| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
I.
Het was April.
De lente was vol van een belovende en gevende schoonheid, dit jaar. In plotselinge pracht waren de boomen in loover geschoten; in de parken bloeiden de blauwpaarse seringen, de schuimwitte sneeuwballen, de glanzende gouden regen. Op de straten kleurde het stralende rood der tulpen in de manden der venters, en de geur der hyacinten en narcissen maakte heel de lucht welriekend.
Over de gansche stad hing een atmosfeer van vreugde, - van verwachting, die in zichzelve vervulling was. De stemmen klonken honger, het lachen schalde luider; de zon scheen guldig over het gladde plaveisel, en flitste als ketsend vuurwerk in de ruiten der vensters. In de tuinen begonnen de magnolia's te ontluiken, en in de bloemen-magazijnen was het een weelde van fijne viooltjes en lelietjes der dalen en rose en roode en mauve anemonen.
Met de handen op den rug gevouwen, stond Boleyn van Echteld Winander voor het midden- | |
| |
raam van haar zitkamer, en staarde in de zorgvuldig-verzorgden-tulpen-aanleg achter het huis. Daar rankten de vorstelijke bloemen op de slanke stengels omhoog; de variëteiten der Darwin-tulpen; de vlammende roodheid van den Duc van Thol; de zilveren blankheid van den witten Standaard; de karmozijnen glans der Proserpina; en de, in de verte oranje lijkende Parkiet-tulpen, who fill their cups with fire...
De bloeiende schoonheid der tulpen was de trots van haar vader; en als zij hem in het zonnige morgen-uur in zijn wandelwagen langs de lanen reed, dan praatten zij samen over de verschillende soorten:
- Houd je van de Faust? Hoe donker is dat rood, 't lijkt bijna zwart.
- Toch meer eigenaardig dan mooi...
- Ik weet niet, wat mooier kan zijn dan zoo'n perk met Darwin-tulpen. Hoe subtiel gaan al die kleurschakeeringen van violet, bruin, rose, rood en wit in elkander over... Heb je zoo iets óoit op 'n schilderij gezien?
- Wat ze zeggen, dat ze uit Vlaanderen stammen, zou dat nu wel waar zijn? Holland is toch van oudsher het tulpen-land.
- De Belle Alliance... wel 'n goed-gekozen naam voor die nieuwigheid: twee tulpen aan dezelfde steel.
- Is 't waar, Vader, dat nog een van onze voorvaders heeft meegedaan aan die verwoede tulpen-handel omstreeks...
- In 1637, het ‘narrenjaar’, ja. Ja, die man | |
| |
is er rijk mee geworden; honderden anderen zijn geruïneerd, maar hij bezat de kracht, om bijtijds te eindigen met de speculatie. Help me onthouden: ik moet daar nog wel papieren van hebben; ik zal ze 's opzoeken, en je ze dan laten zien voor de curiositeit.
- Ja, doet u dat, graag.
- De tulpen-handel is een van de aardigste staaltjes, die ik ken, van 's menschen slimheid èn van 's menschen onnoozelheid. Die werd alleen nog overtroffen door de windhandel van Quincampoix. Als je toch bedenkt, dat 'n enkele tulpenbol, de Semper Augustus, verkocht werd voor de som van zes-en-veertig-duizend gulden, - en hoeveel was 't geld toen niet waard!
- Wat zou toch de oorzaak zijn geweest van die dwaze opdrijverij?
- Een van de oorzaken was stellig de Parijsche mode. De tulp was te Parijs de modebloem, en ieder, die de middelen ertoe bezat, kocht haar. Op de bals en andere partijen werden geen rozen of andere bloemen meer gedragen, doch alleen tulpen, en als cadeau aan 'n vrouw was het beste wat men uitdenken kon, 'n bizondere tulp.
Je zou kunnen zeggen: ten top gevoerde spilzucht, voortgekomen uit galanterie... weelde voor één dag gekweekt! Alle bloemisten en kweekers deden het hunne, om nieuwe tulpen te telen, en de navraag werd steeds grooter, al hooger werden de tulpen geschat. Veel menschen gaven hun handwerk op, en werden kweeker. En al heel gauw werd er in tulpenbollen een | |
| |
levendige handel gedreven, vooral van Haarlem ging die uit. Daar werd in drie jaar tijds voor tien millioen gulden aan tulpen verhandeld!
In Hoorn moet er nog ergens een oude gevelsteen zijn met drie hyacinten er op, omdat naar men zegt, dat huis voor drie hyacinten-bollen werd verkocht. Naast de tulpen-handel bloeide ook de hyacinten-manie.
Maar even gauw, als ze opgekomen was, zakte de craze ook weer. Er kwamen zooveel bollen aan de markt, dat de prijzen bleven staan, en toen daalden.
Velen waren er ondertusschen rijk door geworden. Maar er begonnen geschillen te rijzen, en al de geruïneerden maakten spektakel; zoodat de Regeering er zich mee bemoeide, en zelfs plakkaten uitvaardigde...
Zóó, in dezen geest, neutraal, alleen onverschillige onderwerpen behandelend, waren in den laatsten tijd hun gesprekken. De kwaal van haar vader was snel en sterk verergerd, en als zij in de nabijheid van den lijdenden man vertoefde, was de folterende gedachte, die haar aldoor vervolgde, deze: als ik maar de macht had gehad, om zijn wensch te volbrengen, en Robert van Claermont te boeien, dan zou het levenseinde voor hem niet zoo snel zijn gekomen. Dan had hij zijn bestaan nog wel belangrijk gevonden, en zou zijn energie niet zijn verslapt, zijn levenswil niet hebben afgelaten...
Zij boog het hoofd, en zuchtte een bangen zucht. Alles leek haar zoo triest, zoo hopeloos in den | |
| |
laatsten tijd. Een korte opleving had haar vader gehad, toen, na ruim een half jaar geleden, Robert's engagement werd verbroken. Toen kon hij haar aanzien, met zoo'n hartstochtelijken, triomfeerenden blik, dat zij innerlijk sidderde van vrees. Het zou zijn dood beteekenen, als zij thans wéér niet slaagde...
Maar waarom zou zij niet slagen? Robert bezocht hen in den laatsten tijd meer dan vroeger ooit. Hij was veel menschelijk-vriendelijker jegens haar, en scheen haar gezelschap, ook als zij elkaar bij anderen ontmoetten, bij voorkeur te zoeken... Toch... zij durfde zich niet met kalme vreugde overgeven aan haar herlevende hoop. Wanneer er alleen sprake van haarzelf was geweest, dan, - o, hoe anders zou zij zich dàn voelen! Maar nu lag onophoudelijk de looden druk op haar van het volbrengen moeten eener taak. En de angst, nadat zij reeds eenmaal zoo vreeselijk was geëchoueerd, liet niet van haar af, en maakte haar weifelmoedig en onzeker.
Hij scheen veranderd, Robert, na zijn droevige levensondervinding. Zachter... meer in staat tot meevoelen en begrijpen. Ook haar vader begon hem meer te waardeeren als mensch. Zij konden lange gesprekken samen voeren over de meest uiteenloopende onderwerpen, zonder dat zij, die er bij zat, aldoor de onheimelijke gewaarwording had, dat er van den eenen kant heerschte een doffe rancune, aan den anderen niets dan koele onverschilligheid.
