| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
Dolphy en Amy, die samen bruidsmeisjes zouden zijn, waren bedrijvig bezig in de kamer, waar Gretchen gekleed werd als bruid. De lange sleep van haar satijnen kleed lag dwars door het vertrek, de wazige, doorschijnende sluier omhulde reeds haar jeugdig blond hoofd en haar slanke, rechte gestalte; zij stond zoo geduldig, glimlachend, ofschoon een weinig bleek, en zag op Dolphy neer, die vóór haar zat gebukt, om de guirlande oranjebloesem, die van den schouder van het prinsessekleed neder-daalde tot aan den zoom, smaakvoller te arrangeeren.
- Hier, trek je handschoenen vast maar aan, zei Amy, ze Gretchen over-reikende.
- Ziezoo, nu is 't heelemaal goed, zei Dolphy, en stond op. Je ben 'n beeld, hoor, 'n schat van 'n bruid... niet, Amy?
- Ja, zei Amy, uit het raam kijkende, naar het wijde plein, waar, van alle richtingen, rijtuigen kwamen aangereden. Dolphy, neem jij bij 't in-en-uitstappen Gretchen's bouquet, zei ze, | |
| |
naderbij komende, en d'r zakdoek, en help d'r, dan zorg ik voor de sleep. 'k Geloof, dat 'k de bruigom daar al aan zag komen, ja, hoor maar, daar staat 't coupétje stil... Is alles in orde?... Houd je maar goed, hoor, 't is gauw gedaan; Dolphy, ga mee, dan kan Vick z'n bruid even alleen zien, en Amy, met haar wijsheid en redderige drukte, liep de kamer uit.
Dolphy lichtte voorzichtig Gretchen's sluier op, en gaf haar een zoen; toen ging zij ook.
Drie jaar was Gretchen geëngageerd geweest; in welken tijd Victor vergeefs getracht had, een betrekking aan den wal te krijgen; hij had uit dienst willen gaan, evenals ieder ander zee-officier, wanneer het heimwee naar een huiselijken haard hem te kwellen begint. Maar hij was niet in zijn pogingen geslaagd, en, nu hij geplaatst was geworden aan boord van het schip, dat te Willemsoord in dienst was gesteld, behoefden zij niet langer met trouwen te wachten.
Dolphy was nu negentien jaar. Zij had, na haar eind-diploma Hoogere Burgerschool te hebben gehaald, de school voor-goed verlaten, en, omdat Gretchen spoedig trouwen, en mevrouw van der Marck dan geheel alleen blijven zou, was er besloten, dat zij niet, zooals Adrienne en Gretchen, naar kostschool ging. Zij kreeg muziek- en conversatie-lessen, en was in het huishouden haar Mama een prettige en vertrouwbare hulp.
In den grooten voor-salon waren de familieleden en verdere genoodigden allen aanwezig. Adrienne was er met haar man, die getuige zou | |
| |
zijn, en haar twee jongens, aardige, knappe kinderen van zes en vijf jaar. Adrienne was een mooie, jonge vrouw, met bevallige, bedaarde bewegingen, en een koel-, ietwat-trotsch-glimlachenden mond. Behalve Max, die op reis was, was de geheele familie van Zuylichem tegenwoordig; Nell, in stilte verloofd met een vriend van Victor, was een stil, vriendelijk meisje, met een zacht gezicht en een aangename stem.
Dolphy en Amy hadden, op een waarschuwing van mevrouw van der Marck, het bruidspaar van boven gehaald. Zij waren, als bruidsmeisjes, beiden gelijk gekleed, in crême toiletjes met crême hoeden; maar Amy, met haar donker haar, de sterksprekende uitdrukking harer schitterende, donkere oogen, en bruuske, levendige manieren, was een veel opvallender verschijning dan de kalme Dolphy, met haar natuurlijke bedeesdheid, en haar rond, regelmatig, lief, maar weinig-expressief kinder-gezicht.
Dolphy was veel rustiger, veel gelijkmatigervan-humeur, veel vaster-van-karakter dan de driftige, nerveuse, aan-alle-opwellingen-toegevende Amy, maar Amy werd aardiger, amusanter gevonden; de jongelui hielden allen veel van Dolphy, maar werden op Amy verliefd. Zij was te onnoozel, zei Amy, waarmede zij bedoelde, dat Dolphy te goed-van-geloof, te licht-van-vertrouwen was.
Door den voor-tuin, over de stoep, tot aan het rijtuig, was een looper gelegd; Victor geleidde zijn bruid, de bruidsmeisjes droegen den sleep, en Amy, handig, vlug, spreidde dien in het coupétje uit.
Het rijtuig der bruidsmeisjes reed vóór de | |
| |
trouw-koets; het was een lange stoet, en het duurde eenigen tijd, eer de volgorde geregeld was.
De mooie, frissche winterdag, met een blauwe lucht en schitterenden zonneschijn, had een opwekkenden invloed op allen, die aan de bruiloft deelnamen. Amy was opgewonden-vroolijk; zij kuste haar bouquet van groote rose rozen, en zei, met een smachtenden zucht:
- Wanneer of 't mijn beurt zal zijn?...
- O, gauw genoeg, zei Dolphy. Zoodra Fer klaar is; dan wacht ie niet langer.
- Fer! Fer! zei Amy. Dacht je, dat 'k dáár nog aan dacht? Laat ie zich dàt maar niet verbeelden! en zij trok haar neus op met al de minachting van een achttienjarig meisje, dat reeds omgaat met officieren en afgestudeerde jongelui, voor een student in het tweede jaar aan de Polytechnische school.
- Maar jij, ging ze voort, wie weet, hoe gauw jij denzelfden weg van je zusters opgaat... Je ben zoo'n stille in den lande, je laat nooit merken, wat je denkt, maar dan opeens kom je met 't feit voor den dag.
- Heelemaal niet, zei Dolphy. D'r is heusch niets in me, wat je niet zou mogen weten... En dat 'k gauw trouwen zal, nee, dat zeker niet, ik zou niet weten met wie, en 'k vind 't nog veel te gezellig bij Ma.
- Max moest je maar nemen, zei Amy. Die schijnt toch zoo'n zwak voor je te hebben in den laatsten tijd... en jij vraagt altijd zoo ijverig, of d'r 'n brief van 'm is...
| |
| |
Dolphy bloosde. Ze vond het onaangenaam, dat Amy zoo hinderlijk zinspeelde op iets, waaraan zij nooit had gedacht. Zij wist het positief van zichzelf, dat zij niet anders hield van Max dan als van een broer, wat zij hem ook inderdaad beschouwde te zijn, en zij oordeelde veel te nederig over haar eigen persoon, om te veronderstellen, dat Max een teederder gevoel dan vriendschap voor haar had.
Zij schreef hem soms, om, plicht-betrachtend en nauwgezet als zij was, de belofte te vervullen, die zij hem eens, op den avond, waarvan hun veranderde verhouding dagteekende, had gedaan; aardige, onderhoudende brieven waren het, vol kleine voorvallen uit het leven van zijn zusters en van haar, verteld op de haar eigen rustige, gemoedelijk-opgeruimde manier, en, als hij terugschreef, wat evenwel hoogst zelden gebeurde, dan was zijn antwoord hartelijk, grappig, maar oppervlakkig, blijkbaar-haastig-geschreven.
- Daar zijn we er! riep Amy, vlug uit het rijtuig springend, toen de palfrenier het portier had geopend, en Dolphy had geen gelegenheid meer, zich in haar eigen gedachten te verdiepen.
