| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
Hoe, waar en wanneer zou zij hem voor de eerste maal zien? Zonder dat zij er geheel bewust van was - zij zou het zelfs hebben ontkend, indien men er haar opmerkzaam op had gemaakt - was dit Dolphy's eenige gedachte in dezen tijd. 's Morgens, als zij wakker werd, kwam het met een vreugdig gevoel in haar op: Max komt terug. Den ganschen dag gaf dit weten aan al haar doen en laten een bizonderen, feestelijken glans, en 's avonds met een zucht van verlichting telde zij: nu nog maar zóóveel dagen... Soms was zij verwonderd over zichzelve: wat verwacht ik dan toch? vroeg zij zich af. Zij wist het niet; het was een vage, onbenoembare hoop op iets verblijdends, op iets heel aangenaams...
Zij stelde zich voor, hoe hij, kort na zijn terugkomst, een visite zou komen maken. Zij zat met haar Mama in de tuinkamer; dan kwam hij binnen op zijn gewone, vroolijke, bruyante manier; zij voelde zijn vingers zich reeds sluiten om de hare in zijn vasten, bekenden greep, en dan zou zij | |
| |
zeggen, hartelijk en met warmte: welkom weer hier in Holland, Max! Of hij zou's avonds komen, samen met Amy misschien, en dan zou hij, lang en geanimeerd, vertellen, op zijn amusante, typisch-leuke manier... Of... of... hoe zou het gaan?...
Het was op een morgen vóór twaalven. Dolphy kwam terug van een conversatie-les; ze wandelde door het Noordeinde, toen zij op eens, en heel dicht bij zich, Max van Zuylichem ontdekte. Hij liep met zijn gewonen laveerenden pas, met zijn hoofd in de lucht, en lette in 't geheel niet op haar. Maar in een oogenblik was zij bij hem.
- Max! Max! riep zij. Dag, Max!
Hij keek naar haar, verbaasd.
- O! Dag, Dolphy, ben jij 't! zei hij toen, en schudde haar de hand. 'k Had je waarachtig zoo gauw niet herkend. Je ben ook zoo groot geworden! En Dolphy vond zijn toon juist zooals hij tegen een kind spreken zou.
- Heb je 'n goeie reis gehad? En wanneer ben je gekomen?
- Gisteravond laat, onverwacht. Nee, zei hij nog eens, 'k zou je niet hebben herkend. En voor Dolphy was zijn glimlach en zijn kritisch-beschouwende blik, waaruit zoo weinig spontane hartelijkheid en blijdschap-over-de-ontmoeting sprak, zoo hinderlijk, dat zij de teleurstelling van zijn haar-niet-herkennen er bijna door vergat.
- Ben 'k dan zoo veranderd? vroeg zij, een beetje verlegen.
- Nee, zei hij, dat eigenlijk niet... En hij | |
| |
blikte haar nauwkeurig-onderzoekend aan, om te zien, waarin de verandering, die hij in haar had ontdekt, bestond. Je bent geen kind meer, en toch nog wèl 'n kind... Maar je ziet d'r heel aardig uit.
Dolphy kreeg een kleur. Ze was boos op zich zelf, dat zij hem zoo weinig aardig vond, dat hij zoo heel anders was, dan zij had gehoopt en verwacht. Maar dit was haar eigen schuld: hoe had zij dan toch wel gedacht, dat hij wezen zou? Ja, nu herkende zij weer geheel-en-al zijn maniervan-doen; het was nog de oude spottende toon, dezelfde harde, onbarmhartige blik, waarvoor zij in haar jeugd, zoo gemakkellijk, altijd een vergoêlijking had gevonden. Maar het was, of zij hem nu veel duidelijker, veel juister zag... was haar gezicht zoo verscherpt, - of was hij werkelijk anders... érger geworden?...
- Wat toevallig, dat we elkaer hebben ontmoet, zei ze, om iets te zeggen. Maar laat 'k je niet langer ophouen, Max... Je komt toch zeker 's gauw?
- Natuurlijk, zei hij. Dezer dagen kom 'k, om je Mama te zien... Dolphy voelde zijn handdruk weer, zij zag zijn gracieus saluut, en het was voorbij.
In gedachten verzonken liep zij voort. Waar zij zoo lang tegen op had gezien, en zich zooveel prettigs van voorgesteld had, dat was in een kort, onvoorzien moment gebeurd, en liet niets bij haar achter dan een lichte onbevredigdheid, een onrustigen spijt, een vreemd, onaangenaam gevoel. | |
| |
Want zij had met een oogwenk gezien, dat hij haar beschouwde als een aardige nulliteit, als een absoluut-onbeduidende persoonlijkheid, waar hij zich even terloops mee bemoeien kon, maar die hij niet ernstig behoefde op te vatten, en dit smartte haar, voor de eerste maal in haar rustig, gelukkig en onbewust leven, met de smart, die door veronachtzaming en onverschilligheid wordt teweeg gebracht. Want, met haar klare intuïtie voelde zij het, dat hij haar nooit, ondanks haar zusterlijke gezindheid en toewijding, zou laten doordringen in de intimiteit van zijn ziel, dat hij altijd onbereikbaar, ongenaakbaar voor haar blijven zou...
Maar, toen de eerste hevigheid van haar teleurstelling was verkalmd, werd zij bedaarder-inzichzelf. Zij zeide zich, dat zij zich zelve dit verdriet had aangedaan, want was het niet dwaas, zich zulke illusies te maken omtrent een man, dien zij alleen als kind had gekend, en die dus misschien heel anders was van aard en gedrag, dan zij zich toen had verbeeld? Nu lachte zij zelfs om haar hoog-gespannen verwachtingen; het was natuurlijk, dat daar een terug-slag op volgen moest. En was het ook wel zoo erg?... Dolphy's veerkrachtig, onmijmerzuchtig karakter hielp haar gereede over haar teleurstelling heen.
Eenige dagen later, bracht Max zijn aangekondigd bezoek. Amy was mee gekomen, en, wat Max niet vertelde, vertelde zij. En mevrouw van der Marck en Dolphy hoorden, hoe de familie van Zuylichem op een avond was opgeschrikt | |
| |
door Max' plotselinge komst; dat Max niet van plan was, in de Zeestraat te blijven, maar zoo spoedig doenlijk kamers zoeken zou, en dat hij de eerste vier jaren werkzaam aan 't ministerie van marine bleef.
Het verbaasde Dolphy, dat deze laatste tijding haar zoo weinig blijdschap bracht, na al de prettige voorstellingen, die zij zich van zijn verblijf in den Haag had gemaakt. Maar nu hij op zichzelf wonen ging, zou zij hem toch zelden zien, en zij vermoedde wel, dat haar huis te weinig aantrekkelijks voor hem had, dan dat hij daar dikwijls zou komen.
Zij was, nu zij haar inwendige kalmte geheel herwonnen had, opgeruimd en stil-vriendelijk als altijd, en Max zag haar aan, en vond haar een goedig, aardig, maar oppervlakkig en onbeduidend kind, geheel zonder die flirtachtige trucs en coquette allures, die Amy zich als natuurlijke houdingen had eigen gemaakt. En hij kon het zich heel goed begrijpen, dat Amy haar altijd behandelde met een zeker meerderheids-air, en ook kwam het hem heel natuurlijk voor, dat Dolphy hiervan niets te bemerken scheen. Maar nu zij op een leeftijd gekomen was, die haar aanspraak op oplettendheid en reverentie gaf, gedroeg hij zich jegens haar op een hoffelijkfamiliare, vriendschappelijk-eerbiedige manier, die Dolphy ten halve streelde en ten halve amuseerde.
