| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Mevrouw van der Marck, Gretchen en Dolphy reden naar Scheveningen. Dolphy werd dien dag zestien jaar, en de familie van Zuylichem, die, tijdens het zomer-seizoen, een villa te Scheveningen bewoonde, had de van der Marck's uitgenoodigd, het feest bij hèn te komen vieren.
Dolphy was een slank jong-meisje geworden; ze droeg het lange, krullende haar nog loshangend, en had nog hetzelfde ronde, frissche kindergezicht. Ze leek heel jong, veel jonger dan Nell en Amy van Zuylichem, die - vijftien en zeventien jaar - al drie-kwart-volwassen dametjes waren. Dolphy droeg een korte, wit-serge blouse, met lichtblauwen matrozen-kraag, op een breed, lichtblauw ceintuur, een wit-serge rok, en een witte matelot, met om den bol lichtblauw lint.
- Prachtig weer, hè? zei mevrouw van der Marck.
- Warm, zei Dolphy.
Gretchen zat naast haar Mama; ze liet, nu | |
| |
de zware belommering van den Ouden Scheveningschen Weg koelte en schaduw bracht, haar parasol op haar schouder rusten. Gretchen had er eindelijk toe moeten overgaan, haar prachtig blond haar op te steken, en, hoewel zij, met haar twee lange vlechten, nu haar voornaamste Gretchen-aantrekkelijkheid miste, bleef toch iedereen haar noemen bij dien eenmaal gegeven naam.
Haar costuumpje was van haar geliefkoosde blauwe kleur, en zij droeg een vreemd-gebogen, zwart-kanten hoed, die haar zeer flatteerde.
Dolphy hield veel van haar zuster. Sinds Adrienne's huwelijk, nu drie jaar ruim geleden, sliep zij niet meer met de juffrouw in één vertrek, maar deelde met Gretchen de kamer, die deze vroeger met Adrienne had gedeeld. Ook had Dolphy Gretchen's kleine zitkamer gekregen, en Gretchen Adrienne's boudoir. Er was veel veranderd in het groote huis, na den dood van den heer van der Marck en het trouwen der oudste dochter, maar toch ook veel was gelijk gebleven. Want mevrouw van der Marck met haar rustige natuur, en Gretchen en Dolphy, met hun gezonden geest en wèl-geëquilibreerd temperament, leefden een stil, maar aangenaam leven samen, en trachtten, onbewust, elkander de verliezen, die zij geleden hadden, te vergoeden.
Dolphy ging niet meer op het deftige, stijve instituut in de Javastraat. Zij was thans met Nell en Amy op de Hoogere Burgerschool, en juist gekomen in de derde klasse. Maar nu, in, Augustus, had zij vacantie.
| |
| |
Dolphy zat den weg lángs te kijken, dien zij afgereden waren. De boomen, in hun overvloedigsten blader-tooi, sloegen breed op den grond hun donkere schaduwen neer, met enkele, snelle flikkeringen van zon, tusschen de onbeweeglijkschijnende silhouetten van het dicht gelooverte. Op de wandelpaden was het een zacht geschuifel van veel voeten-beweeg door week, mee-gevend zand; aan den eenen kant strekten zich de weelderig-groene waranden der Scheveningsche Boschjes, aan den anderen breidde de park-achtige pracht van het statige Zorgvliet zijn lusthovige lanen en zware bosschages uit. Op den weg was veel vertier van omnibussen en trams, en Dolphy vond het aardig, hun gangen met den blik te volgen, totdat zij, aan het einde door de groote, lichte poort verdwijnend, uit haar oog geraakten. Soms schoot, met een korten, klinkenden belleslag, een fietser het rijtuig voorbij, en in de verte vonkte nog lang het lichtend staal-geflits van zijn wiel. In den helderen zomermorgen klonk lustig en hel het vermengd geluid van menschenstemmen, tram-gefluit, gerij, en het heftig geblaf van een vast-liggenden villa-hond.
Dolphy dacht er over, hoe prettig het was, dat zij zulk mooi weer op haar verjaardag trof, en wat Amy wel voor haar hebben zou. Amy was in de vier verloopen jaren nog bijdehander en wijzer geworden; ze had aldoor geheimzinnigheden en plagerijen, die Dolphy verbaasden en ergerden tegelijk. Ook was zij dikwijls uit haar humeur, en speelde graag den baas over Dolphy | |
| |
en Nell, hetgeen de eene uit goedigheid, de andere uit liefde tot haar zusje zich liet welgevallen. ‘Precies 't karakter van Max,’ zei mevrouw van Zuylichem, en dit was misschien wel de reden, waarom het meisje zoo slecht harmonieerde met haar oudsten broer. Dolphy hield eigenlijk veel meer van Nell, die altijd zoo kalm en gelijkmatig was, maar zij zorgde er voor, die voorkeur nooit te toonen, omdat het met haar gevoel van rechtvaardigheid streed, het eene vriendinnetje vóór te trekken boven het andere, terwijl zij toch beide even lief voor haar waren. Amy wist zelfs dikwijls lieve, kleine verrassingen te bedenken, en ook nú dacht Dolphy wel, dat ze iets aardigs voor haar zou hebben verzonnen.
Het rijtuig was den Gevers-Deynootweg opgereden, en hield een oogenblik later voor villa Clara stil.
Max liep door het voor-tuintje naar het hek, om de gasten uit het rijtuig te helpen. Het was de laatste maand van zijn non-actief; Victor was niet tehuis, aan boord van de Willem III verwachtte hij zijn aanstelling als officier.
De begroeting was vroolijk; Nell en Amy kwamen ook haastig uit de veranda aangeloopen, en feliciteerden Dolphy luidruchtig en welgemeend.
Mevrouw van der Marck en Gretchen bleven met den heer en mevrouw van Zuylichem en Max in de koele, begroeide veranda; de meisjes namen Dolphy mee naar hun groote, boven-gelegen kamer, die toegang gaf tot een ruim balcon.
Nell gaf Dolphy een geborduurd lakensch kleedje, | |
| |
dat zij zelf had bewerkt, en Amy bood haar drie fijn-geciseleerde gouden ankers, met aan elk een broche-speld bevestigd.
- Kijk, zei ze, deze twee zijn voor je kraag, zal 'k ze d'r 's even opspelden? En deze grootere is voor je mouw...
En Dolphy, die het dwepen met alles, wat op de marine betrekking had, van de familie van Zuylichem had overgenomen, vond het snoezig verzonnen, en bedankte Amy met een hartelijken zoen.
Sedert den vreeselijken winter, dat Dolphy's peinzen over meneer Max door de droeve nagedachten aan haar lieven Vader verdrongen was, had zij maar zelden, en dan heel vluchtig, aan hem gedacht. Zij zag hem weinig, nu er door den rouw geen feestelijkheden meer plaats-hadden; ook ging hij weldra de stad uit, waar het hem te vervelend werd, zooals hij beweerde, en Dolphy vergat het langzamerhand, hem om zijn vermeend verdriet te beklagen. Amy vertelde haar, met veel gewicht en geheimzinnigheid, dat Max waarschijnlijk niets om Adrienne gegeven had, want dat hij ‘speelde’ met de meisjes, en een echte ‘vlinder’ was, en Dolphy hoopte zeer, dat dit waarheid mocht zijn, want, dat Adrienne, die nu zelf zoo gelukkig was, schuld zou hebben aan Max' ongeluk, deed haar te pijnlijk aan, om het te gelooven.
