| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
Robert van Claermont schelde in den avond aan het bovenhuis der Verstraetens. Hij vond dit bezoek een corvée; maar op de snelle wijze, waarop hij gewend was zijn beslissingen te nemen, had hij 't het beste geoordeeld, zelf te gaan, dan kon hij in 't vervolg den omgang bepalen, - een omgang, die geen omgang zou zijn.
Hij had wel eens gehoord van den twist, of de oneenigheid, die de Claermonts en de Verstraetens gescheiden hield, maar evenmin, als hij een familie-zwak had, hield hij ervan een familieveete te bestendigen, waarmede hij zelf niets te maken had. Ja, hij herinnerde zich nu wel die Verstraetens, ofschoon de naam hem in het eerst niets had gezegd; er waren voor zoover hij wist, geen jongens meer in huis. die hij eventueel voorthelpen ‘moest’; alleen dit meisje... voor wie hij, als zij het niet verdiende, toch óók nooit iets zou doen.
Een aardig kind, met een allerliefst gezicht, maar nog te jong en te ongecultiveerd, om precies | |
| |
de plaats te weten, waar zij moest staan. Hij had er even om moeten glimlachen, toen zij, na zijn welwillend:
- Dag, Miliane, pittig-kinderlijk-geraakt hem antwoordde:
- Dag, mijnheer van Claermont.
Een aardig ding, dacht hem. En ook wel verstandig... zou zich waarschijnlijk toch wel niet aan hem opdringen. Nu hing het er maar van af, hoe de ouders zouden zijn.
In de voorkamer, waar hem een eigenaardige dooreenmenging trof van banalen en gedistingeerden smaak, trad zijn oom hem tegemoet met uitgestrekte handen, vatte beide de zijne, en hield die eenigen tijd vast in hartelijken druk.
- Welkom, welkom hier, Robert. Je doet ons verduveld veel pleizier zoo gauw te komen. Allemachtig aardig van je. En nou is de kennis gemaakt, hè, en naar ik hoop, ook van jouw kant met genoegen.
Die drukke toon leek Robert te geforceerd om natuurlijk te zijn. Het meisje heeft thuis alles verteld, dacht hij, maar de vader heeft geadviseerd zich aan die afwijzende houding niet te storen, en laat dit blijken door een overdreven jovialiteit. En de moeder?
Zijn tante wachtte, totdat hij haar naderde, reikte hem toen met koele gereserveerdheid de hand, en zei vormelijk:
- Het is me aangenaam u hier te zien.
Zij neemt het me kwalijk, dat ik haar lief kind heb afgebitst, dacht Robert, geen wonder... | |
| |
maar zij heeft den tact dit te verbergen, en mij niet te vervelen met een al te voorkomende vriendelijkheid. En het lieve kind zelf? Hij had er geen oogenblik aan getwijfeld, of hij zou ook háár ontmoeten, en inderdaad, daar stond zij bij den erker, met een schijnbaar koel-rustig, maar toch geïnteresseerd gezichtje.
- Kom, Miliaantje, zei haar vader.
Zij kwam, met neergeslagen oogen, maar vlak bij Robert, sloeg zij ze op, lang en vol hem aankijkend, met een onbewuste coquetterie, die hem charmeerde.
- Dag Miliane, zeide hij, en thans antwoordde zij:
- Dag, Robert, in schijnbare onbevangenheid, maar het mooie rood was weer verraderlijk naar haar wangen gestegen.
- Kom, zetten we ons, zetten we ons, riep de vader luidruchtig, en de kleine kring vormde zich. Aanstonds betrok de vader Robert in een druk gesprek over de politiek, en over wederzijdsche familie en kennissen; Miliane schonk thee, dankbaar, dat zij in dit oogenblik van bezig zijn zichzelven herwinnen kon, en de moeder sloeg Robert zwijgend gade.
Zij had zijn optreden tegen Miliane hoogst onsympathiek gevonden; maar nu zij hem zag, kreeg zij een heel andere opinie over hem. Zij ontmoette hier een man, die geen oogenblik afwijken kon van den rechten weg, een sterke, onkwetsbare man, éen, die het leven onder zijn beheersching heeft, en het lot niet met zich laat spelen; een man van oprechten aard, een stoere | |
| |
werkkracht, een onwrikbare wil... een man, aan wien zij haar dochter met gerustheid zou durven toevertrouwen.
Dit was de slotsom van haar overwegingen. Zij kende Robert, zoodra zij hem zag. Geen vleier was hij, alleen hoogst correct, en wat hij zeide, dat meende hij.
Zeer goed begreep zij, dat dit bezoek heel iets anders dan een toenadering beteekende, waarvoor haar man het hield - integendeel, dat hij juist van plan was, hun verhouding naar zijn goedvinden te regelen. Maar dat kwam er minder op aan. Hij was nu hier, hij zag Miliane in haar milieu, en het kon niet anders, - en deze veronderstelling was heusch niet enkel moedertrots, dat hij haar lief en aardig vond.
Dat zijn ‘oom’ Robert maar weinig interesseerde, zij zag het, helaas, maar al te goed. Maar dit had zij immers verwacht, het kon haar geen teleurstelling zijn. Alle pogingen, die haar man aanwendde, om een goeden indruk te maken, hadden gewoonlijk het tegenovergestelde effect. Maar dit gevolg had de al te drukke conversatie van haar man tenminste, dat Robert zelf weinig behoefde te zeggen, en dat hij gelegenheid had, naar Miliane te kijken, die er allerschattigst uitzag in haar los Liberty-blousetje van oud-roode crêpe de Chine, met vierkant halsje en korte mouwtjes, en hier en daar geborduurd met een vlinder in mat-blauwe zijde. De korte witte rok liet de kleine voetjes zichtbaar, in witte schoentjes, met witte geborduurde kousen. O, zij zag het wel, dat Miliane | |
| |
heur haar zoo flatteus mogelijk had opgemaakt, en het deed haar pleizier.
Nu kwam Miliane zitten, en de moeder merkte op in heimelijke vreugde, dat Robert's blikken, onder het gesprek door, steeds heen dwaalden naar Miliane. Alles werkte mee, om haar plan te doen slagen; en voor het moment kon zij niets meer verlangen.
Nu stelde hij er prijs op, zijn standpunt tegen Miliane te verklaren; en zoodra de vader hem een oogenblik vrij liet, begon hij:
- Dat incident van laatst, was half grappig, Miliane, zei hij, maar ik vrees, dat jij er te veel de ernst van hebt gezien. 't Was zeker niet vriendelijk van mij, je aardige tegemoetkoming zóó te beantwoorden. En toch kon ik niet anders; in de dienst mag er voor mij geen familie bestaan.
