| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
Het was na het démasqué.
Dolphy zag zich naderen, aan den arm van Max, in den lichten, spiegelenden wand, en zij keek naar hen-beiden, met van verrukking stralenden blik. Was het niet, of zij bij elkaer behoorden... beiden gelijk in het blauw gekleed, als een niet van elkander te scheiden paar? Zij lachte, en dáar in het glas, ontmoetten haar oogen de zijne: had hij haar gedachte geraden?... Hij knikte haar toe, en zei vergenoegd:
- Aardig paar zijn we, hè?... Passen goed bij elkaer...
Zij lachte, zij lachte steeds; dien avond week de lach niet van haar mond. Zij was volkomen gelukkig, niets ontbrak er aan haar volmaakte vreugd, dan alleen de begeerte, haar Moeder deelgenoote daarvan te doen zijn. Maar Max verliet haar geen oogenblik, en toen ze hem eindelijk, schuchter, vroeg:
- Mag ik 't even aan Ma gaan vertellen?... antwoordde hij:
| |
| |
- Doe dat maar straks, als je thuis komt... blijf nu maar liever bij mij.
Want hij was niets gesteld op belangrijke mededeelingen en deliberaties in een volle zaal, en Dolphy was nog zóo ontroerd, en zóo weinig zelfbeheerscht, dat zij haar jong geheim openlijk bijna verried; hij vertrouwde haar alleen binnen het bereik van zijn oogen, omdat hij dan, door zijn gereserveerde houding en gewoon gedrag, de gewekte aandacht afleiden kon.
Er werd reeds op hen gelet; het trok de opmerkzaamheid, dat Max den ganschen avond alleen met Dolphy danste, maar daar, op zijn voorbeeld, de heer van Overveen het ook met Amy deed, verdeelde de belangstelling zich tusschen deze beide paren.
Mevrouw van der Marck was het wel opgevallen, dat Dolphy aldoor danste met Max, maar zij dacht, dat het een schertsende gebruikelijkheid was van het bij-elkaer-passende paar, temeer omdat zij het eveneens zag van Amy en haar cavalier. Zij vond het vreemd, dat Dolphy niet eens naar haar toe kwam met een vroolijk, kort praatje, zooals zij gewoonlijk deed, tusschen de dansen door, maar telkens, als zij voorbij-kwam, knikte Dolphy haar toe met een stralenden lach en een schitterenden blik, en zij behoefde er niet aan te twijfelen, of haar kind genoot, en of Max wel lief voor haar was. Misschien wel àl te lief deze maal, vreesde zij. Want zij was er verre van, het werkelijk-gebeurd-zijnde te vermoeden.
| |
| |
Toen, na het bal, Dolphy bij haar kwam met Amy en Max, die mede zouden rijden, en Dolphy op haar stereotiepe vraag:
- Heb je plezier gehad, kind?
niet antwoordde, maar ‘ja’ knikte met zalig, stralend gelaat, toen sloop een eindeloos medelijden in haar hart. Hoe kan ik haar helpen, hoe zal ik haar troosten, dacht zij, als zij ziet, dat haar hoop vergeefsch is geweest? Arm kind, zou zij zich werkelijk verbeelden, dat hij iets om haar geeft?... Of vraagt zij zich dat nog niet af, en is het haar nu nog genoeg, alleen te houden van hèm? Arm kind... àrm kind...
Max had aan Dolphy gezegd:
- Morgen ochtend, vóór twaalf, dan kom 'k, om je Mama te spreken, is dat goed? en Dolphy had verlegen gebloosd, en blij gefluisterd:
- Ja, ja, graag, asjeblieft...
In het rijtuig was het Amy, die het gesprek gaande hield. Zij meende er nu wel zeker van te kunnen zijn, dat van Overveen zich aan haar declareeren zou, en, in dat vooruitzicht, was zij opgewekt tot het luidruchtige toe. Zij deed de malste verhalen, omtrent de verliefdheid van van Welderen en Jeantje de Clercq, wie zij heimelijk haar geluk benijdde; maar Dolphy luisterde niet, zij peinsde er over, wat haar Mama straks wel zeggen zou, en ook haar Mama kon haar gedachten niet bij Amy's praat bepalen. Alleen Max, die zijn zelfbeheersching geen oogenblik verloren had, gaf haar van tijd tot tijd een repliek.
Het rijtuig bracht eerst mevrouw van der | |
| |
Marck en Dolphy thuis; Max hielp hen met uitstappen, en drukte Dolphy's hand, ten afscheid, vast in de zijne.
Een oogenblik later, was zij in de tuinkamer met haar Mama alleen.
Zij aarzelde, zoekend naar woorden, en toen, opeens, sloeg zij haar armen om haar Moeders hals, en zoende haar met innige, warme zoenen.
Mevrouw van der Marck schrikte. Begreep zij het? Dolphy geloofde van wel, en zij stamelde, blozend, verlegen:
- 'k Ben zoo gelukkig... o, zoo... gelùkkig...
- Kind!
Dolphy richtte haar hoofd omhoog, en nu zag zij, dat haar Moeder het niet begrepen had, en dat zij spreken moest.
- Ma... zei ze, o, Ma... Max... Max heeft me... Max heeft me gezegd... dat hij me liefheeft...
- Dolphy! Dolphy! Kind!
Maar Dolphy stond daar, zonder den smartelijken klank in haar stem op te merken, met glimlachende lippen, en oogen starend, weg in geluk. En haar Moeder wist het, zoo zeker en absoluut, als had Dolphy het zelf haar gezegd, dat het kind dien man liefhad, volkomen, onwankelbaar en onvergankelijk, dien man, die haar nooit gelukkig maken zou... omdat hij... harer onwaardig was...
Maar zij vermocht het niet, te spreken thans. Zij kòn den glans uit die oogen niet doen verdwijnen, den lach niet weg-vagen van dien mond. | |
| |
Zij zou het kind haar schijn-geluk laten, zoolang het maar eenigszins mogelijk was...
Maar Dolphy zag, dat er geen vreugde was op haar Moeder's gelaat. Zij voelde haar Moeder's armen haar niet vast omvangen, zij hoorde geen innige felicitatie uit haar mond. En zij vroeg verwonderd, zachtjes verwijtend:
- Wenscht u me geen geluk!...
- Of 'k je geen geluk wensch?! zei mevrouw van der Marck, en trok haar naar zich toe. Ach, lieveling! Kind! 't Aller-, allergrootste geluk, dat wensch 'k je, dàt wensch 'k je toe! Dat wéét je toch wel...
Dolphy was gerust-gesteld en tevreden, zij vroeg niet meer, en glimlachte slechts met haar kalmen, gelukkigen lach. En toen mevrouw van der Marck hoorde, dat Max den volgenden morgen komen zou, oordeelde zij het beter met hèm te spreken, om mogelijk te weten te komen, wat hem bewogen had, Dolphy tot vrouw te vragen, - want dat het uit liefde was, dat kon zij niet gelooven, helaas! - misschien om haar geld, of was het... haar hart kromp ineen van smart bij deze gedachte... uit dépit om een andere misschien?... Maar zij wilde daar nu niet over denken; zij zou slechts in martelende onzekerheid geraken, zonder toch te kunnen komen tot een resultaat. Zij zou wachten, bedaard, geduldig, totdat mòrgen haar alles zou worden geopenbaard. Zij zou haar kind niet verontrusten, zij zou haar tot zóólang in de veiligheid en den vrede van haar geluk laten blijven...
| |
| |
In de eerste oogenblikken van haar alleen-zijn, kon Dolphy nog niet geregeld denken; zij was als bedwelmd. Zij was in een stoel neer-gezegen, en aldoor zong het in haar hoofd: hij heeft me lief... hij heeft me lief... hij heeft me lief... Haar wangen gloeiden, haar hart klopte onstuimig; zij had willen jubelen, innig, luid-uit, maar haar hoofd zonk achterover, haar lippen openden zich tot een verrukten lach, haar oogen vielen toe; hij heeft me lief... dacht zij aldoor, hij heeft me lief... o, Max... o... Max...