Nu zij zooveel ouder was, noemde zij hem niet meer ‘meneer’, ofschoon zij altijd een kleinen schroom overwinnen moest, hem bij den naam | |
| |
aan te spreken. Nog steeds was zij, ofschoon zij het zoo veel mogelijk verborg, verlegen voor hem; zijn oogen stonden zoo hard, en er lag een zoo sarcastisch-spottende trek om zijn mond, dat zij het altijd vermeed, met hem te spreken, en bang was, met hem alleen te zijn.
- Wat heb je méér gekregen? vroeg Nell.
- Van Ma 'n horloge, 'n gouen, en van Gretchen 'n gouen kettinkje d'rbij, en veel bloemen en bonbons, en van Adri en Paul 'n paar cloisonné-vazen, en van de kinderen 'n groote, mooie photographie ‘Floréal’ naar Bisson... Jullie moeten eens gauw komen kijken.
Ze zaten op het balcon, onder het zonnezeil, in gemakkelijke rottanstoelen, en wachtten tot het tweede dejeuner zou worden aangekondigd.
Amy deed een lang, omslachtig verhaal, hoe zij en Nell gisteravond naar de Bataaf gewandeld waren, en dat zij daar vreemde jongens hadden ontmoet, die hen aanspraken en gekheid maakten, en hoe boos Nell geworden was, omdat zij niet dadelijk mee-ging, maar erom lachte, en dat de jongens nog een heel eind mee-geloopen waren naar huis.
- Ja, zei Nell, dat zal niet meer gebeuren, hoor! 'k Vind 't veel te akelig, zulke dingen... En 'k wil óók niet meer, dat je, 's avonds zoo laat, alleen buiten 't poortje gaat, als je 't nog 's doet, dan zeg 'k 't aan Ma. - Want in haar besef van oudste-zijn voelde zij een groote verantwoordelijkheid voor Amy's gedrag, en, wetende, dat zij, door haar zachtheid en aldoor-toegeven, | |
| |
volstrekt geen overwicht op haar bezat, trachtte zij haar bang te maken met ‘Ma’.
- Jij! jij zegt wat! riep Amy smadelijk. Dat zal je wel laten!
Nell wist óók wel, dat ze het laten zou, maar ze zei nog eens, ernstig:
- Nou, 'k heb je gewaarschuwd! En om een bondgenoot te krijgen, wendde ze zich tot Dolphy: Wat vind jij d'r nou van? Zou jij zoo iets doen, zonder dat je Ma 't wist?
- O, dàt zoete kind! schamperde Amy's stem. Die zal nog niet eens 's meegaan taartjes eten, of 'n straatje omloopen, als ze 't niet eerst aan d'r Ma heeft gevraagd...
- Dat doe ik niet uit zoetheid, zei Dolphy heel gewoon. Dat komt zoo vanzelf, dat heb 'k altijd gedaan... Ma vraagt me nooit naar iets, Ma zegt niet, dat 'k 't doen moet, maar 'k zou 't voor mezelf niet kunnen laten. En waarom ook? Waarom zou Ma niet alles mogen weten, wat 'k doe?... Want Dolphy, met haar klaar karakter, begreep een drang als dien van Amy niet, een drang, om altijd iets te verbergen, al waren 't ook betrekkelijk onschuldige dingen, alleen maar om zich een interessant en gewichtig air te geven, om iets te hebben, waarover zij zich heimelijk verheugen kon.
Ze werden geroepen voor het dejeuner.
Dolphy zat tusschen haar vriendinnetjes in, Gretchen naast Max, mevrouw van der Marck tusschen den heer en mevrouw van Zuylichem. De plannen voor dien middag werden besproken; | |
| |
de jongste drie meisjes wilden liever wat wandelen langs het strand, de anderen zouden naar het Kurhaus gaan. Max maakte druk werk van Gretchen, hij zei haar vleiende complimentjes, hij deed haar lachen om zijn scherts, en wendde al de charmeurs-manieren aan, die hij in zijn loopbaan van zeeofficier als doeltreffend had leeren kennen. Maar Gretchen, wetend, dat Victor van haar hield, en slechts op zijn aanstelling wachtte, om haar te vragen, en die zelf ook al zoolang hem lief had, verbeeldde zich, dat Max dit wel wist, en dat zijn wijze-van-doen niets anders dan broederlijk-vriendschappelijke hoffelijkheid beteekende, zij ging er dus natuurlijk, eenvoudig en vroolijk op in.
Dolphy zag het met verbazing aan. Voor háár was het ook een uitgemaakte zaak, dat Gretchen eenmaal met Victor trouwen zou, en de wijze lessen van Amy hadden haar genoegzaam onderricht, om haar nu te doen zien, dat Max met Gretchen ‘flirtte’. Max moet altijd iemand hebben, waarmee hij dat kan doen, schijnt het wel, was de slotsom van haar overwegingen. Maar hij moest daar niet Gretchen voor uitkiezen, die al zoowat met zijn broer is verloofd...
's Middags wandelden de drie meisjes, Dolphy in het midden, over den zee-boulevard. Nell en Amy waren gelijk gekleed, in luchtige, rosebatisten japonnetjes; Nell had heur haar, zoolang het vacantie was, hoog opgemaakt, Amy droeg het in een dikke, donkere vlecht op den rug.
Veel werden de aardige meisjes opgemerkt; | |
| |
vriendelijke knikjes gaven dames haar, hoeden van oudere en jongere heeren gingen af, en Amy's donkere oogen keken onbeschroomd naar allen, die zij tegen kwamen.
- O, zei ze opeens, zacht, snel, daar heb je die vriend van Max, Charles de Keurenaar, weet je niet? Kijk, hij groet... En toen de officier salueerend voorbij was gegaan, keek zij om.
- Laat dat toch, Amy, zei Dolphy.
Maar de officier, die ook omgezien, en Amy's blik had ontmoet, keerde op zijn schreden terug, en kwam hen aanspreken.
Amy triomfeerde. Lachend, coquet, antwoordde zij op zijn banale praatjes over het weer, de menschen-volte, de Kurhaus-muziek; een enkele maal zei Nell een woord, maar Dolphy stond, als er niet bijbehoorend, terzij.
- Heb 'k u laatst niet gezien op 't Kurhausbal, in de kleine theater-zaal? vroeg hij, zich wéér tot Amy wendend.
- Dat kan wel... Maar dan hebt u wèl 'n goed geheugen, als u dat onthouen hebt!
- Zou ik dat niet, waar het ù betreft? vroeg hij galant, met een glimlach.
Nell vond, dat Amy zich bespottelijk aanstelde, en maakte een beweging van door-loopen.
- Maar laat 'k de dames niet ophouen... zei hij. Mag 'k u 'n bloempje offreeren? en hij wenkte een bloemen-man, en kocht voor hen elk een roos.
- Die bewaar ik! zei Amy, toen hij weg was. Is 't geen knappe man?
| |
| |
- Zeg, doe me 't plezier, en láát dat voortaan, de heeren zoo aan te kijken, zei Nell. Wat moet ie wel van ons denken...
- Och, je ben jaloersch, omdat ie van jou zoo weinig notitie nam, zei Amy, nonchalant.
- En ik dan, ik stond er heelemaal voor gek bij, zei Dolphy, het jammer vindend, dat ze zoo weinig gemakkelijkheid van zich te bewegen had.
- Ja, maar jij ben ook nog zoo'n kind, zei Amy, vergetende, dat zij zelve jonger was.
- Nou, ik wil 't niet meer, hoor, zei Nell. Als ie 't nou 's aan Max vertelt?...