Amy, die nooit iets verzwijgen kon, die nergens ontzag voor had, die geen enkele andere beweegreden voor mogelijk erkende, dan die zij voor | |
| |
de ware hield, en bovendien haar grief van den laatsten tijd nog aan Dolphy boeten moest, vertelde met den noodigen omhaal en meer dan voldoende grappigheid, van Dolphy's weldadige neigingen, van haar huidige voorkeur voor vieze en armoedige menschen, en van haar wèl-geslaagde pose als beschermster en bevrijdster der verdrukte en tekort-gedane proletariërs.
Dolphy werd boos, om de wijze, waarop haar arbeid werd voorgesteld.
- Waarom maak je me zoo belachelijk? vroeg ze.
Max lachte er om. Met zijn spottenden glimlach en onsympathieken blik, zei hij:
- Ben je nù al blasée? Dat 's gauw.
- Wat bedoel je? vroeg Dolphy. Dacht je, dat 'k niet meer van uitgaan hield? Dat vind 'k nog altijd even heerlijk, hoor! Verleden week ben 'k nog naar 't bal van de van Welderen's geweest, en overmorgen ga 'k naar van der Star! Ik bedank bijna nooit voor 'n invitatie, is 't wel, Ma?
- Amy overdrijft, zei mevrouw van der Marck. Dolphy heeft niets anders gedaan, dan zich wat interesseeren voor de kinderen van de knecht, en een paar anderen, die zij door hen leerde kennen, 't Was heusch niet zoo veel bizonders, hè, kind?
Dolphy knikte haar dankbaar toe.
- Ze was toch 'n tijdlang nooit thuis, als 'k kwam, verdedigde zich Amy. Ze scheen 't toch wel allerverschrikkelijkst druk te hebben, en | |
| |
praatte aldoor over kleeren en eten en speelgoed, en 'k weet al niet wat. 'k Kon d'r nooit mee krijgen...
- 'k Heb ook m'n lessen, zei Dolphy.
- Och, je lessen...
- Nog lessen? vroeg Max.
- Ja, conversatie-lessen, en zoo, zei Dolphy.
- Die heb ik óok nog, zei Amy. Maar ik neem ze niet zoo wanhopig-zwaar op; als 'k 's geen lust heb, om te gaan, dan ga 'k eenvoudig niet.
- En dat gebeurt nog al 's, zei Dolphy. Maar voor dien korten tijd, dat 't nog duurt, wil 'k d'r wel graag van profiteeren.
- En wat zeg je van Nell? vroeg mevrouw van der Marck, om af te leiden.
- Ze heeft gelijk, ze kan 't nooit jonger doen, zei Max. Alleen had ze mij om raad moeten vragen, 'k zou gezegd hebben: neem nooit 'n zeeofficier.
- En je ben zelf zeeofficier! riep Dolphy, uiterst verbaasd.
- Nou, daarom kan 'k d'r juist zoo goed over oordeelen, zei Max met een stalen gezicht.
- 't Is goed, dat geen meisje, waar je vues op heb, 't hoort, vond Amy.
- Ga je Dinsdag ook naar 't bal van Urania in Royal? vroeg Dolphy.
- Ja, Amy heeft me geprest, en 't is meteen 'n goeie gelegenheid, om 's te zien, of 't nog altijd 't zelfde is op zulke partijen, - dan kan 'k 't voor mezelf verantwoorden, d'r nooit meer heen te gaan.
| |
| |
Toen Max en Amy vertrokken waren, kon Amy zich bijna niet bedwingen, totdat zij het hek waren door-gegaan, om hem te vragen:
- Nou, hoe vind je Dolphy?
- Och, zoo, zei Max, zonder zich in te spannen, zijn oordeel omtrent haar, voor zichzelf bewust te maken. Valt niet veel van te zeggen.
- Nee, hè? zei Amy, alsof Max een gedetailleerde opinie had uitgesproken, zoo vind ik d'r nou ook. Ze ziet d'r niet onaardig uit, 'n beetje onbeduidend alleen, en ze is vreeselijk lief, en zacht, en goedhartig, en hulpvaardig, maar ook zoo braaf en deugdzaam en rechtschapen, dat je je altijd in haar nabijheid 'n beetje schaamt.
- Zoo, is ze zóó? zei Max, zonder veel belangstelling. Dat is anders erg uit-den-tijd.
- Zeg, 'k moet je wat vragen, viel Amy in. Waarom heb je d'r geen dans gevraagd voor Dinsdag-avond? Ze vroeg zoo, of je d'r ook naar toe ging, heb je dat niet gemerkt?
- Nee, dat 's me niet opgevallen. Trouwens, dat heeft zoo'n haast niet, dat kan toch ook wel op 't bal zelf?
- Ze zal wel teleurgesteld zijn, dat je 't niet hebt gedaan, meende Amy.
| |
II.
Dolphy kwam beneden in de tuinkamer, waar haar Mama reeds wachtte. De juffrouw droeg haar lange sortie en haar waaier, Dolphy had zelf haar handschoenen in de hand.
| |
| |
- Nu, hoe staat 't me? vroeg ze, nog in de deur.
Mevrouw van der Marck stond op.
- Allerliefst! snoezig! zei ze met een glimlach.
Want Dolphy zag er inderdaad aardig uit, in een toiletje van roomkleurig-zijden mousseline, met een gerucheerden, beneden heel-wijden rok, een ruche ook langs het vierkant-uitgesneden, lichtopblousend lijfje, een ceintuur van bleu-électrique satijnen lint, en tegen den linkerschouder een grooten, vluggen vlinder-strik van dezelfde kleur. Heur haar was eenvoudig-smaakvol gekapt; zij droeg om den hals een snoer van melkwitte paarlen, en één gouden armband aan den linkerpols.
De juffrouw schonk mevrouw van der Marck een kopje thee, en vroeg, of Dolphy ook wilde, maar Dolphy bedankte.
- 'k Heb nog maar zoo erg weinig dansen, Ma, zei ze; alleen met Karel Valck en van der Velde en van Welderen...
- Kom, zei mevrouw van der Marck, 't zal wel gaan. Want Dolphy had nooit veel dansen vooruit besproken, en op het bal zelf zat ze toch geen enkele maal.
- Ja, maar 't souper! zei Dolphy, terwijl ze haar hand uitstak naar de juffrouw, die haar met haar handschoenen hielp.
- Dat zal je óók wel krijgen, je hebt 't immers altijd gehad?...
De juffrouw sloeg mevrouw van der Marck | |
| |
de bonten rotonde om, en hing Dolphy's witte, gebrocheerd-satijnen, met veêren omzette sortie om haar schouders heen.
- Kom, niets vergeten? dan gaan we maar, zei mevrouw van der Marck, en Dolphy volgde haar, de vestibule door, de stoeptreden af, naar het wachtende rijtuig.
- Pleizierige avond! wenschte de juffrouw, en Gerard sloot het portier.
Een bal had voor Dolphy nog veel van het vreemd-angstig-aantrekkelijke, dat het in haar kinderjaren voor haar had gehad. Haar aangeboren beschroomdheid maakte het altijd eenigszins moeilijk voor haar, zich vrij en ongedwongen, in een groote, lichte zaal vol menschen, te bewegen. Maar het ging elken volgenden keer beter dan den vorige; zij bloosde niet te veel, en was niet te erg onhandig, en als zij danste met een oud-bekende, of met iemand, die haar niet verlegen maakte door zijn stijfheid en affectatie, kon zij zelfs vroolijk zijn, en heel-geanimeerd praten.
In de zaal ontdekte Dolphy dadelijk Max, hij zag hen ook, en kwam met een vroolijken groet naar hen toe.