Toen, ineens, trad zij snel voor haar psyché, en bezag zich weer, zooals zij, een poos geleden, óok had gedaan. Maar thans met een luchtig hart, een zalige ziel, en oogen, lichtend van innerlijke blijheid en vreugdigen trots. Ik kàn niet leelijk zijn, dacht zij, want hij heeft mij gekozen! Mij, mij van allen, die hij óoit heeft gekend! En zij bekeek zich, en zij vònd zich mooi, in haar blauwe kleed, met haar hals en armen zoo blank, haar fijne enkels en kleine voeten, die tevoorschijn kwamen onder den korten rok, en haar gepoederd hoofd, haar blozende wangen, en haar schitterende, lachende oogen... ja, zij wàs mooi, werkelijk, wèrkelijk, en dit verblijdde haar zoo voor hèm, zij was zoo dankbaar en weltevreden, dat zij er uitzag, zooàls zij deed...
Zij vlijde zich in een gemakkelijken stoel, en zette zich tot rustig overdenken. Het was al laat, maar zij voelde zich niet moe, integendeel, zoo frisch en opgewekt, alsof de avond nù pas begon.
| |
| |
Zij wilde alles bepeinzen, hoe het, van den aanvang af tot het einde toe, was gebeurd. Het was haar, of zij een dierbaren schat, die reeds opgeborgen was, weer te voorschijn haalde, om dien te betasten, te bestreelen, te liefkoozen met haar oogen, en zich eindeloos te verlustigen in de zich immer vernieuwende pracht daarvan.
Zij herdacht, hoe hij haar had aangezien, wat hij tot haar gesproken had, bij het begin van het bal. Ja, nu geloofde zij, tòen reeds iets vermoed te hebben, van wat er gebeuren zou. Maar zij had zich aan de zaligheid van die gedachte niet durven overgeven... het was ook zoo onbegrijpelijk, zoo onmogelijk, wàs het wel werkelijkheid?... Waarom zou hij haar tot vrouw verlangen, haar, die zoo onbeduidend, zoo nietsbeteekenend was, - als hij iedereen krijgen kon? Waarom toch, waarom? Had hij haar lief, háár lief?... Ach, dat kon toch niet zijn!... Wat had zij voor aardigs, voor aantrekkelijks, dat hem, hèm boeien kon?... Waarom koos hij haar, juist háár, uit zoovelen, die lieftalliger, interessanter, mooier, begaafder waren? Had hij haar dan werkelijk... wèrkelijk lief?...
O, ja, hij hàd haar lief... zij wist het, zij wist het: had hij haar niet in zijn armen genomen, had hij haar niet gekust?... Een warm-tintelende trilling ging door haar leden heen, als zij dacht aan zijn zoen. O, dat oogenblik, dat oogenblik, toen hij haar hoofd achterover boog, toen zijn lippen haar lippen raakten... toen zij roerloos in zijn omarming lag... o, Max... Max...
| |
| |
Zij zat heel stil, bijna haar adem bedwingend, om nogmaals de streelende verrukking van dat moment te ondergaan. O, dat hij haar liefhad, dat hij haar liefhad, hij, aan wien haar hart, haar ziel, haar alles was toegewijd... Want o, zij bekende het zich thans in jubelenden triomf, wat zij immer, onbewust, had gevoeld, maar nooit had durven uitspreken voor zichzelf: dat zij hem, met een altijd sterker en inniger wordende liefde, had liefgehad, van haar vroegste kindsheid af aan. Had zij hem niet steeds verdedigd, als Amy kwaad van hem sprak, hem altijd met zachten blik beschouwd, en over hem gedacht met teedere deelneming in alles, wat hem betrof?... Hoe had zij met hem mede geleden, als hij verdriet te hebben scheen, hoe had zij vurig gehoopt, dat zij het vermogen bezitten mocht, hem te troosten... En nu, - o, overweldigende, goddelijke vreugd! - nu vertrouwde hij zijn lot aan haar toe, nu mocht zij zorgen voor hem, nu kon zij trachten, zijn bestaan gelukkig, gelùkkig te doen zijn!... Zij sidderde van ingehouden genot: aan haar, aan háár gaf hij zijn toekomst over, o, al de kracht, de wil, het verlangen, de liefde van haar leven zou zijn gewijd aan zijn heil...
Zij verroerde zich niet, maar een innig, zalig gevoel van volkomen geluk doorstroomde haar, verkwikkend, alle leed stillend, en één gedachte beheerschte haar: Wat moet ik hem dankbaar zijn... wat ben ik hem dankbaar... Max...
O, zij waardeerde het zoo in hem, dat hij nooit, als met zooveel anderen, met haar had | |
| |
geflirt; dat hij haar, die zijn vrouw worden zou, te hoog had geacht voor zulk spel. Wat haar vroeger wel eens leed had gedaan, haar bijna een vernedering leek, dat was haar nu een vreugde, een trots, daar kreeg zij hem liever door. Dwaas kind, dat zij was geweest, om zich te beklagen over zijn weinige galanterie jegens haar, alsof dat niet jùist een bewijs van eerbiediging, van een dieper gevoel-voor-haar was!...
Voor wie hem niet kende - ook voor Mama! - scheen hij vlinderachtig, wuft, oppervlakkig te zijn. Maar hij verschilde daarin volstrekt niet veel van alle andere mannen, die zij ooit had ontmoet, de meesten waren veel, veel erger zelfs. En dàt zij zoo waren, droegen de meisjes daarvan zelf niet de schuld?... Geen wonder, dat een man er op doorgaat, als een vrouw hem provoceert met flirt en coquetterie; dat vleit hem, dat vindt hij aardig, dat is hem een welkom tijdverdrijf. Neen, dat was niets bizonders in Max, dat had hij met alle jongelui, die zij kende, gemeen. En zoo was het zeker óók de laatste maal geweest met mevrouw van Doorn...
Mama deed het uit goedheid, om bestwil, dat zij zoo met haar sprak over Max, o, ineens begreep zij het! die lieve, goede, zorgzame Moeder van haar, die had het zeker al geraden, het hier of daar aan gemerkt, dat haar kind iets voelde voor hem... En omdat zij er wel heel zeker van dacht te zijn, dat Max nooit iets om haar kind geven zou, daarom had zij gemeend, haar te moeten waarschuwen, om te voorkomen, dat haar | |
| |
liefde dieper, inniger werd... Maar nu, hoe zou haar Mama hem lief-krijgen, hem leeren waardeeren, als zij zag, hoe hij haar gelukkig, zálig maakte... hoe zou zij met dankbaarheid opzien tot hem...
Morgen komt hij, juichte het in haar, en dan, dan mag de heele wereld het weten, dat wij toebehooren aan elkaer, dat wij elkaer zoo liefhebben, en samen gelukkig zijn...
Zij bleef stil liggen in haar stoel, zonder vermoeidheid, zonder behoefte aan slaap, zich overgevend aan de zoetheid van haar gepeins, als aan een vreemden, bekorenden droom...
| |
II.
In spannende onzekerheid, in een nerveuse onrust, werd Max door mevrouw van der Marck gewacht. Zij verbeeldde zich, het dadelijk aan zijn woorden en manieren te kunnen merken, als zijn vragen om Dolphy's hand niets dan een conventioneele vorm voor hem was, - geen noodige stap ter verkrijging van zijn geluk. Zij zou het zien aan zijn gelaat, het hooren aan zijn stem, als hij Dolphy niet uit liefde, maar uit een verstandelijke reden tot vrouw verkoos, en zij wist niet, wat zij hem dan zeggen zou, de woorden vielen haar niet in, maar dit was zeker: wanneer zij de overtuiging gekregen had, dat haar veronderstelling juist was geweest, dan gaf zij haar toestemming niet, dan weigerde zij, haar kind toe te vertrouwen aan een man, die haar in de toekomst geen geluk verzekeren kon.
| |
| |
In dat geval zou, zij wist het, Dolphy vreeselijk lijden, als zij zich gescheiden zag van den man, dien zij aanhing met haar geheele ziel; maar haar leed zou niet zoo verwoestend, niet zoo doodelijk-fel en aangrijpend zijn, als later, wanneer zij haar leven met het zijne vereenigd had. Dolphy was gevoelig, een diepe droefheid zou haar vermeesteren, maar zij was óók verstandig, en haar rede zou haar heur smart doen verdragen.