Zij daalden de strand-trap af, die zij hadden bereikt. Beneden was de groote, rusteloos-rumoerende drukte van het vol-seizoen; de bad-stoelen stonden er, als veilige, onverplaatsbare gevaarten, temidden van het geweldig gewoel der gestadig zich-bewegende menigte; dames in golvende, luchtige, lichtkleurige toiletten, met overvloedigbebloemde hoeden en bestrookte parasols, manoevreerden behendig door het dichtste der menschen heen; heeren-badgasten, strand-swells, of jeugdige knapen, flaneerden in gestreept-flanellen pakken of lichte fantasie-costuums, en kinderen speelden, blootsvoets, in zelf-gegraven kanalen en opgeworpen bergen van zand. En over dat alles schoot de zon haar goud; mildelijk verspreidend, over een mengeling van slecht saêm-passende tinten, één koninklijke, krachtige kleur. En in den klanken-chaos, die deinde over het strand, was de zware ruisching der zee, als een monotone, | |
| |
machtige, voortdurende ondertoon van de barning dier vele geluiden.
De drie meisjes wandelden voorzichtig, meestal één voor één, tusschen de menschen en strandstoelen door. Toen zij wat uit het gedrang gekomen waren, zei Amy:
- Nu zullen we wel gauw de anderen vinden...
Want het was een gewoonte van de meisjes, zich aan te sluiten bij een groep hunner schoolkameraadjes en dier vriendjes, wanneer zij, wat dikwijls gebeurde, wandelden aan het strand.
Het duurde niet lang, of, in een grooten, diepuitgegraven kuil, zagen zij, reeds van ver, een paar jonge meisjes, wat adelborsten en cadets, en eenige jongelui-in-politiek. Amy sprong het eerst naar beneden, en werd opgevangen door een blonden, breeden, er brutaal uitzienden knaap, die zijn zakdoek over een gemakkelijke zit-plaats legde, en zei, alsof het zoo behoorde:
- Kom hier naast me zitten.
Nell bleef bij Dolphy; Nell voelde zich eenigszins als te oud zijnde voor deze groot-doende kinderen, en toch vond zij het nog wel aardig, aan hun spelen deel te nemen; Dolphy voelde intuïtief, dat zij haar eigenlijk als te jong beschouwden, om een der hunnen te zijn, en dat zij haar onnoozel en onbeduidend vonden, omdat zij niet zoo vrij als Amy, of niet zoo grappig als Jeantje de Clercq durfde zijn. Ze waren wel altijd beleefd en voorkomend tegen haar, maar behandelden haar toch ook met een zeker ach- | |
| |
teloos meerderheids-air, en het speet Dolphy, dat zij haar zóó bezagen, maar zij wist toch, niet anders te kunnen doen. Alleen Karel Romeyn, een stille, leelijke, verlegen cadet, die veel door de andere jongens werd geplaagd, was altijd vriendelijk tegen haar, en zij praatte graag met hem, omdat zij in 't geheel niet bang voor hem was, maar zelfs een weinig medelijden met hem had. Maar vanmiddag was hij er niet.
Zij waren allen onder den indruk van de warmte. Zij lagen lui in het warme zand, en bewaaiden zich traag met handschoenen, zakdoek, of een papieren, op het strand gekochten waaier. Dolphy zat naar de zee te kijken; zij vond het zoo mooi, dat hel geblikker van de zon op het water, dat dan wel vlammend zilver geleek, - het aankomen der groote golven, heel ver uit zee, en dan het statige, langzame uitrollen over het blanke, vlak-liggende strand, - en het spattende, terug-slaande schuim, dat sneeuw-bleek vergleed in zee...
En toen ineens hoorde ze Jeantje's stem:
- Wat zijn we saai... Wie beweert er 's wat?
Het was Amy, die er een eind aan maakte, door te vertellen, dat Dolphy jarig was. Dit bracht de geanimeerdheid erin; ze wilden allemaal tracteeren, meer misschien ten behoeve van zichzelf, dan ten bate der jubilaresse, en ze wenkten een langs-komend kellnertje, en bestelden champagne-cider, taartjes, druiven en chocolade.
Toen er lang genoeg op Dolphy's gezondheid was getoast, hetgeen deze, blozend en maar | |
| |
weinig zeggend, had aanvaard, stelde Nell voor, naar huis te gaan; zij zouden toch niet veel te vroeg komen voor het diner. En met veel groeten, handdrukken, knikjes en afspraakjes voor 's avonds scheidden de jongelui van elkaer.
Het diner was zeer uitgebreid, ofschoon mevrouw van Zuylichem voortdurend excuses maakte, zeggende, dat zij hier op Scheveningen niet ‘thuis’ waren. Eén ding had Dolphy in den aanvang gehinderd; het was, toen mevrouw de plaatsen wees, en bepaald had, dat zij naast Max zitten zou, en dat Max toen had gezegd:
- Welnee, Mama, ik ben vandaag de cavalier van de schoone Gretchen, hebt u daar iets op tegen soms? en Amy weg-duwde van de plaats naast Gretchen, waarop deze zich reeds had nedergezet. Maar, och, zij was er gauw over heen; het was immers heel natuurlijk, dat Max de aardige, mooie Gretchen verre verkoos boven haar, en zij wàs ook nog eigenlijk maar een kind, waarmede men geen complimenten behoefde te maken, ook al verbeeldde zij zich heel graag van niet. Maar het ergere was, dat toen hetzelfde spel weer begon, en ofschoon zij tot haar blijdschap zag, dat Gretchen zich wat stiller hield, Max was opgewonden voor twee.
De heer en mevrouw van Zuylichem waren van oordeel, dat het beter was, in het Kurhaus de koffie te gaan gebruiken, omdat het anders zoo erg laat zou worden, en spoedig, nadat zij van tafel waren opgestaan, begaven zij zich op weg naar het muziek-gebouw.
| |
| |
De zon was onder-gegaan. In de paarlemoerfijne lucht hingen nog rozige tinten, die vervluchtigden, en zich oplosten, in den àl-witten, doorzichtigen hemel. En van ver, ver over de duinen, klom het duister reeds aan, in donkere wolken, die langzaam den hemel te vermeesteren kwamen. De lucht was frisch, een vluchtig windje vlood hun somtijds voorbij, en het zonlooze avondlicht wierp een soberen, grijzigen schijn over de rustige, geen-kleur-meer-uitstralende aarde.
Het concert was buiten op het terras; Max zocht naar een onbezet tafeltje, en vond dat, dicht bij het hek, aan den zee-kant. De wandelende menigte, kijkende, bekeken wordende, golfde hun voorbij, in een eindeloozen, nooit-onderbroken stroom; de glimlachende, groetende hoofden deinden daarboven, in een bewegelijke, voortdurende opvolging van elkaer, en, als vuurpijlen, werden blikjes van herkenning, wenkjes, door de oogen afgezonden, van de rustenden naar de rusteloozen, en omgekeerd.
De koffie-in-glazen was gebracht; programma's lagen op het tafeltje; de oudere dames vertelden elkaer, dat het hier zulk heerlijk, luchtig zitten was; de heer van Zuylichem trachtte iets op te vangen van de muziek, die, soms door een windvlaag aanzwellend, nader tot zijn gehoor werd gebracht, maar dan weer verruischte tot niets; Gretchen zat met neer-geslagen oogen te luisteren naar Max, die, met over elkaer geslagen beenen, half-schuin op zijn stoel, met gevouwen handen, en den rechter-arm liggende op de leuning, zacht- | |
| |
sprekend naast haar was geschoven; Nell en Amy kibbelden op half-fluisterenden toon met elkaer, en Dolphy zag naar de zee.