Ook haar vader was veranderd. Het voort- | |
| |
durende doodsgevaar, waarin hij door zijn hartkwaal verkeerde, had hem een heel anderen blik gegeven op 's levens verhoudingen. Hij zag nu het betrekkelijke aller dingen, en legde de kleinigheden den maatstaf eener juiste waardeering aan. Arme Vader... als het kon, hield zij nóg meer van hem dan vroeger... maar, o, hoe wenschte zij, dat hij nog als vroeger ware!...
Over het voorgevallene met Marianne van Claermont had haar vader tot haar vreugde ook een rechtvaardig, zelfs mild oordeel gehad. Hij had zich evenzeer als zij, verontwaardigd over de lasterlijke geruchten, die als een snelle, wilde storm door de Haagsche wereld waren gevaren, gelukkig maar korten tijd. Want de positie van Robert en die van Marianne's vader had toch veel reverentie vereischt, en deed de opgewondenheid spoedig bedaren. Ook veel had hiertoe bijgedragen Robert's houding zelf; hij had het nooit vermeden over dit onderwerp te spreken; eenvoudig verteld, dat Marianne altijd een fragiele gezondheid had gehad, dat haar flauwte in het park een gevolg was geweest van duizelingen, waaraan zij door haar zwakte leed, en dat haar toestand een verblijf in het Zuiden noodzakelijk maakte, omdat de staat van haar gezondheid dit eischte, daar deze bedenkelijk veel op tuberculose leek. En hij zeide in ongeaffecteerde oprechtheid, dat dit voorval als 't ware plotseling hun de oogen geopend had; zij zouden, door haar verblijf in het Zuiden, hun huwelijk moeten uitstellen, en een lange poos gescheiden zijn, en de gemakkelijkheid, | |
| |
waarmee zij dit beiden opvatten, had hun beiden geopenbaard, dat zij eigenlijk geen liefde voor elkaar gevoelden, dat zij alleen maar hadden gehoor gegeven aan den drang hunner wederzijdsche familiën. En in volle vrede en vriendschap waren zij van elkaar gegaan.
Dit klonk immers al heel natuurlijk en plausibel. Waarom de menschen met animalen hartstocht zooveel andere dingen hadden verbreid, en het liefste een reputatie neerhaalden en bezoedelden, was niet te begrijpen. Steffie haatte het ook, dat lasterlijk gepraat, en deed er nooit aan mee.
Haar lieve Steffie... als zij dat trouwe schepsel niet had gehad, had zij niet geweten, hóe dezen moeilijksten tijd van haar leven door te komen. Maar Steffie wàs er, altijd als zij haar noodig had; zij beurde haar op, en leidde haar af; zij liep elken dag even bij haar aan, en bracht met haar lief gezicht voor enkele oogenblikken de zon in huis.
Iedereen hield van Steffie. Ook Robert mocht haar graag. En als Steffie er niet was geweest, dan zou zij misschien wel eerlang met stelligheid Robert's aanzoek mogen verwachten. Maar Steffie wàs er, en stelde iedereen in de schaduw door haar innemende persoonlijkheid.
En toch was Steffie zoo behoedzaam; met heldhaftige trouw hield zij vast aan de belofte door haar in vriendschap gedaan; en als Robert aanwezig was, dan flirtte zij met anderen, en toonde zich van haar frivoolsten kant...
Ach, Steffie, Steffie, hoe kon zij haar ooit haar liefde vergelden...
| |
| |
Het was de tijd, dat Steffie gewoonlijk kwam, en daarom waren haar gedachten zeker naar haar heen-gedwaald. O, en juist werd er gescheld... daar zou ze zijn.
Aanstonds bij het binnen-komen, en bij Steffie's zwijgenden kus, zag Boleyn, dat er iets bizonders was. Maar zij behoefde niets te vragen, want Steffie begon al zelf:
- Zie je niets aan me? Boleyntje, kijk me 's aan? Nu, raad je 't niet? Ik zal 't je dan maar zeggen: ik ben geëngageerd.
- Wat?!
- Ja, heusch. Ik ben geëngageerd. En moet je niet weten met wie?
- Met wie?
- Met van Eggermonde.
- Steffie?! Jij... jij met... van Eggermonde? kan dat... is dat waar?
- 't Is waar!...
Boleyn trok Steffie mee naar de canapé, en zette er zich met haar op neer, te diep getroffen voor woorden.
Alsof zij het niet begreep! Alsof zij niet begreep, dat de edelmoedige Steffie zichzelf wilde effaceeren, om háár bij Robert een betere kans te geven. Mocht zij dat offer aanvaarden?
Maar ook Steffie begreep Boleyn. Omdat deze niets zeide, haar niet geluk wenschte, maar voor zich uit bleef staren, somber en stil.
- Ik houd heusch van hem! zei ze luchtig. Kijk, ik vind 't beter, om rond-uit alles te bespreken, en niet, als je heel belangrijke dingen samen hebt, | |
| |
die te behandelen door wederzijdsch zwijgen. Zij keek Boleyn, die háár niet aankeek, aan met teederen blik; god, wat had zij een medelijden met die lieve, lieve ziel, die zich zoo heelemaal opofferde voor dien egoïsten vader, en die verteerd werd door heimelijk liefde-verdriet. Zijzelve, och! zij bezat nu eenmaal de gelukkige gave de omstandigheden lichter te kunnen opnemen, zij was oppervlakkiger dan Boleyn, en daardoor beter tegen het leven bestand.
Zij zou doen wat zij kon, om Boleyn's bestaan wat gemakkelijker te maken, en wat zij nu zeggen ging, dat meende zij toch eigenlijk ook.
- Je kan me gelooven, als ik je zeg, dat ik werkelijk houd van Derck. Ik heb alles goed overwogen, en pas na rijp beraad m'n besluit genomen. Zoodra van Eggermonde me 't hof begon te maken, ik geloof eigenlijk, dat hij eerst jou 't meeste aandacht gaf, maar hij merkte natuurlijk al gauw geen kans te hebben, - ben ik over hem gaan denken als mogelijke toekomstige echtgenoot. En zóó hem ziende, begon hij me hoe langer hoe beter te bevallen. Ik merkte, dat hij degene was, die me in alle opzichten 't best convenieerde. Ja, beter dan Robert. O, Robert is meer dit en meer dat, dan van Eggermonde. Natuurlijk, natuurlijk, dat weet ik best. Maar... van Eggermonde heeft eigenschappen, die Robert mist, en die voor mij in m'n man onontbeerlijk zijn. Hij is meegaande, hij is door en door goedhartig, hij is niet autoritair... o, we zullen 'n heel gezellig leven hebben samen, echt genoegelijk en tevreden met | |
| |
elkaar omgaan, - kom, je moet me heusch gelooven, hoor.
Boleyn vatte Steffie's hand, en streelde die, en zij zuchtte smartelijk, lang. De tranen brandden haar achter de neergezonken oogleden; maar zij schreide niet; ach, zij was al door zooveel droefheid heen-gegaan in den laatsten tijd.