Toch vond mevrouw van der Marck er een zekere geruststelling in, dat Max, zoo spoedig na zijn declaratie, om acces kwam bij haar. Hij meende het dus wel serieus, zijn bedoeling was niet, een slecht spel te drijven, met dit argelooze, vertrouwende kind... Maar wat kon hij voor redenen hebben, om met Dolphy, die zoo geheel anders was, dan hij een vrouw te verlangen scheen, waarvan hij nimmer notitie genomen had, een huwelijk aan te gaan, als het niet was uit financiëele overwegingen, of uit teleurstelling in andere liefde?... Zij zou het spoedig weten.
Max trad binnen, rond ziende, of Dolphy aanwezig was, hij drukte mevrouw van der Marck de hand, en nam plaats op den stoel, dien zij hem wees.
Hij trok zijn handschoenen uit, en zei, glimlachend, volkomen op zijn gemak:
- Dolphy heeft u zeker al iets verteld, mevrouw?...
- Ja, zei mevrouw van der Marck, maar... maar rond-uit gesproken, Max...
Hij keek haar aan, wachtend, en hielp haar | |
| |
niet op den weg. En mevrouw van der Marck, zoekend naar woorden, ging voort:
- 'k Moet je zeggen, Max, dat 't me eigenlijk heel erg verwondert... 'k Had nooit gedacht, in de verste verte zou 'k nooit hebben vermoed, dat Dòlphy degene was, die je aantrok, ze is zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo kinderlijk nog...
- Juist daaròm, viel hij in, juist daaròm, mevrouw, wensch 'k zoo, dat ze m'n vrouw worden zal... Juist dat kinderlijke, dat lieve naïeve maakt d'r zoo bekoorlijk, zoo allerliefst en innemend, en nu zij me gisteravond zoo gelukkig heeft willen maken, hoop ik, dat u me uw moederlijke goedkeuring niet weigeren zal.
Iets in zijn toon trof mevrouw van der Marck. Hij scheen zoo oprecht, zoo trouwhartig en eerlijk, maar zij wilde zich niet door een oppervlakkigen indruk laten verleiden, en zei daarom:
- Maar je hebt toch nooit acht op d'r geslagen, Max, en je kent d'r al zoo lang... Waarom dan nu ineens...
Max lachte.
- U denkt er niet om, dat 'k pas terug ben, na drie jaar weg-geweest te zijn, mevrouw, en dat, vóór dien tijd, Dolphy nog te jong was, om met minnaars-oogen te worden bezien. Maar, dadelijk na m'n thuiskomst, viel 't me op, hoe gunstig zij zich onderscheidt van alle andere meisjes, die 'k ken... Haar totaal gebrek aan aanstellerij, haar absoluut nooit coquetteeren, haar zich nooit op de voorgrond dringen, haar nooit op effect berekend zijn, dat alles heeft me | |
| |
aan 't nadenken gebracht, en haar lief gezicht, haar goed hart, haar zacht karakter, enfin, heeft de rest gedaan.
Mevrouw van der Marck moest het zichzelf bekennen, dat Max haar meeviel in zijn praten en zijn manier van doen. Maar ofschoon zij zich verweet, dat haar twijfel misschien niet gerechtvaardigd was, kon zij toch niet besluiten, op-eens al haar opinies te laten varen, die zij zoo lang als waar had beschouwd.
- Geloof je werkelijk, vroeg ze, ben je d'r innig van overtuigd, Max, dat Dolphy voor jou de rechte vrouw zal zijn?... Of nee, laat 'k 't anders vragen, mij, als Moeder, zal je dat wel vergeven: voel je 't als 'n vaste, onomstootelijke zekerheid, dat jij de rechte man zal wezen voor háár?...
- Dat 's 'n gewetensvraag, zei Max, die 'k zelf misschien 't minst goed beantwoorden kan. Dit alleen weet 'k, dat 'k waarachtig m'n best zal doen, d'r gelukkig te maken, even gelukkig, als ik 't word door haar.
Zijn hartelijke woorden drongen recht door tot mevrouw van der Marck's hart, die, terwille van Dolphy, o, zoo innig en vurig hoopte, dat zijn betuiging waarheid zou zijn. Ze stak hem haar hand toe, en zei:
- Als dat je eerlijk voornemen is, Max, en daar mag 'k niet aan twijfelen, natuurlijk, dan... dan durf 'k je Dolphy wel toe te vertrouwen. Maar wees zacht voor haar, behandel d'r altijd met liefde en vriendelijkheid, want, al lijkt ze | |
| |
ook sterk en flink, ze is toch, inwendig, zoo'n teêre plant.
Max drukte krachtig de hem aangeboden hand.
- Dat zal 'k, zei hij. En hij voegde er, half schertsend, half gemoedelijk bij: Och, 'k begrijp u wel, mevrouw, u ziet d'r 'n beetje tegen op, om mij tot schoonzoon te krijgen, is dat niet zoo, mevrouw? Maar heusch, 't is zoo erg niet met me, als 't wel lijkt, ik zal u nog wel meevallen misschien. Moeders hebben altijd zoo'n verschrikkelijk denkbeeld omtrent de mannen, maar dat is toch meestal verkeerd, of minstens overdreven. 'k Ben geen heilige geweest, dat weet 'k wel, maar 'n zeeofcier is dat zoo goed als nooit, en erger dan anderen ben 'k óok heusch niet. Gelooft u me maar, d'r kan nog heel wat goeds uit me groeien, als Dolphy maar de hand aan me houen wil.
Mevrouw van der Marck glimlachte. Iets absoluut-slechts had ze nooit van Max gehoord, maar haar intuïtie had haar genoeg doen raden, om te weten, dat hij niet was, zooals zij zich een echtgenoot voor Dolphy had gehoopt. Maar, moest zij zich bekennen, ik hem heb nooit anders dan heel oppervlakkig gekend, misschien is daardoor de schijn tegen hem... In elk geval, zooals hij nù spreekt, is hij veel aardiger en gevoeliger, dan ik hem ooit heb gezien. Mogelijk heb 'k me vergist, en hem verkeerd beoordeeld, maar heb 'k me dat niet, dan moet 't toch vroeg of laat uitkomen in het engagement, zóó, dat Dolphy het zelf gewaarworden zal. En | |
| |
dat zal beter zijn, dan dat ik haar nu lastig val met redeneeringen en waarschuwingen, waar ze maar met een half oor naar luistert, en die ze toch niet gelooft. En, als hij werkelijk van Dolphy houdt, wie weet, of zij dan niet een verbeterenden invloed op hem heeft...
- Eigenlijk, zei Max, met een glimlach, ben 'k heelemaal geen ‘goede partij’ voor Dolphy, dat moet 'k bekennen... 'n arme zee-luitenant...
- Dat 's gelukkig 't minste, zei mevrouw van der Marck. Dolphy's omstandigheden zijn van dien aard, dat ze zich de weelde van 'n vrije keus veroorloven kan... Maar, ze liet haar schertsenden toon varen, wat er voor háár niet op aan komt, is misschien... Zij zweeg op-eens, niet wetende, hoe verder te gaan, zonder kwetsend te worden.
Maar Max begreep haar.
- Mag 'k heel eerlijk zijn, mevrouw? vroeg hij. M'n zoeken is niet 't allereerst geweest naar 'n meisje-met-geld, - dan was 'k al véél eerder getrouwd, allicht - maar als bijkomstige omstandigheid is 't me, waarom zou 'k 't ontkennen, heel welkom, natuurlijk. Vooral ook voor Dolphy zelf, die 't altijd zoo royaal is gewend geweest. Maar anders... Dolphy had de attractie van haar geld niet noodig gehad, lachte hij.