Dolphy, verheugd, dat hij hen zoo onmiddellijk aanspreken kwam, bloosde, en glimlachte tegen hem. Haar blos, haar lach, haar stralende oogen flatteerden haar, en Max, wetende, dat hij uit beleefdheid tegenover de club, die hem had geïnviteerd, tòch een meisje voor den souper-dans moest vragen, dat hij met Dolphy zich ongegeneerd en familiaar kon gedragen, en bovendien vond, | |
| |
dat zij er heel aardig uitzag vanavond, bedacht zich niet lang, en vroeg:
- Heb je je souper al? Bewaar 't anders voor mij.
En toen hij weer weg was, wendde Dolphy zich tot haar Mama, en fluisterde blij:
- O, Ma, 'k heb 't souper met Max!
- Zoo, 't was prettig voor 'm, dat je 't nog niet had besproken! zei mevrouw van der Marck, die niet, zooals Dolphy, wilde vinden, dat Max háár daar een genoegen mee deed.
Mevrouw van der Marck hield niet van Max. Zij vond hem onuitstaanbaar met zichzelf ingenomen, hard en onbuigbaar, hij had het zelfde antipathieke, met háár-natuur-strijdende, dat ook Amy had, en zij oordeelde het jammer, dat Dolphy nog te jong was, dan dat zij haar de voldoende levenskennis geven kon, die noodig was, om het leelijke en gevaarlijke in een dergelijk karakter duidelijk in te zien. Maar zij wist, hoe argeloos en helder-van-ziel Dolphy was, en vertrouwde, dat zij geen nadeelen van haar omgang ondervinden zou.
Dolphy had zich bij Amy gevoegd, die in een kring van heeren stond, en daarmee nerveuscoquet, met glanzende oogen, zich onderhield.
'k Zou 't natuurlijk heerlijk vinden, zoo te worden gevierd als Amy, dacht Dolphy, maar 't is eigenlijk maar goed, dat 't me nooit overkomt, 'k zou heusch niet weten, hoe 'k me houden zou.
Ze stond stil en bescheiden erbij, en praatte met Karel Romeyn, die haar ook den souper- | |
| |
dans had gevraagd, en erg verdrietig scheen, toen zij hem dien weigeren moest.
- Had 'k maar eerder 'n invitatie gehad, dan had 'k 't je natuurlijk vooruit gevraagd, zei hij, maar 'k ben, zooals je weet, met buitenlandsch verlof geweest, en vond vanmiddag pas de kaart.
Dolphy keek naar Amy; zij droeg een in 't oog vallend costuum van witte met-rood-doorweven crêpe, over den linkerschouder een tak gloeiendroode papavers; het diep-gedecolleteerde corsage was zonder mouwen, en werd op den rechterschouder bijeen-gehouden door een kleinen rooden strik; van onder de schouder-bouquet vielen lange linten neder tot op den zoom van het kleed. Haar mooie hals en armen, blank en gevuld, toonden zich in al hun schoonheid in dit toilet, dat haar, bij haar donkere haren en oogen, uitnemend goed stond. Zij had in haar hand een groote, losse bouquet van witte seringen en roode anjelieren, met roode en witte linten omstrikt. Rood en wit waren de kleuren van de tennis-club Urania, waarvan de president - de schenker van den bouquet en Amy's soupeur - dezen winter haar ernstigste hofmaker was.
'k Zal nooit zoo kunnen worden als Amy, dacht Dolphy. Noch in m'n gedrag, noch in m'n kleeding; wat is ze altijd elegant, en altijd weet ze iets nieuws te bedenken, 'k wou, dat 'k ook zoo was, wat voel 'k me toch onhandig en houterig bij haar... Maar Karel Romeyn scheen het met deze onuitgesproken gedachte niet eens te wezen; hij had alleen oogen voor Dolphy, en | |
| |
sloeg op Amy's bekoorlijke gestalte en lokkend gelaat nauwlijks een enkelen blik.
Dolphy's dansen waren, voordat de polonaise begon, allen ingeschreven. Zij was zelfs nòg eens voor den souper-dans gevraagd, door een jongmensch, die, toen zij zeide, hem reeds te hebben besproken, met veel emphase: ‘U brengt me tot wanhoop!’ riep. Maar Dolphy was reeds te veel op de hoogte der gemaniereerde salon-taal, om daar verlegen door te worden, of er verwonderd over te zijn.
Mevrouw van der Marck werd gerustgesteld door een haastig, in 't voorbijgaan, haar toegefluisterd bericht, dat Dolphy haar dansen ‘allemaal had’. Zij had dit wel gedacht, maar zij was verstandig genoeg, en bezat te weinig moederlijke verblindheid, om niet in te zien, dat deze beleefdheid der cavaliers meer door Dolphy's omstandigheden en hun veel-menschen-zien veroorzaakt werd, dan door haar eenvoudige persoonlijkheid en haar lief gezicht. Zij vond het onrechtvaardig en belachelijk, dat er van meisjes van Amy's soort de meeste notitie genomen en het meeste werk werd gemaakt, terwijl goede, zuivere, eerlijke karakters, als dat van Dolphy, ongewaardeerd en onopgemerkt bleven. Maar zij troostte zich door de gedachte, dat Dolphy zelf daar niets van vermoedde, en er dus ook niet ongelukkig door was, en dat wufte, vlinderachtige meisjes nooit ernstige, degelijke mannen blijvend konden boeien.
Dolphy amuseerde zich. Haar voet gleed vlug | |
| |
en licht over den glad-gecireerden vloer; in haar oogen viel het glinstrende licht, haar ooren vulden zich met melodie, en het golvend, deinend beweeg van den dans wiegde haar als in een zoeten, bedwelmenden droom. Zij zag de bloemen, het groen der hoog op-gaande groepen, de luchtige draperieën in teêre kleuren, de vreemd-soortige, rijk-tintige dooreenwarreling der dansende paren, zij hoorde de klaatrende, schallende klanken van het orkest, en zij werd door een zaligen waan bevangen, die eerst verbroken werd, wanneer de laatste wals-toon was weggeruischt.
Dolphy voelde zich trotsch en heerlijk-verheugd, toen zij aan den arm ging van Max. Het was haar, of zij eenig recht op hem had, omdat zij hem zoo geheel beschouwde als broer, en zij vond het streelend en prettig, dat men hen zoo tezamen zag; hij was zoo aardig, zoo knap, hij danste zoo goed, en zij wist, dat menig meisje haar heur danser benijdde.
Na een paar toeren hield Max al op.
- Je moet me niet kwalijk nemen, dat 'k 't wat gemakkelijk opneem, zei hij, maar 'k ben 't heelemaal ontwend, om voor dans-koelie te fungeeren.
- Hè, Max!
- Choqueert die uitdrukking je? 't Is in Indië 'n heel gewoon en veel-gebruikt woord.
Maar Dolphy vond het niet aardig of beleefd, dat hij het bij haar bezigde. Hij gaf er zoo echt mee te kennen, dat dansen in 't geheel | |
| |
geen genoegen voor hem was, maar eer een kwelling, een last. En dit bewustzijn nam veel weg van haar eigen genot.
- Zitten en kijken is ook wel leuk, zei Max. Vind je niet?
- O, ja, zei Dolphy, die eigenlijk veel meer van dansen hield.
Zij volgde met haar oogen Amy, die juist voorbij danste in de armen van een langen, knappen cavallerie-officier.
- Wat is Amy toch mooi! zei ze.
- Zoo? Ja, nu ze nog jong is, maar als ze niet gauw trouwt, mag ze wel oppassen, dat ze niet grof wordt en vulgair.