- Och, dat begrijp ik heel goed, zei Miliane. Een van de redenen, waarom van Echteld Winander gevallen is, was immers juist, dat hij zijn familie zoo bevoorrechtte ten koste van verdienstelijke anderen. Daarom, 't was dom van mij te verwachten...
Er kwam een guitig licht in haar oogen, want bijna had zij gezegd:
-... dat jij me in je auto mee zou nemen, om in je hôtel te gaan lunchen.
Hij keek naar het lieve kopje, welks roode lippen zoo beminnelijk-argeloos hadden gesproken van ‘van Echteld Winander’, alsof hij haarsgelijke was, evenals zij laatst ook had gezegd: wij zijn samen aan het Departement. Hoe kwam deze liefe- | |
| |
lijke onschuld, hoe kwam de kalme, patricische vrouw, haar moeder, toch aan zoo'n vader, toch aan zoo'n man? Hij voelde duidelijk, dat als de vader er niet was geweest, hij den omgang met deze vrouwen zou willen voortzetten; nu ging het niet; het ging niet, gedecideerd.
- Vertel me eens, vroeg hij, bevalt je werkkring je nog al?
- O! ja! ik vind het leuk... als voorbereiding voor meer beteekenend werk. Want natuurlijk zal ik wel opklimmen, en dan ga ik me ‘'n nuttig lid van de maatschappij gevoelen.’
Hij glimlachte om haar enthousiasme over het nuchtere, dorre bureau-werk; maar hij begreep dat zij meer verrukt was over haar onafhankelijkheid dan over het werk. Hij zette het gesprek nog een weinig met haar voort, om haar beter te leeren kennen, en hij ontdekte, dat zij een vlug verstand bezat, een zekere belezenheid, en de mate van ontwikkeling van iemand, die van goed onderwijs goed heeft geprofiteerd.
Toen hij opstond, om heen te gaan, greep zijn oom weder zijn beide handen, en wilde ze niet los-laten, vóór hij had beloofd: ‘dit huis als het zijne te beschouwen’, ‘altijd wanneer hij in de buurt was, te komen oploopen’, en zoo al meer. Maar Robert, met de hem eigen volkomen beheerschte bedaardheid antwoordde, dat hij zeker nog wel eens graag zou willen terug-komen, maar dat hij altijd vooraf belet zou vragen; dit was ook het verzoek, dat hij aan al zijn eigen bezoekers deed.
Hij zag aan het iets donkerder worden van haar | |
| |
kleur, dat Miliane hem had begrepen: hij had te kennen willen geven, dat hij de bezoeken van haar vader alleen zou dulden, als hij er vooraf kennis van had gekregen. Hij keek naar het fijngevoelige kind, dat zoo sterk en direct op elken indruk reageerde, met een zachter blik dan zijn oogen den geheelen avond hadden gehad; de moeder, die hem aldoor had gade geslagen, merkte het op, en haar hart begon te kloppen van heimelijke hoop. Toch... toch had Miliane's charme haar uitwerking niet gemist...
Onwillekeurig was haar handdruk hartelijk en vast. Maar hij, de man van de wereld, de menschenkenner, ried in haar te glanzenden blik haar verlangen, haar verwachting... zij had zich te vroeg verraden.
Een onwillige toorn beving hem. Kon hij dan nooit met jonge meisjes in aanraking komen, kon hij ze nooit op haar juiste waarde schatten, of er werd iets van gedacht... men voedde hoop... En, lieve hemel! dat kind was aardig, ja, - maar verder, haar antecedenten!...
En het speet hem werkelijk voor haar, maar hij kon niet anders doen; hij drukte nauwelijks het kleine handje, dat hem zoo vriendelijk werd aangeboden, en hij had zelfs de kracht, om koel te zeggen, zonder haar aan te zien:
- Adieu, Miliane.
| |
II.
Langs het witte hekwerk van den ring op Houtrust, waar het concours hippique werd gegeven, | |
| |
wandelde Boleyn met haar vader en den jongen van Eggermonde. Zij hadden eerst hun plaatsen op de gereserveerde tribune ingenomen, maar Boleyn vond het koel, en zij had haar witte vos wat dichter om de schouders getrokken, en nam het voorstel van haar vader aan, om den ring eens langs te gaan.
Het was een winderige dag met zon. Over het verweerde gras van het terrein bewogen zich in gestrekten draf de tweespannen voor de lichte Amerikaansche wagentjes. Scherp klonk het snorrend gerol der snel-wentelende wielen door de ijle lucht, en de prachtige paarden glansden in de zon; satijnige lichtvegen gleden over hun glad-geschoren en geroskamde huid, en bij het krachtige opslaan der beenen glommen de hoeven als zilver.
Boleyn moest glimlachen om de met linten doorvlochten manen.
- Keurig is hun toilet gemaakt, wat, zei van Eggermonde. Sapristi, wat is dat een prachtig span, dat muisgrijze daar, als dat geen prijs haalt, mag ik... ajaijai, daar slaat de van-de-handsche door... jammer. jammer...
- Uw isabellen zijn nog mooier, apprecieerde Boleyn.
Dankbaar zag de jonge man tot haar op.
- En gelukkig geen linten in de manen en geen gecoupeerde staarten...
- O, neen, daar houd ik niet van. En u moet weten, hoe wreed dat soms toegaat bij 't afsnijden van de staart; als 't alleen bij 't weg-nemen van | |
| |
't haar bleef, zou 't zoo erg niet zijn, ofschoon ik niet houd van die korte pluimpjes, maar er wordt soms gewoon 'n wervel van 't staartbeen mee afgehakt...
- Afschuwelijk, zei Boleyn. Doen ze dat expres, of...
- Soms expres, als de staart nog te lang zou zijn, soms ook uit nonchalance...
- En al die dingen heeten te geschieden ter wille van de goede zaak, zei de heer van Echteld Winander. Immers concours hippiques en rennen en draverijen dienen ter ‘veredeling van het paardenras.’
- Ja, maar ze hebben hun nut, die instellingen betoogde van Eggermonde. Je ziet elk jaar meer en betere paarden voor de jury komen... Dat is ook 'n keurig span...
- Die ijzerschimmels; ja, zijn dat niet...