Het deed mevrouw van der Marck aangenaam aan, dat hij werkelijk voor Dolphy te voelen scheen. En, ofschoon er nog steeds een bijna onoverwinbare aarzeling in haar was, zij vond geen reden, om Max nog in onzekerheid te laten, te | |
| |
minder, omdat zij wist, dat Dolphy niet volkomen en onbevangen gelukkig zou kunnen zijn, als haar Moeder aan haar voornemens haar goedkeuring niet had gehecht. Zij had in 't eerst ook veel over iets mogelijk-bestaands tusschen mevrouw van Doorn en Max gedacht, maar het feit, dat zij zoo spoedig, nadat zij elkander hadden leeren kennen, naar elders vertrokken was, en Max' verklaring, dat, reeds dadelijk na zijn terugkomst, Dolphy zijn aandacht getrokken had, deden haar inzien, dat er van al de geruchten niets waar was geweest. Zij werd er zelfs eenigszins wrevelig door, te moeten bedenken, hoe ijverig en graag de wereld iets slechts denkt en verspreidt, en hoe dit dan soms van onberekenbare schade voor den naam der betrokken personen kan zijn. Zij hadden mogelijk wat veel gepraat en samen geschertst; wie weet, of Max haar echtgenoot niet kende, en zij over hèm zooveel te spreken hadden. Zij zou het Max eens vragen, bij gelegenheid; als zij in haar veronderstelling gelijk had gehad, zou zij het toch heel prettig vinden.
- Kom, Max, zei ze opgewekt, we zullen dan maar hopen en vertrouwen, dat alles goed zal gaan, hè? En dat voor jullie beiden deze stap de ware en goede blijkt te zijn geweest.
- Ja, zei Max. Hij vond, dat er nu genoeg gesproken was, en hij vroeg: Komt Dolphy niet?
Mevrouw van der Marck liet haar roepen, en Dolphy kwam binnen, hoog-blozend, verward, en reikte Max zwijgend de hand. Hij kuste haar op | |
| |
het voorhoofd, bukte zich, om haar in de oogen te zien, lachte, en zei:
- In orde, hoor, je Mama zegt: ja.
Dolphy sloeg haar armen om haar Moeder heen, zoende haar, en zag haar aan met dankbare, blijde oogen. En mevrouw van der Marck zag het in dien vasten, openen, vertrouwenden blik, dat Dolphy onwrikbaar geloofde in het geluk, dat haar besluit Max en haar brengen zou, en zij bedwong haar lichte vrees, om Dolphy, althans den allereersten tijd van haar engagement, ongestoord van haar vreugd te laten genieten.
Er werd veel over het engagement gepraat. Bijna iedereen was van oordeel, dat Max Dolphy om haar geld had gevraagd, ofschoon men toch òok bekennen moest, dat zij het heel goed samen schenen te kunnen vinden. Amy was jaloersch, dat ook Dolphy haar vóor was gegaan, maar omdat Max haar broer was, trok zij het zich niet zoo erg aan, als zij gedaan zou hebben, wanneer Dolphy geëngageerd was geraakt met een der andere heeren uit haar kring, die haar dan zouden hebben versmaad, om Dolphy te kiezen. Maar nu, enfin, nu was het in elk geval weer een concurrente minder, het was, in zekeren zin, zelfs een geruststelling voor haar, want van Overveen had haar eens, naar het haar voorkwam, met beduidenis, gevraagd: ‘Juffrouw van der Marck, is die niet héel gefortuneerd?’ en zij wist wel, dat zijn financiën nu juist niet verkeerden in den allerbesten staat.
| |
| |
En hoewel zij niet geloofde, dat er eenige serieuse reden tot angst bestond, toch was het haar een lichte verluchting, dat het rijkste meisje van het seizoen zich door haar verloving hors concours had gesteld.
Op de receptie waren Adrienne en Paul, Gretchen en Victor, de heer en mevrouw van Zuylichem, Nell en Amy. Adrienne behandelde Max met een hooge beleefdheid, die hij haar vergold door zoo broederlijk-familiaar, als mogelijk was, tegen haar te zijn; Gretchen, Victor en Nell verblijdden zich, met oprechte hartelijkheid, over het geluk van het jonge paar; de heer van Zuylichem verheugde zich in het denkbeeld, dat zijn beide zoons zoo een goede partij deden, zijn vrouw vleide zich met de hoop, dat er nu van Max nog mogelijk iets terecht komen kon, en Amy, die een niet te onderdrukken spijt in haar hart verborg, lachte, en was vriendelijk, omdat zij toch eigenlijk te veel van de goede, onschuldige Dolphy hield, om haar heur geluk in ernst te misgunnen.
Mevrouw van der Marck sloeg steeds, hoewel onmerkbaar, Max' omgang met Dolphy gade. En het verraste haar, het was haar een gelukkige, geruststellende voldoening, te kunnen constateeren, dat hun verhouding even aangenaam en harmonisch bleef als in het begin. Max behandelde zijn meisje met een goedmoedige, teedere vriendelijkheid, waardoor hij mevrouw van der Marck's volle sympathie verkreeg, en Dolphy was zoo stralend-van-gelaat, zoo luchtig-van-bewegingen, | |
| |
dat niemand behoefde te vragen, of zij gelukkig was.
Ofschoon zij woonden in dezelfde stad, zagen Max en Dolphy elkaer niet elken dag. Dat zou des guten zu viel zijn, had Max bij zichzelf overlegd, en hij vreesde, dat hij, indien hij àl te dikwijls kwam, niet altijd in staat zou zijn, zijn verveling en zijn eigenlijk-geringe belangstelling, in wat zij zeide en deed, te kunnen bedwingen. Want dat hij zich verveelde in haar bijzijn, dat kon hij zich voor zichzelf niet ontveinzen. Zij was zoo lief en zacht, altijd lief en zacht, nooit anders dan lief en zacht, - als zij hem maar eens tegen-sprak, als zij pikant kibbelen kon, of eens onvriendelijk tegen hem was, - maar deze eeuwige kalmte, deze onveranderlijke gelijkmatigheid van humeur had zóo iets irritants voor hem, dat hij zich soms bedwingen moest, niet uit te vallen met een halven snauw of hard woord. Gelukkig ging het altijd goed, want hij zag wel, hoe haar stemming oprecht was en gevoeld, en voortkwam uit innerlijke goedheid, en niet doordat zij lauw of inhoudsloos zou zijn. Maar haar eerbiedig opzien tot hem, haar getrouwelijk volgen, voorkómen zelfs, van al zijn nauwelijks te kennen gegeven verlangens, haar roerende aanhankelijkheid, dat alles maakte, dat hij soms een zucht van verlichting slaakte, als de deur van haar huis achter hem was dichtgevallen. Hij troostte zich met de gedachte, dat het maar voor korten tijd zou zijn. Want waren zij eenmaal getrouwd, dan zou alles anders wezen; zij hadden dan elk hun eigen bezigheden en | |
| |
beslommeringen, die hun gedachten zóó zouden vervullen, dat zij nooit naar een onderwerp van gesprek zouden behoeven te zoeken, zooals nù herhaaldelijk het geval was. Dan zou hij omringd zijn door allerlei, waarin hij verstrooiïng vinden kon, terwijl Dolphy en hij nu àldoor slechts op elkander waren aangewezen.
Bovendien was Dolphy in 't geheel geen meisje, om eens gezellig mee te vrijen, zooals hij gehoopt had, dat zij zou zijn. Hoewel hij de volle overtuiging in zich omdroeg, dat zij verliefd op hem was, hij zag dit in iederen blik, hij hoorde het in ieder woord, hij bemerkte het aan haar gansche gedrag, - toch was zij onbegrijpelijk schuchter, als hij eens wat innig wou zijn; zij weerstreefde hem niet, maar er was een angst en terug-getrokkenheid in haar geheele manier van doen, die hem minder stoutmoedig maakte, dan hij wel had willen zijn. Want hij erkende, dat haar jonge, frissche persoonlijkheid zeerverliefde neigingen in hem wekte, en dat het hem een lichte teleurstelling gaf, te zien, dat zij deze niet met hem deelde. Maar zij is nog zoo jong, troostte hij zich, en het is juist een bewijs van haar absolute schuldeloosheid, dat zij de nadering van een man nog zoo schroomvallig verdraagt. En ofschoon hij wel wist, dat dit langzaam beter zou gaan, als zij maar eerst wat meer aan hem gewend was geworden, toch had hij wel gewenscht, dat het anders ware geweest, omdat hij daardoor den zwaren engagements-tijd zooveel gemakkelijker was doorgekomen.
| |
| |
Hij had geen oogenblik berouw over zijn keus; hij wenschte zichzelf nog steeds geluk, dat hij erin had mogen slagen, de toezegging van haar hand te verkrijgen; maar vurig verlangde hij, dat de dag van zijn huwelijk dáár mocht zijn, zoodat het spelen van de moeilijke rol van devoten, zachtzinnigen minnaar een einde nemen kon.