Dolphy vond, dat hij niets aardig over zijn zuster sprak, maar ze wist het nog wel van vroeger, dat zij niet heel veel hielden van elkaer.
Hij zat bedaard en zwijgend naast haar, en Dolphy vond hem al een heel-weinig-amusante cavalier. Zij trachtte met hem te praten, maar zij was niet in staat de gewone, banale bal-gesprekjes met hem te voeren, en wist maar weinig anders, wat hem interesseeren kon. Zij voelde het thans zoo goed, dat zij niets, niets voor hem beteekende, nog minder zelfs dan de meisjes, aan wie hij pas was voorgesteld, want daar gaf hij zich tenminste de moeite voor, ze gezellig bezig te houden, en zich beminnelijk voor te doen. Maar voor háár kwam 't er, naar het scheen, niet op aan...
Hij zat aldoor voor zich uit te kijken; neuriede nu en dan een paar maten der muziek | |
| |
zachtjes na, en leunde gemakkelijk achterover op de canapé. Zij kon zijn stilzwijgendheid niet meer verdragen, zij voelde zijn achteloosheid bijna als een grievende beleediging, en zonder vasten wil vroeg zij opeens:
- Waarom ben je zoo stil? Amuseer je je niet?
- Zeker wel, zei hij. 't Is hier heel aardig, heel aardig...
- Zeg dan 's wat... zei ze met een gedwongen lach. Tegen je andere danseuses praat je toch wel...
Hij keerde zich naar haar toe, en lachte. Dit kleintje meende dus, dat zij aanspraak mocht maken op courtoisie, nu goed; maar flirten kon zij niet, zij wist misschien niet eens, wat het was, en toch dacht zij zich airs te mogen geven? Dit vond hij buitengewoon vermakelijk.
- Waar houd je van, om over te praten? vroeg hij. Maar Dolphy, boos op zichzelve, dat zij van haar ontstemdheid blijk had gegeven, antwoordde niet. Zij bloosde, en zag hem niet aan, terwijl hij haar lachend, lichtelijk verwonderd, beschouwde. En terwijl hij dit deed, gaf zijn eigenwaan hem de gedachte in, dat zij zeker wat voor hem voelde, om zóó te doen, en iets in zijn herinnering scheen er op te wijzen, dat dit werkelijk zoo was. Wat was dat ook weer? Er schoot hem vaag iets te binnen van een gebeurtenis, die hem de zekerheid had gegeven, dat zij verliefd op hem was... O, ja, en dat hij het toen zoo grappig had gevonden van zoo een jong | |
| |
kind, maar dat hij zoo wijs geweest was, haar te sparen... En die lange, naïeve brieven, die zij hem altijd schreef, en die hij ternauwernood las... O, 't was wel grappig, maar ook een beetje om medelijden te hebben, die waan van het arme kind... Hij zag haar nog steeds aan, maar nu met een geïnteresseerden blik, zij hief vluchtig haar oogen op, en een oogenblik trof hem de onwetende, schuldelooze uitdrukking daarvan. Hij werd even ernstig; neen, dacht hij, laat ik dit kind maar met rust laten, laat ik geen misbruik maken van haar jeugd en naïeveteit. En hij vond het edelmoedig en goed van zichzelf, dàt hij zoo dacht. Ofschoon hij wel wist, al bekende hij 't ook niet voor zichzelf, dat hij, indien zij ook maar de minste aantrekkelijkheid voor hem bezat, er geen oogenblik over denken zou, haar naïeveteit en haar jeugd te ontzien.
- Kom! zei hij, opstaande, ze beginnen al uit de zaal te verdwijnen, ga je ook mee 'n hapje eten? En hij keek haar zoo lachend en vriendelijk aan, dat ze haar lichte gemelijkheid voelde wijken.
Ze legde haar hand op de buiging van zijn arm, weer dadelijk bereid, om aardig tegen hem te wezen, nu hij zoo bleek te zijn; hij zag het, en het versterkte zijn overtuiging.
- Van Welderen heeft me gevraagd, partners te zijn; hij zal wel voor alles gezorgd hebben... waar is ie nu?
- Kijk, hij wenkt ons al, zei Dolphy. Wie is dat, waarmee hij soupeert? O, 'k weet 't al, mevrouw van Doorn.
| |
| |
- 'n Getrouwde vrouw?
- Ja, jong nog, hè? De meesten vinden haar mooi, jij ook?
- Jawel, ziet er goed uit, zoo van ver.
Maar ook van dichtbij bleek zij hem er goed uit te zien; zij was een blonde met lichte, groenachtig-blauwe oogen, en met bestudeerd-bedaarde, loome, maar gracieuse bewegingen. Zij behoorde juist tot die soort van vrouwen, die Max aantrekkelijk vonden, en door hem werden op prijs gesteld; het was als een verwantschap, die zij bij den eersten oogopslag ontdekten in elkaer, een herkenning, die zij bij de eerste aanschouwing van elkander deden.
Zij zat naast Max, en door deze toevalligheid werden al zijn voornemens, om oplettend en vriendelijk tegen Dolphy te zijn, verijdeld. Hij sprak nauwelijks tot haar, slechts zooveel als de minste beleefdheid vergde, en was blijde, dat hij dit kind, waarvoor hij geen égards behoefde te hebben, tot soupeuse had uitverkoren, omdat hij zich nu, zooveel als hij verlangde, aan zijn linkerbuurvrouw kon wijden.
Dolphy had een ongelukkige plaats; zij zat op den hoek, en had tegenover zich een pas-verloofd paar, dat geen notitie van haar nam. Zij was daar ten halve blij om, want thans werd haar vernedering, zooals zij Max' behandeling voelde te zijn, niet opgemerkt door anderen, maar ook griefde het haar, dat iedereen haar als een zóó weinig de opmerkzaamheid trekkende persoonlijkheid behandelde. Zij werd gekrenkt, als zij | |
| |
zichzelve van de schotels bedienen moest, gekrenkt, omdat Max er niet aan dacht, haar dien kleinen dienst te bewijzen, terwijl hij integendeel één zorg en oplettendheid was voor mevrouw van Doorn. Dolphy begreep niet, dat van Welderen, haar cavalier, daar zoo genoegen mee nam, maar zij zag, aan zijn andere zijde, Jeantje de Clercq zitten, en daar zij wist, dat er spoedig een engagement tusschen die beiden werd verwacht, verwonderde zij zich niet meer.
Het was een treurig souper voor Dolphy. Zij had er zich zóóveel van voorgesteld, het bijna een eer gevonden, toen Max haar vroeg, en nu, en nu... Zij wist zeker, dat zij, als zij alleen was, huilen zou, maar zij trachtte zich goed te houden door de vertroostende gedachte, dat zij toch spoedig vrij en op haar eigen kamer zou zijn, en dat zij dan zou mogen toegeven, zooveel als zij wilde, aan dien hevigen aandrang tot schreien. Een paar uur nog maar, hield zij zich voor, tot zóólang kon zij zichzelf toch wel bedwingen.
Zij was uiterlijk bedaard, een weinig strakker alleen dan gewoonlijk, maar slechts haar Moeder zou die lichte verandering in haar wezen hebben opgemerkt. Maar het droevige, verlatene gevoel, dat zij had, gedurende het souper, behield zij het gansche verdere van den avond, en haar cavaliers vonden haar zoo stil en in zichzelf gekeerd, dat zij niet lang met haar bleven rondwandelen na een dans, maar haar spoedig terugbrachten naar haar Mama.
| |
| |
Dolphy vond dit veel prettiger, dan dat zij gedwongen was tot spreken en vroolijk-doen, en haar Mama vroeg haar niets, wetende, dat zij haar, hier op het bal, tòch geen opbeuring geven, of van nut wezen kon.