- Ik wil, dat je me aanziet, drong Steffie aan, en opgewekt ben, en me zegt te gelooven, dat ik de beste keus heb gedaan.
Maar Boleyn kon niet: ‘opgewekt zijn’. Zij voelde zich zoo triest en gedrukt. En in het diepst van haar trotsche ziel misschien wel wat... vernederd door Steffie's daad...
- Mijn zoogenaamde liefde voor Robert is al lang voorbij, hoor, sprak Steffie voort, aldoor op dien luchtigen toon. Vergeet niet, lachte ze, dat ik al zoovéél ‘bevliegingen’ heb gehad, ik ben driemaal geëngageerd geweest, ma chère! Ik wou, dat ik je overtuigen kon... dáár, ik zal 't rond-weg uitspreken: ‘ik offer me niet op uit vriendschap’; als ik de keuze had tusschen Robert en van Eggermonde, dan zou ik van Eggermonde kiezen.
Boleyn keek haar aan. Hoe fijn was dat gezegd: als ik de keuze had... Had zij dan niet de keuze? Zij legde haar hoofd tegen Steffie's schouder in een stil gebaar, en meer dan woorden ontroerde Steffie deze daad van de vroeger zoo zelfverzekerde, sterke Boleyn.
- Wees jij maar gerust, hoor, zei ze hartelijk, en drukte haar een zusterlijk innigen kus | |
| |
op het voorhoofd. Ik heb goed gekozen, vertrouw maar op mij. Ik ben tevreden, van Eggermonde is tevreden, Papa en Mama zijn tevreden... wees jij 't dus ook, hè? 't Eenige is: hij en ik zouden ons engagement liefst dadelijk publiek willen maken, maar Papa had graag, dat we wachtten tot Derck commies was. Nu, hij zal dit jaar wel commies worden, denken we; de machtige van Claermont zal z'n vriend toch wel 'n beetje pousseeren, zou hij niet?... nu, dus 't is nog 'n paar maanden wachten waarschijnlijk.
Wachten... dacht Boleyn. Wanneer Robert het wist, dat Steffie geëngageerd was, zou hij zich misschien wel decideeren, en zich wenden tot háár. Maar wachten... waarschijnlijk nog maanden lang... zou dan het geluk, de zekerheid, niet te laat komen voor haar vader?...
Het was alsof Steffie Boleyn's gedachten geraden had.
- Hoe gaat het met je vader? vroeg zij.
- Steeds... steeds achteruit. Ik zie hem dagelijks verminderen. O! om zoo iets, met al je liefde, met al je goede wil niet te kunnen tegen-houden, dat is...
- Maar jij hebt de hemel aan hem verdiend, zei Steffie warm. Wie had 't van jou kunnen denken, Boleyn, dat je zóó geschikt was voor zieken-oppasseres. Iedereen bewondert er je om...
Boleyn haalde licht de schouders op.
- Bewonderen... zei ze. Och, 't is zoo natuurlijk, dat ik doe, wat ik doe. En toch... ja, 't heeft me zelf ook wel verrast, dat ik me zoo | |
| |
heelemaal aan deze taak geven kon. Zonderling, dat 't toeval soms eigenschappen in jezelf doet ontdekken, die je niet had vermoed... In 't m'n vader verplegen voel ik bevrediging... m'n liefde en m'n behoefte tot toewijding komen er beiden door tot uiting... Maar, ach, wie weet, hoe kort 't nog maar noodig zal zijn.
En voor dien tijd, dacht Steffie, moet Robert zich hebben gedeclareerd... opdat Boleyn's opofferende zorg niet vergeefsch is geweest. Maar hoe hem daartoe te brengen?... En opeens, maar zij sprak er niet over, had haar vlugge geest een plan gevormd.
| |
II.
Robert van Claermont, in druk werk verdiept in zijn eigen kamer aan het Departement, keek zeer ontevreden, toen de bode hem een kaartje bracht.
- Je weet wel, Brands, dat ik zonder dringende noodzaak niet gestoord wil worden. En heb je niet gezegd, dat er vooruit belet moest worden gevraagd?
- Jazeker, meneer, maar...
Onwillekeurig wierp Robert een blik op het kaartje, en las den naam:
Stéphanie van Avereest, en daaronder:
verzoekt dringend een oogenblik gehoor.
Freule van Avereest...? Wat zou die komen doen bij hem, wat zou zij hem willen vragen...? Ja, háár kon en wilde hij niet zoo maar wegsturen, natuurlijk...
| |
| |
De wachtende bode zag de aarzeling op het gezicht van zijn chef, en hij dacht: Die mooie meisjes hebben toch altijd een schreefje voor. Ook bij hemzelf... want hij zou toch wel het kaartje hebben binnen-gebracht, ook al had zij hem niet, discreet, wat in de hand gestopt.
- Verzoek de freule even te wachten; ik zal schellen als je haar kunt binnen-laten.
De bode verdween, en Robert nam aanstonds zijn penhouder weer op, om nog even voort te schrijven; maar hij kon niet; dat meisje... wat beteekende haar komst? Zou zij weten, dat hij in den laatsten tijd veel over haar had gedacht... als aan zijn mogelijke toekomstige echtgenoote? Zij zou het natuurlijk wel hebben gemerkt met de intuïtie van vrouw.
Hij had zich thans geestelijk vrijwel hersteld van den schok, dien het voorgevallene met Marianne hem had gegeven. Hij had haar nooit lief gehad... dat had het hem veel vergemakkelijkt, die vreeselijke ondervinding te boven te komen. Een diep en grenzenloos medelijden was hem met Marianne bijgebleven. En zachter was hij gaan oordeelen over de vrouw in het algemeen... in wier innerlijke ziel zich soms de ontzettendste tragedies afspeelden zonder dat de buitenwereld er iets van vermoedde.
Hij ontving wel eens een brief van haar; zij berichtte hem, dat het verblijf in het Zuiden haar zeer veel goed had gedaan, dat zij zich lichamelijk weder geheel normaal voelde, en dat het teringachtige, kwijnende haar geheel had verlaten. Dit was ook misschien meer het gevolg geweest | |
| |
van haar zenuwtoestand; maar ook haar nerveus gestel was gezonder geworden, nu zij niet meer in den onnatuurlijken staat van eeuwige veinzerij behoefde te leven; nu zij zichzelve bevrijd had van den dwang der voortdurende zelfbeheersching.
Zij had zich aangesloten bij een andere eenzame vrouw, een schilderes, en samen met deze zou zij in het voorjaar gaan reizen naar allerlei vreemde streken, die zij verlangden te zien. Het was goed met haar geworden, schreef zij, zoo goed, als het voor iemand met haar melancholischen aanleg mogelijk was.
Het was voor hem een zeer, zeer moeilijke tijd geweest, na zijn terugkeer in Den Haag, toen zijn engagement was verbroken. Hij had zich gevoeld als in een gloeiend vagevuur; overal waar hij was: in huis, op straat, aan zijn Departement, voelde hij de heete, gretige nieuwsgierigheid der menschen op hem inbranden... maar het had kort geduurd. In kalme zelfbeheersching had hij allen te woord gestaan, een aannemelijke voorstelling gevende van wat er was gebeurd, en eerlang had men hem met rust gelaten, spoediger dan hij had durven hopen, - toen een nieuw schandaaltje, een pikant echtscheidingsgeval, de algemeene aandacht vroeg.