- De van Claermonts; goed getraind, goed verzorgd, goed gaande, rustig en toch vrij; 'n héél mooie prestatie...
- Zit van Claermont zelf er achter? vroeg Boleyn's vader.
- Neen, pardon, 't is... is 't niet van Baeck? och, daar heb je van Claermont zélf, die daar aankomt.
Boleyn kreeg een kleinen schok; hoe vreemd, daar zij toch stellig verwacht had, hem vanmiddag te zullen zien. Maar zoo spoedig, - was zij er niet op voorbereid... Zonderling, moest zij er dan op voorbereid wezen, hem te zullen ontmoeten? Zij keerde zich niet dadelijk om, even moest zij zichzelve meester worden, want een | |
| |
lichte blos was haar naar het gelaat gestegen. In de laatste dagen was zij dag en nacht van de gedachte aan Robert vervuld geweest, en de positieve woorden, die zij met haar vader over hem gewisseld had, schenen haar eerst zoo vaag en zwevend gevoel tot een machtige neiging te hebben verdiept, die haar zelve verschrikte. Zij herkende zichzelve niet in het meisje, dat opeens weer heel jong scheen te zijn geworden, vol onrust en verlangen, vol hartstocht en onstuimigheid... Het was haar ook niet mogelijk geweest over dit onderwerp met Steffie te spreken, ofschoon zij elken dag dringender de noodzaak er van voelde.
Zij hoorde van Eggermonde zeggen:
- Ha, freule...
En snel keerde Boleyn zich om, en voor de tweede maal kreeg zij een, en nu sterkeren schok, want gezellig aangewandeld met Robert kwam Steffie van Avereest.
Een oogenblik later had de begroeting plaats gehad, en had Steffie met vroolijke onbevangenheid verteld, dat Robert bij hen de lunch had gebruikt, en met haar was gereden naar het concours hippique.
Die Steffie... o, Steffie... die wist precies, met onfeilbare intuïtie, hoe zij van elk levensoogenblik gebruik maken moest. Dat had zij toch ook kunnen doen: Robert te lunchen vragen, om dan met hem samen naar het concours hippique te gaan... Een dergelijke ongedwongen omgang, een beetje intiemer dan het elkander bij officiëele gelegenheden zien, zou zoo uitstekend zijn geweest om elkander wat | |
| |
beter te leeren kennen... Maar zij, - ach, dergelijke dingen kwamen nooit in haar op. En als ze nog eens voor een seconde in haar opkwamen, dan zette zij ze dadelijk van zich af... omdat, hoe eenvoudig en onschuldig ze ook waren, zij ze toch iets enorms en onuitvoerbaars vond.
Het was niet gemakkelijk om in het leven zoo'n gesloten, reflectief, beredeneerd karakter te hebben als zij...
Na een paar onverschillige woorden met de anderen te hebben gewisseld, ging Steffie, die met Robert aan het hek was blijven staan, voort met het verhaal, waaraan zij bezig was. En Boleyn hoorde, dat het een beschrijving betrof van de fancy fair, waarop Steffie een aardbeien-tentje had gearrangeerd.
- Een van de voornaamste punten ter overweging was natuurlijk het costuum. Ik droeg een heel eenvoudig wit mousselientje, met daarbij 'n leuk zijden boezelaartje, waaromheen ik zelf 'n rand aardbeien geschilderd had, en op 't hoofd een aardige muts, zoo ongeveer in de geest van de Zwitsersche boerinnen, met fraise-kleurige linten. Later had ik spijt niet zoo'n hoed te hebben genomen, als Minnie Berckheide, 'n groote hoed, gevoerd met rose chiffon, en om den bol had zij een krans van echte aardbeiblaren gelegd; was dat geen aardig idee? Zij had eerst aardbeien willen nemen, maar die waren zoo leelijk, zei ze, in 't nagemaakt, en toen begreep ze, dat echte blaren nog veel typischer zouden staan. Maar ik zag er toch heusch óók wel aardig uit, zei Steffie coquet.
| |
| |
- Daar twijfel ik geen oogenblik aan, freule.
Boleyn hoorde duidelijk in Robert's toon iets méér dan banale hoffelijkheid. Maar zij wijdde al haar aandacht aan het hackney-nummer, dat thans werd voorgereden; om alles ter wereld kon zij niet zien naar die twee.
-... we hadden snoezige kleine kannetjes voor de room, gewone kleine aardewerk-kannetjes, maar zoo aardig rood of groen of blauw, in 't genre van de Engelsche Barum-pottery, en weet u, hoeveel die ons hebben gekost? één kwartje per stuk.
Steffie's lach klonk welluidend over het veld, en Boleyn vóelde, dat Robert er met welbehagen naar luisteren moest...
En was het verhaal nu nóg niet uit? Boleyn zocht naar een woord, dat zij tusschen het gesprek werpen kon, maar nergens vond zij een aanleiding in, om iets te zeggen...
- De aardbeien werden geserveerd op bordjes met een aardbeien-rand, en met papieren servetjes in dezelfde geest; we hadden al die dingen te leen of cadeau gekregen van verschillende firma's; ik was er zelf om gaan vragen, vertelde Steffie met naïeve zelfvoldoening.
Boleyn keerde zich om. Zij mòest weten, of Robert nu werkelijk belang stelde in zoo'n oppervlakkig verhaal. En zij zag zijn oogen, niet alleen geamuseerd, maar ook werkelijk geïnteresseerd op Steffie gevestigd. O, gelukkige Steffie, die in staat was, zich spontaan te uiten, die durfde, en deed...
Ja, nu moest het. Nu mòest zij met Steffie | |
| |
spreken... als het al niet te laat zou zijn.
- Steffie, zei ze, toen van Claermont en van Eggermonde met elkaar in gesprek geraakten, ga je straks met me mee naar huis thee drinken?
- Wie weet, zei Steffie achteloos. Zij luisterde naar van Claermont, die haar van oogenblik tot oogenblik beter begon te bevallen. Och, zij was er handig genoeg in, een man verliefd op zich te maken, wat dat betreft... Zij glimlachte in zichzelf van innerlijke pret; nù al had zij zijn belangstelling wakker gemaakt... het verdere was nu nog slechts een kwestie van tact en van tijd.
- De hackney heeft ons geleerd, wat hooge gangen zijn, en tegelijk, dat hooge gangen, vlugheid en uithoudingsvermogen best samen kunnen gaan. 't Succes van de meeste concours hippiques is bij ons te danken aan de geïmporteerde hackneys...