Twee, drie dansen na elkaer had Dolphy Max met mevrouw van Doorn gezien; zij zaten samen op een sofa, bij een klein tafeltje, waarop champagne-glazen stonden. Hij leunde tot haar over, en keek haar aan op een wijze, die Dolphy minstens ongepast vond tegenover een getrouwde vrouw. Er was een verdrietige pijn in haar hart, een vreemde gewaarwording van smart en wrevel tegelijk; en zij dacht, ik weet wel, dat ik niet mooi of aardig ben, maar zelfs de eenvoudigste beleefdheidsvormen verzuimt hij bij mij...
Omdat het rijtuig niet vroeger was terug-besteld, konden zij niet heengaan, voordat het bal geheel ten einde was. Want Dolphy wilde haar Mama niet verschrikken, door haar te vragen, een ander rijtuig te laten telefoneeren, en zij verdroeg haar leed zoo geduldig, als zij vermocht.
Bij den terugrit, deed mevrouw van der Marck slechts de gewone, gebruikelijke vraag:
- Heb je pleizier gehad, kind? waarop bijna altijd een enthousiast: ‘O, ja! 't was verrukkelijk, dol!’ maar nu slechts een mat: ‘Ja, Ma’ ten antwoord kwam.
In de huiskamer, waar de thee nog heet was gebleven onder de cosy, en het warm en licht en gezellig was, ontdeden zij zich van hun overkleederen. Dolphy schonk haar Mama een kopje | |
| |
thee, en wilde toen, onder voorwendsel, dat zij moe was, dadelijk naar boven gaan, maar haar Mama hield haar terug:
- Vertel me nu 's eerst, wat er is, Dolphy.
Dolphy trachtte te ontkennen, dat er iets zou zijn; haar trots streed met haar lust om alles te vertellen en verlichting in haar vertrouwelijkheid te vinden, en eindelijk zei ze:
- Och, Max...
- Is er iets met Max? vroeg mevrouw van der Marck. Dat dacht 'k wel, want na 't souper ben je zoo stil geworden...
- U weet niet, hòe-d-ie me behandeld heeft! barstte Dolphy nu los. En haar Mama schrikte een oogenblik bij de gedachte aan wat er wel mocht zijn gebeurd, maar dadelijk werd zij Dolphy's overdrijving gewaar, toen deze verder sprak:
- Hij doet net tegen me, of 'k 'n kind ben, hij bemoeit zich heelemaal niet met me, als ie daar geen zin in heeft: aan 't souper heeft ie geen woord tegen me gesproken, en toen 't was afgeloopen, zei-d-ie-tegen van Welderen: Zeg 's, wat zou je d'r van zeggen, als we hier ook 's 't changez de dames bij te pas brachten? alleen maar, om dóór te kunnen flirten met mevrouw van Doorn, en van Welderen was veel te beleefd, om te weigeren, en was heel aardig tegen me, en ik was d'r eigenlijk blij om, want 'k had heusch niet aardig of spraakzaam kunnen wezen tegen Max...
Mevrouw van der Marck herinnerde zich, hoe verheugd Dolphy haar was komen zeggen: ‘O, | |
| |
Ma, 'k heb 't souper met Max!’ zij hoorde haar nu vertellen, hoe heel erg zij was teleurgesteld, en zij begreep, kalm en ernstig met Dolphy te moeten spreken. Max was de laatste, de allerlaatste man, dien zij zich voor haar kind zou wenschen; zij geloofde evenwel niet, dat Dolphy's gevoel-voor-hem reeds geheel was ontwaakt, al toonde zij wel wat veel, dat zij hem gaarne mocht lijden. Maar zij moest voorzichtig zijn, en heelbedachtzaam en wel-overlegd spreken tot haar, om te voorkomen, dat zij haar mogelijk bewust maakte van haar nogvage, onklare gevoelens. Want, in stede van dan iets goeds te bewerken, zou zij het ergste en noodlottigste doen, wat in deze omstandigheden kon worden gedaan.
Zij glimlachte, alsof zij heel kalm was, over Dolphy's opgewondenheid.
- Je moet niet vergeten, kindje, zei ze, dat Max zooveel ouer is dan jij, hij is stellig over de dertig, jij ben in zijn oogen nog maar 'n kind. Natuurlijk begrijp 'k 't wel, dat je 't naar vindt, als hij je niet even zoo hoffelijk en voorkomend behandelt als andere dames, maar hij heeft, door je vriendinnetje-zijn met Amy en Nell, zóó geleerd, je ook eenigszins als z'n zusje te beschouwen...
- Maar 'k ben z'n zusje niet! viel Dolphy haar in de rede.
- Nou ja, zoo ziet hij je toch, vooral door 't trouwen van Gretchen met Vick. Jij hebt zelf herhaaldelijk gezegd, dat Nell en Amy net zoo goed als zusters voor je waren.
Dit was waar, Dolphy kon er niet veel tegen | |
| |
in brengen, maar het kwam haar nu toch voor, iets anders te zijn...
- Maar vindt u 't dan aardig van 'm? vroeg ze.
- Nee, zeker niet! maar je weet, hoe Max is; hij is toch al onverschillig-van-aard, en meent, dat hij tegen jou geen houding hoeft aan te nemen. Daarom moet je hem zulke dingen heusch niet te zwaar aanrekenen.
Mevrouw van der Marck zorgde er voor, dat zij haar afkeer van Max, en haar ongunstig oordeel over hem, zooveel zij kon, verborg, omdat zij vreesde, dat Dolphy hem met te veel warmte verdedigen, en dat haar toeneiging tot hem daardoor grooter, en aan haar-zelve kenbaar worden zou. Mevrouw van der Marck geloofde niet, dat Max Dolphy ooit tot vrouw zou verlangen, maar zonder dàt zou het al erg genoeg kunnen wezen, als Dolphy liefde opvatte voor hem. Zij bedacht, hoe het was gegaan met Adrienne en Max, hoewel Adrienne, door haar hooghartigheid, óok schuld aan het gebeurde had, maar toch eenigszins, door zijn handelwijze tegenover haar, een huwelijk zonder liefde gesloten had, - hoe Max Gretchen had verschrikt en leed-gedaan door zijn ongemotiveerde en ongemeende declaratie, en zijn onvoldoende verklaring daarvan, - en zou nu haar jongste en gevoeligste kind ook smart moeten ondervinden door hèm? O, àl wat zij kon, zou zij doen, om dàt te verhinderen!
Dolphy had, in het begin van het gesprek, met haar tranen gekampt, maar de wijze, waarop | |
| |
mevrouw van der Marck de zaak bleek te bezien, bracht haar veel rust, en herstelde haar stemming. Haar droefheid begon te veranderen in ergernis over gekrenkten trots, en ze zei:
- Nou, maar dan had 'k maar liever, dat ie me niet meer om dansen vroeg, wat moeten ze wel denken, als ze 'm daar zoo naast me zien zitten, of 't 'n groote opoffering voor 'm is, nee, wat zegt ù daarvan?
- Ze letten d'r veel minder op, dan je je wel verbeeldt, dat is altijd zoo, zei mevrouw van der Marck, glimlachend. Maar prettig is 't niet voor je, dat begrijp 'k wel... Geef 'm maar zoo weinig dansen als je kan... voegde zij er diplomatisch bij, want zij vermoedde, dat een dans met Max, wanneer hij in zijn humeur, en dus trachtend-te-behagen was, veel te verleidelijk en te gevaarlijk voor Dolphy zou zijn.