Zij bewonderde Gretchen, die zoo kalm en bevallig aan den arm van Victor ging; zij vond hen een prachtig-bij-elkaer-passend paar; Victor kranig en flink in de schittering van zijn grootuniform; Gretchen statig en slank in de omglanzing van het sneeuwig satijn... En toen het bruidspaar, nadat de ceremonie was aangevangen, in aandachtige luistering zat naar den ambtenaar, | |
| |
die de verbindende woorden sprak, was Dolphy zoo ontroerd, dat zij de handeling niet volgen kon, en ook later niet had geweten, wat zij moest doen, als Amy haar niet met snelle, zachte stem alles had gezegd.
Toen zij terug-gekeerd waren, en nadat de felicitaties waren afgeloopen, en de algemeene rust was hersteld, herkreeg ook Dolphy haar kalmte eenigszins. Zij zag tegenover zich, aan de feestelijk-versierde tafel, haar zuster zitten, glimlachend-gelukkig, zoo mooi in haar bruidelijken tooi, zoo wel-vertrouwd en lief, en naast haar, trotsch op zijn groot bezit, haar jongen echtgenoot, en zij knikte tegen hen, te gelukkig door hùn geluk, om in dit oogenblik verdriet te gevoelen, over de eenzaamheid in haar leven, die door Gretchen's weggaan daarin zou komen.
Zij zag naar haar Moeder, die naast den bruidegom zat, en een innig, warm gevoel kwam op in haar hart. Zij was nu het eenige, wat haar Moeder was overgebleven, en zij zou al het mogelijke doen, om haar gelukkig en altijd opgeruimd te doen zijn, dat nam zij zich plechtig voor.
Zij hielp, toen het uur van vertrek der jonggehuwden naderde, boven op haar kamer, Gretchen verkleeden voor de reis. Amy liep af en aan, vroeg om bloemen uit de bruidsbouquet, sloot de reistasch te vroeg, zei, dat er bijna geen tijd meer was, en haastte Victor, die na vijf minuten reeds in politiek verscheen.
Het rijtuig stond vóór het hek; mevrouw van der Marck kwam boven, kuste haar kinderen, en | |
| |
bleef hen wuivend na-zien, totdat ze weg-gereden waren. Dolphy stond naast haar, met den arm om haar schouders, en, vóór zij naar beneden gingen, gaf zij haar Moeder een hartelijken, zwijgenden zoen.
Na den steeds stijgenden vroolijken toon, die er in de laatste oogenblikken had geheerscht, toen iedereen zijn klaar-gemaakten toast op het bruidspaar had willen uitbrengen, bracht hun vertrek een vreemde stilte in den kring teweeg. Maar lang duurde dit niet; de jongelui, onder wie Amy de luidruchtigste was, hervonden spoedig de verloren vroolijkheid. Dolphy's bruidsjonker, een geestig causeur, geheel op de hoogte der salonconversatie, liet haar geen gelegenheid tot weemoedige mijmerij. Zij lachte om Amy, die, reeds weer half-verliefd op haar cavalier, met glanzende oogen, en roode wangen, aardigheden zei, ofschoon mevrouw van Zuylichem afkeurende blikken op haar dochter wierp, en Adrienne's koele oogen langs haar heen-gleden, op een wijze, die Dolphy niet gaarne zou ondervonden hebben.
Aan het beneden-einde van de tafel, zat Nell, tusschen de kleine van Alphens; zij had dit verzocht, omdat zij dan, in haar moeilijke positie van stil-verloofde, niet genoodzaakt zou zijn, meer aan de feestvreugde deel te nemen, dan zij zelf verlangde.
De gasten waren vertrokken; in den donkeren avond waren hun rijtuigen weg-gerold, en, met een zekeren spijt, zag Dolphy terug op den dag, | |
| |
die, zoo druk en vroolijk begonnen, zoo stil en eenzaam eindigde. Zij stond in de slaapkamer, die zij bijna zeven jaar met Gretchen had gedeeld, en, nu zij alleen was, voelde zij er zich verlaten en vreemd. Zij dacht aan gisteravond, toen zij nog zoo gezellig een poos lang hadden gepraat, en allerlei herinneringen opgehaald, - hoe aardig Gretchen altijd was, en hoe bereid haar te helpen, - welk een gemis haar weg-gaan zou zijn voor Mama, en hoeveel zij aan haar verloor... Op tafel en overal waren nog kleinigheden, die Gretchen hadden toebehoord, en die haar later zouden worden gezonden; hoe lang zou het wel duren, eer al die dingen vervangen waren, en zij gewend was aan haar eenzaamheid?...
Maar Gretchen was gelukkig, - o, hoe gelukkig was ze! het was een genot, een verkwikking, haar samen met Vick te zien. In ieder woord, in iederen blik, in ieder gebaar lag een zoo groote toewijding, een zoo onweerhouden teederheid, dat het Dolphy's hart verwarmde, als zij in hun nabijheid was. En zij dacht: als ik ooit zal liefhebben, als ooit iemand van mij houden zal, dan moet het op deze wijze zijn. En zij vergeleek den koelen, onverschilligen omgang van Adrienne en Paul hiermede, en zij verwonderde zich, of Adrienne soms niet hield van haar man... Zij kon zich dat niet begrijpen; Paul was zoo goed, zoo hartelijk, zoo eenvoudigaardig, en blijkbaar zoo dol op haar, en Adri behandelde hem zoo achteloos en uit de hoogte, dat het soms pijnlijk was, om er bij te zijn... | |
| |
Maar of hij het niet bemerkte, of er al aan gewend was geworden, hij scheen er geen verdriet van te hebben. Gelukkig maar... Misschien was het Adri's gewone manier van doen; tegen haar kinderen was ze ook zoo stroef, zoo weiniginnig, neen, ze was wèl koud-van-karakter, om zóó met die snoezige kleintjes om te gaan... Vooral Paultje was een schat van een kind... zoo guitig en toch zoo zoet, zoo grappig-aanhankelijk en altijd-vroolijk... gezellig, dat ze nog een poosje hier zouden blijven...
Dolphy lag achterover op haar kussen; ze vond het toch heel stil en onprettig, geen woord met Gretchen te kunnen wisselen, of nog eens een schertsenden nachtgroet te herhalen. Ze was moe van den emotievollen dag, en rustte eerst wat uit, vóór zij trachtte in slaap te komen.
Adrienne getrouwd... Gretchen getrouwd... wat al veranderingen hadden er in dit huis plaats gehad... Mama miste Papa ook nog zoo erg, - zij nam zich voor, heel lang, héél lang, - misschien wel altijd - bij haar te blijven.
En toen ineens dacht zij aan Max. Zou hij het niet jammer gevonden hebben, dat hij bij de bruiloft niet tegenwoordig kon zijn? 't Was toch geen prettig leven als zee-officier, altijd reizen en trekken, het grootste gedeelte van den tijd zoo ver van al je lieve betrekkingen af... wat had zij er vroeger verwarde en overdreven voorstellingen van, dat het zoo heerlijk moest zijn, al die vreemde streken te zien, en zooveel menschen van allerlei rassen te spreken, en | |
| |
aardige of curieuse dingen te kunnen verzamelen... Voor de meesten was, na een paar jaren, de aardigheid er al af, dan verveelde hun het eeuwige leven op zee... wat spraken zij bijna allen illusieloos en zonder eenig enthousiasme over hun beroep... Dolphy had Max dikwijls hooren vloeken en uitvaren tegen de vele ongemakken en misbruiken aan boord; met bitterheid en ergernis sprak hij over de doorgestane verveling, over de ontevredenheid, die bij elk zijner collega's heerschte, over de onbillijkheid van zijn chefs, over de behandeling van den minister, ja, eigenlijk over alles. Dolphy wist, dat hij alleen uit sleur, uit onlust om iets anders te beginnen, zijn betrekking vervullen bleef... en zij dacht, hoe jammer het was, dat iemand, met zooveel capaciteiten en met zoo'n flinken kop, zoo weinig gebruik daarvan maakte, en maar voort-leefde, zonder ambitie, zonder ijver, en zonder animo...
