Zijden en keerzijden. Deel 16. In 's Heiligen Bureaucratius' rijk
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
Tweede hoofdstuk.I.Robert van Claermont legde zijn acten-tasch op zijn groot bureau ministre, dat in het midden van zijn ruime werkkamer stond. Door die beweging wierp hij toevallig een klein beeldje om, en terwijl hij het weer opzette, kreeg hij daardoor opeens het besef weer thuis te zijn. Vreemd... hij had van den geheelen thuis-rit in zijn auto niets bemerkt, zóózeer was hij in gedachten geweest, nadat de Minister hem officieus had meegedeeld zijn benoeming tot Secretarisgeneraal aan het Departement van Maatschappelijke Voorzorgen. Op even dertigjarigen leeftijd voor deze hooge benoeming in aanmerking te komen, was een carrière, waarop hij trotsch mocht wezen, en wat weinigen hem zouden nadoen. Hij was uiterlijk volkomen onbewogen gebleven, toen hij de zekerheid kreeg van het feit, dat hij, en ‘men’ in het algemeen, reeds eenigen tijd had vermoed. Maar in hem had een warme voldoening gegloeid, en toen bij het afscheid nemen zijn hand | |
[pagina 40]
| |
die van den Minister had vast-gehouden, in een langen, hartelijken druk, hadden beide mannen, ook zonder woorden, begrepen, dat er tusschen hen een volledige verstandhouding bestond, en dat zij onder alle omstandigheden op elkaar konden rekenen. Secretaris-generaal. Hij was onmiddellijk en geheel met het denkbeeld vertrouwd geraakt, en toch overweldigde hem de gedachte. Deze benoeming was zeker het toppunt van zijn wenschen, en hij voelde zich opgewassen tegen zijn taak... maar toch was er nog een lichte verbazing in hem, dàt hij, en wel zoo spoedig, zijn levensdoel had bereikt. In vertrouwen had de Minister hem meegedeeld, dat de toestand onder van Echteld Winander onhoudbaar werd. Van Echteld was een heerscher, een tyran in den ouderwetschen zin van het woord, en het geheele Departement leefde in een soort van slavernij. De vleiers, de kruipers, de oogendienaars hadden het goed, maar de oprechten, de onafhankelijken, de karaktervollen werden verdrukt en vernederd. Door zijn langjarige practijk was hij een onmisbare kracht geworden, die gevreesd werd door de Ministers; maar hij had toch besloten, om hem te laten vallen, omdat hij een einde wilde gemaakt zien aan dit verregaand despotisme. Robert had toegeluisterd in zwijgend begrijpen. Was hij zelf niet ontelbare malen gehinderd door de willekeur, de dwingelandij, de bevoorrechting van vrienden en kennissen van den man, die de | |
[pagina 41]
| |
macht in handen had? Hij wist, dat er als een stroom van ontspanning zou gaan door het geheele Departement bij de tijding, dat de gehate Secretaris-generaal zou verdwijnen. En hij nam zich heilig voor, dat zijn eerste en vaste principe zou zijn: het betrachten van rechtvaardigheid, de stiptste rechtvaardigheid. Hij dacht er even aan, hoe van Echteld Winander zich nu voelen moest, de ‘napoleon in duodecimo’, zooals hij op het Departement werd genoemd. Hij kon zich wel in diens gemoedstoestand verplaatsen, en met hem medevoelen... maar overigens had hij geen sympathie voor hem, en weinig achting voor iemand, die zich zóózeer door zijn voorkeur en tegenzin, door zijn eerzucht en egoïsme had laten beïnvloeden. De heer van Echteld Winander beschouwde zichzelf minstens van zooveel waarde als de Minister zelf. En hoewel de betrekking van Secretarisgeneraal technisch feitelijk niet zoo belangrijk was, en het aan het Departement eigenlijk technisch veel moeilijker was een goed afdeelingschef dan een goed Secretaris-generaal te zijn, werd de positie toch van veel belang, door wat een bepaald persoon er van wist te maken. De Secretaris-generaal had toch maar het levenslot in handen van eenige honderden ambtenaren en hunne gezinnen, en dit stond toch zeker niet beneden het beheerschen van welk detail ook. Het in de war sturen van een dienst, het verkeerd plaatsen van een gebouw, het onjuist ramen van een groote uitgaaf, was op zichzelf natuurlijk niet gering, maar erger bleef toch zeker | |
[pagina 42]
| |