En langzamerhand was hij opnieuw gaan verlangen naar de intieme gezelligheid, het comfort van een eigen home. En hij had daarbij aan twee meisjes gedacht:
aan Boleyn van Echteld Winander en aan Steffie van Avereest.
| |
| |
Stéphanie trok hem het meeste aan. Haar behaagzucht charmeerde hem, maar verschrikte hem ook een beetje aan den anderen kant. Wat dat betreft zou hij met Boleyn van Echteld, na zijn huwelijk, een rustiger leven krijgen. Ook zou Boleyn, - als de dochter van haar vader dit al jaren gewend, - geheel opgaan in zijn belangen, en hem nooit een beletsel zijn in zijn carrière, maar integendeel een onwaardeerbare steun. Terwijl Steffie...
Hij had zich later dikwijls met een glimlach herinnerd haar voorstelling van het leven aan het Departement; hoe zij zich verbeeldde, dat het daar een leventje was van vroolijken Frans, en dat de vrouwelijke ambtenaren er de note gaie in brachten.
En daarom aarzelde hij, om zich voor Stéphanie te decideeren, ofschoon zij hem méér aantrok dan Boleyn.
Het was misschien goed, dat zij kwam; want wie weet, zou dit ongezochte toeval de beslissing wel brengen.
Hij richtte zich op, en schelde.
En een oogenblik later opende de bode de deur, om de bevallige gestalte van Stéphanie van Avereest door te laten.
Hoe frisch en allerliefst zag zij er uit, in haar eenvoudigen tailleur van onberispelijke coupe in een bizondere blauw-grijze kleur, met op de borst een voorjaarsbouquetje van lelietjes der dalen. De witte toque maakte haar blond gezichtje van een schalksche, onweerstaanbare pittigheid.
| |
| |
Robert trad haar tegemoet met uitgestrekte handen.
- U neemt mij toch vooral niet kwalijk, freule van Avereest? vroeg hij. Ik heb 't op 't moment zóó druk, dat ik u even moest laten wachten.
- De excuses zijn aan mij, meneer van Claermont! Ik mag mij wel verontschuldigen, dat ik zoo maar, zonder u vooraf te schrijven, me bij u heb aangemeld. Maar ik was toevallig in de buurt, en ik ben nu eenmaal spontaan van aard... en ik wou u zoo graag iets vragen... dus heb ik me maar niet lang bedacht en ben gegaan.
- Die impuls had voor mij 't zeer aangename gevolg, dat ik u hier mag ontvangen, freule. En 't zal me zeer verheugen, wanneer ik u van dienst kan zijn. Gaat u zitten, alstublieft... en hij schoof een clubfauteuil voor haar bij.
Maar Steffie dwaalde nog even door de kamer: haar hart klopte heusch nog veel te nerveus, om nu al dadelijk over het onderwerp te beginnen, waarvoor zij was gekomen. Het was toch wel héél moeilijk om daarover te spreken, tegenover die hartelijke, bewonderende oogen...
- Wat hebt u 't hier leuk, wat is 't hier mooi, zei ze. Wat 'n prachtige oude kolom-kast... die is natuurlijk echt-antiek?
- Ja, freule; die is misschien wel zoo oud als 't huis zelf; ik zag 'm bij m'n komst hier, - en ik vond 'm zóó mooi, dat ik de verdere inrichting in overeenstemming met die kast heb gekozen.
- Dat kan ik me begrijpen! riep Steffie enthousiast. Wat typisch zijn die kleine ruitjes in lood | |
| |
van de ramen, en zoo aardig, hè? die opstap naar de vensterbanken... Dit is heelemaal zoo'n typisch oud huis... je zou nooit zeggen, dat 't zóó groot was, als je er voor staat.
- Neen, dat verrast iedereen. Maar dat komt, doordat 't achter de binnenplaats ook nog zoo diep is doorgebouwd.
- 't Is 'n heele reis om uw kamer te vinden. En hoeveel menschen werken hier nu wel?
- Tweehonderddertig à tweehonderdveertig ongeveer.
- Zóóveel... o, maar dan zitten er zeker velen bij elkaar in één lokaal. Wat 'n prachtige koperen kroon...
- Ja, die heb ik voor electrisch laten veranderen.
- Met die kaarsen wordt de illusie van 't antiek toch bewaard...
- En met 't nuttige van 't moderne vereenigd...
Robert keek het jonge meisje aan: zij was toch zeker niet hier gekomen, om van die banale, oppervlakkige gezelschapspraatjes te houden? Wel, hij vond het heel aardig, dat zij er was, - maar zij moest toch begrijpen, dat hij op zijn bureau zat om te werken, en niet om gezellig te babbelen. Zou hij haar eens even een schertsend wenkje geven? O, daar begon zij al zelf:
- Maar ik praat maar, en vergeet, dat uw tijd zooveel kostbaarder is dan de mijne. Laten we gauw tot ons onderwerp komen.
Zij ging zitten; ook hij zette zich, en zij begon, en hij zag duidelijk, dat ze verlegen was, - hoe ongewoon bij zoo'n society meisje!
| |
| |
Zij keek terzijde, en hij had alle gelegenheid, om haar allerliefst profiel te beschouwen. Mooi, fijn gezichtje... en een lief, hartelijk kind was ze óók...
- 't Is, ziet u, dat ik... Ja, ik moet om te beginnen uw discretie inroepen, want, wat ik u vertellen wil, is nog 'n geheim...
- Zeer vereerd, freule!
Zijn vroolijke toon deed haar begrijpen, hoe hij volstrekt niet vermoedde, wàt zij hem had te vertellen...
- Ik... weet u, ik... ben geëngageerd.
Eén oogenblik bleef het stil. En Steffie, in haar zenuw-ongeduld kon het niet uithouden, en wendde haar hoofd naar hem toe. En zij zag, ja, zij zag heusch, het was geen verbeelding: dat zijn gezicht veranderd was.
Hij keek haar aan, scherp en aandachtig, en zijn gezicht was verstrakt in de vraag-gedachte: aan wien dit meisje zich zou hebben weg-gegeven.
- Ik ben geëngageerd met van Eggermonde.
Met van Eggermonde. Zoo. Ja, natuurlijk, zoo'n rijke, goedhartige, onbeduidende vent was het ‘ideaal’ van alle wereldsche meisjes...
- Ik wensch u geluk, freule, ik wensch u véel geluk.
De licht-ironische toon ontging haar niet, en even klopte haar hart wild van heimelijken triomf. Maar dadelijk dacht zij: hoe goed, o, hoe goed, dat ik dit besluit heb genomen...
- Mijn familie, zei ze, is wel zeer ingenomen met m'n engagement, maar...
- O, is er toch nog 'n ‘maar’...?
| |
| |
- Ja, maar een maar, dat zich tenslotte vanzelf oplossen zal, lachte zij. Alleen zou ik willen, dat 't wat gauwer ging... Kijkt u eens, ik zal u zeggen, wat de kwestie is.