Zij moest glimlachen, want dit was de gewone klacht van den ouden heer van Zuylichem, die zij daar zoo gedachteloos herhaalde. Arme Max, 't was ook wel vreeselijk, zoo eenzaam en ver te zwerven, en vooral, als hij niet hield van zijn ambt... Waarom trouwde hij niet?... Dolphy wist uit de verhalen van Amy, en door hetgeen zij zelve opmerkte, wel, dat hij dikwijls verliefd was geweest... maar 't wáre scheen het toch niet... Dolphy dacht aan het ongegeneerde gezegde van Amy: Max moest jou maar nemen, - maar zij hoopte, o, zij hoopte zoo, dat hij daar nooit over denken zou... Want, | |
| |
zij hield niet van hem, tenminste niet zóó, - hij was als een broer voor haar, en zon nooit méer voor haar kunnen worden, dat wist zij twijfelloos, dat was een vaste waarheid voor haar. Waarom zou zij anders altijd zoo kalm blijven, als zij aan hem dacht, zoo rustig en onaangedaan, alsof hij inderdaad slechts een broer van haar was?... En hem teleurstellen, hem ongelukkig maken, - want dat zou zij hem toch, als zij zei, dat zij niet van hem hield, - dat zou zij nooit kunnen, nooit willen, o, nooit, nóóit!... Maar wat een nonsens was dat, zich daar bang voor te maken, hij zou immers nooit aan haar denken, nooit méér voor haar voelen dan een oppervlakkige, broederlijke toegenegenheid... gelukkig!
O, zij zou hem wèl graag rustig en tevreden zien, dat voor goed de norsche rimpel tusschen zijn wenkbrauwen, de sombere trek om zijn mond, de harde blik uit zijn oogen verdween... Maar, hoe zou zij dat kunnen, hoe zou zij daar ooit in staat toe zijn?... Zij voelde een zoo zachte, meelijdende teederheid, als zij aan hem dacht... O, zoo graag, zoo héél graag wilde zij hem helpen, - zij zou trachten altijd een zuster... een lieve zuster voor hem te zijn...
| |
II.
Er waren drukke dagen voorbij gegaan. Weder was, zooals ook na Adrienne's huwelijk, de inrichting van het huis veranderd; Dolphy had Gret- | |
| |
chen's boudoir gekregen, en haar kleine zitkamer werd thans voor logeer-kamer bestemd. Het duurde lang, voordat alles, wat aan Gretchen toebehoorde, ingepakt en verzonden, en al het verdere, omtrent de kamers, geregeld was. Mevrouw van der Marck zeide wel eens half-ernstig, halfondoordacht, dat het huis eigenlijk te groot voor hen tweeën werd, maar Dolphy, die met de grootste innigheid aan deze woning was gehecht, waar zij geboren was, en waar zooveel dierbare herinneringen aan allerlei gebeurtenissen aan verbonden waren, protesteerde heftig hiertegen, en ook haar Moeder voelde wel, dat zij uiterst moeilijk zou kunnen scheiden van het huis, dat zij sinds haar huwelijk, ruim dertig jaren dus, bewoonde, en dat het eigendom der familie was.
Den dag na de bruiloft, was Paul van Alphen weer naar Breda gegaan, maar Adrienne met Alfred en Paul logeerden nog een paar dagen langer. Mevrouw van der Marck had beloofd, het huis van het jonge paar, tijdens hun afwezigheid, verder in orde te brengen, en Dolphy, die het niet prettig vond, dat haar Mama alleen in dat nog zoo ongezellige huis zou zijn, zonder goede hulp bij alles, wat er te doen viel, stelde voor, hetgeen na een aarzeling werd goedgekeurd, dat Adrienne met haar mee zou gaan.
- Durf je dan alleen te blijven met de kinderen? vroeg mevrouw van der Marck.
- O, zeker! zei Dolphy. Ze zijn zoo gehoorzaam en aardig... en ze slapen immers op de kamer bij juf. Heusch, Adri, 't zal me niets te | |
| |
lastig zijn, en 'k zal wel goed op ze passen.
- Daar twijfel 'k niet aan, maar je moet je niet te druk met ze maken... Ze kunnen best wat alleen spelen, ze zijn 't niet eens gewend, dat ze altijd worden bezig-gehouen.
Dolphy was met de beste voornemens bezield geweest, maar toen zij den eersten morgen aan het ontbijt kwam, en alleen aan tafel zat met de juffrouw en de beide jongens, vond zij het toch niet zoo aardig, als zij zich had verbeeld. Zij was het zoo weinig gewoon, te handelen op eigen initiatief, dat zij meende in geen enkel opzicht te zullen slagen; maar de juffrouw nam haar de moeilijkste dingen van het huishouden uit de hand, en de jongens waren even respectvol en gezeggelijk, als zij gehoopt had, dat zij zouden zijn.
's Middags had zij beloofd, met hen te gaan wandelen en taartjes-eten, en zij hoorde hen reeds springen en hinken en stampen in de gang, toen zij, bezig haar handschoenen aan te trekken, in een grijs-blauw laken wandel-toiletje, en met een grooten, grijs-beveêrden vilthoed op het blonde, hoog-gekapte hoofd, naar beneden kwam.
Alfred en Paul waren flinke, gezonde jongens, met heldere oogen, en kort, blond haar. Zij droegen matrozen-pakjes met korte jekkertjes, en blauwe mutsen achter op het hoofd.
- Ik ben klaar, jongens! Jongens, kom! riep zij, en ging met een vriendelijken groet Gerard, den knecht, voorbij, die de deur voor haar opendeed.
| |
| |
Alfred rende naar het hek, en maakte het zoo wijd mogelijk open, en deed het, toen zij er door waren, zorgvuldig weer dicht.
De zon scheen; het waaide niet, maar de lucht was helder-vriezig, en de weinige sneeuw, die nog hier en daar lag, kraakte licht onder den voet. Dolphy vond het heerlijk weer; met luchtigen tred ging zij voort, en ademde diep in de frissche, wintersche lucht.
- Mag ik uw parasol dragen, tante? vroeg Paul. 'k Zal wel voorzichtig d'rmee zijn, en den stok, met beide handen, voor zich uithoudend, liep hij bedachtzaam naast haar voort.
- En ik uw mof, tante? Wil ik uw mof dragen, vroeg Fred.
- Nee, dank je wel, die heeft tante zelf noodig voor de koude handen.
- Heeft tante koude handen? Laten we dan 's hard loopen, héél hard...
- Wie is die meneer, tante? vroeg Paul, vóór het monument op het plein.
- O, dat is Willem de Eerste, 'n vroegere koning.
- En die meisjes, tante? Prinsessen?
- Daar komt tante Amy aan, zei Fred, en holde haar tegemoet.
Het groote, vlakke plein, met de omringende, in de tuinen weg-gedoken huizen, lag glanzendblank in den middag-schijn. Naar rechts en naar links strekten zich de hooge boomen-rijen van de Sophia-laan uit; zwart tegen de heldere tinten van licht-besneeuwde straat en hel-blauwe lucht, | |
| |
stonden hun zware stammen, met de doorzichtige, fijn-takkige kruinen, als roerlooze reuzen omhoog. Een enkele tram liep glad langs de rails, de bocht van de Alexanderstraat in; wat menschen, klein, en eenvormig-van-uitzicht, bewogen zich langzaam in de koel-klare lucht.