het vernietigen van een persoonlijkheid door onnoodige hardheid of onrechtvaardigheid. En evenzoo was het zeker prijzenswaardig, wanneer een hoofdambtenaar door zijn bekwaamheid en handigheid zorgde, dat het Rijk voordeelige contracten sloot, tijdig een terrein kocht, een verkeersstoring vlug ophief, maar hooger moest men iemand stellen, die een personeel van eenige honderden menschen wist te doen werken met lust en ijver, en zonder ook maar iemand in zijn karakter te krenken. De heer van Echteld Winander had in dit opzicht maar al te veel gefaald. Zou hij gelukkiger zijn? Zou hij altijd en overal de onwrikbaarste rechtvaardigheid kunnen volhouden? Onwillekeurig liet een mensch zich toch leiden door voorkeur, genegenheid of antipathie... Maar neen, in dienst was hij ambtenaar, en niets dan dat, en hij wilde niets anders zijn. Zijn sympathie en zijn tegenzin zou hij bewaren voor zijn private leven. Daarin kon hij zich immers geven zooals hij was. En toch, ondanks zijn ‘ambtenaarschap’ kon hij wel humaan zijn en billijk en wel eens ‘genade voor recht laten gelden...’ Hij dacht er over, of nu ook niet de tijd voor hem was gekomen om een huwelijk te sluiten, ‘het’ huwelijk, dat hij zich steeds had voorgenomen, dat door de wederzijdsche familiën was voorbereid, - het huwelijk met zijn nichtje Marianne van Claermont, de dochter van den burgemeester van Holtrop, zijn oom. Dit huwelijk was ook altijd zijn wil en zijn verlangen geweest... | |
[pagina 43]
| |
en toch had hij zich volstrekt niet overhaast, om het te sluiten. Waarom niet? Och... dit was voor hemzelf ook duidelijk genoeg: omdat hij wel van het meisje hield, maar... geen liefde voor haar gevoelde. Marianne van Claermont was van een bleeke, teere distinctie, die hij zeer waardeerde, maar waardoor, als hij niet bij haar was, zijn zinnen niet werden geprikkeld. Hij achtte haar met zijn verstand, maar zijn gevoel bleef koel voor haar. En toch zou hij haar trouwen. Natuurlijk; dit had hij besloten. Zij hadden elkaar hun heele leven gekend; zij wisten precies, wat zij van elkander konden en mochten verwachten; hun huwelijk zou rustig en harmonisch zijn, een vredig naast elkander voort-leven, zooals dat met beider wenschen strookte. Een ander soort vrouwen, spontane, impulsieve, geraffineerd-naïeve, levenslustige meisjes, trok hem meer aan dan Marianne, met haar loome bevalligheid, haar reflectieve bedaardheid. Een meisje als... Stéphanie van Avereest bijvoorbeeld. Een huwelijk met háar zou hem misschien, neen, zeker, gelukkiger maken dan met Marianne... maar rustig en evenwichtig zou zijn leven dan niet zijn... en rust en kalmte behoefde hij vóór alles, want als ambtenaar behoorde zijn bestaan in de eerste plaats den Staat te zijn gewijd. Neen, Stéphanie... hoe aardig hij haar ook vond, en hoezeer zij zijn fantasie ook wist op te wekken, was niet de geschikte vrouw voor hem. Marianne | |
[pagina 44]
| |
moest het zijn... of iemand, die... haar nabij kwam... die haar wellicht overtrof in de qualiteiten, welke hij verlangde in zijn vrouw. En zonder dat hij het wist of wilde, dwaalden zijn gedachten af naar de persoonlijkheid van Boleyn van Echteld Winander. Ja, zij!... Dàt was in alle opzichten de vrouw, zooals hij er eene noodig had, die zijn maatschappelijke positie zou versterken, die met ambitie en doorzettingsvermogen hem raden en helpen zou in alle moeilijke omstandigheden, die zijn belangen tot de hare zou maken... die vol kracht was en energie, vol tact en bedrevenheid, vol wil en daad, - veel meer dan Marianne. Maar... Zij was de dochter van den man, die door hèm uit het zadel was gelicht. En zou zij hem niet haten, zooals haar vader hem haatte?... Of... Zou haar zelfzucht bóven haar liefde tot haar vader gaan, en zou zij, ondanks alles den man trouwen, die haar de voortzetting verzekeren kon van het leven, dat zij altijd had geleid, en het liefste leidde? Hij kende haar feitelijk slechts oppervlakkig. Een gesprek had hij nooit met haar gevoerd. Maar toch geloofde hij wel absoluut te weten, hoe zij was. Hij vermoedde haar niet pervers, maar haar geheele wezen door deze twee factoren: hoogmoed en eerzucht beheerscht. Een aangename persoonlijkheid scheen zij hem | |
[pagina 45]
| |
niet. Daarvoor was zij te exclusief, te veel met zichzelve en al wat het hare was, ingenomen, daardoor was zij te weinig gevoelig, - te hard, te sterk. Ja, dàt was het: te sterk. Zij zou zich nooit aan hem onderwerpen, zich naar hem schikken, haar wil doen overwinnen door den zijne. En omdat ook hij zich nooit zou willen buigen, zou er tusschen hen een stille, verbitterde strijd worden gevoerd, die hun huwelijk, het naar buiten vredige, harmonische, innerlijk tot één lange ellende zou kunnen maken. Neen, zijn verstand ontried hem beslist, een huwelijk met dit meisje aan te gaan. Marianne bezat een geheel ander temperament, vlijzaam, soupel, aanhankelijk was haar aard. Zij zou hem, al hielp zij hem ook niet in zijn betrekking met zakelijk ingrijpende kracht, toch indirect bijstaan door de volmaakte vrouw in zijn huis te wezen. Marianne werd zijn vrouw. Hij had nu vast en voor goed de beslissing genomen. En morgen schreef hij een brief aan zijn oom George, om dezen mede te deelen, dat hij zijn zomer-verlof op ‘Claermont’ doorbrengen kwam. Zijn oom zou de bedoeling van dit bezoek wel begrijpen, en zij eveneens. En als hij dan terug-keerde in de residentie, zou hij verloofd wezen, en vóór den winter werd zijn huwelijk voltrokken met Marianne van Claermont. | |
