn geweest?... Neen, Adrienne had misschien te veel, wat zij te weinig had, en Max sprak altijd op een wijze over haar, die Dolphy deed begrijpen, dat hij haar niet als een verkiezelijke echtgenoote voor zich beschouwde...
Neen, op Adrienne moest zij ook niet gelijken... maar op wie dan wèl... hoe moest zij dan zijn...?
Wat fermer, wat flinker moest zij zijn, zei Ma, vooral met 't oog op later... Maar zou dat werkelijk prettiger zijn voor Max? zou hij dat liever | |
| |
willen?... Als zij hem dat eens vroeg... Of zou hij om haar lachen, en haar toch niet helpen op den rechten weg?...
Wat was zij toch ondankbaar, schàndelijk, dat zij nog klaagde, terwijl zij zoo gelukkig was... nu ja, zij was wel eens bedroefd, maar wat was dat kleine, voorbijgaande verdriet, bij de vreugde, de groote, de heerlijke, die hij haar óók genieten deed? Hoe kwam zij toch zoo klagerig en tobberig in den laatsten tijd? Zij was vroeger nooit zoo geweest... Kwam het misschien, omdat zij zooveel minder bezigheden had, dan toen? Zou 't dat niet kunnen zijn, ja, zou 't dat niet zéker zijn?...
Vóór haar engagement had zij allerlei dingen, waar zij belang in stelde, en waar zij nu niets om gaf. Toen hielp zij haar Mama in alles, kleinigheden weliswaar, maar die toch haar tijd in beslag namen, en dien aangenaam bekortten. Ook zorgde zij, wat zij in de laatste weken heel erg verwaarloosde, voor zooveel zaken, arme kinderen betreffende, en het ophouden van dien aandachteischenden, veel-omvattenden, voldoening-gevenden arbeid, had een leegte achtergelaten, die niet door haar geëngageerd-zijn werd vervuld. Want heele dagen had zij voor zich, die zij door-wachtte, totdat Max 's avonds eindelijk kwam. Dan las zij wat, of speelde wat piano soms, en verveelde zich eigenlijk erg. Ja, vervelen, dat was het, zij moest het zich nu wel bekennen; gelukkig maar, dàt zij het nog in had gezien!
Mama vroeg dikwijls, zooals vroeger ook, haar | |
| |
hulp in dit en dat. En zij hielp dan ook wel, maar zonder den waren lust: haar hoofd noch haar hart waren er bij, En Mama bemerkte dit natuurlijk wel, en vroeg haar al minder en minder, iets voor haar te doen; het ging immers dikwijls verkeerd. Ja, het was eigenlijk te erg. Zij had, in den laatsten tijd, geheel-en-al voor zichzelf geleefd, in onbewuste zelfzuchtigheid, daarom, dáárom natuurlijk was zij niet zoo gelukkig, als zij zou kunnen zijn.
O, wat was zij innig-blij, dat zij nu toch opeens de oorzaak van haar tegenwoordige sombere stemming had ontdekt! Luiheid, en daardoor verveling, dàt was haar kwaal. Want Max kwam nooit, zonder het vooruit te hebben gezegd, en dan ook, zij wist precies, op welke uren hij vrij en dus te verwachten was, zoodat zij heel veel tijd aan andere dingen wijden kon. Morgen deed zij weer haar gewone werk: huishoudboekjes opschrijven, platen uitzoeken voor Ma's nieuwe japon... o, had Ma niet gezegd, boodschappen te willen gaan doen? dan kon zij mee-gaan, - arme Ma, zij moest nu altijd alleen...
Dolphy vermeide zich in haar goede voornemens; zij troostte zich met de verwachting, dat daardoor haar slapte en lusteloosheid wijken, en het verbroken evenwicht in haar zieleleven hersteld worden zou.
|
|