Mijn ouders weten, dat van Eggermonde op de nominatie staat, om gauw commies te worden.
- Dat is nog volstrekt zoo zeker niet, freule!
- Niet?... ik dacht toch... Weet u, mijn ouders zouden graag zien, dat wij wachtten met 't publiek maken van ons engagement, totdat hij z'n benoeming had als commies...
-...
- Nu, u begrijpt toch wel, wat ik u kom vragen? Hè, ja, u begrijpt 't immers heel goed!
- Inderdaad niet, freule, ik zou heusch niet weten...
- Wel... als u hem aanbeval... dan werd hij het natuurlijk... en als u die zekerheid aan m'n ouders kon geven...
- Ik!... freule!
- Ja, u. U is toch de man, die alles te zeggen heeft; van u hangt op 't oogenblik van Eggermonde's geluk af... èn 't mijne.
Zij trachtte aanminnig-coquet naar hem op te kijken, maar hij blikte terzijde, en nooit had zij geweten, dat zijn gezicht zóó hard, zóó onwrikbaar kon zijn.
Was hij ontstemd, omdat zij... smartte het hem, dat zij... een engagement had gesloten? Toch, toch, ondanks al haar goede voornemens en besluiten, had zij die overtuiging zoo graag, zoo graag gehad... Maar dit was het niet, geloofde zij... neen.
| |
| |
Het had hem teleurgesteld, dat dit meisje al niet anders dan alle anderen bleek. En even had hij een sarcastisch gedachtetje van zelfspot gehad, omdat hij vóor haar komst aan een beslissing ten opzichte van zichzelf had geloofd. Enfin, - inderdaad was de beslissing gevallen.
Maar nu hij de zekerheid had, dat dit meisje ‘niet voor hem’ zou zijn, nu moest hij toch tot zijn verlichting bemerken, dat zijn diepste innerlijk niet pijnlijk beroerd was... goddank.
Hij was gecharmeerd geweest door haar uiterlijke bekoorlijkheid... maar verder niet. En gelukkig! want haar beloftevol, geestig gezichtje beantwoordde niet, zooals nu bleek, aan haar oppervlakkige, weinig fijnvoelende ziel...
Doch wat zij hem nu vragen kwam, hoe graag hij haar, ondanks alles toch een pleizier wou doen, het was hem een volstrekte onmogelijkheid.
Van Eggermonde aanbevelen tot den hoogeren rang van commies, - hij kon het niet, met den besten wil ter wereld. De jongeman was zijn vriend, - zeker, - maar... hij was in dienst van het land, en in de eerste plaats moest hij de belangen van het land in het oog houden... Dit meisje maakte het hem wèl moeilijk, om zoo vertrouwensvol bij hem te komen... hij zou haar een groot verdriet doen door te weigeren... en later voorzag hij er nog allerlei onaangenaamheden van: zij zou het aan Eggermonde vertellen, en deze zou het hem hoogst kwalijk nemen... ook anderen zouden hem verwijten ‘zijn vriend niet een beetje te hebben voort-geholpen, waar- | |
| |
voor ben je anders vrienden, nietwaar?’... en wie weet waarvan zij hem zouden verdenken, van jaloezie misschien... En toch... hij mocht, hij kon, hij wilde niet tegen zijn geweten in handelen.
- U zegt niets... begon het meisje zacht. Ja, hij had haar reeds te lang op antwoord laten wachten...
- U brengt me in 'n groote moeilijkheid, freule. Ik zou niets liever willen, dan u 'n genoegen doen, en ook natuurlijk van Eggermonde, maar...
- Dat ‘maar’ zullen we maar ‘boekdeelen’ laten spreken, en niet verder aandringen... zei Steffie spijtig. Hè, zij wou, dat zij maar nooit hier was gekomen, nooit van haar leven had zij zoo'n akeligen tocht gemaakt... en hij zou immers toch gauw genoeg van haar engagement hebben gehoord... Enfin, misschien was het ondanks alles tòch wel goed, dat zij was gegaan, nu wist zij tenminste, dat zij zich niet bezorgd behoefde te maken over zijn smart door haar verloving...
- U zult, freule, redelijk zijn... Van Eggermonde is m'n vriend; en ik waardeer en acht hem in vele opzichten... maar u begrijpt toch, dat in de dienst 'n andere maatstaf geldt, dan in 't maatschappelijk leven... Kijk eens, laat ik u maar rond-uit zeggen, wat de kwestie is: van Eggermonde beschouwt z'n emplooi als niets anders dan als 'n baantje, dat een jongmensch nu eenmaal behoort te bekleeden: je moet toch wat doen, nietwaar, je moet toch iets zijn... Maar 'n ambtenaar met hart en ziel, 'n ambtenaar in de ware zin des woords... is hij niet.
| |
| |
- Gelukkig niet! zei Steffie.
- Van uw standpunt gezien, mag u dat zeggen, freule, maar ik mag 't niet van het mijne.
Hij keek haar aan, en dacht er over haar te vragen, om met van Eggermonde niet over dit bezoek en den uitslag te spreken... maar zijn trots belette het hem... en bovendien, allicht had zij haar verloofde reeds van haar voornemen op de hoogte gebracht.
Maar zij zeide:
- U begrijpt, dat niemand iets weet van de stap, die ik nu heb genomen. M'n ouders niet, van Eggermonde niet, niemand. Ik twijfelde wel niet aan 't resultaat, maar ik wou hen en hem verrassen... Nu is 't maar goed, zei ze, opstaande met 'n zucht, dat ik 't niet heb gedaan.
Hij greep haar hand en hield die vast in beide de zijne.
- Ik hoop, freule, ik hoop van ganscher harte, dat dit voorval geen verandering in onze vriendschappelijke verhouding zal hebben gebracht...?
Hij keek haar zoo vriendelijk-dringend aan, dat Steffie zich een pijnlijken blos naar het gelaat voelde stijgen, en haar hand los-trok uit de zijne.
- O, natuurlijk niet, zei ze. Ik hoop zelfs dat u heelemaal zult vergeten, dat ik u dit ooit heb gevraagd... zooals ik ook zal doen.
Hij geleidde haar hoffelijk tot bij de deur, en zij namen met een handdruk afscheid van elkaar.
Steffie ging de gangen door, en de trappen af naar den uitgang, zonder te weten, hoe zij liep. Haar hart was vol. O, dacht zij, wat ik mij ooit | |
| |
omtrent hem heb ingebeeld, was pure fantasie... ik hield veel meer van hem, dan hij ooit van mij heeft gehouden...
Robert stond, nadat hij de deur achter het fijne figuurtje gesloten had, nog een oogenblik stil in gepeinzen verzonken. Hoe eigenaardig toch, dat omstandigheden geheel buiten je wil soms de beslissing in je leven brachten. Dit meisje had haar bestaan uitgeschakeld van het zijne, en was haar eigen weg gegaan. En nu...
Nog dieper dook hij neer in zijn gedachten. En nu...
Nu was dan het oogenblik gekomen om het besluit ten uitvoer te brengen, wat hij thans bij zichzelven genomen had, - en háár ten huwelijk te vragen: Boleyn van Echteld Winander.
| |
III.