[pagina 46]
| |
II.Haar huis was lief, dacht mevrouw Verstraetenvan Claermont, terwijl zij de planten in de kleine serre begoot, - anders het werk van Miliane, maar sinds het kind op kantoor was, háár taak geworden, een taak, die zij gaarne en nauwgezet vervulde, omdat Miliane zooveel van planten hield. Ja, lief was het bovenhuis; zeker, en geriefelijk ook, en ruim genoeg, sinds het vertrek hunner beide jongens naar Indië. Maar toch... och, zij schikte zich, terwille van haar man. Maar zij leed niet minder onder hun veranderde omstandigheden dan hij. Veel meer misschien... omdat haar man zich voortdurend uitte in oppervlakkig geklaag, en zij zich inhield zooveel zij kon, en alles in zichzelve verborg. Doch de slag, toen zij hoorde, dat zij door de mislukte speculaties van haar man, hun geheele fortuin hadden verloren, had haar innerlijk gebroken, en nooit meer zou zij dezelfde worden van voorheen. In Arnhem, waar zij de geziene vrouw van den rijken notaris Verstraeten was geweest, te blijven wonen na den val, was haar onduldbaar. En ook haar man voelde dit als zij. Zij vertrokken naar den Haag, om daar in een der buiten-buurten op een bovenhuis als vergeten burgers te gaan leven. Hun oudste vier kinderen waren getrouwd en | |
[pagina 47]
| |
in goede conditie over het land verspreid. En na de crisis waren hun twee jongste zonen naar Indië vertrokken, de een als employé op een handelskantoor, de ander, die zijn verplichten diensttijd had vervuld, als sergeant, om een tweejarigen cursus op de militaire school te Meester Cornelis te volgen, en daarna naar Kampen te gaan, om te worden opgeleid tot officier. En hun jongste kind, de twintigjarige Miliane - Maximiliane genoemd naar haar vader, van welken langen naam zijzelve de aardige afkorting Miliane had gemaakt, - had zich met de gelukkige onbezorgdheid der jeugd heel gemakkelijk in den nieuwen toestand geschikt. Zij had iets willen ‘doen’, met goed gevolg het examen voor departements-ambtenaar afgelegd, en een plaats gezocht en gekregen als klerk aan het Ministerie van Maatschappelijke Voorzorgen. Het beviel haar heel goed, beweerde zij. Zij vond het alleramusantst. Ontembaar en onstuimig wierp zij zich in het nieuwe leven, zag van alles slechts den ‘amusanten’ kant, en was vroolijk, en vol goeden moed op de toekomst. O, dat kind, dat lieve, hartelijke kind... Al haar hoop, al haar verwachting, al haar verlangen, concentreerde zich op hààr. De ouderen waren goed ‘terecht-gekomen’; met Jan en Albert zou het óok wel gaan: maar Miliane... voor Miliane vroeg zij het lot, dat zij altijd voor haar klein troetelkindje had gewenscht... Miliane moest een goed huwelijk doen; een huwelijk, in overeenstemming met haar afkomst... en de kans daarop | |
[pagina 48]
| |
was volstrekt niet uitgesloten, want Miliane was niet alleen heel mooi, maar ook een engel, een schat van een kind. En daarom was zij er ook volstrekt niet op tegen geweest, dat het meisje een plaatsing zocht op een bureau. Dààr kwam zij in elk geval in aanraking met allerlei jongelui van stand, die wel dadelijk in haar het meisje van ras en beschaving zouden herkennen. En Miliane, hoeveel omgangstact zij ook bezat, en hoe vriendelijk zij ook iedereen bejegende, had, dat wist zij, toch een grooten innerlijken trots, en zou zich nimmer mésallieeren. Daaromtrent was zij volkomen gerust. Dus, al bekleedde zij ook op het oogenblik een zeer ondergeschikte positie, en werkte zij samen met jongelui, over het algemeen misschien wat beneden haar stand, toch school daar geen gevaar, want Miliane nam al hun attenties en hoffelijkheden met de beminnelijkste onverschilligheid op, en kon zoo aardig, als zij thuis kwam, háar een gekregen ruikertje over-reiken met de woorden: - Daar, Mammie, voor u; u houdt zoo veel van viooltjes; of zoo onschuldig vertellen, wat die of die voor complimentjes haar had gemaakt, dat zij met de volmaaktste zekerheid wist, dat Miliane haar hartje nog niet had verloren. Bovendien, Miliane, met haar schrander hoofd en handigheid, zou natuurlijk opklimmen in rang, en dan vanzelf kennis maken met de hoogere ambtenaren. Zij droomde de toekomst-droomen voor haar lieve kind in stille heimelijkheid. Want Miliane zelf zou haar schaterend om den hals zijn gevallen; en | |