- Natuurlijk! zei Dolphy. Nee, dáár kan u vast op rekenen! Aan zoo iets zal 'k me niet gauw wéér bloot-stellen, hoor! Gelukkig heeft Karel Romeyn me al de souper-dans voor 't volgende bal gevraagd, en 'k weiger 'm altijd, als ie d'r nog 'n paar meer wil hebben, omdat 'k 't eigenlijk 'n beetje vervelend vind, zooveel met hem te dansen, maar in 't vervolg doe 'k dat niet, dan geef 'k 'm er even veel als ie vraagt!
Mevrouw van der Marck had Dolphy nog gaarne gewaarschuwd, dat zij niet uit boosheid over den een, den ander vergeefsche hoop mocht geven, maar zij wilde er liever eerst nog eens over denken, hoe zij dit het meest doeltreffend | |
| |
en tactvol kon doen. Bovendien had Dolphy vanavond reeds genoeg ontroeringen doorstaan; zijzelve was ook vermoeid, en spoedig gingen zij naar boven, om zich te bed te begeven.
In haar eigen kamer, stak Dolphy het gas op, en ging dadelijk voor den psyché staan, waarin zij ten voeten uit werd weerkaatst. Zij bekeek zich aandachtig en lang, zij glimlachte, zij sprak een paar woorden, zij bewuifde zich met haar waaier, zij bewoog zich, alsof zij danste; dan stond zij weer stil, en keek naar haar slanke gestalte, haar blonde hoofd, haar bal-toiletje, dat zij zoo lief had gevonden, - en droevig vroeg zij zichzelve af: Ben ik dan zóó leelijk, zóó onbeduidend, is er dan werkelijk niets aardigs aan me?... Zij vond, dat zij er niet minder uitzag dan de meeste andere meisjes, veel liever zelfs dan sommigen, die toch zeer werden gevierd, - maar ze dacht: Ik vergis me zeker daarin, ik kan natuurlijk niet onbevooroordeeld zijn... Maar wat ontbrak haar dan toch? Zij wist wel, dat zij de gave, om geestig te converseeren, niet had, óók, dat zij zich niet licht en bevallig bewoog, - maar was dit nu voldoende reden, om haar te veronachtzamen, en haar te behandelen, als het leelijkste, het onbeduidendste meisje, dat er maar was?...
Zij bleef nog staan, nadenkend naar zichzelve starend, en langzamerhand kwam het besef in haar, dat zij een beetje onbillijk en ondankbaar was, want eigenlijk werd zij in 't geheel niet veronachtzaamd, en behandeld als het leelijkste | |
| |
en onbeduidendste meisje, - haar overvol balboekje, de vele, meegebrachte cotillon-aardigheden waren daar, om dit te bewijzen, - neen, zij werd dit alleen gedaan... door... Max.
Toen vond zij zich kinderachtig en dwaas, dat een enkele kleine onaangenaamheid, veroorzaakt door hèm, in staat bleek te zijn, het genoegen van een ganschen avond te bederven niet alleen, maar haar zelfs ontevreden met haar uiterlijk en haar omstandigheden deed zijn. Kom! daar was zij toch wel boven verheven, om zich dit zoo ernstig aan te trekken, alsof het inderdaad iets was! Wat kon het haar eigenlijk schelen, hoe hij haar vond, en wat hij over haar dacht? Zij gaf immers niets om zijn oordeel, tenminste niet zooveel, dat het haar bedroefd maken zou, als dit ongunstig was... Zij vond hem zelf toch ook niet aardig, niets sympathiek, nu het haar gebleken was, dat de kinderlijke voorstelling, die zij van hem had behouden, in het geheel niet overeenkwam met de werkelijkheid. Zij had gemeend, dat hij een aardige, vroolijke, attente broer voor haar wezen zou, en dat het aan Amy lag, dat deze niets geen blijdschap toonde over zijn komst, maar nu begreep zij dat wel, en zij gaf Amy gelijk, want hij was niet-aangenaam-vanhumeur, onvriendelijk en prikkelbaar, en, naar zij geloofde, ook egoïst.
Wat kon hij toch vreemd en zonderling doen! Hij stoorde zich nergens aan, niet aan beleefdheid, niet aan conventie, hij volgde eenvoudig zijn eigen zin. Zoo ook vanavond weer, dat vele dansen, | |
| |
en dat intieme zitten, met die mevrouw van Doorn, 'n getrouwde vrouw, - was dat, zooals 't behoorde? Dolphy, met haar groote rechtvaardigheid, en haar angst, om, al was 't ook maar in gedachten, onbillijk tegen iemand te zijn, ging na, of haar afkeuring ook voortkwam uit naijver op mevrouw van Doorn, die al de oplettendheid en aandacht van Max verkreeg, welke zij zoo erg voor zich had verlangd... Maar zij was overtuigd, dat dit niet het geval was met haar; als Max een ander meisje, wie ook, het hof had gemaakt, dan had zij dit kalm verdragen; het was alleen zijn zoo handelen met een getròuwde vrouw, dat haar zoo ongepast en onbehoorlijk leek... Zij had het flirten van getrouwde of verloofde menschen met anderen àltijd zoo iets leelijks, bijna slechts gevonden...
Maar hoewel Dolphy meende, heel eerlijk tegen zichzelf te zijn, was zij toch nog te weinig zelfbewust, te veel nog een kind, om te weten, dat het wèl Max' voorkeur voor een andere was, die haar zoo getroffen had, en niet de omstandigheid van het gehùwd-zijn dezer vrouw...
| |
III.
Het duurde eenige weken, vóórdat Dolphy Max weder zag. Zij had verstrooiïng en vertroosting gezocht in het bezoeken van verschillende behoeftige kinderen, en nu haar Mama dikwijls mede-ging, was haar genoegen in deze bezigheid nog veel vergroot. Mevrouw van der Marck liet | |
| |
Dolphy, zoo weinig als zij kon, alleen; waren zij thuis, dan verzocht zij haar, piano te spelen, of voor te lezen, of zij bedacht iets nieuws en nuttigs voor de arme kinderen, waarvoor veel werk was te doen. Zoo belette zij, dat Dolphy's geest zich in vergeefsche en vruchtelooze gepeinzen verloor, en gaf de meest gewenschte en doeltreffendste afleiding, die Dolphy verlangen kon. En, tot haar groote vreugd en voldoening, zag zij Dolphy altijd opgewekt en met kleur op de wangen: haar middel scheen dus baat te geven, en het juiste te zijn.
Maar ook bemerkte zij, dat zij niet te vroeg over een vermeende overwinning moest juichen, want zij bespeurde maar al te zeer, dat het kwaad niet geheel was vernietigd. Want bij elke kleine vriendelijkheid van Max, bij ieder complimenteus of vleiend woord, bij elken niet-onverschilligen blik van hem, werd Dolphy's gelaat door zoo een warmen blos overstroomd, dan schitterden haar oogen zoo, dan lachte zij zoo blijde, dat hieruit genoegzaam bleek, hoe veel prijs zij stelde op de goedkeuring, op het welwillend oordeel van hem... Maar Dolphy was voortdurend zoo gewoon-in-haar-doen, zoo geheel gelijk, aan wat zij altijd placht te zijn, dat mevrouw van der Marck minder ongerust was, dan misschien wel noodig zou zijn geweest. Maar zij wist ook, dat Dolphy's karakter zoo klaar en doorzichtig was, dat zij het onmiddellijk zou hebben gezien, als het gevoel, dat Dolphy Max toe-droeg, voor haar-zelve liefde geworden was.
| |
| |
De weinige keeren, dat Dolphy Max ontmoette, behandelde hij haar op een goedige, eenigszins beschermende wijze; hij was er nog altijd, en voortdurend sterker, van overtuigd, dat zij verliefd op hem was, ofschoon hij haar een veel te onbelangrijk iets vond, dan dat hij veel met haar zou zijn vervuld. Maar als hij haar zag, en met haar sprak, dan meende hij in al haar blikken, woorden, bewegingen, een gedevoueerdheid aan hem te zien, die hem wel eens werkelijk trof. Soms sloeg hij geen acht op haar, te veel bezig-gehouden door andere dingen, maar in zijn goede oogenblikken was hij bezorgd over haar, en betoonde haar, uit voorzichtigheid, een koele vriendschap, die Dolphy, wanneer zij alleen was, juist veel meer aan hem denken liet, dan goed voor haar was, en haar zichzelve beklagen, en bij anderen ten achter gesteld vinden deed.