Hij durfde het nog niet te wagen, er over te spreken, den verlovingstijd van driemaandigen duur te doen zijn. Want er werden, door haar en haar Mama, plannen gemaakt, waaruit bleek, dat zij beiden nog lang niet over trouwen dachten. En eens had mevrouw van der Marck gezegd:
- Adrienne is 'n jaar geëngageerd geweest, Gretchen drie jaar, als jij 't daar net midden in bent, Dolphy, dan ben je nog ruim jong genoeg: eenentwintig.
Max geloofde wel, dat het een scherts was geweest, maar toch had hij schamper gelachen in zichzelf. Twee jaar wachten, welja! waarom niet vier, dan was zijn plaatsing hier in den Haag weer om. Maar daar bedankte hij voor, daarvoor had hij zich niet geëngageerd. Nonsens, dat wachten... waarop? Hij veranderde niet meer van karakter, en als zij anders werd, dan zou dit door zijn leiding gebeuren, en waar kon dit beter, dan in het huwelijk?
Hier in huis, onder haar Moeder's invloed, zou het hem niet geheel mogelijk zijn, haar naar zijn smaak te vervormen; hier bleef zij, hòe aanhankelijk en lief zij ook was, toch nog meer de lief- | |
| |
hebbende dochter, dan de hem absoluut en volkomen toegewijde vrouw. Dit was natuurlijk, en ofschoon het hem hinderde, zou hij het wel hebben kunnen verdragen, als hij het vooruitzicht had, dat het maar voor korten tijd zou zijn. Zoodra hij dan ook merkte, dat Dolphy zich zóó aan hem gehecht had, dat zij niet meer buiten hem kon, en dat hij dus zeker kon wezen, in haar een krachtigen steun te vinden, zou hij over trouwen beginnen te spreken. Tot zóolang moest hij geduld oefenen, en hartelijk, voorkomend en beminnelijk zijn, zooveel dat in zijn vermogen lag.
Dolphy doorleefde een zaligen tijd. Haar dagen kwamen en gingen heen in stoorloozen vrede; het was zoo rustig in haar gemoed, zoo blijgelukkig en vol tevredenheid, dat zij geen wenschen meer kende, geen verlangens meer koesterde: zij waren allen vervuld. Slechts één begeerte zetelde in haar geest: alles voor Max te doen, wat leiden kon tot zijn geluk, alles voor hem te zijn, wat hij van haar verlangde. Haar eigen wil verging in den zijne, dien zij onuitgesproken ried, haar oordeel onderwierp zij aan zijne meening, haar plannen toetste zij, aan wat hij gezegd had, zijn voornemen te zijn. Zij offerde hem, zonder daar bewust van te wezen, haar gansche persoonlijkheid, zij ging in hem op met zinnen en ziel, zijn gedachten, zijn opinies, zijn uitspraken werden de hare; zij wijdde zich, met een volkomen liefde, aan hem toe.
Al haar doen was anders geworden; haar | |
| |
zorgzaamheid in huiselijke dingen verslapte, haar deelneming in arme kinderen verminderde, haar hartelijke belangstelling, in alles wat haar omgeving betrof, was thans bepaald op één persoon: Max. Zij dacht nergens aan dan aan hem, bij al haar aangelegenheden raadpleegde zij hem, bij alles, wat zij deed, vroeg zij zich af, wat hij daarvan zeggen zou?
Haar Moeder merkte haar veranderde houding wel op, maar in Dolphy's vergoding van Max lag voor haar-zelf zoo een onmiskenbare zaligheid, dat zij er niet toe besluiten kon, het kind te waarschuwen, zich niet zoo geheel en al aan hare liefde over te geven. Want zij vreesde, dat Max de volkomenheid van Dolphy's zichzelf-hem-geven niet eens bemerkte, en dus óok niet waardeeren kon, en dat dus haar gave niet aanvaard, in elk geval niet beantwoord zou worden. Maar Max was, in zijn omgang met zijn meisje, zoo aardig en altijd-goed-gehumeurd, zoo hoffelijk en vol attenties, dat zij een anderen blik op hem kreeg, dan zij steeds had gehad, en zich verbeelden ging, dat zij hem altijd te streng beoordeeld had, en dat hij werkelijk beter was, dan zij ooit had vermoed.
Max haar vriendelijk te zien toe-lachen, was Dolphy's stille verrukking. Zij kleedde zich in de toiletjes, waarvan hij had gezegd, dat ze haar goed stonden, zij kapte zich, zooals hij het haar aangegeven had, zij las de boeken, waar hij over sprak, ofschoon zij eens een gloeiende kleur had gekregen, toen haar Moeder haar een franschen roman uit de handen nam, met de verbaasde vraag:
| |
| |
- Lees je dàt?
en zij had een verontschuldiging gestameld, dat Max het zoo mooi vond, en het haar had aangeraden. Toen vroeg haar Mama:
- En vind jij 't óók mooi? Zij had geen antwoord durven geven, omdat zij zich niet kon kanten tegen Max' smaak, en toch ook geen onwaarheid zeggen wilde, maar haar Moeder had haar, naar het scheen, wel begrepen, want zij had vriendelijk gezegd:
- Laat zulke boeken maar liever voor mannen over, kind, en als Max er weer over spreekt, zeg dan eenvoudig, dat je niet houdt van dergelijke lectuur.
Maar Dolphy durfde dat niet. Zij vond zich, bij Max vergeleken, zoo onnoozel, zoo absoluut niet wereldwijs, en zij raadde het, ofschoon hij het nooit had gezegd, dat hij haar dit soort van boeken gaf, om haar wat meer levenskennis te doen verkrijgen. Zij hield niet van die boeken, welke haar toestanden onthulden, die zij weerzinwekkend vond; maar dàt ze haar zoo aangrepen, was haar een nieuw bewijs voor haar onnoozelheid, - die dingen waren immers heel gewoon, zóó ging het in de wereld toe!
Onwillekeurig kwam zij er toe, hetgeen zij las, op haar omgeving over te brengen. Zij vond de typen, haar voorgesteld als op een tooneel, zonder de minste moeite, terug in haar kring: père nobles, ganaches, duègnes, jeunes premiers, premiers en seconds amoureux, amoureuses, grandes coquettes en ingénues. Ingénue noemde | |
| |
zij altijd geringschattend zichzelf, Amy was een amoureuse, en als grande coquette zag zij nooit iemand anders dan mevrouw van Doorn.
Zij vermaakte er Max somtijds mee, hem haar vergelijkingen te vertellen, die hem dikwijls waar, en meestal geestig-gevonden voor-kwamen, en eens vroeg zij, zonder eenige bijbedoeling:
- Zeg, die Stéphanie in Mariage rompu, vind je dat niet precies mevrouw van Doorn?
Zij zag hem aan, onbevangen, haar stem was kalm, en toch vermoedde hij eenige achtergedachte in haar vraag, toch verbeeldde hij zich, een toespeling ergens op in haar toon te hooren.
- Hoezoo? vroeg hij, haar scherp-onderzoekend beziende.
- Wel, zei ze, verlegen wordend, daar ze gemeend had, dat hij het, zooals meestal óók zoo zou vinden, en er om lachen en er schertsend op ingaan zou. Ze lijkt me erg veel overeenkomst te hebben met Stéphanie, waarin precies, dat kan 'k zoo allemaal niet zeggen, bijvoorbeeld in d'r flirten met andere mannen, zij, die toch 'n getrouwde vrouw is... en...