Vanwaar zij zat, had zij het oog op de gansche wijde water-vlakte, zoover die was te zien. Tot aan den horizon, waar de laatste kleurige tint was verflauwd tot een bleek, opaalachtig geel, was de zee één groote, kalme uitgestrektheid van grijs, met sneeuwige, bloesem-teedere strepen, waar zij, met lichte heffingen, golfde. Het strand, zwart-vlekkig, waar nog menschen waren, lag breed en vlak, verschemerend naar de verten, waar het één scheen met hemel en zee.
Door een plotselinge vraag van Amy werd Dolphy's aandacht verbroken.
- Mogen we nog niet 'n beetje aan 't strand gaan wandelen?
- Welnee, kind! zei mevrouw van Zuylichem, hoe kom je d'rbij! Je hebt altijd van die bizondere dingen.
Amy bleef pruilen tot de pauze, toen ze zich verwaardigde, om te vragen, of ze wat mochten gaan dansen.
Dit werd toegestaan, indien ze niet te lang weg bleven, en de drie jonge meisjes begaven zich naar de conversatie-zaal.
Fer van Rhenen kwam hun tegemoet; hij greep Amy's arm.
- Waar bleef je? vroeg hij knorrig, kort.
Over den van gladheid glimmenden vloer dansten de paren; de dames in lichte zomercostuums, met hoeden op, de heeren in smokings, | |
| |
of zwarte jassen met lichte broeken. Kinderen waren er ook, en jongelui. Meest behoorden de badgasten tot de dansenden. Nell werd aangesproken door een adelborst, maar zij beantwoordde zijn verzoek om een dans met een vriendelijk:
- Och, willen we dan even wachten, tot d'r weer 'n wàls wordt gespeeld? als je 't goed vindt? want ze wilde Dolphy niet alleen laten. Maar Karel Romeyn, de leelijke cadet, van wien Dolphy de charme was, omdat ze hem nooit voor den gek hield, kwam haar schuchter zijn arm bieden, en maakte Nell daardoor vrij.
Max en Gretchen, die langs wandelden, kwamen, ‘de kinderen halen’, zooals Max zei, en na eenig wachten op Amy, die geen haast scheen te hebben, zich van Fer te scheiden, en, toen zij ten slotte kwam, beweerde, dat het eigenlijk veel te warm om te dansen was, zochten zij hun tafeltje weer op.
Zij wandelden terug naar huis, toen het concert geëindigd was. De drie meisjes gingen voorop, mevrouw van der Marck en de heer en mevrouw van Zuylichem volgden, en heel achteraan, langzaam loopend en gearmd, zooals Dolphy toevallig zag, kwamen Gretchen en Max.
Het was donker; de tallooze lichten van het wijde plein, dat achter het Kurhaus lag, schakelden hun kleine schijnsels, als tot een geregelde illuminatie, aaneen. En zij stonden te branden, in het zwart alom, deze sterren door menschen gemaakt, even ondoofbaar en klaar, als soms de lichten der lucht, in het fluweelen diep van | |
| |
een nacht-hemel, die wolkeloos is en effen-vankleur.
De afspraak was, dat de van der Marck's nog even binnen zouden komen, om een glas wijn en een sandwich te gebruiken, maar nauwelijks hadden allen de veranda bereikt, - Max en Gretchen het laatst, lang na de anderen, - of het rijtuig reed reeds voor.
Gretchen zag er ontsteld uit, en was bleek, Max had een gezicht, gelijk aan wat Amy, in haar kinderjaren ‘net een bulhond’ noemde; hij sprak geen woord, en bracht de dames ook niet naar het rijtuig; de heer van Zuylichem, Nell en Amy geleidden hen.
In het rijtuig zat Gretchen onbewegelijk en sprakeloos; Dolphy hoorde haar Moeder zachtjes vragen: ‘Is er iets, kind?’ maar Gretchen schudde zwijgend van neen. Dolphy kreeg een onrustig, angstig gevoel, gelijkend op wat zij vroeger ondervond, toen zij het engagement van Max en Adrienne verwachtte, maar nu met minder zachtheid en naïef medelijden voor de betrokken personen, dan toen zij nog geheel een kind was. Zij begreep niets van Max, maar van Gretchen óók niet: hoe kon zij, wachtend op Vick, zóó omgaan met een ander, met zijn broer nog wel! Maar Dolphy zag in, nog even geduld te moeten hebben; thuis zou zij alles hooren, daar werd het verklaard misschien.
Maar in de vestibule zei haar Mama:
- Ga maar dadelijk door naar boven, Dolphy, 't is al zoo laat geworden; je bent zeker erg moe.
| |
| |
En Dolphy, hoewel zij haar ontstemming niet bemerken liet, ging de trappen op, zeer in haar zestienjarige waardigheid gekrenkt. O, mocht zij niet blijven bij het gewichtig gesprek! dan zou ze zich ook houden, of zij er niets geen belang in stelde, natuurlijk... Haastig ontkleedde ze zich, en legde zich te bed, hopende te slapen, vóór Gretchen boven kwam, maar hoewel dit nog een geruimen tijd duurde, gelukte het haar niet.
Gretchen kwam zacht, voorzichtig binnen, en maakte geen geluid; ook Dolphy verroerde zich niet, maar toen zij, na een poos van stilte, uit Gretchen's ledikant een onderdrukt snikken meende te hooren komen, sprong zij uit haar bed, en liep snel naar haar toe.
- Wat is er toch! wat is er toch! riep zij.
- Slaap je nog niet? vroeg Gretchen, met haar zakdoek haar oogen afvegend, 'k dacht, dat je sliep.
- Nee, 'k sliep niet, zei Dolphy, natuurlijk kon 'k niet slapen, 'k zag immers heel goed, dat er wat was! En zij ging op den bed-rand zitten, terwijl Gretchen zich half naar haar toe-wendde. Is er iets gebeurd met Max? 'k Zou je aan de koffie al gewaarschuwd hebben, als 'k had gekund, toen flirtte-d-ie al zoo erg... Kom, zeg 't me nou maar, zeg 't nou maar, 'k ben nu toch al zestien!
Gretchen verbaasde zich even, dat Dolphy dit had opgemerkt, maar het drong niet geheel tot haar door. Zij begon weer te snikken, de tranen vloeiden over haar wangen, en zij zuchtte:
| |
| |
- 't Is zóó verschrikkelijk, zie je... zóó verschrikkelijk...
Dolphy wachtte gespannen; zij begreep, dat Gretchen haar nú wel alles vertellen zou. En werkelijk ging ook haar zuster, na een korte aarzeling, voort:
- 'k Zal 't je dan maar zeggen... Max heeft... Max heeft me... heeft me 'n... liefdesverklaring... gedaan...
- Wat! zei Dolphy, geheel ontsteld en verslagen. Dàt had hij gedaan, - in de afwezigheid van zijn broer, en terwijl hij diens vol vertrouwen bezat! Vick vertelt Max altijd alles, had Anny eens gezegd... En nu, nu, terwijl deze weg was, maakte hij misbruik van de gelegenheid, om, wat van zijn broer was, voor zichzèlf te nemen! Dolphy voelde op dit oogenblik niets anders dan toorn en felle afkeuring voor Max. Zij wist niet, dat iemand zóó slecht kon zijn. En, toch nog naar een verontschuldigende verklaring zoekende, vroeg zij:
- Wist hij 't soms niet van Vick?