Het was een drukke tijd aan het Departement. Men was er bezig met de voorbereiding voor de ontwerp-begrooting, welke in September gereed moest zijn, om bij de Tweede Kamer te worden ingediend.
Onder van Echteld Winander, de vrijwel-alleenheerscher, die autoritair alles wist en despotisch de dingen vast-stelde, behoefde men niet zoo vroeg in het jaar te beginnen; maar onder van Claermont was het anders.
Die regelde niet de zaken van te voren naar zijn eigen wil, maar onderzocht alles op de degelijkste wijze. Elke afdeeling van het Departement | |
| |
moest haar bijdrage aan het ontwerp leveren, elk voor háár speciale werktaak; en de Secretarisgeneraal, hierbij uiteraard vooral geholpen door den chef der Afdeeling Comptabiliteit, moest zorgen, dat de begrooting werkelijk één geheel vormde, àf was, en dat daarin ook alle plannen van den Minister voor het komende jaar werden belichaamd; aan alles moest worden gedacht, want voor alles moest het noodige geld, eer te ruim dan te schraal berekend, worden aangevraagd.
Robert van Claermont werkte dagelijks ingespannen op zijn bureau, en 's avonds presideerde hij dikwijls vergaderingen, die over verschillende belangrijke onderwerpen moesten worden gehouden.
Thans was aan de orde het bespreken van de bevordering der ambtenaren, - want ook daarvoor moest het geld beschikbaar komen. Weliswaar hadden alle Departementen een, zoo genoemde ‘formatie’: waarin volgens Koninklijk Besluit was vast-gesteld, hoeveel ambtenaren van de diverse rangen, speciaal de hoogere, er mochten zijn, - een aantal jaren geleden ingevoerd op verlangen van eenige leden der Tweede Kamer, die hoopten het opdrijven van de uitgaven der Departementen, doordat het aantal hooge ambtenaren zich steeds vergrootte, daardoor tegen te gaan, - en zeker had dat ook wel geholpen, maar... il est avec le ciel des accomodements: wanneer de Minister bepaald wilde, kon hij een ambtenaar toch wel vooruithelpen; hij had daartoe slechts een voordracht aan de Koningin te doen, waarin hij de zaak, waarvoor hij stond, redelijk voorstelde: deze uit- | |
| |
breiding was noodzakelijk, en hij bewees dat ook, - dan werd immers de formatie gewijzigd, en de ambtenaar kon worden benoemd, zoodra de begrooting was aangenomen. Het kon zelfs al vroeger, - maar dan riskeerde de Minister toch, dat het eene of andere Kamerlid zich nijdig maakte, en den Minister gebrek aan eerbied voor het budget-recht der Kamer verweet.
In de vergaderzaal van het Departement aan de Prinsengracht was Robert aanwezig, om de vergadering te leiden, waarin gehandeld zou worden over de bevordering van verschillende ambtenaren.
Robert wist, dat een moeilijke taak hem wachtte. Met hem zouden de afdeelingschefs aanwezig zijn, die natuurlijk elk voor hun ondergeschikten zouden opkomen, en aan hèm was het om te doorgronden, door welke drijfveeren zij bij hun aanbevelingen werden geleid: of zij voor een ambtenaar opkwamen, terwille der billijkheid, om zijn werkelijke verdienste, of uit nepotisme, of om zichzelf gewichtiger te maken, doordat zoo'n chef boven hoogere ambtenaren kwam te staan, en dergelijke beweegredenen meer.
Het zou een avond zijn van passen en meten: wie rechtvaardigheidshalve moesten opklimmen in rang, wie het beste geschikt waren, om een hoogere functie te vervullen, en de waarde van elken ambtenaar afzonderlijk moest zorgvuldig worden gewikt en gewogen.
Robert wandelde langzaam de zaal op en neer. Hoe betrekkelijk kort was het nog maar geleden, | |
| |
dat hij hier was gekomen, om alle ambtenaren van het Departement aan zich te zien voorgesteld... en nu was hij volledig ingeburgerd in zijn nieuwe positie... en had hij reeds meermalen van den Minister mogen hooren, dat deze hem de rechte man op rechte plaats oordeelde te zijn.
Hoe kort nog maar geleden... en toch, hoe lang. Want tusschen toen en nu lag een geheele levensperiode. Hij was verloofd geweest, en zijn engagement had een einde genomen... en reeds was hij opnieuw peinzende over een nieuwe verbintenis.
Als nu maar eerst al deze zaken, die hem zoo dringend bezig-hielden, geregeld waren, dan kon hij meer aan zichzelven denken. Dan vroeg hij een onderhoud aan bij Boleyn van Echteld, en dit officiëel verzoek zou haar al genoeg doen begrijpen. Wanneer zij het inwilligde, dan... kon hij ook wel zeker wezen van haar antwoord, als hij haar ten huwelijk zou vragen.
Ofschoon hij nù al vrij stellig ervan was overtuigd, dat hij niet geweigerd zou worden. Er was in Boleyn's gedrag jegens hem in den laatsten tijd iets veranderd. De koele hoogte, waarop zij scheen te staan, en vanwaar zij alle mannen behandelde, de superieure onverschilligheid, die zij tegen elk hunner in acht nam, had plaats gemaakt voor een zachter, natuurlijker omgang, en hij vond haar véél aangenamer zoo. Toch voelde hij wel, dat hij haar niet liefhad met de stormende, dwepende liefde van den jongenknaap, - maar hij wàs geen knaap meer, hij was een vol- | |
| |
wassen man; en hij geloofde stellig, dat een verbintenis op wederzijdsche achting en waardeering gegrond, toch nog wel gelukkig kon zijn.
De heeren afdeelingschefs arriveerden de een na den ander, allen met excuses, dat zij hun chef hadden laten wachten, toen zij hem reeds aanwezig zagen; maar Robert verklaarde toevallig te vroeg te zijn gekomen; en toen de verwachten allen tegenwoordig waren, kon de vergadering beginnen.
In zijn hoog-gerugden, breeden eikenhouten leunstoel, zat Robert in het midden der langwerpig-vierkante tafel aan een der lange zijden; en niet alleen in zijn qualiteit van president, maar ook door zijn persoonlijkheid domineerde hij de vergadering.
Daar waren zij nu allen bijeen, zijn direct ondergeschikten; en hij keek de typen één voor één aan, die hem zoo goed bekend geworden waren, door zijn scherp-indringenden kijk op menschen en dingen, die hij van nature bezat.
Hij wist, dat sommigen hem hoogachtten en van hem hielden, maar ook dat anderen een stillen haat, een schuwe vrees voor hem hadden, - en al die verschillende gemoederen en willen en hoofden te beheerschen, en ze tot een eenheid van handeling te brengen, dat was zijn taak.
Hij opende de vergadering met een paar eenvoudige woorden. Van het gewichtig doen van sommige chefs, die zich gaarne imposant maakten, hield hij niet; hij wees in korte zinnen op het doel van den avond, en drukte ieder op het hart, zich in deze aangelegenheid uitsluitend te laten | |
| |
leiden door de rechtvaardigheid en het striktste critische oordeel en niet toe te laten, dat genegenheidsoverwegingen of het in aanmerking nemen van bloedverwantschap een rol bij hun voordracht speelden.