[pagina 49]
| |
haar man met zijn drukke, oppervlakkige bewegelijkheid zou dadelijk een plan de campagne willen vaststellen, en een ambtenaar uitkiezen, dien zij moest zien te ‘veroveren’. Een goeie man, de hare, maar... In den loop van haar lang huwelijk was zij hem altijd blijven waardeeren om zijn kinderlijknaïeve geaardheid, zijn au fond onschuldige natuur, maar zij wist ook zeer goed, dat hij geen groot verstand bezat, dat velen hem kinderachtig vonden, en ondiep, en dat hij geheel de schuld droeg van hun maatschappelijken achteruitgang. Maar, och, zij klaagde niet. Zij had haar man indertijd uit vrije overtuiging gekozen, en ook heel veel van hem gehouden. Zij had hem genomen, en er zich altijd standvastig en trouw aan gehouden: for better and for worse... | |
III.Miliane en haar vader kwamen kort na elkander thuis; zij van haar bureau, hij van de Witte, waar hij elken dag den namiddag doorbracht. En beiden brachten zij hetzelfde groote nieuwtje mee: de nieuw benoemde Secretaris-generaal heette: Robert van Claermont. - Familie van je, Moeder! zei haar man, zich de handen wrijvende van pleizier, nauw en na familie - ik zal 't je na 't eten 's fijntjes vertellen, zei hij tegen Miliane. - Hè, ja, zei Miliane, dat vind ik leuk. Is 't een neef? Wat deftig: mijn eigen neef 't hoofd van ons Departement! | |
[pagina 50]
| |
- En wie weet, wat voor goed je dat kan doen, zei haar vader. Hij zal je natuurlijk in bescherming nemen, en snel bevorderen... - Daar moet u niets van gelooven, hoor! Van alle kanten vertellen ze me juist, dat hij heel anders is, dan van Echteld Winander, die altijd zijn familie en vrienden bevoorrechtte, en die ze er daarom hebben uitgewerkt. - Hij zal voor jou toch wel 'n uitzondering maken, hoopte haar vader. Jij met je aardig bekje... wie weet, hoe gauw je bent opgeklommen... - Och, zuchtte Miliane, eer ik Secretarisgeneraal zal zijn! Weet u wel, hoeveel rangen ik daarvoor heb te doorloopen? Ik ben nu nog maar 'n arm schrijvertje, of beter gezegd, klerk... dan krijg je adjunct-commies, commies, hoofdcommies, referendaris, administrateur, en eindelijk bereik je de onmetelijke hoogte van secretarisgeneraal. Nu ziet u eens, hoe ver m'n neef boven me staat! - 't Is toch in elk geval en voor alles goed, dat je aan hem geparenteerd bent, kind, zei haar moeder. - Je moet 't aan iedereen vertellen! ried haar vader. Ze moeten 't allemaal weten. Dan krijgen ze vanzelf 'n beetje respect voor je, begrijp je, en... - En je moet kennis met hem gaan maken, je aan hem voorstellen, dat zal hij aardig vinden, viel haar moeder hem in de rede. - O! dat zal ik zeker doen, ik ben veel te | |
[pagina 51]
| |
nieuwsgierig hem eens goed te zien! zei Miliane vroolijk. U moet weten, toen hij bij de installatie ons allemaal in de vergaderzaal liet roepen, omdat we aan hem konden worden voorgesteld, stond ik natuurlijk zóó achteraan, dat hij niets van mij heeft gehoord of gezien. Deze gereede toestemming verheugde haar moeder zeer. Want bij het hooren van de tijding der benoeming van Robert van Claermont, was er met een schicht van vreugde door haar heen gegaan: Hier is Miliane's kans... Hier is haar kans... De familiebetrekking zou vanzelf een zekere vertrouwelijkheid tusschen hen doen ontstaan. En dan... haar lief gezichtje, de bekoring van haar frissche jeugd, haar aanvallige persoonlijkheid zou de rest wel doen. Maar... misschien was hij getrouwd! En vol ongeduld, want zij wilde deze vraag niet doen, uit vrees dat haar man en Miliane haar achterafbedoeling zouden begrijpen, - haar man zou er àl te gretig op ingaan, haar dochter zou zich tegen een dergelijke ‘speculatie’ lachend maar sterk verzetten, - vol ongeduld wachtte zij na den maaltijd, op de uitleggingen van haar man, die voor Miliane de familie-betrekking tusschen haar en haar neef breedvoerig uiteenzetten ging. - Je chef is je germain-neef, Miliane. Hij moet tegen ons oom en tante zeggen. - Wat! riep Miliane verrast. En hoe zit dat dan in elkaar? | |
[pagina 52]
| |