- Dat was ook 't eerste, wat ik vroeg, zei Gretchen. 'k Was zóó geschrikt, dat weet je niet, toen die zoo opeens... En toen zei 'k: Max, wéét je 't dan niet van Vick en mij?...
- En wat zei-d-ie toen? vroeg Dolphy, toen Gretchen zweeg.
- Toen zei-d-ie: ‘Jawel.’
- Wat slecht van 'm! zei Dolphy. Ze was te verontwaardigd, om meer te zeggen, en zat stil, maar met heftige gedachten, op Gretchen's bed.
| |
| |
- Nu begrijp 'k ook z'n houding van de heele winter beter, zei Gretchen. Hij was al lang zoo opdringerig, zoo hofmakerig, als 'k me goed bedenk, hij vroeg me telkens voor 't souper, en was altijd zoo buitengewoon aardig, maar 'k heb d'r nooit erg veel acht op geslagen.
- Waarom niet? vroeg Dolphy. Als ie al làng zoo was, dan zou 'k me juist wat koel en stil gehouen hebben, als 'k jou was geweest...
Gretchen, lichtelijk beschaamd over zichzelf, dat haar kleine zusje fijngevoeliger en intuïtiefvoorzichtiger bleek, had toch een geldige verontschuldiging, en was blij, die te kunnen aanbrengen.
- Och, zei ze. Natuurlijk vertrouwde 'k 'm volkomen, omdat 'k wel begreep, dat ie wist, hoe 't staat tusschen Vick en mij; 'k dacht, dat ie niets anders d'rmee bedoelde dan broederlijke familiariteit.
- Waarom zou-d-ie 't gedaan hebben? vroeg Dolphy, zelfs de mògelijkheid, dat Max op Gretchen verliefd kon zijn, buiten-sluitend.
- O, dat begrijp 'k wel! riep Gretchen, zich nu niet langer bedwingend, om Dolphy alles te vertellen, daar deze veel beter in staat bleek, om alles te begrijpen, dan zij zou hebben gedacht. En met een bitterheid, die der zachtmoedige Gretchen anders geheel vreemd was, ging zij voort: Hij is d'r nog altijd niet over heen, dat Adrienne 'm indertijd niet heeft willen hebben, - dat weet je zoo niet, maar Adrienne heeft 'm vroeger indirect geweigerd, - en als ik nu maar met 'm trouwde, of ten- | |
| |
minste 'n tijdje met 'm geëngageerd was, dan zou-d-ie de krenking van z'n trots zoo niet meer voelen, begrijp je dat? En daaraan wil ie mij opofferen en zelfs z'n eigen broer, - o, je weet niet, hoe leelijk, hoe in-leelijk 'k 't van 'm vind!
- Ja, zei Dolphy, 't is vrééselijk gemeen! - onbedacht de uitdrukking gebruikende, die zij Amy zoo dikwijls hoorde zeggen.
- 't Spijt me 't allerergst voor Vick, zei Gretchen. Als Max nu maar van me hield, dan zou 't alleen heel ongelukkig zijn, maar hij geeft heelemaal niets om me, dat verzeker 'k je, en daarom vind ik z'n houding zoo afschuwelijk, vooral tegen Vick... Vick zal dan ook ontzettend teleurgesteld zijn, zei Gretchen, nog altijd te ontroerd, om bedaard te wezen.
- Je zal 't 'm toch niet vertellen? riep Dolphy. Waarom zou je Vick zooveel verdriet doen, terwijl 't heelemaal niet noodig is? Max zal 't 'm wel niet zeggen, doe jij 't ook niet, dan komt ie d'r nooit iets van te weten.
Maar Gretchen, die het niet van zichzelf kon verkrijgen, dat Max' unfaire handeling geheel onopgemerkt voorbij zou gaan, zei:
- Daar zal 'k nog wel 's over denken...
Zij bleef een poosje stil liggen, terwijl ook Dolphy in nadenken verzonken zat; toen zei ze:
- Ga maar weer naar bed, Dolphy, 't is al zoo laat...
Dolphy stond op, gaf haar een zoen, zei: ‘Huil maar niet meer,’ en ging naar haar eigen bed.
| |
| |
Maar slapen kon zij niet. Verwarrende gedachten verdrongen zich in haar hoofd. Wat was die Max toch voor een man, dat hij zóó iets kon doen? Was hij zoo zelfzuchtig, zoo slecht, dat hij om niemand iets gaf, dan om zijn eigen persoon?... Arme Vick! hij moest 't eens weten! maar gelukkig zòu hij 't nooit weten, Gretchen zou wel verstandig zijn, en 't hem niet zeggen... en zij zou ook wel oppassen, en er niets van aan Nell en Amy laten merken, Amy kon nooit iets zwijgen. Maar toch was 't vreeselijk, dat 't was gebeurd, vreeselijk voor Gretchen, - maar voor Max speet 't haar ook, ze had nooit zoo iets van hem gedacht...
| |
II.
In de serre, waar het nu in den middag, door het openstaan der groote tuin-deuren, en de zware beschaduwing der hooge aralia's en palmen koel en aangenaam-om-te-vertoeven was, zat mevrouw van der Marck met haar dochters, in den koepelvormigen uitbouw, waar geen marmer-vloer meer lag, maar grint, en waar rieten, met kussens belegde tuin-stoelen en kleine tafeltjes stonden; hier bevond zich ook Dolphy's geliefkoosd stoeltje, laag, breed en hoog-gerugd. Zij zat daarin vóór te lezen, mevrouw van der Marck en Gretchen werkten aan een wagen-kleedje voor Adrienne's tweeden bébé.
- Uit! zei Dolphy, na een zeer-vlug-gelezen slot-zin.
| |
| |
- 't Boek?
- Hè! nee! 't Hóófdstuk! Maar nu is 't wel genoeg voor vanmiddag, niet?
- Als je te moe ben.
- 't Is zoo warm, zei Dolphy, lui. Wil jij soms verder, Gretchen? dan zal ik die strook wel af-plooien.
- 'k Ben juist zoo goed aan de gang, zei Gretchen.
Mevrouw van der Marck bekeek met voldoening haar goed-geslaagde werk. Zij was, met echt grootmoederlijke teederheid, altijd bezig iets voor haar kleinkinderen te doen, aardigheden voor hen te verzinnen, of iets te maken, dat noodig of aangenaam voor hen was. Adrienne had twee jongetjes, Alfred en Paul, van drie en twee jaar; elken zomer kwam zij eenigen tijd met hen bij haar Moeder logeeren. Zij woonde te Breda, waar zij een aangenamen kring van kennissen had, en daar zij in goede verstandhouding leefde met haar man, een goedhartig, aardig, altijd opgeruimd mensch, geloofde men haar algemeen een gelukkige vrouw. Zij was altijd hetzelfde, voorkomend, vriendelijk, maar eenigszins koel; opgewonden-vroolijk, geestdriftig zag men haar nooit.
- Komt Max mee vanavond? vroeg mevrouw van der Marck.
- Ja, zei Dolphy. Gisteren, toen 'k er was, zei-d-ie, dat 'k 't zeggen moest.