Amy naderde; ze was in visite-costuum: donkergroen met zwart bont; het kleine hoedje stond licht en coquet op haar aardig, bevallig hoofd. Toen ze Dolphy met de kinderen zag, betrok haar gelaat, en ze zei:
- 'k Kwam je afhalen, om visites te maken, maar wat beteekent dàt? Breng ze even naar huis, en laat de juffrouw met ze uitgaan... Kom, 'k ga zoo ver mee.
- Nee, zei Dolphy, ik kan niet, ik heb 't hun beloofd.
- Nou, wat zou dat? Neem je je verplichtingen zóó zwaar op, of vind je 't wel aardig, om voor jong-moedertje te poseeren?
- Geen van beiden! zei Dolphy, met een glimlach. Ik vind 't haast even prettig, als de jongens zelf. Ze zijn zoo zelden hier, dat ik d'r maar flink van profiteer, als we ze bij ons hebben... Dat kan jij je niet begrijpen, hè? Jij houdt niet van kinderen.
Amy maakte een heftig-ontkennend gebaar.
- 'k Vind ze allerliefst, maar op 'n afstand, zei ze.
- Dan zal 'k je maar niet vragen, om mee te gaan... 't Spijt me heusch erg, maar kom van-avond 'n beetje.
| |
| |
- Goed, om acht uur. 'k Vind je erg vervelend, hoor! Nou, bonjour.
- Tot vanavond!
Sinds Nell was verloofd, was Amy bijna altijd alleen. Nell was in haar gedrag in 't geheel niet veranderd tegen haar zuster, maar toch verklaarde Amy, dat Nell sedert dien tijd ongenietbaar was. De oorzaak van haar ontstemming lag evenwel bij haar zelve; zij was ontzettend jaloersch, dat de bedaarde, weinig-opvallende Nell, zoo gauw en zonder eenige moeite had bereikt, waarnaar zij reeds zoo lang verlangde. Zij had zoo gehoopt, de eerste te zijn, en dit ook wel eenigszins verwacht; zij was veel mooier dan Nell, zij werd zoo aardig gevonden, men maakte zooveel werk van haar... En nu toch...
Dolphy werd geheel door de kinderen in beslag genomen, zij was geen oogenblik vrij, den geheelen dag; alles moest tante zien, overal werd haar raad in gevraagd, en daar de jongens aardig en nooit-erg-ondeugend waren, onderwierp Dolphy er zich aan, met geduldig pleizier. Zij liet hen in haar boudoir spelen met de kleine beeldjes en snuisterijen, die op étagères en tafeltjes stonden, zij zocht prentenboeken op uit haar jeugd, en las hun ‘Alice in het Wonderland’ voor; zij haalde blokkendoozen, serviesjes, wagentjes, poppen, uit de speelgoedkast op den zolder, en liet hen zich daarmee vermaken, of speelde met hen domino of met een oud tramway-spel. De kinderen hadden een verrukkelijken tijd; nooit werd er zooveel notitie van hen genomen, en als Dolphy bij zich | |
| |
zelve overlegde, of zij hen ook te veel verwende, dan stelde zij zich weer gerust met de gedachte, dat het maar voor een paar dagen was.
Dolphy bracht juist met de juffrouw de jongens naar bed, toen Amy kwam. Zij was naar boven geloopen, naar de welbekende vroegere kinderkamer, vanwaar een verward gelach en geroep doordrong tot op de gang, en daar zag zij de juffrouw, die met moeite het hansopje dichtmaakte van den trappelenden Fred, en Paul op den rug van Dolphy, die rondom de tafel holde; Fred schreeuwde: Nou ik! nou ik! Paul gierde: Hu paard! hù! en Dolphy stampte en sprong, en hinnikte heel welluidend.
- Hemel! zei Amy.
- Ben je daar al! hijgde Dolphy. Genoeg, Pau, genoeg, zei ze, bij het bed staande, waarin ze het kind wilde neer-laten, maar zij werd daarin verhinderd door de stevig-knellende armpjes om haar hals.
- Nog 's, nog 's! beval en vleide Paul.
- Morgen! zei Dolphy, morgen, hoor! Fred moet óók nog! Trek zelf je kousjes maar uit.
Fred huppelde naar haar toe; licht en gemakkelijk tilde Dolphy hem op.
- Ga even zitten, Amy! riep ze. Of ga anders al vast naar m'n boudoir, en ze hervatte het spel van ruiter-en-paard, waarvan Amy getuige bleef.
- Tante, ik ben 'n leeuw, zei Paul, grijpend door de tralies van zijn ledikant.
- Slapen gaan, Pau! Ga liggen, jongen! Zoometeen kom 'k je toedekken.
| |
| |
Ze stopte Fred flink onder de dekens, gaf hem een zoen, bezorgde Pautje op dezelfde wijze, herhaalde haar vermaningen van zoet-zijn en slapen-gaan, en liet hen alleen met de juffrouw, die de kleertjes opvouwde, en het nachtlicht aanstak.
In haar boudoir streek Dolphy de verwarde haren wat glad, en lachte om haar gloeiende wangen.
- Hoe je d'r in staat toe ben! zei Amy, die diep-gedoken in een fauteuiltje zat, en er over dacht, dat zij nooit, behalve bij tennissen, er toe zou kunnen komen, zich los en conventieloos te bewegen.
- Och! zei Dolphy. Je weet niet, wat 'n amusement 't voor hen is, en thuis zijn ze zooveel van die dingen gewend, door Paul, begrijp je?
- Speelt die dan met z'n kinderen?
- O, ja! en zoo aardig, ze zijn dan ook dol en dol op 'm.
- De hemel behoede mij voor kinderen, als 'k trouw, zei Amy.
- Hè! zei Dolphy.
- Dat kan jij nog niet begrijpen, daar kan jij nog niet bij, bij zoo'n opinie, je ben zelf nog 'n kind, maar je zal wel veranderen.
Dolphy haalde haar schouders op. Amy hield niet van kinderen, zij wèl, - 't was nutteloos, láng over die dingen te redeneeren. Ze stak het lichtje op, onder den kleinen bouilloir, en zette thee aan haar afternoon-tea-tafeltje. Ze vond het gezelliger, nu haar Mama niet thuis was, hier te zitten, en Amy gaf haar gelijk.
- Wil 'k ook wat meer licht maken? vroeg | |
| |
Dolphy. Zij had het kroontje niet aangestoken, maar alleen de groote, rood-bekapte staan-lamp in den hoek van het boudoir.
- Nee, voor mij niet, zoo is 't juist goed, zei Amy, terwijl ze een noix-bohémien van het blauwporceleinen schaaltje nam.
- Waar ben je vanmiddag geweest?
- O, overal. Bij Overman, bij van der Linde, bij de van Welderen's, bij Suze... Ze fronsde haar wenkbrauwen.
- Wie was daar? vroeg Dolphy. Hield ze tea?
- Ja, iedereen zat er... Jeantje de Clercq ook, en die...
- Vertel 't maar, zei Dolphy, die al gezien had, dat er iets was.
- Nou, jij mag 't wel weten, jij maakt d'r geen misbruik van... Nu, ze vertelde voor zeker, dat Fer van Rhenen geëngageerd is met 't een of ander mal wicht uit Delft.
Dolphy had ook al zoo iets gehoord, maar het, te veel, als los gerucht beschouwd, om het aan Amy over te vertellen, en haar dus noodeloos te grieven misschien.
- D'r wordt zooveel gepraat... zei ze. Stoor je d'r niet aan.