- Hij is de zoon van je moeders broer Robert, of Bob, die jong is gestorven. - En hoe komt 't dan, dat u elkaar nooit zag, en dat ik nooit van die neef heb gehoord? - Ja, dat kwam, och, wij waren, zie je, 't is lang geleden, 'n kleine kwestie gehad, met... och... over... - 'n Brouille, zooals in families zoo vaak voorkomt, zei haar moeder haastig, om haar man te helpen, daar zij niet wilde dat deze de eigenlijke reden der oneenigheid aan Miliane meedeelen zou in zijn onbeholpen onbeheerschtheid, zijn drukke den-mond-voorbij-praterij: een mislukte financiëele transactie, door haar man aan haar oudsten broeder George voorgesteld, waarna de breuk tusschen haar en haar man, en haar broeder George was ontstaan, en haar jongere broer Bob George's partij had gekozen. Ja, door haar man was zij zoo langzamerhand geheel geïsoleerd geraakt... maar och, zij vond toch alle levensbelang in haar eigen gezin, en de onverantwoordelijke daden van haar man vergoelijkte zij met een moederlijk medelijden. - En eigenlijk niet met Robert's vader, ging zij voort, maar met mijn oudste broer George, en Roberts vader koos diens partij. - Zoodat de zoon waarschijnlijk zich die kwestie niet aantrekken zal, dat zou al heel kleingeestig wezen, of misschien ook weet hij er wel niets van, hoopte haar vader. Enfin, ik zal je nu eens de familie-geschiedenis vertellen, dat is wel interessant voor jou, en als je neef er dan over | |
[pagina 53]
| |
spreekt, dan ben jij er tenminste van op de hoogte. Geduldig luisterde zijn vrouw, en Miliane met geïnteresseerde aandacht. Zijn vrouw wist, hoe gaarne hij bij kennissen en op de Witte snoefde over zijn verbonden zijn met allerlei familiën, van wier doen en laten hij zich met een nauwgezetheid, een betere zaak waardig, op de hoogte hield. - Je grootmoeder, de moeder van je moeder, heette, zooals je weet, Adèle Berghem, en trouwde met baron van Claermont. Die Adèle Berghem was 'n lid van de puissant-rijke familie Berghem,Ga naar voetnoot1) die door de suiker-crisis in 't jaar 1884 hun heele fortuin verloren. Daar had je eerstens Oscar, mijn oom Oscar, 'n onuitstaanbare man, zoo koel en zoo hooghartig, maar every inch a gentleman; die had 'n dochter, en deze heeft zich vreeselijk misdragen. Amélie,Ga naar voetnoot2) 'n mooie, prachtige meid; ze was getrouwd met 'n baron Heeze van Wermeloo, maar dat harmonieerde niet, en toen is ze gaan samen-leven met 'n advocaat; jaja, 'n vreeselijk schandaal, maar daar zat 'n kop op, 'n kop! en ze trotseerde de heele familie. Enfin, om kort te gaan, ze kregen twee kinderen; die kinderen heetten toch Heeze van Wermeloo, curieus, wat? de jongen is architect geworden, en woont hier, geloof ik, in de stad; hij moet getrouwd zijn met 'n dochter uit die groote zaak van DurateGa naar voetnoot3) in | |
[pagina 54]
| |
de Hoogstraat, natuurlijk om 't geld; en de dochter,Ga naar voetnoot1) daar zullen we maar 't zwijgen toe doen; die is de slechte weg opgegaan, en heeft zich, gelukkig, in Parijs verstopt; kon ze 't helpen? met zoo'n afkomst, met zoo'n moeder? enfin. Dan krijgen we m'n oom Alexander Berghem van ter Aar en m'n tante Jeanne, beiden beste menschen, goeie, lieve menschen, allebei allang dood; hij stierf, in 't jaar 1887, toen hij door de suiker-crisis z'n heele fortuin had verloren, sommigen vragen: zelfmoord? anderen spreken van 'n hartverlamming; hoe 't zij, z'n vrouw bleef in behoeftige omstandigheden achter, en je hebt nooit heel veel meer van haar gehoord. - Waarom heette uw oom Alexander Berghem van ter Aar? De anderen heetten toch alleen maar Berghem? - Omdat hij eigenaar was van 't landgoed ter Aar, te Maarssen, 't ‘stamslot’ van de familie Berghem. Ja, dat ter Aar! Ik heb er menige voetstap liggen. En jij, vrouw. - Ja, ik heb er ook de allerprettigste herinneringen aan. Weet je nog wel, elk jaar die groote vergadering in de zomer; wat was dat gezellig, hè; dan was 't huis vol gasten, 's middags statie-diner...Ga naar voetnoot2) - Vergadering? over de suiker-zaken? was u daar dan ook annex aan? - Wij, ja zeker, als al de Berghems. Maar ik | |
[pagina 55]
| |
had al iets zien aankomen, en ben er bijtijds uitgegaan, voor 'n... enfin. Onmogelijk kon hij het laten, om even te bluffen op zijn, ‘doorzicht’; maar Miliane behoefde niet te weten, dat hij indertijd zijn aandeel of liever, dat zijner vrouw, in de suikerfabriek, Meronggei, voor een halve ton had verkocht. Ook dàt geld was in den algemeenen maalstroom verdwenen... - Enfin. Dat Huize ter AarGa naar voetnoot1) moet je weten, was een oude ridderhofstad. Schilderachtig, romantisch. Met mansdikke muren, en 'n prachtige trapzaal, en beelden in de gangen, en 'n gobelin-zaal, zooiets heb je nog nooit gezien, echte ouwe gobelins... schitterend, schitterend. En van dat heele huis hebben ze geen steen op de andere gelaten... - Waarom niet?! - Och, 't was zeker te groot, of te ouderwetsch, of weet ik wat. Van 't landgoed is 'n villapark gemaakt, 't is verkocht moeten worden, nadat oom door de suiker z'n heele fortuin had verloren. Hij herhaalde dit graag, want... deze val, deze achteruitgang was nog eens iets anders, hè? dan zijn vernedering... - Of er met beter, ander beleid dan dat van oom Alexander nog iets te redden zou zijn geweest? wie zal 't uitmaken. - Dat geloof ik niet, zei zijn vrouw bedaard; 't was immers 'n algemeene financiëele débâcle; | |