Hij keek haar nog aandachtiger aan, en zei achteloos, los-weg:
- Zoo? Och, 'k ken d'r zoo weinig... 'k heb 's 'n paar maal met d'r gesproken over d'r man, die 'k ken, dat 's alles... 'k Kan d'r dus niet zoo heel goed over oordeelen.
Dolphy herinnerde zich, hoe veel en lang en verdrietig, zij, een tijd geleden, aan Max en mevrouw van Doorn had gedacht, hoe zij zich | |
| |
zelfs had ingebeeld, dat Max verliefd op haar was geweest... En zij schaamde zich, en had tegelijk zóó een innig berouw, dat zij, zonder zich te bedenken, riep:
- O, Max! en weet je wat ik dacht? Dat je erg veel belang in d'r stelde, en zij in jou... 'k Ben zelfs wel 's jaloersch op d'r geweest, geloof 'k... Je bent toch niet boos?...
Hij zag haar aan, onafgewend, met koelen blik. Er ging hem, als 't ware, een nieuw licht over Dolphy op; hij had 't wel gevreesd, die groote onschuld, die quasi onwetendheid, dat waren trucs, haar kinderlijke naïeveteit was niets dan vorm. En hij zei:
- Zeker niet, waarom zou 'k boos zijn? Alleen, je mocht wel wat voorzichtiger wezen in je oordeel, je blameerde mevrouw van Doorn leelijk, om nog niet eens te spreken van mij.
De tranen sprongen Dolphy in de oogen; zij was zich niet bewust, dat haar meening over de menschen gewoonlijk hard of onliefderijk was, 't kwam alleen natuurlijk, omdat zij niemand Max' belangstelling gunde, en ze zei, met een nauwlijks bedwongen snik:
- 't Komt alleen, omdat 'k tòen al van je hield, dat 'k zoo op je lette... begrijp je dat niet?...
- Hemel! zei hij, huil toch niet om zoo'n kleinigheid! Als je d'r maar niet met de halve wereld over gesproken hebt.
- Alleen met Ma...
- Zoo, zei Max. Opeens begreep hij, waarom | |
| |
mevrouw van der Marck hem eens met vreemden ernst had gevraagd, of hij den heer van Doorn soms kende? Gelukkig, herinnerde hij zich, had hij daarop een uitvoerig en bevredigend antwoord kunnen geven, zoodat zij er niet meer op teruggekomen was. Maar Dolphy was toch een lastiger kind, dan hij zich had verbeeld.
Hij beschouwde haar, zooals zij tegenover hem zat, met haar ontsteld gezicht, haar vochtige oogen, en hij kwam tot de erkenning, dat haar onschuld toch niet geheel huichelarij kon zijn, alleen moest hij meer op zijn hoede wezen, dan hij tot dusver had noodig geacht. Enfin, daar kon hij voor zorgen. Hij deed immers zelf zooveel mogelijk moeite, haar wat te ontgroenen en wat menschelijker te maken; hij moest eigenlijk blij zijn, dat zij halverwege tegemoet kwam aan zijn pogingen... En grootmoedig vergaf hij haar, en betoonde haar in 't verdere van dien avond zóóveel vriendelijkheid, dat Dolphy zich geheel en al ontroerd voelde bij de gedachte, hoe goed en nobel hij was, om haar zoo volkomen te vergeven, dat zij hem niet blindelings vertrouwd, maar zich wel eens iets leelijks omtrent hem had ingebeeld.
| |
III.
's Zondags dineerde Max ten huize van Dolphy's Mama. Mevrouw van der Marck had hem ook eenmaal in de week uitgenoodigd, maar daarvoor had hij, met vriendelijke excuses, bedankt. Hij | |
| |
vond het elken Zondag al druk genoeg; de avonden waren daar niet om door te komen, en hij had alleen een voortdurende invitatie geaccepteerd, omdat hij Zondags geen enkele gelegenheid wist, waar hij gevoegelijk, en zonder zich te embêteeren, heen kon gaan. Hij wandelde wel eens met Dolphy, en ook 's avonds kwam hij soms onverwacht, maar zijn werkzaamheden aan het ministerie, die hij, sinds eenigen tijd, had hervat, boden hem altijd een geschikte verontschuldiging, wanneer hij geen lust, of een andere afspraak had.
Het was ná het diner; Max zat met Dolphy in haar boudoir; hij rookte, wat zij hem had toegestaan, en lag gemakkelijk op het canapétje. Hij was, vooral na hun gesprek over mevrouw van Doorn, vrijer in zijn spreken en gedragingen tegen Dolphy geworden, en ook zij was ongedwongener en minder verlegen, dan eerst, tegen hem. In het begin van hun engagement was het haar, - ofschoon zij het pas veel later, toen het veranderd was, aan zichzelf bekende - geen vreugd geweest, als Max haar liefkoosde en zoende. Zijn kracht, waarin zij machteloos werd, zijn wil, waarin de hare verzonk, zijn in-bezit-neming van haar, door een enkele handbeweging, door een kus, - dat gaf haar een vreemden angst, en deed haar zich met een lichte terugbeving afwenden van hem, wanneer hij haar naderde met zijn hand of mond. Maar thans, langzamerhand, was de overweldiging van haar wezen, door hem, haar een zoete blijdschap | |
| |
geworden: omdat er uit zijn handelen liefde sprak, omdat zij wist, dat het hem een verheuging was, en omdat zij dit bij reflectie, maar ook spontaan uit zichzelf, verrukkelijk vond.
Hij was dikwijls ongeduldig geworden, zelfs boos, wanneer zij zoo schuw en merkbaar-onrustig was, maar zelfs als hij haar zoende op haar hand ging er een zóó vreemd-verwarmende stroom door haar lichaam heen, dat zij den druk van zijn lippen op haar mond nog minder kon verdragen. Zij voelde zijn kus nog lang als een tintelende gloeiïng na, en zij huiverde licht, als zij dan terug-dacht aan het oogenblik zelf. Hij liet haar niet los, als hij haar nervositeit bespeurde, maar zei, dat het niets dan ongewoonte was, en dat zij er zich maar aan moest onderwerpen, te spoediger zou zij er aan gewend zijn, en het prettig gaan vinden.
Maar nu, zij bloosde nog wel, en haar hart sloeg met heftige slagen, als hij zoo innig-dicht haar tegen zich aan hield geklemd, en zijn lippen drukte op de hare, maar zij weerstreefde niet meer; zij sloot haar oogen, en gaf zich over aan den bekorenden lust van het oogenblik.
Max vond haar veel aardiger en handelbaarder, dan hij in 't eerst had gedacht, dat zij ooit zou kunnen zijn. En het ging door zijn hoofd, of hij er nu niet eens over beginnen kon, over wat hem voortdurend speelde door zijn brein: namelijk, trouwen? Hij was in een aangename stemming, hij voelde zich behagelijk en op zijn gemak, en zij zag er zoo lief uit, van-avond...
| |
| |
Hij legde zijn sigaar weg, en strekte zijn hand naar haar uit, zwijgend, met zijn haar welbekend gebaar. Zij kwam naar hem toe, met haar zachten lach, en zette zich naast hem neer. Zijn arm gleed om haar middel, zijn hoofd leunde hij tegen haar aan, en zij streelde hem over zijn haar, wat zij wist, dat hij gaarne had. Zij streek hem langs het kort-geknipte, stijf-harde haar, waarover zij wel eens lachte, en de aanrakingen van haar warme hand tegen zijn hals, zijn achterhoofd, gaven hem een sensatie van prikkelend pleizier, en hij bleef stil zitten, om er volkomen van te kunnen genieten. Toen zij haar hand liet rusten, hief hij zijn hoofd op, en zag haar aan met een smeeken, om een zoen, in zijn blik, en aanstonds daalde haar gelaat tot hem neer, en kuste zij hem met haar volle, zacht-warme lippen. Hij nam haar hoofd in zijn beide handen, en bleef het vasthouden, ook toen zij het weder oprichten wilde. En hij zoende haar, hartstochtelijk, wild, met zijn verlangenden mond, totdat Dolphy, die door déze manier-van-doen nog altijd nerveus en onrustig werd, zich losworstelde uit zijn greep, eenigszins bevend, met hoog-rood gelaat. Maar hij liet haar niet los, hij dwong haar tot liggen dicht tegen zich aan, omving haar vast met zijn armen, en legde haar hoofd aan zijn schouder. En zij voelde het aan zijn zware ademing, aan het snelle op-en-neer gaan van zijn borst, dat hij in een toestand van opgewondenheid was, die dadelijk in boosheid kon overslaan, als zij niet heel gewillig was. Daarom verroerde zij zich niet, ofschoon er een vage angst | |
| |
in haar was, dat hij haar met te groote hevigheid zou liefkozen en omhelzen, wat hij dikwijls deed, en dat haar zoo verschrikte. Maar, tot haar blijdschap, liet hij haar rustig liggen in zijn arm, wat zij zoo heerlijk vond, en ging alleen, met zijn hand, haar arm en schouders langs met streelende bewegingen.