Max' flirtation met mevrouw van Doorn werd gestadig, en onder ieders oogen, voort-gezet. Wanneer Dolphy het zag, er over sprak, of er, als zij alleen was, over dacht, was zij één-en-al verontwaardiging. Zij vond het schandelijk, slecht, onwaardig, zij had er geen woorden voor, dat een vrouw, wier man, - een zee-officier, - afwezig was, zich zóó gedroeg, en zich zóó behandelen liet! Zij praatte er soms, in heftige bewoordingen, over met haar Mama, die het een nieuw bewijs vond voor haar meening, dat Max een onbetrouwbaar, onvast en leelijk karakter bezat, maar aan Dolphy slechts ten antwoord gaf:
- Och, zulke dingen zien er dadelijk zoo erg | |
| |
uit, en als er dan nog veel op gelet wordt, en men er veel over spreekt, neemt 't geval veel grooter afmetingen aan, dan men van zoo iets gerings en onschuldigs had mogelijk geacht.
Deze uitspraak bevredigde Dolphy niet; zij vond, dat haar Mama de zaak veel te zacht en te verschoonend bezag, en wendde zich daarom tot Amy, bij wie zij wel dacht, instemming met haar beschouwing te zullen vinden.
Amy's oordeel was koel, nuchter en onverschillig.
- 't Is juist iets voor Max, zei ze, om verliefd te worden op 'n getrouwde vrouw, dat vindt ie pikant, begrijp je, en dan bekommert ie d'r zich geen zier om, of ie d'r in opspraak brengt, of d'r 'n slechte naam bezorgt. Maar bij Ottilie van Doorn komt 't d'r zoo erg niet op aan, die staat toch al genoeg bekend als... als 'n...
Voordat Amy het woord, dat zij zocht, gevonden had, viel Dolphy haar in de rede:
- Is Max dan verliefd op haar?
- Nou, dat kan je toch zelf wel zien! zei Amy, met dédain voor zóóveel onnoozelheid.
Deze openbaring gaf een andere richting aan al Dolphy's gedachten. Max was verliefd op een getrouwde vrouw... op een vrouw dus, die hij nooit, nóóit zijn eigen zou mogen noemen... was er een verschrikkelijker toestand denkbaar, was er een smartelijker situatie mogelijk? Arme Max, wat moest hij ongelukkig zijn, wat zou hij zich ellendig voelen, hoe noodlottig zou hij zijn liefde noemen, zijn liefde, die hem niets dan leed en droefheid bren- | |
| |
gen kon! Voor de eerste maal bezag Dolphy thans ook mevrouw van Doorn met zachter blik, - o, als zij ook van hèm hield, als haar huwelijk met den heer van Doorn haar was gebleken een vergissing te zijn? Wat zou zij lijden, welk een wroeging gevoelen, dat zij haar echtgenoot niet meer liefhebben kon... Ach, arme menschen! dacht Dolphy. Wat zou toch wel het einde zijn van een zóó vreeselijke verwikkeling?... Dolphy dacht, dat mevrouw van Doorn nooit meer rust of geluk kennen zou, nu zij haar eigen man, die haar liefhad, haar vertrouwde, zóó onrecht deed, dat zij zóó erg te kort kwam, in wat zij had beloofd... en Max, die arme, die nooit zijn verlangen vervuld zou zien, die immer, immer, hetgeen hij het innigste wenschte, zou moeten ontberen... O, Dolphy was geheel ontroerd, door dien enkelen blik in de diepte van droefheid, die zich zoo dicht in haar nabijheid, en zoo nauw haar leven rakend, bevond.
Zij peinsde er over, zoo voortdurend, dat zij er stil van werd, en mevrouw van der Marck, weinig voorbereid, op hetgeen zij te hooren zou krijgen, haar ten laatste, met een glimlach, vroeg:
- Wat houdt je toch zoo aldoor bezig, kind? Ik zie je niet anders dan in gedachten.
Toen vertelde Dolphy haar, openhartig en uitvoerig, waarvan zij zoozeer was vervuld, en vroeg, of haar Mama 't niet ontzettend-ongelukkig vond voor Max?
- Dolphy, zei mevrouw van der Marck heelernstig, als 't waar is, dat Max die vrouw lief- | |
| |
heeft, innig en waarachtig liefheeft, dan is hij wel in een van de droevigste en moeilijkste toestanden, waarin een man maar kan zijn. Maar, al praat 'k ook niet graag over zulke dingen met je, dit wil 'k je toch wel zeggen, dat 't heel leelijk, heel slecht van 'm is, en dat zie je toch ook zelf wel in, z'n gevoel aan die vrouw te toonen.
- 't Is haast ondoenlijk, zoo iets te verbergen, zei Dolphy.
- Als z'n liefde zóó sterk, zóó alles-overheerschend is, dat hij voelt, die niet te kunnen verbergen, dan moest ie niet probeeren, met haar in aanraking te komen, dan moest hij haar ontwijken, vermijden, zooveel als in z'n vermogen was; hij moest de vrouw, die hij liefheeft, veel te veel eerbiedigen, om haar in opspraak te willen brengen, om haar misschien in tweestrijd te doen geraken, om haar mogelijk tegenover haar man schuldig aan ontrouw, al is 't dan ook maar in gedachten, te doen zijn. Je begrijpt me wel, niewaar, al zijn dit ook van die in-treurige levens-omstandigheden, waarover ik hoop, dat je nog maar weinig hebt nagedacht.
- Maar als ie haar zoo liefheeft, zal 't 'm onmogelijk wezen, voortdurend van d'r gescheiden te zijn, streefde Dolphy tegen.
- En er is nòg iets, wat hem weerhouden moest, als man-van-eer, ging mevrouw van der Marck weer voort, met haar ernstige, overtuigende stem, - dat is de gedachte aan haar afwezigen man. Zóó weinig ontzag heeft hij voor 'n bestaand | |
| |
verbond, dat hij zich niet te hoog acht, om de rechten van 'n afwezige te niet te doen, om iemand te willen berooven, die z'n eigendom niet verdedigen kan. Je bent anders zoo verstandig, je kan soms zoo'n juist inzicht hebben; treft 't làge van z'n handelwijze je dan heelemaal niet?
Hoewel het haar eenigszins gerust stelde, dat Dolphy zoo kalm bleef, bij het constateeren van Max' liefde voor mevrouw van Doorn, vond mevrouw van der Marck het toch niet aangenaam, dat zij hem zoo verdedigde, vooral daar Dolphy nù bleef zwijgen.
- Je moet er niet zooveel aan denken, begon zij weer, misschien is er niets van waar, en zoo wèl, dan helpt 't toch niets, of je er al over tobt en peinst.
- Dat is zoo, zei Dolphy. En mevrouw van der Marck, meenende, dat zij Dolphy tot inkeer had gebracht, en dat zij nadacht, over hetgeen zij had gezegd, ging niet verder op dit onderwerp door.