- 'k Heb me al verbaasd, zei Amy, dat ie zoo stug was op 't bal in des Indes, maar nu vat 'k 't.
- Je trekt 't je toch niet aan? zei Dolphy. Je zei immers laatst, dat je niets om 'm gaf? Wat kan 't je dan schelen! Je ben ook wel altijd bits en driftig tegen 'm geweest, dat moet je erkennen.
| |
| |
- Dat is niet waar, zei Amy, scherp. En ze dacht aan alles, wat ze hem had toegestaan, avond-wandelingen, rendez-vous... zoenen... maar Dolphy wist daar niets van, natuurlijk.
Eigenlijk hield Amy niet van Fer; waarschijnlijk zou ze hem afgewezen hebben, als hij haar had gevraagd, omdat hij niet rijk was, en in geen enkel opzicht, noch wat naam, noch wat betrekking aangaat, een schitterende partij, en toch kon haar trots het niet verdragen, dat hij een andere verkoos boven haar.
- 'k Heb ook wel wat erg geflirt met de Rosarière, je weet wel, die nieuwe attaché, begon ze de zaak nu uit een ander oogpunt te bekijken. En daar kon ie zeker niet over heen komen, hij is altijd zoo belachelijk lichtgeraakt geweest, en heeft uit dépit 'n ander meisje gevraagd.
Deze zienswijze bevredigde haar weer, omdat dan niet zij, maar hij de veronachtzaamde was, en ze entameerde een ander onderwerp.
- Zeg, als Karel Romeyn je vraagt, neem je 'm dan?
- 'k Hoop niet, dat ie dat doen zal, zei Dolphy. 'k Denk 't ook wel niet, want 'k heb 'm nooit de minste aanmoediging gegeven.
- Hij is wel leelijk en 'n burgerjongen, maar z'n ouërs zijn puissant rijk.
Dolphy wist, dat rijkdom van geen gewicht behoefde te zijn, bij 't bepalen van haar keus, maar ze zweeg.
- Je ben nooit verliefd, wel? zei Amy.
- Tot nog toe niet, zei Dolphy, en lachte.
| |
| |
- Je ben ook zoo koud, vond Amy. Net 'n stuk steen. Nooit wind je je 's op, nooit klopt je bloed wat harder, geloof ik, je ben eigenlijk precies Adrienne, die heeft óók geen gevoel, tenminste, je merkt 't nooit...
- Hè, wat 'n uitval ineens! zei Dolphy. Niet iedereen is 'tzelfde! Als mijn tijd gekomen is, dan zal 'k ook wel ontdekken, wat liefde is, maar voorloopig zie 'k nog niets geen vreugde in al die vluchtige verliefdheidjes, waar jij voortdurend aan souffreert.
Dolphy wist niet, dat de rust, die uit haar geheele wezen sprak - veroorzaakt door de mooie harmonie harer ziel, en haar inwendig volkomen-evenwicht - op de nerveusen, de hypersensitieven, waaruit het grootste gedeelte van haar kring bestond, den indruk maken moest van ongevoeligheid, van innerlijke koude. Zij was zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo weinig-gecompliceerd-van-ziel, en kon zich niet voorstellen, dat men òf veel meer in haar vermoedde, dan zij ooit uitte, of zelfs blijken liet, - òf kort-weg verklaarde, dat er niets in haar zat, en dat zij uiterst vervelend was. Maar daar zij er niet onaardig uitzag, en veel fortuin had te wachten, was men algemeen vriendelijk jegens haar: de jongelui lieten haar nooit een enkelen dans zitten, en maakten haar zelfs het hof.
Dolphy was te weinig bewust, om altijd angstig na te gaan, of zij wel in den smaak viel, en hoe men over haar dacht. Zij leefde voort, in kalmgelukkige tevredenheid, en reflecteerde nooit, of | |
| |
heel-zelden, over het groote levens-mysterie, over het onoplosbare, onnaspeurbare raadsel van alle bestaan.
| |
III.
De dagen gingen, in altijd-dezelfde gelijkmatigheid, voorbij. Dolphy nam geregeld haar lessen; zij hielp haar Mama in het huishouden, voor zoover haar hulp werd vereischt; zij wandelde, maakte visites of ontving, en ging veel uit naar opera's, comedies, concerten, bals of diners. Het was een drukke winter, maar Dolphy had een sterk gestel, en vond nog zóóveel genoegen in het gezelschap-bezoeken, dat mevrouw van der Marck geen reden vond, om haar kind het àl te druk uitgaan te ontraden.
Nell's verloving was publiek geworden; Amy beweerde, dat ze haar nu geheel als zuster verloren had, en zocht méer dan ooit Dolphy's gezelschap op. Mevrouw van der Marck had wel eens vreemde praatjes over Amy gehoord, maar zij was zoo verstandig, te bedenken, dat alles altijd overdreven wordt, en vertrouwde vast op Dolphy's onbedorvenheid, en haar gewoonte, om haar Moeder van alles deelgenoote te maken, zoodat zij er geen bezwaar in zag, den omgang, die van de vroegste kindsheid der meisjes dateerde, te laten voortduren.
De tweede luitenant der grenadiers, Karel Romeyn, schuchter, bescheiden, zich nooit op den voorgrond dringend, maakte veel werk van | |
| |
Dolphy. Zij had een zacht en vriendelijk gevoel voor hem, omdat zij wist, dat hij goed en eerlijk was, maar zij had hem niet lief, en alsof hij dit bij intuïtie vermoedde, zoo aarzelde hij met zijn declaratie, wetende, dat daarnà een einde zou komen aan hun prettig-ongedwongen vertrouwelijkheid. En Dolphy apprecieerde het in hem, dat hij niet sprak; zij zag er tegen op, hem leed te doen, en wist toch, dat dit het onvermijdelijk gevolg moest zijn, als hij aanzoek deed om haar hand.
Van Gretchen kwamen gelukkige brieven; zij was zoo tevreden met haar huis, haar meiden, haar woonplaats, haar kennissen, en zij scheen wel in 't geheel geen wenschen meer te hebben. Soms schreef Victor een paar woorden aan 't eind van haar mededeelingen, en uit alles bleek, dat de innige harmonie, die er in hun verhouding bestond, door hun huwelijk bestendigd werd.
Dolphy was veel met haar Moeder samen; zij trachtte deze, die altijd een gezelligen huiselijken kring gewend was geweest, het gemis daarvan, zooveel als haar mogelijk was, te vergoeden. Zij wandelden samen, brachten, of ontvingen bezoeken, en gingen óveral samen heen. Dolphy maakte haar Mama tot haar vertrouwelinge; zij vertelde haar al haar kleine, of belangrijke, intieme levensdingen, hierin zeer verschillend van Amy, die nooit een vertrouwelijk woord tot haar Moeder sprak.
Het gerucht, omtrent de verloving van Fer van Rhenen met een meisje uit Delft, bleek | |
| |
waarheid te zijn. Op een middag kwam Amy Dolphy's boudoir binnen-stuiven, en riep, zonder verderen uitleg:
- Hij heeft me 'n kaart durven sturen!
Dolphy wist, dat Amy, bij hun laatste ontmoeting, impertinent aan Fer had gevraagd:
- Hoe maakt 't je meisje?
en dat Fer haar norsch had toe-gebromd:
- O, heel best... Dat is d'r eentje uit één stuk, weet je, die brengt niet altijd zichzelf en anderen van de wijs...
en vond dat zenden van een kaart nu wel te vergeven.
Maar Amy, in haar grootste zwak getast - haar trots - verzekerde, dat zij nu, zonder eenigen twijfel de Rosarière nam, al was hij ook nòg zoo'n roué en sans-le-sou.