- En aan 't toepassen van gewichtsijzers, 't gebruik van de nieuwste inventies wat tuigen betreft, en 't geleerd hebben hoe te toiletteeren, vergeet dat niet! viel Steffie vroolijk in.
- 't Is 'n bewijs, dat wij Hollanders niet zoo behoudend en eigenwijs zijn, als waarvoor we altijd worden gehouden, zei Robert van Claermont, dat we al die verbeteringen zoo voetstoots hebben aanvaard.
- Vroeger wisten onze paarden-handelaren wel, dat zware ijzers aan de voorvoeten de gangen meer verheven maakten, en dat de lip aan het ijzer een scheeve voet recht deed lijken. Maar dat 'n paar grammen gewicht méer van 'n on- | |
| |
regelmatige draver 'n regelmatige maken, dát wisten ze niet. En vroeger bestond 't toilet-maken van 'n paard hierin, dat ze 'n paar kilo's wol of stroo in de manen breiden, en zie nu eens die smaakvolle toiletten van de tegenwoordige hackneys...
- 't Lijkt of we spreken over mondaine vrouwen, schaterde Steffie. Maar, apropos van smaakvol, heb je ooit zooiets smaakvols en eenvoudigs gezien, wees zij met een hoofdwenk naar Boleyn, toen voorbij kwam wandelen een heel jong meisje, begeleid door een oudere dame, klaarblijkelijk haar moeder.
Het jonge meisje droeg een rokje van met Pompadour-bouquetjes bedrukte mousseline, en daarbij een lijfje van effen rose zijde, puntig gedecolleteerd, eenvoudig gekruist, en van achteren een soupelen, sierlijken strik vormende.
- Schattig, zei Steffie, die zelf de overtuiging van eigen bevalligheid en schoonheid bezat, en dus gul en oprecht kon zijn met haar bewondering voor anderen. Wat 'n beeldig kopje...
Zij keken allen. Toen nam opeens Robert van Claermont den hoed af, tot een diepen, hoffelijken groet.
De drie jonge meisjes keken in éen flitsende, snelle seconde elkander aan, toen Robert van Claermont, daarnà weer elkander, aandachtig en fel...
- Wie waren dat, meneer van Claermont? vroeg Steffie, zoo onbevangen mogelijk, kennissen van u?
Boleyn luisterde ademloos. Tot haar ontzetting | |
| |
bemerkte zij, dat zij jaloersch was, niet slechts op Steffie, maar ook op dat meisje, dat mooie meisje...
Robert van Claermont aarzelde één oogenblik.
- Dat is mevrouw Verstraeten met haar dochter, zei hij langzaam. Zijn gentlemanlikeheid gebood hem, om te zeggen: nog familie van mij... maar hij kon die woorden toch niet over de lippen krijgen. Hij wist, dat hij dan zou lastig worden gevallen met vragen, waarom men die dames nergens in de wereld zag; er zou misschien van hem worden verwacht, dat hij ze introduceerde... en hij haatte het om verplichtingen te hebben aan en door zijn familie.
Maar van Eggermonde, die als adjuct-commies Miliane wel eens gezien had, vroeg: Is dat meisje niet...
Toen zei hij:
- Het meisje is klerk aan het Departement.
- O! o! heb je daar zulke mooie meisjes! lachte Steffie, en alleen Boleyn hoorde den gedwongen klank van haar lach. Maar o, hoe benijdde zij Steffie haar gemakkelijke uitingswijs, het zou háar niet mogelijk zijn, een woord te spreken.
Het incident was zoo vluchtig geweest, dat het dadelijk weer werd opgenomen in het algemeen brouhaha van de wereldsche feestelijkheid. Maar Miliane's hart was opgeschokt in haar borst, toen zij zoo plotseling hèm voor oogen had gekregen, dien zij gehoopt had... neen, verwacht te zullen zien, hem, aan wien zij veel... te veel... sinds zijn bezoek had gedacht...
| |
| |
Daar stond hij, in het gezelschap waar hij bij behoorde. Met éen oogopslag had zij het gehalte van wie met hem samen waren, gekeurd. Twee jonge meisjes, die wierven om zijn bezit, zij wist het, zij voelde het...
En hij?... correct had hij den hoed voor haar moeder en haar afgenomen, maar hij dacht er niet aan naar hen toe te komen, hen even, vriendelijk, aan te spreken, hen met zijn ‘voorname’ kennissen in aanraking te brengen...
O, als hij nu eens straks naar hen toekwam, om hun de genade van een woord en een handdruk te brengen, dan zou zij hem aanzien met oogen, die flitsten van haat. Maar ook dát wilde zij niet. Zij wilde hem de satisfactie niet gunnen, dat hij zàg, hoezeer hij haar pijn had gedaan. Want hij zou dadelijk denken, dat zij... elke man denkt immers altijd dadelijk, dat elke vrouw...
Zij wandelde verder, en zocht naar iets, om te zeggen, wat de aandacht van haar moeder van het voorgevallene afleiden kon; want zij was doodelijk beangst, dat haar moeder een opmerking plaatsen zou over de ontmoeting. Maar ook mevrouw Verstraeten was teleurgesteld, en zeer zeker zou zij er zich voor hoeden, aan haar dochter iets daarvan te laten blijken. Als Miliane wat zou hebben gezegd, dan zou zij Robert zelfs met kracht hebben verdedigd.
Neen, Miliane wilde het niet provoceeren, dat zij Robert nog eens tegen-kwamen. Zij had haar moeder op dezen gang naar het concours hippique ‘getracteerd’, omdat... omdat... hij er natuurlijk wel wezen zou, en zij het zoo ‘echt’ zou hebben | |
| |
gevonden, om temidden der mondaine menigte door ‘hem’, den ‘grand seigneur’ te worden aangesproken, wat zij met de kinderlijkste argeloosheid stellig verwacht had, dat hij zou doen. Och! zij kon wel stampvoeten van boosheid, om haar dommen waan... na het strak: Adieu, Miliane, van zijn bezoek.
- Mama, als u 't goed vindt, willen we dan 't heele terrein eens omwandelen? Zoo leuk, dan zie je de spannen binnen-komen en dan gaan we nog verder, naar de stallen, die wou ik ook zoo graag eens zien.
- Goed, kind, antwoordde mevrouw Verstraeten opgewekt, blij dat Miliane niet door het voorval gehinderd was geworden. 't Is wel 'n heele wandeling, lachte zij, toen zij het hekje waren doorgegaan naar het tweede terrein.