[pagina 56]
| |
weet je niet, dat de drie voornaamste Banken van Java bijna genoodzaakt waren hun betalingen te staken? - Jawel, maar oom had toch evenals ik, er bijtijds uit kunnen gaan. Dat heb ik toch óok gedaan, en ik was in die zaken heelemaal niet thuis. Maar laat me nu verder vertellen. Die oom en tante hadden 'n heeleboel kinderen. Hoeveel wel? Laat 's kijken: daar had je Charles, die altijd ArlGa naar voetnoot1) werd genoemd. De beroemde heerrijder indertijd. Op de courses met de beste jockey's en op de concours hippiques met de beste paarden haalt hij nú nog dikwijls de prijzen weg. Hij zal nu... ja toch wel 'n zestig jaar wezen, nee zoo oud niet, - zeven en vijftig; ja, hij was 'n zes jaar jonger dan ik. Die jongen was geknoeid, geknakt door 't verlies van fortuin, hij deed niets, hij kon niets, hij had nooit wat uitgevoerd; wat doet hij, de slimmerd? Hij slaat de prachtigste coup, die men zich denken kan: hij trouwt met de dochter uit 't bankiershuis van Asten, die de oorzaak waren van de val der Berghem's. Hoe keur je 'm? Hij leeft nu en grand seigneur... maar hij is nooit 'n bizonder toeschietelijk, aardig mensch geweest; je ziet hem nooit. Kinderen hebben ze niet. Twee dochtersGa naar voetnoot2) hadden ze, - m'n oom was tweemaal getrouwd geweest, - uit 't eerste huwelijk; verduiveld knappe meisjes allebei; de | |
[pagina 57]
| |
eene blond, de andere donker, 'n aardig span. Die oudste doet 'n goed huwelijk, met 'n bankier, Elst van Velsen. En later, toen die overleden was, nóg 's 'n goed huwelijk met 'n baron van Colmschate. Ze had twee kinderenGa naar voetnoot1); 'n jongen, die 'n huwelijk heeft gesloten met 'n juffrouw Godert de Ruyter; of 't 'n gelukkig huwelijk is? enfin, enfin, laten we dáár ons niet in verdiepen, dan had je wel dagwerk, als je dat wou nagaan van alle Haagsche huwelijken, wat? en 'n dochter, die getrouwd is met de diplomaat baron van Reymerswaele. Maar met die is 't ongelukkig afgeloopen; hij is namelijk krankzinnig geworden, en zit opgesloten; z'n vrouw is naar Parijs gegaan, en schijnt daar, - enfin, Schwamm d'rüber. De andere dochter, Eva, 't mooie blondje, is getrouwd met 'n notaris Erckelens, zij en hij zijn allebei dood; kinderen hadden ze; 'n coquette mooie vrouw, die veel veel van zich doet spreken, is mevrouw van Maaseyck, de andere dochter woont op 'n landgoed met haar man, een landjonker, Zuidwyck, heet hij, ergens in de provincie.Ga naar voetnoot2) Dan krijgen we twee jongere kinderen, Rudolphine en Otto; de jongen is officier geworden, en heeft de Lombok expeditie meegemaakt.Ga naar voetnoot3) Daarna is hij afgekeurd, en leeft sinds, samen met zijn zuster Phinie, rentenierend op een vergeten dorp. Daarop volgt Reinout, die is ingenieur; eerst was hij getrouwd met freule van Reymers- | |
[pagina 58]
| |
waele, 'n zuster van degene, die met Josephine Elst van Velsen was getrouwd; toen gescheiden, daarna hertrouwd met freule de Blauw van IJmonde, heel goeie Geldersche adelGa naar voetnoot1); en de jongste was OdiliaGa naar voetnoot2); die heeft voor dokter gestudeerd, maar later trouwde ze natuurlijk zelf met 'n dokter. Tot zoover over de kinderen van Alexander. - Wat is u van alles goed op de hoogte, Vader, zei Miliane, die er iets zieligs in vond, dat haar vader, immers vrijwel door de heele familie genegeerd, toch zooveel belang in al die relaties bleef stellen. - O, wat dat betreft, dat betreft... dan zou ik je nog veel meer kunnen vertellen. Over die zoon van Amélie Berghem, de achitect Heeze van Wermeloo hebben de allermalste geruchten geloopen... - Of 't waar is? er wordt zooveel gepraat, zei zijn vrouw. - Nou ja, nou ja, dat geef ik toe. Maar iets zal er toch wel van waar zijn geweest. Ze vertelden, dat hij 'n poosje in 'n circus heeft meegewerkt, om 'n mooi rijderesje...Ga naar voetnoot3) - Hoe interessant, zei Miliane lachend, die neef zou ik willen leeren kennen! - Nou komt Carel, m'n oom Carel aan de beurt; 'n heel ander type dan z'n beide oudere broers, 'n Pretmaker van je welste, 'n aardige baas. Hij was getrouwd met zijn nicht, Charlotte Steggerda | |
[pagina 59]
| |