Met Max en de familie van der Marck was alles weder in orde. Den volgenden morgen, na | |
| |
het gebeurde, had Gretchen een brief van hem ontvangen, een grappigen, schertsenden brief, die aanving met: Wel, zusje-lief... en waarin hij betoogde, dat alles maar gekheid was geweest. Maar daar hem uit haar houding gebleken was, dat zij het als ernst had opgevat, achtte hij zich genoodzaakt, haar per brief de opheldering te geven, waartoe hij den vorigen avond, door hun spoedig vertrek, niet meer in staat was geweest. Hij had niets dan een grap bedoeld; hij had haar schertsenderwijs op de proef willen stellen, om er met haar, als zij dat had begrepen, hartelijk over te lachen. Maar zijn badinage had niet de gewenschte uitwerking gehad, hij maakte zijn excuses daarover, zij moest het hem maar vergeven. En hij eindigde met de hoop uit te spreken, dat er in hun aangenamen, vertrouwelijken omgang geen verandering komen zou.
Dolphy achtte Max volkomen gerechtvaardigd door dezen brief. Maar Gretchen, met haar meerdere menschen-kennis, hoewel zij er met haar zusje niet over spreken wilde, zeide tegen haar Mama, dat het wel héél handig was van Max, er zich op deze wijze van af te maken, maar dat er natuurlijk niets waar was van alles, wat hij beweerde, en dat zij toch nóóit weer een woord met hem spreken zou. Maar mevrouw van der Marck, na kalme overweging, bedaarde haar; zij achtte het beter, Max te gelooven, dan te doen, of men zijn bedoeling doorzag - zij wisten het immers niet, het wàs ook misschien wel waar - en geen rancune tegen hem te | |
| |
blijven bewaren. Zij geloofde dat beter voor Max, voor Gretchen zelf, en voor Vick vooral. En Gretchen, hoewel met eenigen tegenzin en met moeite, gehoorzaamde haar. En Max, met zijn natuurlijke gemakkelijkheid, hielp haar, er spoediger over heen te komen, dan zij ooit mogelijk had gedacht.
Maar Dolphy, nu het haar door dien brief gebleken was, hoe verkeerd zij Max beoordeeld had, streed een hevigen strijd in zichzelf, gekweld als zij werd door medelijden en zelfverwijt. ‘'t Is vrééselijk gemeen’, - had zij gezegd, en die woorden, met hun harde, minachtende, bittere beteekenis, vervolgden haar, alsof zij schuldig was aan eene onrechtvaardige daad. Zij wist wel, zij had het in een opwelling van boosheid en verontwaardiging gezegd, maar zij had het toen toch echt gemeend, en daarom speet het haar zoo. Als hij aardig en vroolijk tegen haar was, dan voelde zij zich beschaamd, en durfde hem niet te antwoorden, maar hij, die het voor verlegenheid hield, sloeg op haar blozen en zwijgen geen acht. Zij zocht naar iets, waarmede zij het bij hem weer goedmaken kon, want, hoewel Max niets van haar ongunstig oordeel omtrent hem had vernomen, en er hoogstens om zou gelachen hebben, àls hij het had gehoord, voelde zij het toch, of zij hem beleedigd, of in iets te kort had gedaan. Maar zij wist niets te bedenken, en haar ijver, om het Max aangedaan onrecht te herstellen, verflauwde allengs.
Er naderden schreden over den marmeren | |
| |
serre-vloer; Dolphy ging kijken, wie het was, die onaangediend binnen-kwam.
- O, Nell! zei ze.
De van Zuylichem's hadden altijd vrijen toegang bij de van der Marck's, en zoo ook omgekeerd.
Nell begroette mevrouw van der Marck en Gretchen, en zei, neerslachtig:
- Amy en ik kunnen van avond niet komen, mevrouw, 't spijt ons erg, maar Papa is boos op Amy, en wil niet, dat ze gaat, en dan doe ik 't ook liever niet, dat begrijpt u wel.
Dolphy wilde weten waarom, en daar Nell het blijkbaar niet wilde zeggen, waar mevrouw van der Marck en Gretchen bij waren, nam Dolphy haar mee naar haar kleine zitkamer.
- O, zei Nell, je moet hooren, wat voor verschrikkelijks d'r is gebeurd! Gisteravond, toen Papa en Mama naar 't Kurhaus waren, is Amy alleen uitgegaan, dat doet ze zoo dikwijls, dat weet je wel, en 'k bedank d'r voor, om d'r na te loopen, en tòch mee te gaan, als ze heel bits zegt, dat ze 't niet hebben wil. Nou, en toen schijnt Max d'r te hebben ontmoet met Fer, en d'r is een vreeselijke scène geweest, iedereen is boos op Amy, ze mag niet van de kamer af, en zij is woedend op mij, ze wil geen woord met me spreken, want zij denkt, dat ik d'r aan Max heb verklikt. Vind je 't niet afschuwelijk?
- Ja, zei Dolphy. Maar waarom dòet ze ook zoo! Ze wandelt de heele dag, de hééle dag kan ze Fer zien, als ze wil, waarom gaat ze dan 's avonds nog weer! 't Is eigenlijk heelemaal d'r | |
| |
eigen schuld, ik zou niet eens graag gaan in 't donker, jij doet 't toch óók niet...
- Nee, maar je weet wel, Amy doet altijd wat anders dan 'n ander, en durft alles, ze geeft nergens om.
- Misschien wordt je Papa wel gauw weer goed, zei Dolphy, die 't niet zoo hoog opnam, als Nell blijkbaar deed.
- 'k Hoop 't, zei Nell. Maar ze zag nòg zijn driftig gezicht, en hoorde nòg zijn vloek, toen Max hem, bij zijn terug-komst zachtjes alles had verteld. Ze geloofde niet, dat Amy weer spoedig in genade zou worden aangenomen door haar ouders en door Max...
| |
III.
Victor was terug-gekomen. Thans, in zijn positie van luitenant ter zee tweede-klasse, durfde hij een meisje te vragen, hij had zijn declaratie gedaan, acces gevraagd, en was door Gretchen als aanstaanden echtgenoot, door haar Mama als aanstaanden schoonzoon geaccepteerd. Er werd ten huize van mevrouw van der Marck een avondreceptie gehouden, de van Zuylichem's gaven de daarop-volgende week een soirée. In de gelukkige, feestelijke stemming, waarin ieder in deze dagen verkeerde, werd Amy's straf niet meer zoo streng ten uitvoer gebracht, soms wel vergeten, en zij was verstandig genoeg, zich zoo behoorlijk te gedragen, dat er geen aanmerking op haar kon worden gemaakt.
| |
| |
Gretchen en Victor waren een volmaakt-gelukkig paar. De groote intimiteit, waarmede zij, sinds hun kinderjaren, met elkander hadden omgegaan, gaf een bizondere bekoring aan hun nu weder samen zijn, en Dolphy zag veel liever naar dit lustige, vroolijke, zoo-blijkbaar-gelukkige paar, dan indertijd naar Paul en Adrienne, van wie zij nooit den indruk kreeg, dat zij ‘geëngageerd’ waren. Zij verheugde zich in Gretchen's geluk; zij was blij door het vooruitzicht, Victor, van wien zij veel hield, tot broer te krijgen, zij vond het prettig, dat de twee families nu nòg meer dan vroeger geliëerd zouden zijn, niet het minst, omdat zij dan nader zou komen aan Max, en misschien in staat zijn, weer goed te maken, wat haar geweten haar zei, dat zij tegen hem misdreven had.
Max hield zich goed, - of had niets te verbergen. Hij had niets van een teleurgestelden, afgunstigen minnaar, en Dolphy vond dit heerlijk voor hem, maar het versterkte haar wroeging tevens. Zij verweet het zich voortdurend, dat zij een zóó jovialen, goedhartigen, rondborstigen man had kunnen verdenken van zoo iets laags, - en bovendien, dat zij haar afkeurend oordeel zoo kras en luid had geuit.