- Kom, wandelen is wel goed voor u, en 't is heerlijk weer, zei Miliane. Mijn hemel, was die onbeteekenende gebeurtenis nu zóó verschrikkelijk? stel je voor, zij zou zich heusch niet het pleizier van den heelen middag laten bederven, hoor: zij was nog nooit op een concours hippique geweest, en zij vond het veel te leuk.
- Mama, Fabrice van der Moorel heeft me allerlei bizonderheden verteld over paarden; 't is zoo'n typ van 'n jongen. Hij weet altijd alles, kan overal over meepraten; hij had vanmiddag dolgraag meegegaan, maar hij kon niet; 't zou anders wel gezellig voor ons zijn geweest... Verbeeld u, wist u dat, dat de ‘volbloeds’ altijd 't meeste succes hebben bij snelheid- en afstand-races, en de halfbloeds 't | |
| |
beste zijn als hurdle-racers, steeple-chasers en hunters? O, weet u, hoe hij de hunters noemt? Die heeten cocktails, zegt hij... -
Van Eggermonde, natuurlijk slechts vluchtig beroerd door het voorgevallene, dat Steffie en Boleyn beiden zoo sterk had aangegrepen, sprak voort, en bracht de gewenschte ontspanning.
- 't Is eigenaardig, dat je 'n ‘raspaard’ dadelijk herkennen kan, niet alleen aan z'n vorm en gang natuurlijk, maar ook aan de kleur.
- Ja? vroeg Boleyn, dankbaar voor de afleiding.
- Ja, de kleur van de volbloed is meestal bruin, bruingrijs of kastanje, haast wel in 99 van de 100 gevallen. Zwart en grijs zijn groote uitzonderingen. Wit ziet men alleen soms als 'n bles op 't voorhoofd, of als witte voeten; maar gewoonlijk prefereert men de geheel effen kleur.
- Ik houd veel van 'n witte vos, zei Steffie, die niet geluisterd had, er tusschen door; ik zal toch ook...
- 'n Witte vos, freule? vroeg van Eggermonde verwonderd, 'n vos is toch altijd...
- Ik bedoel Boleyn's bont, proestte Steffie, en niet een paard! Ik ga ook zoo'n witte vos nemen, 't flatteert bepaald. Niet dat jij dat noodig hebt, Boleyntje, kind...
- En u dan, freule? vroeg Robert van Claermont met een glimlach.
Dit onverwachte complimentje van iemand, die ‘nooit iets zei, wat hij niet meende’, en dat vlak na het zien van het ‘mooie meisje Verstraeten’, | |
| |
verraste Steffie zoo, dat zij er bijna een kleur van kreeg. En opeens werd weer haar overmoed in haar vaardig, en ze zei vroolijk:
- Ik heb u mijn geheimpje al toevertrouwd, meneer van Claermont, dat ik mee zal doen aan 't spring-concours; wilt u mij nu 'n pas de conduite geven naar 't opstel-terrein? Ik moet me nog verkleeden, en ik ben graag rustig op tijd klaar.
- Met veel genoegen, freule.
Ziezoo. Nu had zij tenminste de gelegenheid dacht Steffie, om hem eens te ondervragen over dat meisje. Zij maakte zich van het leven aan een Departement zoo ongeveer de voorstelling, alsof er elken dag gezellige bijeenkomsten waren, waarop werd geconverseerd en geschertst en niet het minst... geflirt. Terwijl zij samen voort-wandelden deed Steffie maar aanstonds haar vraag, want het lag geheel niet in haar temperament, om zich te beheerschen.
- 't Is tegenwoordig toch wel 'n aardige tijd in de maatschappij, zei ze, nu vrouwen 't werk van de mannen deelen. Me dunkt, de geest, de toon in zoo'n groote inrichting van arbeid, als bijvoorbeeld 'n Ministerie is, moet er wel heelemaal door veranderd zijn.
Hij keek haar vluchtig aan, en zei achteloos:
- Och neen, toch niet; ik moet u eerlijk zeggen, dat ik van die verandering, waarmee u dan zeker 'n verbetering bedoelt, nooit iets heb gemerkt.
- Niet? vroeg Steffie verbaasd, en zag coquet naar hem op. Maar u ontmoet elkaar toch elke | |
| |
dag, u spreekt met elkaar, u gaat met elkaar om als kameraden...
Robert glimlachte om haar kinderlijke onderstellingen.
- Ons leven is minder ‘gezellig’, als u zich blijkbaar verbeeldt, freule. Wij hebben weinig, of zoo goed als niets te maken met de lagere ambtenaren, wij doen in hoofdzaak alles af met de afdeelings-chefs. Als u eens 'n enkele dag mijn bureau waarnemen moest, dan zou u 'n beter idee krijgen van ons lang en inspannend en overdruk werk, dat toch niet zoo veel afwisseling biedt.
- Maar... begon Steffie, die het niet begrijpen kon. En toen opeens, spontaan:
- Maar u kent uw ambtenaren toch allemaal, u spreekt met hen in de tusschen-uren, of...
- O, neen, freule! Persoonlijk zijn velen mij nog onbekend, of zoo goed als.
- Maar toch niet dat mooie meisje! ontsnapte Steffie ondanks zichzelve, en haastig trachtte zij haar eigenlijke bedoeling in een lach te verbergen.
Robert bleef even zwijgen, onaangenaam getroffen. Moest hij nu luchtig zeggen:
- ‘Dat is 'n toeval, en ik groet haar natuuurlijk uit beleefdheid...’? Of ruiterlijk bekennen: ‘Zij is 'n nichtje van mij...’?
Hij wilde noch het een noch het ander. Maar hij moest natuurlijk antwoorden, wou het meisje aan zijn zijde niet de dwaaste gevolgtrekkingen maken.
- Juffrouw Verstraeten is nog familie van mij, zei hij. Maar tusschen haar ouders en de mijne | |
| |
bestond 'n jarenlange brouille, vandaar dat ik haar in 't geheel niet ken, ofschoon ik weet, wie zij is. Natuurlijk groet ik haar moeder en haar bij een ontmoeting, omdat zij met het heele familie-geval niets te maken hadden.
- O! zei Steffie. En haast had zij er bijgevoegd: is 't anders niet?! Maar zij werd nu zeer opgeruimd, en vroolijk praatte zij voort, totdat zij het zadel-terrein hadden bereikt.