Men luisterde zwijgend toe; een enkele waagde met een schouderophaling nonchalant te zeggen:
- Dat spreekt van zelf!
Maar de meesten wachtten bedaard, op wat de voorzitter verder zou zeggen.
- Ik kan, ging Robert voort, drie commiezen tot hoofdcommies en vier adjunct-commiezen tot commies bevorderen.
- Niet meer?
- Zouden het niet minstens vijf adjunct-commiezen mogen zijn?
- Moeten zijn!
- Want anders krijg je weer de bevordering van vriendjes, en de goeden blijven in de achterhoede steken...
- Wat blieft u? vroeg Robert, en zijn blik, zijn stem, zijn heele houding werd opeens zeer hautain. Ik dacht, dat we hier van het eerlijkheidsprincipe zouden uitgaan, en dat we dit allen stilzwijgend waren overeen-gekomen?
- Dus niet meer dan drie en vier. Maar waarom niet, als ik mag vragen?
- Omdat de Minister ernstig op zuinigheid heeft aangedrongen.
Voor zichzelven wist Robert zeer goed, welke commiezen en adjuncten voor bevordering in aanmerking konden komen. Maar hij was nog maar | |
| |
zoo kort Secretaris-generaal; het was de eerste maal, dat hij een dergelijke vergadering presideerde, en hij wilde niet beginnen zijn wensch als alleen geldend voorop te stellen.
Hij had bepaald, welke heeren opklimmen zouden, en hij wist, dat hij daarbij met billijkheid te werk was gegaan; maar natuurlijk wilde hij ook wel de argumenten aanhooren der hoofden van de afdeelingen, die uit den aard der zaak eventueel nòg beter op de hoogte konden zijn, dan hijzelf, die, buiten het onmiddellijk bedrijf, daarboven een plaats innam.
Hij zeide dus niet, dat hij vond, hoe deze en die in aanmerking verdiende te komen, en vroeg niet, of de aanwezigen daarmee accoord konden gaan, of niet; maar hij vroeg:
- En nu zou ik gaarne van u vernemen, heeren, wie u voor de genoemde functie's zoudt wenschen te bevorderen.
Aanstonds vroegen verschillende afdeelingschefs het woord, om met klem en gemotiveerd betoog hun ondergeschikten aan te bevelen. En telkens ontstond dan tusschen Robert en een der heeren een gesprek, waarbij de eene prees, en de ander de juiste maat aanlegde, totdat de afdeelingschef, hetzij in machteloosheid, hetzij omdat hij overtuigd was, toegeven moest.
Maar weldra ontstond er strijd onder de afdeelingschefs zelf, die elkaar verweten, niet volgens de billijkheid te werk te gaan. En Robert trachtte dan te onderzoeken, aan welken kant het gelijk was, en beproefde de orde te herstellen. | |
| |
De rumoerigheid nam toe, naarmate de avond vorderde, en al een paar namen waren vastgesteld; reeds had een chef mokkend het lokaal verlaten; een ander wilde het niet opgeven, en betoogde driftig voort; en Robert, bedaard en geduldig blijvende, wist zijn scherp oordeel toch steeds te laten zegevieren.
Hij keek de verzameling van opgewonden menschen rond; die zich warm maakten voor de betrekkelijke kleinigheid hun wil te doen overwinnen; hij vond het wel interessant, de uitlaaiïng dezer au fond zoo onbeduidende hartstochten gade te slaan; zeer zeker had het zijn menschenkennis vergroot, te staan aan het hoofd van zoo'n uitgebreid Departement...
De chefs der afdeelingen Volksgezondheid, Comptabiliteit, Armwezen, Algemeen bestuur en Secretariaat hadden hun beurt gehad; nu vroeg de chef van de afdeeling Personeel het woord.
- Mijn voorstel is, zeide hij, de adjunct-commies van Eggermonde te doen bevorderen tot commies.
- Is hij aan de beurt volgens de ranglijst? vroeg Robert, die het beter wist.
- Hij is nog niet aan de beurt volgens de ranglijst, maar hij verdient die bevordering in alle opzichten.
- Inderdaad?
- Hij is accuraat en werkzaam; hij zal nooit z'n taak aan anderen overdragen, zooals zoo vaak 't geval is met jongelieden van stand, die niet door verdienste, maar door protectie ‘'n baantje aan 'n Departement’ hebben gekregen. Hij is | |
| |
wezenlijk 'n ambtenaar in de goede zin des woords. Hij zou als commies 'n zeer goed figuur maken, want hij is every inch a gentleman...
- Alles wat u mij daar opnoemt, vind ik meer ‘gewoon’ dan ‘bizonder’. En 't zijn niet de ‘gewone’ qualiteiten, die 'n ‘bizondere’ opklimming rechtvaardigen.
De chef, wetende dat de heeren van Claermont en van Eggermonde bevriend met elkaar waren, dacht den Secretaris-generaal aangenaam te zijn, door zijn adjunct-commies in een vleiend daglicht te stellen. Doch toen hij zei:
- U als vriend van de heer van Eggermonde kent hem vanzelf in zijn waarde, - begreep hij hem beter - want:
- Mijn vriend? vroeg Robert zeer uit de hoogte.
- Ja, dat is toch zoo? zei de chef. Ofschoon, haastte hij er zich bij te voegen, de afstand tusschen u en hem ambtelijk nu zéér groot is geworden.
- Dat bedoel ik niet, zei Robert. Ik wou alleen te kennen geven, dat mijn verhouding tot de heer van Eggermonde hier niets ter zake doet, en dat onze vriendschap zeer zeker niet als factor in het geding mag worden gebracht.
Hij wist natuurlijk heel goed, dat zijn voorganger, van Echteld Winander, wèl altijd gehoor verleende aan de ‘stem der vriendschap of der bloedverwantschap’; maar ofschoon het hem zeer speet, dat het geval juist van Eggermonde betrof, vond hij het aan den anderen kant aangenaam, in de gelegenheid te worden gesteld, zijn standpunt eens en vooral uiteen te zetten.
| |
| |
- Ik meen, zei hij, de heer van Eggermonde ook wel te kunnen beoordeelen. Hij is mijns inziens 'n tamelijk goed ambtenaar; dat wil zeggen 'n middelmatig goed ambtenaar. Hij is 'n fatsoenlijk man, heeft aangename vormen en 'n degelijk karakter, - maar hij is in géén geval iemand, die bevordering vóór zijn beurt verdient. En bovendien is 't werk, dat hij verricht, niet van die aard, dat men dààrmee in korte tijd tot commies kan opklimmen.
- 't Is toch niet zoo'n geringe taak, zei de chef geraakt, om 'n personeel van veertig man te besturen. Daartoe moet men tact bezitten, 'n groote mate van maatschappelijke handigheid en 'n beminnelijk temperament, verdraagzaam zijn en zelfbeheerscht, rechtvaardig en geduldig, en men moet...