Zij zinde nog steeds op een gelegenheid, om hem recht te laten wedervaren, en haar eigen hart tot rust te brengen, en de zekerheid, dat hij spoedig naar Indië zou gaan, verhoogde niet weinig haar wensch, om vóór dien tijd alles tot een goed einde te hebben gebracht.
| |
| |
Maar de zoozeer begeerde gelegenheid bleef uit. Zij was nooit alleen met hem, en hoe goed zij ook altijd in haar eenzaamheid wist, wat zij zeggen zou, hoe geheel en al zij haar kleine rede had overwogen, - in zijn bijzijn, voor zijn onbarmhartig-doordringenden blik, overviel haar altijd een zoo vreemde schroom, dat zij vreesde, nooit een woord van hetgeen zij hem te zeggen had, er uit te kunnen brengen.
Gretchen en Dolphy hadden met hun Mama op Villa Clara gedineerd. Onder de veranda zaten mevrouw van der Marck en de heer en mevrouw van Zuylichem; de anderen waren het tuintje door-gedwaald, over den Gevers-Deynootweg, den kant naar de duinen uit, zoekend naar koelte, na een heeten dag.
Er was ook een vriendinnetje van de jonge meisjes bij, Jeantje de Clercq, die aan tafel, ondanks haar zestien jaren, vlot en raak met Max had geflirt. Maar nu scheen hij genoeg van haar te hebben, tenminste hij trachtte niet naast haar te komen, hetgeen Jeantje, die dit heel goed bemerkte, voor zichzelf te niet deed, door tusschen Nell en Amy in te gaan loopen. Dolphy ging zwijgend naast Max, die eveneens niet sprak; Gretchen en Victor liepen, gearmd, op een kleinen afstand voor hen uit. Zij wandelden langzaam in den zoelen zomeravond, over den zachten, zandigen weg in de duinen; als met een koel floers omringde het duister hen, en zij voelden haar als een verlossing, die milde, weldoende donkerte, na, een ganschen dag lang, te hebben verdragen | |
| |
het heete, schrijnende licht van de felle midzomer-zon.
Zij waren zóó ver gegaan, dat het strand, ter linkerzijde beneden hen, geheel ledig van menschen was. Het lag als een donker-gelige, ver-gestrekte strook land, met daarachter de zee, vaag, zwartachtig-blauw, en diep, diep uit die mysterievolle oneindigheid, steeg het zangerig, eeuwig geruisch omhoog, vervullend de ruimten van het heelal met een matten, maar machtigen klank.
Zij gingen voort, rustig, gestadig; het wuft gebabbel, het licht gelach, van de meisjes vooraan, verloor zich in de wijde geluideloosheid, die was alom, en Dolphy werd, door den wijding-brengenden avond, ernstiger, beter gestemd, en méér bewust, dat zij gaarne het goede wilde, dan zij daar gewoonlijk besef van kreeg, in haar kalm, geleidelijk-voortglijdend leven-van-altijd.
Er drongen zich woorden naar haar lippen, zachte, verzoenende - Max, had zij willen zeggen, 'k heb wel 's minder goed over je gedacht, maar 'k weet nu, dat 'k me heb vergist, en 't spijt me zoo, vergeef je me?... Haar hart begon te kloppen, haar kleur verhoogde zich, het leek haar nu zoo gemakkelijk, zich uit te spreken, en alles weer goed te maken, - want dat hij niet boos zou zijn, dat geloofde zij wel. Zij ging wat dichter bij hem loopen, en hief haar gelaat naar hem op, maar hij zag niet naar haar, beziggehouden, als hij scheen, door geheel andere dingen. Ze werd ontmoedigd, en durfde niet meer, en ging bij zichzelve na: zij had berouw, over | |
| |
wat zij had gedaan, was dat niet voldoende? waarom moest zij het hem bekennen, dat zij hem onrecht deed uit onwetendheid, wat hàd hij daaraan?... Zij suste haar behoefte, om eerlijk te wezen en openhartig, en zij kwam tot het inzicht, dat het meer voor zichzelve was, dan voor hem, dat zij alles zeggen wou, - hij wist niet, wat er was gebeurd, hij vermoedde zelfs niets... het was haar drang naar waarheid en recht, die haar tot handelen dreef, en die haar geen rust liet, voor zij haar kleine fout had hersteld.
Zij hadden zich langs een helling neder-gezet, op het zachte, lauw-warme zand. En sprakeloos genoten zij van hun rust, ademend den frisschen ziltigen geur van de zee, en starend naar haar donker, bewegelijk vlak. Zij waren allen onder den indruk van den kalmen, zoo stillen en plechtigen nacht, en letten niet op Amy, die met Jeantje grappige dingen verzon, om de stemming, die haar neder-drukte, te verstoren. Toen stonden zij beiden op, en fluisterend, zachtjes-lachend, verwijderden zij zich met elkaer. De anderen bleven stil; Gretchen en Victor zaten dicht bijeen; Nell glimlachte, alsof zij vervuld van aangename gedachten was, en Max, recht-op zittend tegen het duin, in een aanval van landerigheid en verveling, rookte, met korte, snelle, ongelijke trekken, en wierp ten slotte zijn sigaar half opgebrand weer weg.
Dolphy keek naar hem. Zooals hij daar zat, het lage, breede voorhoofd gefronsd, de oogen star en hard, de mond met de dunne, wreede | |
| |
lippen nijdig toe-genepen, had hij niets beminnelijks, iets zeer onaangenaams, terugstootends zelfs. Maar Dolphy, wie het trof, dat hij een zoo veranderd gezicht had, nu hij niet lachte of sprak, beschouwde hem, niet als iemand, die leelijk, maar als een, die ongelukkig en eenzaam is. Zij vond hem zoo triest daar zitten; zoo iets droefs was er in zijn roerloosheid, omdat hij altijd zoo vroolijk en bewegelijk was, en alle zachte, teedere gewaarwordingen, die zij als kind zoo sterk voor hem had gevoeld, toen zij dacht, dat niemand van hem hield, ontwaakten weder in haar. Er was een behoefte in haar, hem te troosten, hem opbeuring en bescherming te geven, en haar zacht, ontvankelijk hart leed zijn vermeende smart met hem mede.
Vóór hen, in de donkere diepte van het hooge duin, waarop zij zaten, bruiste de zee met haar zwellend, maat-vast geluid. Het was als een zware wind, die aanvaart van ver, door boomekruinen of door ruischend graan, die àl maar komt en gaat, aanzwelt en sterft... en het zwalpend geklots van het rijzende water was als een fluisteren, vreemd en geheimzinnig, van vele stemmen dooreen.
De lucht was zwart; slechts het groote, gouden hart van den hemel, de maan, dreef langzaam, in statige, plechtige pracht, langs een breede, fluweel-zwarte baan. Geen sterren deelden den rijken schijn, dien zij neer-wierp op aard; heeleenzaam en hoog, werd door háár-alleen de weldaad-van-licht-te-geven volbracht.
| |
| |
Een luide uitroep van Amy gaf allen even een schok.
- O, kom toch 's kijken! riep zij, haastig terug-geloopen. Daar verder-op is 'n groote kom, daar zit de familie van Welderen met 'n heele club, en 't is d'r zoo aardig, met lampions en vlaggen... Jeantje is d'r gebleven, en ze vroegen, of jullie ook kwamen, ga dus gauw mee!
Nell stond op, Gretchen en Victor volgden haar, maar toen Dolphy zag, dat Max geen beweging maakte, om zich op te richten, bleef zij ook zitten.