Daar stond reeds getuigd Steffie's glanzende vosmerrie Lady Rose; de witte singels, buikgordel en riemen glansden pittig af tegen de gladde, roodgoudbruine robe van het fijn-gebouwde, nerveuse, hartstochtelijke paard, met de tot vlechtjes gestrengelde, zijïge manen en de lichte pony-vlok tusschen de groote, schrandere oogen.
Steffie keek toe, hoe haar groom de vos mond en neus nog eens uitveegde met een doek, en zij betuigde haar tevredenheid over Lady Rose's toilet.
- Ik weet zeker, dat ik u bewonderen zal, freule, zei Robert, maar is 't niet van 'n onverstandige en matelooze roekeloosheid, om juist aan de hoogte-sprong te willen meedoen?
- Och welneen, zei Steffie luchthartig; maar wees u maar 'n beetje ongerust over mij, dat vind ik wel prettig, en zoo coquet knikte zij hem toe, dat Robert dacht: een pittig ding, behaagziek en pikant, 'n mooi gezichtje, en een in alle opzichten goede, aantrekkelijke aard: spontaan, oprecht, warmhartig, impulsief... een vrouw, die een man gelukkig kan maken... en het toch niet mij zou doen. Ik heb een àndere vrouw noodig, een vrouw, die in | |
| |
alle opzichten, en niet alleen in den uiterlijken wereldschen zin met mij mee-leven kan...
- Ik dank u voor uw geleide, zei Steffie vóor zij in de kleedkamers verdween, en drukte Robert de hand, dankend voor zijn welgemeend:
- Van harte goed succes.
Met een snelle beweging schoof Miliane voorbij, in angst, dat Robert, als hij zich omkeerde, haar bemerken zou. Met haar moeder had zij het geheele terrein omgewandeld; zij was zoo belangstellend mogelijk geweest, had haar moeder attent gemaakt op het groote cijferbord, waarin telkens de nummers van de winnaars werden geschoven, op de groep cavaleristen, die zoo ijverig met alles medehielpen, de groote bel luidden, het hek openden en sloten... op de beide muziek-corpsen, die soms tegen elkander in speelden... en daar opeens... opeens zag zij Robert opnieuw, en nu in het gezelschap van het mooiste der beide meisjes.
Zij was het dus!...
Een snelle, scherpe pijn schoot door Miliane heen; zij greep den arm harer moeder, en voerde haar mee, terug naar het tribune-terrein. Zij had een oogenblik den impuls gehad, om nu weg te gaan, maar een andere gedachte kwam dwingend in haar op; zij wilde zien, zij wilde weten, hoe het andere meisje, dat zij samen met Robert had gezien, het verdroeg... niet uitverkoren te zijn.
Mevrouw Verstraeten, overstelpt door een gevoel van brandende ontgoocheling, liep met haar dochter verder, zonder in de eerste oogenblikken een woord te kunnen uitbrengen. O! al was hij dan niet ver- | |
| |
loofd met dit mooie meisje, verliefd was hij toch zeker op haar. Ach... wel gauw was haar hoop vervlogen. Al te, al te spoedig moest zij haar lieve plannen prijs geven. Arme Miliane...
Ze bemerkte niets van Miliane's gejaagdheid; zij zou ook dadelijk een geruststellend, verklarend woord hebben gevonden, als Miliane een opmerking had gemaakt over Robert en dat meisje. Wel, het zijn zeker goede kennissen, dat hij haar de beleefdheid bewijst, haar naar 't zadel-terrein te brengen, ze moet waarschijnlijk meedoen. Wie weet, heeft ze het hem niet gevraagd...
Maar Miliane zeide niets, en mevrouw Verstraeten was te bevangen, om te bemerken, hoe veelbeteekenend het was, dat Miliane zweeg. Het bruiste en woelde in het jonge meisje, tal van gewaarwordingen verdrongen zich in haar. En een felle, opstandige wrok kwam er in haar tegen Robert, die zijn eigen tante, zijn eigen nicht, tegenover de wereld niet wou erkennen.
Miliane zag ‘het andere meisje,’ Boleyn van Echteld Winander dadelijk, toen zij terug-gekeerd waren; zij zat op de gereserveerde tribune naast een ouden heer, in wien Miliane den vroegeren Secretaris-generaal aan het Departement van Maatschappelijke Voorzorgen herkende. O! dit was dus zijn dochter, en hoe nam zij het op, dat...
Met de uiterste rustige kalmte praatte het meisje met haar vader, bracht dan weer haar kijker aan de oogen, om de paarden in den ring in oogenschouw te nemen; geen blosje, geen zenuwbeweging der handen verried een innerlijke | |
| |
ontroering. Sterk was dit meisje en welbeheerscht, en háár hart klopte wild van toorn en verdriet, zooals zij nog nooit in haar heele bestaan had gekend...
- Wilt u mij 'n pas de conduite geven naar 't zadel-terrein...
Die vrijmoedige woorden van Steffie kon Boleyn maar niet vergeten. Natuurlijk had het nog wel iets meer beduid, als Robert uit zichzelf haar zijn geleide had aangeboden, maar toch... door zoo te doen, als zij deed, kreeg Steffie een grooten voorsprong op háar, Boleyn, die tot zoo iets onschuldig-familiaars nimmer in staat zou zijn...
O, had zij toch maar bijtijds gesproken. Had zij dien eersten keer, toen Steffie's praten over Robert handelde, haar maar frank en zonder aarzelen alles bekend. Zij twijfelde er geen oogenblik aan, of Steffie zou haar het terrein vrij-laten... maar nu zou het 't arme kind misschien zwaarder vallen dan een poosje geleden.
Wat duurde de middag lang. Boleyn verlangde er naar, dat het moeilijke gesprek met Steffie achter den rug zou zijn, en tegelijk dacht zij: is het nu wel de goede gelegenheid, als Steffie moe en opgewonden is van haar prestatie, om dàn een dergelijk onderwerp te entameeren? Uitstellen... weer uitstellen... het lokte haar aan; maar toch, neen, dat durfde zij niet.
De groote hindernis was opgesteld; een heining, bestaande uit losse balken, met een groen boschje aan weerszijden. En in den ring verscheen Steffie op haar glanzende vos, stralend, vol durf en kracht, een beeld van levende gratie.
| |
| |
De belangstelling was enorm. Het publiek dromde zich samen om de witte omrastering, in aandachtig enthusiasme. Het stemmen-gezoem zwol aan tot een geestdriftig applaus, toen Steffie in een kranigen korten galop aanreed op de heining.