Dolphy zei, dat ze wijzer moest wezen, en wachten met een besluit te nemen, tot haar boosheid bedaard zou zijn.
- 'k Ben niet boos, heelemaal niet, zei Amy. 'k Wil 'm alleen maar laten zien, dat d'r geen hoop meer voor 'm is. Want dat ie dat wezen gevraagd heeft, begrijp je dat niet? dat is alleen, om te zien, hoe ik me d'r onder houd, om me jaloersch te maken, en dan later weer tot me terug te kunnen keeren. Maar dat zal 'm leelijk tegen-vallen. Nooit, nooit in d'r eeuwigheid bemoei 'k me weer met 'm.
Dolphy zei niets, maar in zichzelf moest ze lachen, dat Amy, om haar figuur te redden, de zaak zoo handig tourneerde. Maar van al Amy's | |
| |
mooie plannen kwam niets. De attaché, die het heel aardig had gevonden, gedurende zijn tijdelijk verblijf in de residentie, een mooi freuletje te hebben, waarmee hij heel-gewaagd flirten kon, maar niet de minste bedoeling tot trouwen had, vertrok, toen het zijn tijd was, naar zijn eigen land, en liet Amy woedend en wanhopig achter.
Dolphy troostte haar, zooveel zij kon, en zei, dat het eigenlijk maar gelukkig was; want zooals Amy zelve, als zij eerlijk was, bekennen moest, was de Rosarière toch heusch geen partij voor haar.
Maar Amy wilde naar geen troost-redenen hooren, en was een tijd-lang zoo nukkig en zoo onaangenaam-van-humeur, dat Dolphy haar pogingen staakte. Zij wist, dit was Amy's gewone manier, om een teleurstelling te dragen; het was dan het beste, haar over te laten aan haar lot, en te wachten, totdat zij haar leed en de oorzaak daarvan had vergeten.
Eens vertelde de juffrouw, 's morgens aan het ontbijt, dat het dochtertje van Gerard, den knecht, een ruggemergs-ontsteking had; dat de dokter boos was geweest, omdat zij hem veel te laat hadden gehaald, maar dat het kind weinig klaagde, en niet veel pijn scheen te hebben, en dat zij daarom zoo lang hadden gewacht.
Gerard werd binnen-geroepen; hij deed een kort, zakelijk verhaal over de ziekte van zijn kind, en toen mevrouw van der Marck iets zeide van het kinderziekenhuis, antwoordde hij niet, maar haalde zijn schouders op.
| |
| |
- 't Is 'm zeker te duur, Ma, zei Dolphy, toen hij weg was gegaan. Wil ik d'r 's gaan zien, hoe 't is? En als dàt soms de reden is, mag 'k dan zeggen, dat 't kind d'r wel op onze kosten naar toe mag worden gebracht?
Mevrouw van der Marck vond het goed, en met wat druiven en dessert-bonbons, ging Dolphy kort daarna op weg.
Het was een donkere, regenachtige dag; maar Dolphy lette er niet op, en stapte haastig voort. Zij droeg een langen, ongetailleerden regenmantel, een eenvoudigen vilten matelot, en had sterke, hooge knooplaarzen aan. Dolphy vond het prettig, dat zij iets goeds ging doen; zij had al zoo lang een vaag, ondefinieerbaar verlangen naar wat nuttigs gehad, en nu vond zij dit hier, ongezocht en van zelf. Zij wist wel, dat zij nooit in het openbaar weldadig zou durven zijn, maar op deze wijze, zoodat het niet bekend of opgemerkt worden zou, vond zij het heel aantrekkelijk en aangenaam.
Zij liep, door de Alexanderstraat, over de Mauritskade, de Koninklijke Stallen voorbij, door de Piet Heinstraat, naar de Helmersstraat. De weg scheen haar niet lang, omdat die haar nog vrijwel onbekend was, hoewel zij, sinds haar geboorte, altijd gewoond had in den Haag. Zij stapte voort door deze voor haar nieuwe buurt, met overal-rond-ziende oogen, die telkens andere, aardige, bezienswaardige dingen wisten op te merken. Het begon flauwtjes te regenen, met weinige, kleine druppels, maar toen de regen al- | |
| |
lengs harder en harder op de straat neer-tikken kwam, stak zij haar paraplu op, en versnelde haar pas.
In de Helmersstraat ging zij met een oogopslag de verschillende nummers voorbij... 37... 39... 41... O, hier was 't al.
Zij stond stil voor het benedenhuis, en belde. Het zag er zoo op het oog wel helder uit; voor de twee ramen-aan-straat hingen witte vitragegordijnen, de bel-knop was blinkend gepoetst, en juist glimlachte zij over zichzelf, dat zij zulke huishoudelijke overdenkingen kreeg, toen de deur openging.
Een oogenblik overviel Dolphy haar gewone schroom. En zij zei met een lichten blos:
- Woont juffrouw Beelaars hier?
De vrouw, die open-deed, opende de deur wat wijder. Ze droeg een paarsachtig jak op een zwarten rok, en had een bonten boezelaar voor.
- Ja, zeker, zei ze.
- Ik ben juffrouw van der Marck, zei Dolphy. En 'k kom 's kijken naar uw dochtertje, uw man vertelde vanmorgen, dat ze zoo ziek was...
Met zekere reverentie ging juffrouw Beelaars achteruit. Gut! dat had Gerrit wel kenne late, daarvan te spreke, als zoo'n ongewenscht bezoek d'r 't gevolg van was... Nou zat ze net midden in de wasch, wat most die juffer wel denke van d'r slordige japon en d'r ongekamde hare... Afijn. En zeer beleefd vroeg ze:
- Wil u effe binne kome, assieblief...
| |
| |
Hier, in de beste kamer, was 't tenminste knap, die was altijd aan kant, en daar durfde ze de juffer met een gerust hart te laten. Zij gaf de bezoekster een stoel, trok de mouwen van haar katoenen jak over de roode, bloote onder-armen heen, en zei:
- Ja, 't is erg met ons Lieske.
- Mag 'k d'r niet 's zien? vroeg Dolphy, die naar den toestand, de ligging en de omgeving van het kind wilde beoordeelen, of het noodzakelijk was, dat zij hier vandaan werd gezonden, of niet.
- Als 'k dan 's even mag zien, of ze slaapt? zei juffrouw Beelaars, blij, dat ze deze uitvlucht gebruiken kon, als de kamer soms niet netjes genoeg mocht zijn.
Dolphy bleef alleen in de kleine kamer met het leelijk, dof-gekleurd behang, de vele meubelen en de goedkoope snuisterijen. Over de ronde tafel, waaraan zij zat, lag een rood-en-zwart gebloemd tafelkleed, en in het midden stond een glazen vaas met een kleine makart-bouquet. Tegen den wand stond een groote, ouderwetsche, paardeharen canapé, en voor elk der ramen een lage, zwart-leeren leuningstoel. Voor de toegeschoven suite-deuren, die nog gedeeltelijk zichtbaar waren, was een donkerhouten linnenkast geplaatst; van het net-gewitte plafond hing een kleine petroleumlamp af, met een donkerblauwen ballon, en overal, op de canapé, op de leuningstoelen, op de zittingen der gewone stoelen zelfs, waren groote, gehaakte, van franjes voorziene antimacassars | |
| |
gelegd. Aan de muren hingen kleine, geel-geworden, zwart-omlijste portretten, en Dolphy was juist, omdat het zoo lang duurde, opgestaan, om een groep wat nader te bekijken, toen juffrouw Beelaars weer binnen kwam.
- Mag 'k u dan maar vrage, effe mee te gaan?