Dit verbaasde hem. En ofschoon hij anders niet veel acht op haar sloeg, zei hij nu:
- Kom, ga óók, kind!
Dolphy, die te veel medelijden met hem had, om hem hier alleen te laten, en toch niet wist, of hij het wel goed vond, dat zij bleef, zei aarzelend en met een hoog-roode kleur:
- 'k Blijf liever hier, als 'k mag...
Max' oogen gingen wijder open, hij zag haar blos en haar neer-geslagen blik, hij hoorde haar schuchter gestamel, opeens schoot hem te binnen, hoe zij altijd verlegen en onhandig was, en bloosde als hij kwam, en als een zekerheid concludeerde hij: dat kind is op mij verliefd.
Hij lachte. Het verwonderde hem niet, hij vond het alleen zeer amusant. Hij zou wat met haar praten, hij wilde er wel iets meer van weten, licht, dat zijn verveling er door verdween.
Dolphy zat stil; het benauwde haar eenigszins, met hem alleen te zijn; hij zag haar zoo zonder- | |
| |
ling aan, hij lachte zoo vreemd... maar zij begreep, dat hij het wel raar vinden moest, dat zij bij hem verkoos te blijven, bij hem, met wien zij nooit durfde spreken, ja, dien zij bijna vermeed. Zij sloeg haar oogen op, zij zocht naar een woord, dat verklaring gaf, - als hij maar zoo vriendelijk was, en begon...
Maar hij begon niet, hij zag haar slechts aan, voor de eerste maal met dien scherpen, keurenden blik, waarmede hij alle vrouwen onderzocht. Hij had haar vroeger nauwelijks opgelet, gewend als hij was, om haar op dezelfde achtelooze wijze, waarop hij omging met zijn zusjes, te behandelen. Maar nu, nu zij van zulke gevoelens blijken gaf, werd zij iets anders voor hem; zij wekte zijn belangstelling op, en hij sloeg haar met aandacht gade.
Zij was, wat uiterlijk betreft, nog geheel een kind, maar de zekerheid, die hij meende te hebben, dat de ziel reeds rijp in dit jonge lichaam was, maakte haar pikant in zijn oog. Hij zag naar het weelderige, krullende haar, dat los-hing langs haar slanken hals, naar het blanke, ronde, bebloosde wangen-paar, naar den kleinen, frisschen, zeer-rooden mond, en een sterke neiging kwam in hem op, om door een stoeiend spel met dit aardige kind, dat zich zoo naïef zelf aanbieden kwam, zijn lustelooze luim te verdrijven.. Maar, in het maanlicht, zag hij haar kindergelaat zoo waarachtig-onschuldig, en haar oogen, die hem aanstaarden zoo eenvoudig-eerlijk en volkomen-zuiver, zoo vol en klaar, dat hij een | |
| |
oogenblik aarzelde, of hij zich had vergist... Maar zijn sceptische geest herinnerde hem eraan, hoe hij Amy, zijn eigen zuster, gevonden had, toen het donker was, in de duinen, in de armen van een hoogere-burger-scholier, - en hij dacht: waarom zou dit kind, juist dit kind, zooveel beter zijn?...
Hij strekte de hand uit, vatte de hare, en trok die naar zich toe. Hij was van plan, haar een zoen te geven, om te zien, wat daar van háar kant op volgen zou, maar Dolphy, die zijn handdruk als een aanmoedigende vriendelijkheid had opgevat, zag hem dankbaar aan, en begon opeens te spreken:
- Max, zei ze, 'k vind 't zoo prettig, dat je nu toch echt m'n broer worden zal... Vroeger was 'k wel 's 'n beetje bang voor je, gek, hè, maar nú niet meer... Alleen, - ze aarzelde, en haar blos werd dieper, - 'k heb wel 's onaardig over je gedacht... maar 'k weet nu, dat 'k heelemaal ongelijk heb gehad, en 't spijt me verschrikkelijk... Je ben d'r toch niet boos om, is 't wel, Max?
In één stijgende verwondering had hij haar aangehoord. Dat leek niet veel op een bemantelde liefdesbetuiging; hij lachte over zichzelf met een licht-minachtenden spot. Met dat ‘onaardig denken’ meende hij, dat zij bedoelde: naar aanleiding van verhalen, haar door Amy en Nell gedaan, en hij vroeg niet daarnaar, te onverschillig als hij was voor 't oordeel zijner huisgenooten. O, zij was nog niets meer dan een | |
| |
kind, een lief en vriendelijk kind, weliswaar, maar waar nog niets mee te beginnen was.
Dolphy's lippen trilden, en haar hart klopte heftig, toen zij ophield met spreken. Maar zij bemerkte, dat, hetgeen voor haar zoo gewichtig was, en haar zoo lang had gepijnd, geen grooten indruk maakte op hem, en dit verluchtte haar ten deele, maar stelde haar ook teleur. Alleen zag zij met blijdschap, dat de vreemde, strakke, verwachtende blik uit zijn oogen verdwenen was, en dat hij zelfs vroolijker keek, en zij glimlachte tegen hem, met, door zijn rustige vriendelijkheid, versterkte en stijgende sympathie. Ze werd nu ook minder verlegen, en met vaster stem ging zij voort:
- 't Zal zoo stil voor je zijn, als Vick is getrouwd, net als 't voor mij zonder Gretchen zal wezen... Daar denk je zeker aan, als je soms zoo stil zit en somber kijkt... dan zou 'k je altijd wel willen troosten, als 'k maar durfde, en wist hòe... Want je moet wel veel verdriet hebben, om d'r zóó uit te zien, terwijl je anders altijd zoo vroolijk bent...
Het verraste hem, dat een zóó argeloos kind zoo een scherp gezicht en fijn gevoel bleek te hebben. Dat zij alleen van de velen, door wie hij altijd was omringd, zijn wel-verborgen en meestal onderdrukte weeheid van alle dingen, zijn levens-verveling, die hem soms overviel, had ontdekt. En, al schreef zij ook zijn triestheid en humeurigheid aan verkeerde oorzaken toe, hij vond het toch merkwaardig, dat zij, een kind, | |
| |
wijzer en intuïtiever was, dan verstandigen en volwassenen.
- Je bent 'n goed kind, hoor, zei hij, geef me maar een zoen, en toen Dolphy zich naar hem toeboog, en hem kuste op zijn wang, dacht hij over het verschil tusschen dezen zoen en dien hij haar had willen geven... en dat hij haar had gespaard, ofschoon hij dat geen oogenblik had gewild, en waardoor dat kwam...
- 't Is zoo jammer, dat je zoo gauw weg gaat, zei Dolphy, die, nu hij voor den eersten keer broederlijk-aardig tegen haar was, spijt had, zoo spoedig van hem te moeten scheiden.
- Schrijf me dan maar 's, zei hij. Zal je dat?
Dolphy beloofde het, en zij zaten stil, terwijl zijn vingers de hare vast bleven houden; ieder in eigen gedachten verdiept.
Beneden beukten, met den komenden vloed, de golven der branding het strand. Zij stormden aan, dof-donderend, en zonken weer... en, hol en somber, klonk, in de diepte, het immer-herhaald geluid, steeds krachtiger, steeds forscher... En in het effen zwart van den hemel, scheurde de maan een wijd-open plek, die, glanzend als louter goud, de eentonige lucht-tint verbrak.
En, totdat de anderen waren terug-gekeerd, zaten zij naast elkander: de veel-oudere man met zijn wereld-kennis en het schuldelooze, onervaren kind, - zwijgend en hand-in-hand.
|
|