van Cuyk, 'n op 't oog wel mooie, maar koele en trotsche vrouw; hun eenig kind was idioot. - Daar heeft ze zeker vreeselijk onder geleden... - Ja, dat zal wel; maar... achter die kuische madonna-gezichten zit dikwijls veel meer dan je zou vermoeden; men mompelde over 'n verhouding van haar, met... - Toe, man, doe aan die lasterpraatjes niet mee! - Nee, goed... laten we dus verder gaan. - Kom! riep Miliane vroolijk. Laat me nu ook alles maar weten van m'n familie. - Welja, jij bent toch ook geen kind meer. Nou dan, er werd gemompeld over een verhouding van háár met de gouverneur van de kinderen van Alexander, hoe heette hij ook weer?... Sterk, ja, juist, Gerard Sterk, hij speelde ook zoowat secretaris van Alexander, en was heelemaal op de hoogte van de zaken van de suikerfabriek. Nou, of 't waar is... Ze is in elk geval niet met 'm weg-geloopen, en later ook niet met 'm getrouwd, toen haar man dood was.Ga naar voetnoot1) - Zoodat we dan maar zullen aannemen, dat 't niet waar was, zei Miliane. Ofschoon, zulke dingen ‘komen in de beste families voor’, is 't niet, Vader? - En of. Daar moet je voor in den Haag wonen, om... - Ga nou maar verder, man. - Dan was er nog een tante Cornélie.Ga naar voetnoot2) Ze | |
[pagina 60]
| |
was de weduwe van Otto, 'n aardige, knappe man, die vroeger bij de huzaren was; ze hadden geen kinderen; en zij en haar man zijn al jaren dood. Ook tante Eva is jong gestorven, evenals haar man, de graaf de Méroville; ze had twee zoons; Jean en François. Jean is 't hoofd van 'n verzekeringsbureau in Brussel; of hij getrouwd is, weet ik niet, de andere, François, is 'n tijdje geëngageerd geweest met z'n nichtje Eva Berghem; dat is weer afgeraakt, en hij is later getrouwd met 'n freuletje Zerminden, ze was 'n beetje contrefaite, maar machtig rijk. Hoe 't verder met 'm ging, weet ik niet, hij woont in Parijs, en ik heb 'm uit 't oog verloren. Maar 't was wel 'n amusante kerel, al was hij wat slungelachtig en slap; hij kon tenminste heel amusant van 't Parijsche pretleven vertellen. Nou, en nou komen wij aan de beurt, en de fameuse Robert van Claermont. De laatste zuster van Alexander, die ik nog niet heb genoemd, was Adèle. Die is, zooals je weet, met baron van Claermont getrouwd; je moeder is hun eenige dochter; die heeft mij de eer aangedaan mijn vrouw te worden, en verder waren er haar broers George en Robert. George is de burgemeester van Holtrop; hij is getrouwd met 'n zeer rijk meisje, Marianne de Wild en ze hebben twee dochters, en eenige kinderen dood, en nog één zoontje. En Robert is dood; maar hij heeft een zoon nagelaten, en dat is, zooals ik zeg, hij, de Secretaris-generaal. - Dank u, zei Miliane. Ik ben blij, dat ik alles weet, voor 't geval, dat Robert ‘familieziek’ is, en met mij over onze familie zou willen praten. | |
[pagina 61]
| |
- Zeker, daarvoor heb ik 't je juist alles verteld. Wanneer ga je je aan hem voorstellen? - O, morgen dadelijk al! zei Miliane. Ik vind 't veel te interessant. - Goed, en zeg hem dan, dat hij ons huis als 't zijne kan beschouwen, en maar zoo dikwijls familiaar bij ons komt, als hij wil, zei haar vader, die óok op de charme van zijn dochtertje rekende om hem een hoogst gewenschte relatie te bezorgen, die zijn eigen aanzien ten eerste zou doen stijgen. En de moeder was blij om de woorden van haar man, die haar eigen spel in de hand werkten. - Ja! zei Miliane, dàt zal ik doen!... | |
IV.Om twaalf uur spoedde Miliane zich naar de kamer van Robert van Claermont. Zij had zich dien morgen keurig aangekleed in een blouse van witte chineesche zijde op een rok van lichtgrijze gabardine, en haar mooie blonde haar zorgvuldig gekapt. Toen zij per fiets naar bureau ging - zij reed anders altijd en cheveux, zooals de geaffecteerde Gussie, haar eenige vrouwelijke kameraad op het Agenda-bureau het noemde, - had zij zich zelfs de moeite gegeven er een gazen sluier om heen te winden, opdat het niet verwaaien zou. Want... je kon toch nooit weten, hè? zij wist, dat Robert elken middag ging lunchen in De Twee Steden, en... als hij haar dan eens vroeg mee te gaan...? Zij spoedde zich door de gangen van het reus- | |
[pagina 62]
| |