Maar of zij den aanloop niet lang genoeg had genomen, haar paard bokte en steigerde en week uit, en kwam ter zijde terecht, zich verwarrend in de haag van groen. Doch Steffie onvervaard, trok de teugels in, en wendde haar Lady Rose om, haar geruststellend met kleine klapjes op den hals, en lachend vierde zij de toomen, om het paard even vrij over het veld te laten galoppeeren vóor zij de tweede poging waagde. En zóo charmant was de wijze, waarop zij dit lichte ongeval opnam dat Minnie Berckheyde, dicht in de nabijheid van Boleyn op de tribune gezeten, liefjes lachend opmerkte:
- Ik geloof heusch, dat Steffie 't met opzet deed, om de oplettendheid van het publiek nog wat meer te boeien...
Maar de tweede maal, rap als een vogel, scheerde Lady Rose over de hindernis heen. En donderende hoera's daverden over het veld; er werd geschreeuwd, met zakdoeken gezwaaid, gejuicht, en Minnie Berckheyde verwachtte niet anders, of Steffie zou nog eens over het veld komen rijden, lachend, zegevierend, als een écuyère na een geslaagden circus-toer... Doch Steffie, ofschoon de opgewondenheid nog bonsde in haar handen, waarmee zij de teugels kort had gehouden, toen zij haar paard als 't ware ophief tot den sprong, en hoe- | |
| |
zeer zij ook hield van wild applaudissement om iets wat zij had verricht, zij was nu, in éen snelheid door, naar de stallen gejacht, want degene, om wiens oordeel zij het meeste gaf, die had haar gezien, en haar bewonderd om haar onverschrokken moed, - en meer verlangde zij niet.
In de primitieve kleedkamer van het houten gebouw vond Steffie Boleyn op haar wachten. En Steffie viel haar om den hals:
- Hoe was 't? Wie hab' ich's gemacht? en Boleyn zag Steffie's lachende lippen trillen van nervositeit.
- Schitterend, schitterend; hartelijk gefeliciteerd. Maar had je niet in costuum moeten blijven voor de prijs-uitdeeling?
- O, nee, nee, weerde Steffie af, m'n prijs zullen ze me wel thuis sturen. Ik moet nu dadelijk naar huis; m'n lieve oude luidjes weten nog van niets, en verbeeld je, verbeeld je, dat de een of ander hun 't feit van m'n heldendaad komt vertellen, voordat ze hun oogappel veilig weer thuis hebben.
- Goed, zei Boleyn, dan breng ik je thuis, en kom bij jou thee-drinken, in plaats van jij bij mij.
- O, ja, had ik je dat beloofd? zei Steffie, neem me niet kwalijk, zeg; ik ‘ben mezelf niet in deze oogenblikken,’ dat begrijp je wel, hè. Moet je niet met je Papa naar huis?
- Vader is al weg-gegaan met... van Claermont.
- Wat! zei Steffie, is hij weg!
Zij had niet anders verwacht, of zij zou ook | |
| |
weer naar huis begeleid worden door Robert; dat was dan toch niet meer dan beleefd geweest, nu hij haar ook naar het sport-terrein had gebracht. Haar ouders waren beiden door een lichte indispositie verhinderd uit te gaan, waar Steffie blij om was, want met de haar eigen luchthartigheid had zij het tot het laatste moment uitgesteld om te bekennen, dat zij meedeed aan den hoogtesprong, en zij had heusch niet geweten, hóe zij nog vóor den aanvang die taak er met succes zou hebben afgebracht! - en zoo was het de natuurlijkste zaak ter wereld, dat Robert, die ‘toevallig’ bij hen dejeuneerde, haar meenam in zijn auto naar Houtrust, waar zij een ontmoeting had afgesproken met de van Echteld Winander's.
- Ja, zei Boleyn. Vader had met hem te spreken, en heeft hem meegenomen.
- En heeft hij in 't geheel geen verontschuldigingen gemaakt jegens mij? En zei hij niets van m'n hoogte-sprong? vroeg Steffie onstuimig.
- Ja, ja, natuurlijk. Hij heeft je, evenals wij, bewonderd, en heeft me opgedragen je dat te zeggen... En daar Vader mij ook achterliet, sprak 't vanzelf, dat wij-samen naar huis zouden gaan. Bovendien had je mij al beloofd, met mij te gaan theedrinken, is 't niet.
- Och ja, ja, dat is waar, zei Steffie. Je vroeg me dat zoo, en ik zei zonder te denken ja, omdat we toch elke dag haast bij elkaar komen. O! dacht zij hard-op, dat heeft hij zeker gehoord, en daarom... o!
| |
| |
Haar blijmoedige natuur veerde na de eerste ontgoocheling al weer op, en ze zei:
- Ja, 't is toch maar beter, dat ik nu niet dadelijk behoef te... flirten. Ik ben er eigenlijk te moe voor. Nu voel ik pas, wat een inspanning me dat meedoen heeft gekost.
En nu voel ik pas, herhaalde Boleyn in zichzelf, wat een inspanning 't me kost om met Steffie te spreken. Ik kan 't niet. Ik moet de omstandigheden maar hun loop laten gaan...
Maar Steffie was veel te opgewonden, om te kunnen zwijgen. Zij praatte druk, terwijl zij zich verkleedde, en telkens ontsnapte haar de naam van Robert van Claermont.
- Ja, zie je, hij... O, je moet hooren, wat hij... Hoe vind je, dat hij... Hij kan gezellig zijn, heusch. Papa en Mama apprecieeren hem ook zoo... O, Boleyntje... ik wou dat je er bij was geweest aan de lunch...
- Geloof je, vroeg Boleyn, en het was of zij met zware moeite de woorden los-maakte uit haar geest, dat... hij... je... aardig vindt?
- Aardig vindt hij me, zei Steffie met overtuiging. Maar dat beteekent op zichzelf nog niet zoo heel veel. Neen, hij moet serieus over me gaan denken... en of hij dat nu al doet... Maar opeens viel haar de bijzondere uitdrukking op van Boleyn's gezicht, en ze zei:
- Wat is er, kind? 't Is, of je... O! riep zij met een kreet van ontstelde verrassing, 't is toch niet, dat jij... jij óok...
Boleyn sloeg haar oogen neer, en antwoordde | |
| |
niet. Maar zij wist, dat haar zwijgen gelukkig welsprekend genoeg zou zijn.