Door een smalle gang volgde Dolphy haar naar een kleine achterkamer, waar het zóó bedompt en donker was, dat Dolphy in 't eerst haast niets kon onderscheiden. Toen zag zij in een hoek, tegenover de deur, een klein, begordijnd ledikant; zij ging er naar toe, lichtte het zware groene saai wat op, en keek naar het spitse, witte gezichtje, dat met dichte oogen, onbeweeglijk van haar bleef afgewend liggen.
- Lieske, zei Dolphy, zacht.
Het kind sprak geen woord, noch maakte een gebaar, waaruit bleek, dat zij haar had verstaan.
- Ze is wat eenkennig, ze ziet hier nooit niemand, verklaarde juffrouw Beelaars.
- Ligt ze al lang zoo? vroeg Dolphy.
- Drie weken.
Dolphy vond het onverantwoordelijk, als een kind al drie weken zóó ziek daar lag, niet eerder om den dokter te hebben gestuurd; zij kon zich dat van den anders verstandigen Gerard niet begrijpen, maar zij durfde niets te zeggen, en bedacht zich ook, dat Gerard den geheelen dag niet thuis was, en dus waarschijnlijk niet weten zou, hòe erg het was.
Zij keerde zich om, naar de tafel, waarvan het donkere, wit-afgekerfde wasdoek nog hier en | |
| |
daar sporen droeg van den vochtigen dweil, waarmee er straks in der haast overheen was geveegd. Zij legde haar pakjes neer; schoof een matten stoel wat dichterbij, en zei, terwijl ze er op zitten ging:
- Hoe oud is Lieske, juffrouw?
- Tien jaar, ze is, op éen na, m'n oudste.
- Hebt u d'r wel niet 's over gedacht, om d'r naar 't Kinderziekenhuis te laten brengen? Dolphy kreeg een kleur, en wist niet, hoe verder te gaan.
- Daar het de dokter 't ook al over gehad, zei juffrouw Beelaars, dadelijk onwillig. Wijlui kenne onze kindere natuurlijk niet zoo verzorge, as-of we miljenère ware, maar 't kind het 't goed bij ons, wat wil ze meer, ze het ook nog nooit nergens over geklaagd.
- 't Is niet alleen de oppassing, zei Dolphy, vriendelijk. Die blijft aan 'n moeder altijd 't beste toevertrouwd... Maar medicijnen en versterkende middelen krijgen ze er, en alles, wat ze maar noodig hebben, en weet u wel, hoe aardig en gezellig 't er is? Of is u er nooit geweest?
- 'k Het er wel veel van gehoord, zei de juffrouw, die toeschietelijker werd, nu Dolphy zeide, niet aan haar goede oppassing te twijfelen. Maar 'k doe niks zonder me man, dat doen ik niet.
- 't Hoeft ook zoo dadelijk niet, glimlachte Dolphy. U moet d'r ook eerst met den dokter over spreken... En dan wou ik u zeggen, dat als u er toe overgaat... Mama... Mama alle onkosten op zich neemt.
| |
| |
Ze was verlegen geweest, toen ze het zei, Dolphy, en begreep heelemaal niet, dat het anderen menschen zoo goed en gemakkelijk afging, weldadig te zijn, maar zij was dan ook zeker erg onhandig.
- O! zei juffrouw Beelaars. En Dolphy kon niet ontdekken, of die uitroep enthousiasme of alleen verbazing beteekende.
Zij nam zich voor, aan Mama te vragen, het maar verder met Gerard te bespreken; zij wist niet goed, hoe verder op dit onderwerp door te gaan, en vroeg:
- U hebt immers nog meer kinderen? Maar die zijn zeker niet thuis?
- Nee, daar ben d'r vijf van op 't groote school, en drie op 't bewaarschool. Ja, 't is je wat, juffer, om d'r nege knappies op te brenge, 't oudste nog maar net dertien...
Dolphy voelde eenige wroeging bij de gedachte, dat zij altijd maar zoo weinig notitie van Gerard's gezin genomen hadden; dat het nooit in haar opgekomen was, ernaar te vragen, en het moest toch een zware taak zijn geweest, om nu, met negen kinderen, rond te komen met hetzelfde geld, dat zij ook hadden gehad, toen zij nog maar met hun beiden waren. Gerard klaagde nooit, hij vertelde zelfs niets, daar was hij te fatsoenlijk voor, maar zij en haar Mama moesten er nu toch eens wat beter op gaan letten. Dolphy wist wel, dat haar Mama dikwijls schoenen en kleeren en andere dingen gaf, maar Mama zou toch zeker ook wel niet weten, dat er zóóveel kinderen waren, en dat er dus heel wat noodig was.
| |
| |
Dolphy stond op; zij wist niets meer te zeggen, of te doen. De juffrouw, óók niet wetend, wat zij verder praten zou, liet haar uit, en Dolphy ging heen, met een haastigen, ofschoon vriendelijken groet.
Op straat, voelde zij het eerst goed, hoe weinig zij op haar gemak was geweest. Vervelend, dat zij zoo weinig gemakkelijkheid-van-omgang had; hoe deden anderen dat toch? Snel stapte zij voort door den nu neer-stroomenden regen, en dacht, dat zij er wel niet meer naar toe zou durven gaan. Zij had de andere kinderen eigenlijk ook wel eens willen zien; als die even smalletjes en bleek als Lieske waren, moest er toch noodzakelijk in worden voorzien.
Lieske werd naar het Kinderziekenhuis gebracht. Dolphy ging haar daar dikwijls bezoeken, en bracht dan chocolaadjes en bloemen mede voor haar en de andere patiëntjes. Zij vertoefde graag in de groote, lichte zalen, met de vroolijke zusters, en sprak met de kinderen, en gaf hun speelgoed of lekkers. Vreemd, dat ze hier nooit verlegen was. Maar Dolphy hield veel van kinderen, en haar eigen, nog zoo kinderlijke en onschuldige, geaardheid deed haar den juisten toon aanslaan, en gaf haar spontaneïteit en tact en handigheid.
Zij had nog een paar malen juffrouw Beelaars bezocht, maar was toen zoo verstandig geweest, de juffrouw mee te nemen. Deze had lang en vriendelijk met juffrouw Beelaars gepraat; en Dolphy vond het verwonderlijk, dat de strakke, terug- | |
| |
houdende vrouw tegen háár zoo open en vertrouwelijk was, en alles vertelde, wat de juffrouw wenschte te weten. Dolphy had zich ondertusschen met de kinderen geoccupeerd, echte stads-kindertjes met kleurlooze wangetjes en blauwe kringen onder de oogen, maar aardig en toeschietelijk, en elken keer verrukter, als Dolphy kwam.
Dolphy begreep niet, dat al die personen in een zoo kleine ruimte konden bestaan. Dat moest toch ongezond wezen, dacht zij. En ook de degelijkheid van hun voedsel zou wel heel veel te wenschen overlaten... En zij drong er bij haar Mama op aan, dat deze een betere woning voor hen huren, en Gerard een grooter weekgeld geven zou... Maar mevrouw van der Marck, kalmer en verstandiger, zei, dat Dolphy de zaak wat ruimer moest bezien; zij moest niet vergeten, dat voor die menschen heel gewoon was, wat zij verschrikkelijk vinden zou; zij waren het nooit anders gewend, en hadden in hun omgeving ook nooit iets anders gezien; maar wèl zou zij er voor zorgen, dat Gerard altijd flink wat eten mee-kreeg naar huis, en dat de kinderen warm werden gekleed; Gerard zou ook veel te trotsch zijn, om andere hulp aan te nemen.