Hij liet zijn hoofd op het hare rusten, zoodat zijn adem over haar wangen gleed, en zei, in een gepassioneerde fluistering:
- Zeg me 's, zou je niet buiten me kunnen, zou je nooit buiten me kunnen?...
- O, nooit! riep zij ontsteld, nooit, nooit! O, Max, hoe kan je dat vragen!...
- En ik, zei hij, elke dag ga 'k meer verlangen, je voor altijd bij me te hebben... ga 'k verlangen, niet alleen maar 'n paar enkele uren, maar altijd, àltijd, begrijp je? met je samen te zijn... 'k Zou willen weten, dat je absoluut en heelemaal en voor altijd aan mij behoorde... begrijp je dat, kind?
- Dat weet je nu toch ook, zei Dolphy, die niet begreep, waar hij op doelde.
- Dat weet 'k pas vast en voor-goed, als we getrouwd zullen zijn... ging hij voort. Denk toch 's, kind, hoe heerlijk dat zal wezen... Heb je d'r nooit over nagedacht? Je wéét niet, hoe 'k naar je verlang, 'k zal 't niet lang meer uithouen zonder jou... zeg, liefje, wanneer zal 't zijn?
- Wat?... 'k weet niet... stamelde Dolphy verward, die in haar volkomen met het tegenwoordige tevreden zijn, nog niet aan een verandering van haar toestand gedacht had.
| |
| |
- Zou jij 't niet prettig vinden, altijd bij elkaer te zijn, alles samen te overdenken en te doen, alsof 't altijd zoo was geweest?... Dat je heelemaal vrij was, om met me te zijn, zooals 't nu maar 'n heel enkele keer mag gebeuren... dat jij heelemaal van mij ben en ik van jou?...
Hij kuste haar weer, met lange, dringende zoenen, die in het begin zoozeer haar verzet hadden gewekt, maar waaraan zij zich tegenwoordig lijdelijk overgaf. En hij vroeg haar: zeg... zèg 't nu dan, zoo overredend en smeekend, dat zij half-bewust zeide:
- Ja... ja...
- Dus jij wil toch óok wel graag, dat we trouwen, is 't niet?... zeg, is 't niet?
- Ja... zei ze, eenigszins haar bezinning herkrijgend, dat zou wel heerlijk zijn... Jammer... jammer maar, dat 't nog zoo lang duren zal...
- Zoolang duren? Waarom? vroeg hij, dadelijk driftig, maar hij bedwong zich, bij de gedachte, dat dit waarschijnlijk de eerste maal was, dat zij over haar huwelijk dacht. We zijn nu al bijna 'n maand geëngageerd, en we hebben d'r nog heelemaal niet over gesproken, dat wordt toch tijd... Weet je, wat ik zou willen: dat 't over twee maanden was...
Dolphy was half verbaasd, half verschrikt. Twee maanden! hoe kwam hij er bij! Zij had zich, als zij er al even over dacht, haar huwelijk voorgesteld als over twee, minstens één jaar, plaats te grijpen; zij beschouwde het engagement | |
| |
als een noodigen overgangs-staat, als een tusschenperiode, die men behoefde, om zich, met toewijding en ernst, op het trouwen vóór te bereiden. Zij was nog in 't geheel niet gereed, zij had het voorloopig zelfs niet eens noodig gevonden, er over te denken, en nu, zoo plotseling... Neen, dat zou niet gaan! En ze zei:
- Maar Max!
- Wat?
- Over twee maanden, dat kan toch niet!...
- Waarom niet, als wij beiden 't willen?
Zij was op het punt te zeggen: Maar ik wil het niet! maar zij begreep, hoe zij hem daarmee grieven zou, omdat hij niet wist, wat zij bedoelde. Zij aarzelde, zocht naar woorden, en zweeg.
- Waarom spreek je nu niet? vroeg hij, korzelig. Waarom antwoord je niet, als we 't toch over zoo iets belangrijks hebben?
Hij had zich opgericht; zij lag niet langer in zijn arm, maar zat, wat van hem af, tegen de leuning van het canapétje. Hij zag haar norsch aan, in zijn ontstemming, dat hij gedwarsboomd werd in zijn wel-overwogen plan, waarop hij gehoopt had, een blijde en volledige toezegging van haar te zullen verkrijgen.
- Je overvalt me d'r zoo mee, Max, zei ze, met neergeslagen oogen, 'k had me daar nog heelemaal niet in verdiept... En dan, zoo gauw... Dan hadden we immers heelemaal geen tijd, ons vóor te bereiden... om ons, in ieder opzicht, geschikt voor 't trouwen te maken...
- Ach, wat, onzin! riep hij, boos. Kom je | |
| |
dáar waarachtig mee aan? Met die malle dingen, die de ouders de kinderen voor-leuteren, om ze lang bij zich te houen?!... Komt dat bij òns te pas? Hebben wij zoo'n tijd noodig? We kennen elkaer al immers zoo lang, als je heele leeftijd is!... Belachelijk!
- En Vick en Gretchen dan?
- Die mòesten wachten, daar waren de omstandigheden naar. Maar denk je, dat Vick dat uit preferentie deed? Hij heeft d'r dikwijls genoeg over gevloekt!
Het speet Dolphy, dat hij boos werd, en vooral, dat het spreken over hun huwelijk daar de oorzaak van was. Zij legde haar hand op de zijne, en zei:
- Toe, Max... wees niet boos...
Hij trok zijn hand terug.
- Kom! zei hij, zeg eerlijk, wat je d'r tegen hebt... Hou-je niet genoeg van me, is dàt 't?
Dolphy onderdrukte met moeite haar aandrang tot schreien.
- Je weet wel, dat 't dat niet is, Max... zei ze. Maar begrijp je dan niet, hoe vreemd 't voor me is, daar nu op eens over te moeten denken... begrijp je dat dan niet?...
- O, zeker! zei hij. Als je ook alleen maar met je zelfzucht te rade gaat... jij hebt 't hier goed, niewaar, je hebt 'n prettig thuis... jij verlangt nog vooreerst zoo erg niet naar 'n verandering... Maar ik, daar denk je niet aan, hoe ongezellig en eenzaam ik 't heb, wat 'n bekoring d'r voor me ligt in 'n eigen thuis, voor mij, die altijd zwervende ben, | |
| |
en nu 's eindelijk 'n rustige tijd dacht te krijgen...
Dolphy liet vrij haar tranen vloeien. O, arme Max, wat was het wáar, wat hij zei! Zij wàs ongevoelig en egoïst, dat ze daar zoo weinig over gedacht had, - hij had volkomen gelijk... Maar in haar droefheid, dat zij hem zoo te kort had gedaan, vond zij geen woorden, en zij bleef roerloos, snikkend, zitten.
Hij sprong op. Een snauw lag er op zijn lippen, om die tranen, die hij niet begreep. Maar hij beheerschte zich. Hij wist wel, dat hij niets verder komen zou, al zette hij met hardheid door. En hij wilde zijn doel bereiken. Het zòu gebeuren, daarvan was hij niet af te brengen. Hij liep de kamer op en neer, driftig, maar zich zoekend te bedwingen, en zinnend op woorden, die haar overreden konden.