- O! zei Steffie weer, en zij moest even gaan zitten, want de overtuiging, dat Boleyn óok van Robert van Claermont hield, overweldigde haar. Zij staarde voor zich uit, en de drukke, luchthartige Steffie, zij vond nu geen woorden.
Maar eindelijk begon zij toch:
- Waarom heb je me dat niet gezegd, Boleyn? vroeg zij zacht. Waarom niet? toen ik je voor de eerste maal sprak over hèm? Weet je niet meer! 't Was toen op je jour...
- Ja, ik weet 't, ik weet alles nog, zei Boleyn. En ik heb me later dikwijls genoeg verweten, dat ik tegenover jouw vertrouwen niet ook mijn vertrouwen stelde... Maar... maar... je kent me wel... je weet, hoe moelijk ik me uit, en er was toen ook nog niet veel, nog niets te vertellen...
- Later dan wel? vroeg Steffie.
Doch Boleyn verstond haar niet; zij ging voort:
- Er was toen nog niets... Nauwelijks was ik er me zelf van bewust, dat ik wat... voor hem voelde... Ik had wel eens over hem gedacht, maar zoo vaag, als eventueel pretendent, zooals ik dat ook wel eens deed over anderen. Maar die middag...
- Die middag? vroeg Steffie gretig. Was er dien middag iets gebeurd? zij kon het zich niet begrijpen, dat zij daarvan niets zou hebben gemerkt...
- Maar die middag... ik voelde me moe en verveeld en opeens werd ik levendiger, ik praatte geanimeerd, en lachte, niet meer alleen uit con- | |
| |
ventie, en weet je, hoe dat kwam, Steffie? omdat, ofschoon ik hem nog niet zag, Robert van Claermont al in ons huis aanwezig was. Ik werd daar zéér door getroffen, want, is dat niet het bewijs, dat mijn onbewustheid geheel van hem is vervuld, en dat ik al van hem hield, zonder het nog te weten?
Het was Steffie vreemd te moede. Boleyn's eenvoudige, naïeve bekentenis ontroerde haar diep. Boleyn, de welwetende, de eigengerechtige, de geslotene en trotsche, kwam nu tot háár, en vroeg, als een jong, onwetend kind, verschrikt door de nieuwe aandoening van haar eerste liefdesgevoel, een verklaring aan háár.
- Ja, zei ze langzaam, je hield... je houdt van hem.
En tegelijk dat zij deze woordÉ™n sprak, wist zij, dat zij haar eigen illusie opgeven zou. Als Robert eenmaal wist, dat hij Boleyn zou kunnen ‘krijgen’, zou hij niet meer denken aan Steffie van Avereest. En... zijzelve zou nooit gelukkig kunnen wezen, wetende, dat zij Boleyn haar eenige levensgeluk had ontroofd.
Zij zou nog wel in staat zijn, eens een huwelijk met een ander te sluiten, en dan toch nog tevreden en betrekkelijk gelukkig te zijn, Boleyn nooit. Zij kende haar...
- Maar... zei Boleyn, er komt nog iets bij.
- Wat dan...?
- Mijn Vader wenscht dit huwelijk. Ik zal je zeggen waarom. Je... je weet toch alles, iedereen weet alles... Maar dit, wat nu volgen zal, zeg | |
| |
ik aan jou-alleen, omdat ik weet, dat ik je volkomen vertrouwen kan. Ik spreek met je als met 'n zuster, Steffie. Je weet... dat Robert mijn Vader vervangen heeft als Secretaris-generaal. En Vader voelt dat als 'n achteruitzetting, al heeft hij ook 'n andere, heel eervolle betrekking gekregen. Dat kan je wel begrijpen. Twintig jaar lang heeft hij z'n post vervuld, en nu komt daar opeens 'n jongere, en hij moet voor hem wijken. Dat hij dit als een gruwelijke vernedering voelt, daar kunnen wij inkomen, is 't niet... En nu redeneert hij zoo: als zijn dochter trouwt met de nieuwe Secretarisgeneraal, dan zal, dan moet iedereen denken, dat hij vrijwillig heeft afstand gedaan, en dat hij in de benoeming van Robert de hand heeft gehad.
O, Steffie begreep het volkomen. Maar deze mededeeling legde bij haar niet het gewicht in de schaal van de eerste. Dat Boleyn van hem hield, was het eerste en voornaamste. Al het andere was bijzaak. Zij haalde diep adem, en zei met een kleinen glimlach, berustend-weemoedig:
- Dus die droom heb ik ook al weer uitgedroomd...
De eenvoudige goedheid, de natuurlijke edelmoedigheid, waarmede Steffie haar bekentenis beantwoordde, trof Boleyn tot in de ziel. Geen enkel verwijt, dat zij eerder had behooren te spreken, geen zelfzuchtige verklaring, dat zij nooit van Robert af zou zien, niets, niets anders dan dit bereidwillige prijs geven van een mooie verwachting...
- Maar als hij... begon Boleyn met aarzelende stem, als hij nu eens houdt van jou, Steffie? Jij | |
| |
bent zooveel liever, zooveel mooier dan ik...
- En jij, zei Steffie, met iets van haar gewone guitigheid, jij ben zooveel ‘Boleyner’...
- Neen, zei ze ernstig, als Robert tusschen ons beiden te kiezen heeft... dan begrijp jij, dan begrijp ik, hoe de keuze uitvallen zal.
- Maar, zei Boleyn, als hij met ons samen in gezelschap is, dan... neemt hij nauwelijks notitie van mij, dat weet je zelf...
- Dat komt niet door hem, dat komt door mij, zei Steffie, een beetje vroolijk-triest.
- Steffie, vroeg Boleyn, en er was een angstige smeeking in haar stem, zal je er geen... zal je er niet te veel verdriet van hebben als... als...
- Ik hoop van niet, zei Steffie luchtig. Je kent me, en je weet ook wel, dat ik zoo iets gemakkelijker draag, dan jij 't zou doen. Je moet in deze aangelegenheid nu maar niet meer aan mij denken, hè? dat heb ik 't liefst.
Boleyn ging zwijgend naar Steffie toe, en sloeg de armen om haar heen. Zij vond geen woorden tot dank, maar in deze stille daad drukte zij al haar diepe erkentelijkheid uit. En Steffie legde haar hoofd op Boleyn's schouder; zij zou nu niet goed in staat zijn geweest nog méér te zeggen. En zij verborg even haar gezicht aan Boleyn's schouder, want zij voelde haar oogen gloeiend en vochtig van tranen. En dit was 't, wat Boleyn niet mocht zien...
|
|