Dolphy was in dien tijd zóó van haar philanthropische werkzaamheden vervuld, die zij met veel ijver en gewicht volbracht, dat zij geen tijd kon vinden, om andere dingen te doen. Eens was zij bezig, speelgoed uit te zoeken, zij had alles uit de oude speelgoedkast in haar boudoir laten brengen, en schiftte de verschillende stukken. | |
| |
Waar haar neefjes nog pleizier in konden hebben, als zij kwamen logeeren, legde zij terzijde; het andere wilde zij aan de kinderen Beelaars geven. Zij zat op den grond, en onderzocht de verschillende deelen van een bouwdoos, om te zien, of die geheel compleet was, toen, na een korten klop, de deur open-ging, en Amy binnen-kwam.
Amy was weer geheel in orde; zij verblijdde zich thans in de verovering op den meest gevierden seizoen-lion, die háar meer het hof maakte dan een der andere meisjes, en zij was even fleurig, opgewekt en elegant als altijd.
- Zoo, vind 'k je dan toch eindelijk 's thuis! Maar 'k ben ook expres vroeg gekomen... Maar wat voer je daar uit, in 's hemelsnaam?...
Dolphy stond op met een kleur; ze liet Amy zitten, en nam zelf ook een stoel, en toen vertelde ze, met een naïeve, blijde tevredenheid, van haar nieuw gevonden bezigheden, en hoe welkom dit werk haar was.
Amy trok haar neus op, bijna onmerkbaar, maar Dolphy zag het toch, en het gaf haar een lichten spijt, dat zij zich, op deze wijze, over haar arbeid had uitgelaten.
- O! was je dáárom zoo obscuur in de laatste tijd! zei ze, een beetje minachtend-hoog. 'k Zei al tegen Nell: dat kind is vast verliefd, je komt er niet achter, waar ze de heele dag zit. Maar, eerlijk gezegd, je lijkt wel niet wijs, je zoo in te laten met dat vieze volk, je kan d'r wel 'n ziekte opdoen, of worden aangerand; 'k begrijp niet, dat je 't durft; vindt je Mama dat wel goed?
| |
| |
- Natuurlijk, zei Dolphy. Zou 'k 't anders doen? Maar 't blijkt me wel, dat je d'r niets van weet, als je spreekt van ‘vies volk’ en zoo meer. Vind jij 't dan niet verschrikkelijk, dat ze moeten rond-komen met zoo'n beetje geld, en dan met negen kinderen?
- Negen kinderen! riep Amy ontzet. Wie heeft er nu ook negen kinderen! 't Is heelemaal hun eigen schuld; ze moesten zich schamen, zooveel kinderen te hebben, als ze ze niet eens kunnen onderhouen.
- Dat kunnen zij toch niet helpen? zei Dolphy. De menschen zijn genoeg te beklagen d'rom.
- Te beklágen? Ingénue! Wat houd je je onnoozel! schamperde Amy. Ze hóeven toch zooveel kinderen niet te hebben, als ze niet willen? Zijn ze dan soms niet dom en ergerlijkonvoorzichtig? en is, wat ze doen, niet verschrikkelijk af te keuren?
- Wat oordeel je hard, zei Dolphy. Wou je dan van die weinig-ontwikkelde menschen verwachten, dat ze even doordacht en wel-overwogen handelden, als beschááfden dat zouen doen? In elk geval, de kinderen zijn er nu eenmaal, en de stumpers hebben weinig genoeg pleizier in hun leven, dan dat 'k niet probeeren zou, 's wat aardigs of prettigs voor hun te verzinnen.
- Laten we dit onverkwikkelijk onderwerp nu maar laten rusten, zei Amy. 'k Kwam je vragen, of je mee naar de receptie van Lotte van Welderen gaat?
| |
| |
- O, ja, dat 's waar ook, die houdt receptie vandaag... Maar nee, 'k kan onmogelijk; van twee tot vier heb 'k pianoles, en dan komen 'n paar kinderen van Beelaars 't speelgoed halen, nee, 'k kan niet, 'k zal maar 'n briefje schrijven.
Amy vond het belachelijk; zij, die ieder oogenblik haar lessen verzuimde, kon niet begrijpen, dat Dolphy er voor thuis blijven wou. Ze was boos, en zei, dat ze niet meer terug-kwam, dat ze er voor bedankte, aldoor weg-gestuurd te worden, en dat Dolphy dan maar bij háár moest komen, als ze van haar bevlieging genezen was.
Dolphy had op het Kinderziekenhuis ook nog met andere kinderen kennis gemaakt, en, als die naar huis werden terug-gestuurd, en het noodig was, zorgde Dolphy er voor, dat zij levertraan kregen en melk; en zij vond er een bizonder genoegen in, om met haar Moeder, in verschillende winkels, kleeren uit te zoeken, en dan soms, op straat, de kinderen in hun nieuwe jurkjes of jasjes tegen te komen, en vriendelijk-eerbiedig door hen te worden gegroet.
Toen, in haar bezig leven, viel vreemd-ontroerend de tijding op eens: dat Max terug-komen zou. En al haar gedachten, zoolang van andere dingen vervuld, wendden zich den nu nog afwezige toe. Amy had haar verteld, dat hij waarschijnlijk aan het departement van marine zou worden geplaatst, en zij vond het verheugend en aangenaam, dat hij zoo lang in haar nabijheid zou wezen, en zij peinsde er over, hoe nu wel hun verhouding zou zijn?...
| |
| |
Zij herinnerde zich dien avond aan het strand nog zoo goed, en ieder woord, dat door hem was gezegd. Dolphy geloofde - zij wist niet waarom - dat hij niet gelukkig was. Zij had daarvan toen zóó'n sterken indruk ontvangen, dat die nu nòg niet geheel was verdwenen. Hoe zou hij zijn, - zou zij hem veranderd vinden na die drie jaar van afwezigheid? Dolphy wist niet, of zij naar een gestadigen omgang met hem verlangde of niet; hij was zoo zelden hetzelfde, zoo capricieus, en veranderlijk-van-humeur, dat zij nooit vooraf vermoeden kon, hoe hij wezen zou. Toch hield zij van hem, zelfs veel; zij verlangde hem te toonen, dat zij hem een liefhebbend zusje wilde zijn; zij hoopte, zij hoopte werkelijk, dat zij iets voor hem zou vermogen...
Het oogenblik, dat zij hem voor de eerste maal zou weder-zien, werd door haar in onrustige spanning verwacht. Zij begreep het zelve niet, hoe zij zich zoo nerveus en gejaagd voelen kon, zij, die in de meeste omstandigheden haar kalmte zoo goed bewaarde. Maar zij wachtte zich wel, Amy iets van haar vreemde stemming te doen blijken; zij wist zoo goed, hoe deze het opnemen zou: zij zou haar plagen met Max, zij zou toespelingen maken, op haar gewone, ongegeneerde manier, en Dolphy voelde, dat zij dit nu niet zou kunnen verdragen. Want het was zoo onwaar, zoo door en door onwaar; zij was niet verliefd op Max, zij zou hem heel graag met een ander zien trouwen, wanneer hij daardoor gelukkig werd; alleen had zij... medelijden met hem, | |
| |
- vreemd toch, waarom? - en een groote behoefte, iets liefs, iets zachts, iets aardigs in zijn leven te zijn...
En ofschoon zij zich vóórhield, dat het heel best kon zijn, dat hij haar op dezelfde achtelooze, nonchalante manier behandelen zou, als vroeger altijd, toch lieten haar gedachten-aan-hem zich niet verdrijven, en voelde zij het wel, dat zij heel erg verlangde naar Max... Max...
|
|