Maar haar woorden hadden een geheel andere uitwerking op Dolphy gehad, dan haar Mama had verwacht en gehoopt. Ze vond, dat haar Mama Max veel te streng, en een beetje onrechtvaardig, beoordeelde. En daar zij altijd zoo zachtmoedig en verschoonend was, verklaarde Dolphy dit, door hetgeen zij bij intuïtie vermoedde: dat mevrouw van der Marck Max niet lijden mocht.
Nu haar Mama zóo haar meening had gezegd, moest zij zichzelf bekennen, dat zij mevrouw van Doorn véél schuldiger vond dan Max. Want | |
| |
zij was degene, die gebonden was, niet alleen door beloften, maar óók door de wet. En als zij blijk gaf, daar niet om te geven, die verbintenis niet te respecteeren, hoe kon er dan van hèm gevergd worden, dat hij dat zou doen? Wanneer een vrouw zelf niet ingetogen of zedig is, als zij zichzelve en haar afwezigen man niet eerbiedigt, als zij zich zóo in zijn van-huis-zijn gedraagt, als mevrouw van Doorn heeft gedaan, dan is het niet te verwachten, dacht Dolphy, dat Max, die verliefd is... die haar... liefheeft... daartegen bestand zou zijn, en zich correct en juist-zooals-het-moet-houden zal.
Al haar medelijden, haar zachtheid voor mevrouw van Doorn was voorbij. Zij begreep zelfs niet, hoe zij haar ooit anders dan met afkeuring had kunnen beschouwen, dat zij haar meer te beklagen dan te laken had gedacht. Hoe was het toch mogelijk, dat Max die vrouw liefhad... liefhad... haar, die zóó weinig eergevoel, die zóó weinig begrip van de heiligheid van het huwelijk had...!
Zonder dat zij dit ook maar eenigszins vermoedde, was de grootste grief, die Dolphy had tegen mevrouw van Doorn, dat Max haar lief scheen te hebben. Toen Dolphy zijn verhouding tot deze vrouw in zichzelf nog slechts ‘verliefdheid’ noemde, was de beteekenis daarvan, in al zijn omvang en ernst, nog niet geheel door-gedrongen tot haar ziel. Maar nu mevrouw van der Marck had gezegd: ‘Als hij die vrouw liefheeft, innig en waarachtig liefheeft...’ nu was het, of het floers, | |
| |
dat voor haar denken hing, was opgelicht, en zij thans duidelijk en zuiver de kwestie kon bezien.
Waarom heeft Max haar lief..? waarom heeft Max haar lief..? die immer herhaalde gedachte vervulde haar des daags, en hield haar des nachts uit den slaap. Want dàt hij haar liefhad, die overtuiging werd immer vaster in haar. En zij overpeinsde voortdurend ditzelfde: wat heeft zij, zij-alleen, toch voor aantrekkelijks, dat geen der vrouwen, die hij in zijn geheele leven heeft gekend, bezat? Wat is het toch, dat vreemde, raadselachtige, waarmee zij in staat is, hem geboeid te houden?... Waarom heeft hij haar lief?...
Want Dolphy wist niet, kon het ook niet weten, dat Max zich al honderd malen op dezelfde wijze tot een vrouw had aangetrokken gevoeld, en dat zijn liefde slechts een oppervlakkige hartstocht was.
Zij vergeleek zichzelve bij mevrouw van Doorn; vergeleek haar uiterlijk, haar wijze-van-doen, haar spreek-manier, haar denkbeelden, haar meeningen, met de hare. Zij vond maar weinig punten van overeenkomst; neen, eigenlijk was er niets, waarin zij samen-stemden. Het werd haar thans zoo klaar, dat Max nooit, nooit iets voor háár voelen zou, nu zij de vrouw kende, aan wie hij zijn affectie had gewijd. En, dadelijk daarop, dacht zij trotsch: zou ik dat dan willen, dat hij iets om mij gaf? ik houd immers zelf niet van hem! Maar dàn weer stelde zij zich voor, en zij begreep niet, waarom haar dit zoo onaangenaam was, hoe Max haar, die andere, zou aanzien, | |
| |
wat hij tot haar zeggen zou, of hij toespelingen zou maken op zijn liefde, of hij haar misschien reeds een duidelijke verklaring gedáán had?...
Zij kon die gedachten bijna niet verdragen, en tòch was zij er steeds van vervuld. Zij vond mevrouw van Doorn Max' liefde onwaard, en kwelde zich met de vrees, dat die vrouw hem ongelukkig zou maken. Zij was niet goed-vanhart, niet rein-van-ziel, daar zij, hoewel getrouwd, haar voorkeur toonde aan een anderen man, daar zij een ander dan haar echtgenoot te bekoren, te veroveren trachtte. Want Dolphy ging nu reeds zoo ver, te denken, dat mevrouw van Doorn Max had aangelokt en tot zich getrokken door de macht van haar vreemde schoonheid en haar onweerstaanbare flirt. Dolphy kende de mannen wel eenigszins, meende zij, en zij verbeeldde zich, dat zij erg impressionabel en lichtontvlambaar waren, en absoluut niet berekend tegen de coquetterie van een slimme en slechte vrouw. In haar naïeveteit vermoedde Dolphy het niet, dat zij deze verontschuldigend-verschoonende denkwijze over de mannen alleen in zich kreeg, om daardoor Max te kunnen vrij-pleiten van alle schuld. Zij ging Max beklagen; onvoorzichtigheid, dat was het eenige, wat men hem verwijten kon, maar welke man is er tegen bestand, als een vrouw, alle kieschheid ter zijde stellende, hem blijk geeft, dat zij verliefd op hem is?...
Zoo lang dacht Dolphy er over, totdat haar denken tobben werd in zichzelf. Zij vermeed het, met een schroomvalligen, onrustigen angst, Max | |
| |
te spreken, te ontmoeten zelfs. Een paar maal had zij, zonder bepaald motief, bedankt voor een uitnoodiging tot een bijeenkomst, waar zij zeker was, hem te zullen zien. Mevrouw van der Marck sloeg haar kind met bezorgdheid gade; zij wilde haar niet naar de ware oorzaak van haar weigering vragen, want zij vermoedde wel, welke die was. Maar zij vond het verkeerd, Dolphy die reden luid-op te laten zeggen, en het gevolg van haar bedanken - dat zij Max niet zou zien - was verheugend en geruststellend voor haar. Voor 't eerst van haar leven moest zij veronderstellen, dat Dolphy iets voor haar verborgen hield, omdat zij zoo in zichzelf gekeerd en betrokken van uiterlijk was; en als haar geheim Dolphy gelukkig maakte, dan zou zij dat denkbeeld beter hebben verdragen. Maar nu bevond zij zich in een zoo moeilijken toestand van twijfel en onzekerheid, dat zij niet wist, wat te doen. Moest zij met Dolphy spreken, haar heur gedachten laten biechten, haar doen uiten en bewust maken voor zichzelf, wat aan het kind zelf misschien nog niet eens helder geworden was? Of moest zij haar vrijheid tot peinzen laten, waardoor wellicht haar langzaam-ontbloeiende liefde sneller tot rijpheid zou worden gebracht?...
Zij bleef aldoor dezelfde voor Dolphy in deze spannende dagen. Zij was opgeruimd, al kwelde de ongerustheid haar ook; zij zorgde voor afleiding en vroolijkheid, en was al dankbaar, wanneer er een glimlach op Dolphy's bedrukt gezichtje | |
| |
verscheen. Zij maakte plannen, om voor een paar weken uit de stad te gaan, en sprak er over, Adrienne's invitatie voor haar-beiden eens eindelijk aan te nemen; maar op al haar voorstellen ging Dolphy slechts mat en met weinig belangstelling in.
|
|