Dolphy schreide in stilte voort. Wat zou zij nu zeggen, wat zou zij doen, om hem weer goed te maken? Als zij maar durfde naar hem toe te gaan... Maar als hij zoo was, zoo erg uit zijn humeur, dan was zij bang, dat haar woorden hem nog meer zouden ontstemmen... Zij was ook altijd zoo onhandig, helaas... Ach, Max, dacht zij, hoe kan je toch plotseling zoo veranderen van de innigste teederheid tot de meestbarsche drift... En ik heb je zoo lief, zoo innig, onuitsprekelijk, zoo heelemaal... Zie je dat dan niet, merk je dat dan niet, Max?...
Hij was nu in staat, weer kalm te zijn, en bedaard, overdacht te spreken. Want wat hij wilde, dat mòest gebeuren.
| |
| |
Hij ging naar haar toe, en legde zijn hand op haar schouder. Zij zag hem aan, met haar omfloersde, teedere oogen, en hij zag in dien overgegeven blik, dat zij nu wel alles, wat hij wilde, óók willen zou. Hij ging weer naast haar zitten, legde zijn arm om haar hals, en keek haar aan, met diepen, vragenden blik. Zij klemde zich aan hem vast, ten allerdiepste ontroerd, dat hij weer bij haar kwam, nadat zij hem toch zóó grievend behandeld had. Wat was hij toch goed, hoe inniggoed, en wat moest hij veel van haar houden, om zóó te doen... Zij was weinig expansief, Dolphy, zij durfde haar innerlijk niet geheel te geven, maar nu had zij hem wel hartstochtelijk willen bekennen, hoe lief zij hem had, hoe zij hem om zijn goedheid bewonderde, hoe zij alles, alles voor hem zou willen doen... Maar zij kon niet spreken, en weende heviger.
Hij legde zijn hand om haar hoofd, blij, dat hij haar zoo week en bewogen zag, en zei:
- Stil, stil, nu maar... Kalm nu maar, kindje...
Zij sloeg haar armen vast om hem heen, en drukte zich tegen hem aan, met de innigheid van een kind.
- Max... zei ze, Max... natúurlijk vind 'k alles goed, zooals jij 't wil... dat vind ik immers óók altijd 't prettigste, Max?... Alleen, 't verraste me zoo... maar nu ben 'k alweer aan 't denkbeeld gewend... en 'k wil 't heel graag...
Hij voelde wel, dat zij meer door zijn suggestie, dan uit eigen overtuiging zóó sprak, maar | |
| |
hij wilde deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, hij zoende haar, en vroeg zacht:
- Tóón 't me dan 's, dat je veel van me houdt...
Zij drong zich aan zijn borst, vol teederheid en vertrouwen, zij leunde zich geheel tegen hem aan, en ze zei:
- Ik ben immers van jou... heelemaal-alleen en voor altijd van jou... van jòu, Max...
Nu hij begreep, dat zijn wensch door haar zou worden ingewilligd, kon hij weer lief voor haar zijn. Hij zoende haar zacht op haar voorhoofd, op haar wangen, op haar mond, op haar hals, hij drukte haar tegen zich aan, en sprak zoete, vleiende woordjes, waarvan hij er honderden in voorraad had. En met haar in zijn armen, dicht aan zijn borst, zijn mond op haar zacht-warme huid, voelde hij, dat het hem onmogelijk zou zijn, van dit kind, dat hem zoo een aangename, gezellige toekomst opende, afstand te doen, dat hij haar integendeel, zoo spoedig als mogelijk was, volkomen in zijn bezit hebben moest. Ze was lief, ze was aanhankelijk, hij vond haar somtijds zelfs mooi... en toen hij het goed door-voelde, wat hij aan haar hebben zou, terwijl zij zoo overgegeven tegen hem aan lag geleund, voelde hij een oogenblik het bloed heet naar zijn slapen slaan. Maar hij bedwong zijn hartstocht, zijn emotie mocht hem niet tot dwaasheden verleiden, eerst moest zij beloven, àlles beloven, wat hij wou...
- Je weet niet, begon hij te fluisteren, je | |
| |
kàn niet weten, hoe 'k verlang, hoe verschrikkelijk 'k verlang, dat je m'n vrouw... m'n vròuw... zal zijn... Je bent nog zoo'n kind, dat begrijp je niet... O, 'k wou je altijd bij me hebben, altijd... altijd, en hij knelde haar vaster, dat zij trilde in zijn arm.
Zij wist niets meer van het haar omringende, zij verloor alle besef van plaats en tijd, als hij zóó met haar was. Zij voelde zijn nabijheid als een streelende weelde, waarin zij verzonk... verzonk, als in een extaze van supreem geluk, en zijn kussen waren haar de zalige bevestigingen, dat haar toestand geen voorbijgaande waan, maar heerlijke waarheid was. Hij bedwelmde haar tot een vreemd-verrukkelijken droom, waarin zij alle besef van de werkelijkheid verloor, en zij behoorde hem dan zóó volkomen, dat zij ternauwernood nog wist, een eigen wezen te bezitten.
Hij zag die weg-zinking in verrukking wel, - en het was hem een gewenscht bewijs van de macht, die hij over haar had. Hij zou haar tot alles kunnen krijgen, als hij slechts het verlangen daarnaar te kennen gaf; zij moest voor hem de zaak bij haar Moeder bepleiten en in orde maken, het pad voor hem effenen, vóórdat hij zich daar op waagde, - want hij achtte haar beter geschikt, de bezwaren en moeilijkheden, die haar Moeder natuurlijk, bij menigten, opperen zou, uit den weg te ruimen, dan hij daartoe in staat zou zijn, die mevrouw van der Marck nog te weinig kende, om te weten, welke gronden hij aanvoeren zou, | |
| |
om haar het spoedigste tot toegeven te bewegen.
- Schatje, zei hij, dus heb jij d'r niets ernstigs meer op tegen, plannen voor trouwen te maken? Ik vind jou héélemaal goed, zooals je bent, als jij nu ook tevreden kan zijn met mij...
Zij zag hem aan, met haar vertrouwenden blik, en zei zacht en verlegen:
- Ach, Max, volkòmen... Maar dàt is heel natuurlijk... dàt spreekt van zelf...
- En als je er niet tegen op ziet, om je prettig thuis te verlaten, en huis te gaan houen, alleen met mij?...
Ze glimlachte, en legde haar wang tegen de zijne.
- Dus jij kan 't d'r mee eens zijn, jij wil me 't geluk wel geven, van je gauw voor altijd bij me te hebben?... Toen 'k je vroeg, dacht 'k weinig aan 't engagement, moet je weten, met je getròuwd te zijn, dàt was m'n doel... Zeg dan nu 's, toe, zèg 't dan nu 's, dat je wel over 'n paar maanden m'n vrouw worden wilt...
- Ik wil wel, Max... zei ze heel-zacht, en zonder hem aan te zien. Ik zou 't verrukkelijk vinden, altijd voor je te kunnen zorgen... altijd bij je te zijn... Als 't alleen maar afhing van mij... Maar Ma... zie je, 'k weet zeker, dat Ma d'r nog geen oogenblik over heeft gedacht... als ze 't maar goed vindt...
- Maar kind! zei hij. Als jij wil, en je weet, dat 't mijn vurigst verlangen is, kan jij dan niet maken, dat je Mama d'r toestemming geeft?... Ze houdt immers veel van je... en als ze ziet, | |
| |
dat ons geluk d'r van afhangt... Wat maakt 't ook voor haar uit, je 'n paar maanden vroeger, dan ze gedacht had, te moeten missen...
- Arme Ma... zei Dolphy, 'k ben zoo bang, dat ze d'r verdriet van hebben zal... Zullen we d'r straks samen over spreken, Max?...
- 't Is veel beter, dat je dat alleen doet, kindje, begrijp je dat niet?... Je Mama kan zich dan beter uitspreken, en 't zal je minder moeilijk vallen, d'r te overreden... Weet je wat?... spreek d'r van-avond of morgen-ochtend over, en kom me dan 's middags halen van 't bureau, om me de uitslag te vertellen... maar die zal natuurlijk goed zijn, als jij d'r je best voor doet... Beloof je 't me?
Ze beloofde het hem, in een zoen.
|
|