- Ik zal, zei Robert, hem in de rede vallend, de daarvoor noodige karaktereigenschappen stellig niet onderschatten. Maar daartegenover staat, nietwaar, dat de functie niet veel technische bekwaamheid vereischt.
- U zeide, zei de chef met een boozen blik, dat uw vriendschap voor de heer van Eggermonde niet als factor in het geding mocht worden gebracht. Ik wil evenwel hopen, dat uw vriendschap er dan ook volkomen buiten zal blijven, met andere woorden, dat deze geen belemmering voor de bevordering van de heer van Eggermonde zal zijn.
Robert voelde zich een licht rood naar de slapen stijgen.
- Ik begrijp u niet goed, zei hij. U schijnt | |
| |
iets te insinueeren, maar daar ik uw bedoeling niet vat, verzoek ik u met nadruk u nader te willen verklaren.
- Ik bedoel, zei de chef, die bekend stond als een man, die veel durfde zeggen in brutalen overmoed: dat u de bevordering van van Eggermonde niet aandurft wellicht, - omdat bij u de vrees voorzit...
- De vrees?
- Ja, de vrees om voor 'n zelfde type als de heer van Echteld Winander te worden gehouden.
- Nogmaals moet ik u verzoeken u nader te verklaren, zei Robert. Uw halve woorden versta ik niet. Ik vraag 'n duidelijke uiteenzetting van wat u precies bedoelt.
- Daar u 't wenscht... zei de chef. In ronde woorden is dit m'n bedoeling. U is bang voor de schijn van nepotisme, en loopt daardoor gevaar naar de andere kant onrechtvaardig te worden. De heer van Echteld Winander heeft die schijn nooit gevreesd. Hij was 'n krachtige persoonlijkheid, die zich nooit en aan niemand gestoord heeft.
Een oogenblik heerschte er een doodelijke stilte. Niemand sprak, of bewoog zich, of keek in de richting van Robert.
Toen klonk Robert's stem, sterk, vast en doordringend:
- Ik zou dit als 'n persoonlijke beleediging kunnen opvatten, - maar ik wensch dit niet te doen. Ik wil u alleen even opmerken, dat u geheel uit het oog verloren hebt, tegen wie u sprak.
Zijn klare, krachtige blik domineerde den af- | |
| |
deelingschef op zoo onafgewende, onbarmhartige wijze, dat deze zich niet op zijn gemak begon te gevoelen, temeer waar hij begreep, dat de meeste der aanwezigen niet aan zijn zijde stonden. Hij trachtte een gevoel van zelfvoldoening te hebben, omdat hij dit had durven zeggen, maar, vreemd, het lukte hem niet, hij had eer een beetje het land.
Moest hij nog antwoorden, een nadere verklaring geven, zich rechtvaardigen? Als hij maar wist, wat van Claermont van hem verlangde. Liet hij het incident hiermee voorbij zijn, dan zou, hoe kon het anders, van Claermont hem altijd een rancune bewaren, - en dat had hij voor van Eggermonde, al was deze ook een vriend van hèm, natuurlijk niet over.
Robert wilde verder spreken, maar de chef voorkwam hem, met een haastig:
- Pardon. U moet me, bid ik u, niet verkeerd begrijpen. Van u persoonlijk beleedigen kan natuurlijk geen sprake zijn. Ik heb geen enkele reden om dat te doen, nog afgezien van 't feit, dat 't zeer onverstandig, om niet te zeggen...
- Dom zou zijn geweest, vulde Robert aan, en de chef slikte het woord, dat hij zelf had willen gebruiken, maar dat van een ander, en op dien hoog-minachtenden toon, wèl moeilijk was te verduwen.
- Ik heb me alleen verstout te wijzen op 't gevaar, dat erin liggen kan, om tot 't andere uiterste over te gaan, en iemand niet te bevorderen, juist omdat hij uw vriend is.
- U roert allerlei dingen aan, die niet tot de | |
| |
zaak behooren, zei Robert. De eenige vraag, die hier mag gelden, is deze:
Is de heer van Eggermonde 'n ambtenaar, die recht heeft, wegens z'n prestaties, op promotie vóór z'n beurt? Of hij uw vriend is, of de mijne, doet niets ter zake. Ik heb op deze vraag 'n ontkennend antwoord moeten geven. Nu doe ik ù deze vraag, en ik verzoek u, mij daarop 'n rechtstreeksch antwoord te geven, volgens uw eer en geweten: Is de heer van Eggermonde 'n ambtenaar, die krachtens de wijze, waarop hij z'n functie vervult, bevorderd mag worden vóór z'n beurt en met voorbij-zien van anderen?
De chef kreeg een kleur.
- Ik heb zooeven de verdiensten van de heer van Eggermonde voldoende in het licht gesteld, zei hij onwillig.
- Ik verzoek als antwoord eenvoudig ja of neen.
De chef zweeg.
Hij kon niet ja zeggen, hij wilde niet neen zeggen.
En Robert zag zijn innerlijken strijd, en wachtte in beheerschte kalmte. En juist was de chef van plan, om dan in 's hemelsnaam maar ja te zeggen, ten einde zijn eigen figuur te redden, toen van Claermont zeide, alsof hij ‘neen’ geantwoord had:
- Dan kunnen we hiermee, geloof ik, het incident als geëindigd beschouwen, en overgaan tot de verdere behandeling der zaken.
Robert voelde, dat hij had overwonnen. En dat de aanwezigen geïmponeerd waren geworden door | |
| |
zijn rustige zelfbeheersching. Maar ook voelde hij, welk een enorme geestelijke inspanning het hem had gekost, zichzelf dusdanig in bedwang te houden. En nog zou het geval hem niet zoozeer ter harte zijn gegaan, als het niet van Eggermonde was geweest, de jongen, dien hij waarlijk gaarne mocht, en voor wien Stéphanie van Avereest ook reeds was komen pleiten...
Enfin, hij moest er zich maar bij neerleggen. De zaken leidden er nu eenmaal toe. Zelfs al zou van Eggermonde deze discussie ter oore komen, en al zou hij daardoor van hem vervreemden, - hij zou toch niet wenschen, anders te hebben gehandeld.
Toen de langdurige, onrustige vergadering ten einde was, die niet verliep, dan nadat er tusschen de chefs onderling nog verschillende kleine kibbelarijen waren ontstaan, omdat elk zijn haan zoo gaarne koning zag kraaien, en Robert naar huis reed in zijn auto, was hij zwaar-vermoeid. Een volgend maal zou hij natuurlijk beter geprepareerd zijn, en dus krachtiger tegen gebeurlijkheden opgewassen. En dan zouden dingen als nu van vanavond hem niet zoo hinderen.
Wat zou er veel over worden nagepraat. Wie weet, welke commentaren er op het incident zouden worden geleverd. Misschien zou er zelfs worden geïnsinueerd, dat hij jaloersch was op van Eggermonde, indien er reeds iets van diens engagement was uitgelekt.
En hij kon het waarlijk niet velen nog méér te worden bepraat.
| |
| |
Gedecideerd, hij moest nu zijn besluit maar nemen, en Boleyn van Echteld ten huwelijk vragen.
Ja... morgen zou hij belet bij haar verzoeken voor het beslissende onderhoud.
|
|