achtige, om een binnenplaats heen gebouwde, oude huis op de Prinsegracht, waar het Departement van Maatschappelijke Voorzorgen gevestigd was. Hier en daar vroeg zij aan een bode den weg; hemel, wat was dit een leuk, ingewikkeld huis; zij had het nooit zoo geweten; want al was de breede gevel imposant, je kon toch niet vermoeden, dat het zoo diep naar achteren was doorgebouwd. Zij had zich altijd verwonderd, dat dit gebouw een zóó groot personeel kon bergen. Maar nu begreep zij het heel goed. Zij moest wezen aan den ‘ministeriëelen kant’ van het huis. - Resideert de minister zoo hoog? vroeg zij verbaasd. - Dat ken niet anders, juffrouw, 't zijn daar, in die contrije, de rustigste vertrekken. Zooals zij wist, was Robert al geïnstalleerd als Secretaris-generaal. En zij vond er een zeker soort van genoegen in, om als een bode haar tegemoet trad met een: - Juffrouw? te antwoorden: - Meneer van Claermont, de Secretaris-generaal. Om er dan terloops, langs haar neus weg, op te laten volgen: - Dat is mijn neef. Het was amusant te zien, hoeveel beleefder men dan dadelijk werd, en hoe graag men haar terechthielp. Zij moest een afzonderlijk trapje op, met een breeden rooden looper belegd. O, daar was zijn | |
[pagina 63]
| |
kamer. En juist was zij van zins aan de deur te kloppen, toen een bode in deftige zwarte gekleede jas haar naderde: - Juffrouw? - Ik wou meneer van Claermont spreken, zei ze een beetje ongeduldig. - Wordt u verwacht? - Neen, maar ik ben zijn nicht. - Hoe is uw naam? - Miliane Verstraeten. - U zegt? - Ik zal wel even een kaartje geven, zei Miliane en nam een kaartje uit haar taschje. - Neemt u even plaats, zei de bode, en wees naar het vertrek naast de kamer van den hoogen chef. - Heeft meneer dan iemand bij zich? - Niet dat ik weet: maar ik zal even gaan kijken. Miliane wachtte. Zou Robert het aardig vinden haar te zien? Hij zou het toch zeker wel apprecieeren, dat zij hem dadelijk opzoeken kwam... - Wilt u even plaats nemen, dame? - Moet ik wachten? vroeg Miliane onwillig. - 'n Oogenblik. Zij ging zitten op een der banale, met rood fluweel overtrokken stoelen van de kleine kamer. Wat een plichtplegingen! Robert had haar toch wel even kunnen ontvangen, hij zou toch wel dadelijk uitscheiden met werken. Of... o, ja, hij zou haar immers misschien wel vragen, om met hem te gaan lunchen... | |
[pagina 64]
| |
Zij tastte onwillekeurig naar heur haar. 't Zat keurig hoor; de ondulatie had de natuurlijke golving nog wat versterkt, en de korte lokjes krulden zoo leuk bij haar slapen... Jammer, dat er hier geen spiegel was, zij hield er wel van, om eens in den spiegel te kijken, want zij was heel tevreden met haar uiterlijk, heel tevreden... 'n Mooi gezichtje, zei Gussie, die zelf een knap meisje was, en daar evenzeer altijd het gemak en het voordeel van had ondervonden, 'n mooi gezichtje is stellig tienmaal zooveel waard als een kroon op je kaartje... In den hoek tusschen de twee ramen stond een schrijftafel, waarop papieren en portefeuilles lagen en ook een blaadje met een kopje en koffie-gerei was geplaatst. Op den richel van het houten beschot, stonden een paar kleine bloempotjes; in het midden van het vertrek bevond zich een kleine ronde tafel met een kleedje erover; en Miliane merkte op, dat dit kleedje, het tapijtje op den vloer, en het rood der stoelen, drie verschillende tinten hadden. Zij kon juist door de openstaande deur in het wachtkamertje zien van 's ministers kamerbewaarder; over de gangen was een voortdurend geloop en de kamerbewaarder, met éen oog in zijn krant, hield toch ook zijn aandacht gevestigd op de open deur. - Meneer? - Ik kom de Minister spreken. - Komt u voor de audiëntie? - Ja. | |
[pagina 65]
| |
- Die is pas om twee uur, weet u dat? - Ja, maar ik kom opzettelijk vroeg. De vorige maal ben ik niet aan de beurt kunnen komen. - U had u moeten laten inschrijven. Affijn, wil ik u maar even voorgaan naar de zaal?... - Mevrouw? - Ik ben mevrouw de Raet... - O, juist, mevrouw de Raet. U wordt verwacht om éen uur, nietwaar? zei de kamerbewaarder in zijn papieren bladerend. Neemt u plaats. - Meneer? U? - De Minister heeft mij per brief verzocht, hier om half een aanwezig te zijn. - O, juist; u is meneer... - Gooszen. - Gooszen, juist. Neemt u plaats. Juffrouw? - Ik kom voor de audiëntie. - Die is pas om twee uur, en vóor die tijd heeft de Minister nog een paar voor-audiënties. - O, dus dan kan ik nog wel even weg-gaan? - Dat kunt u zeker. - Meneer? - Ik kom voor... Miliane vermaakte zich met het va-et-vient. Zij was in een verbazend goed humeur. Dat kon zij zoo hebben, hè, 's morgens bij het opstaan, het gevoel: vandaag gebeurt er iets prettigs. Nu, en al was er dan 's avonds niets bizonders gebeurd, den heelen dag had die genoegelijke verwachting haar toch geholpen, de eentonige uren door te komen, - en dat was opzichzelf al een voordeel. Vanochtend toen zij kwam, had zij just Robert's | |
[pagina 66]
| |
auto zien terug-rijden van het Departement. Een mooie auto, glanzend donkerblauw gelakt, met glimmende koperen lantaarns en geslepen kristallen raampjes, en bloemen in den bloemhouder. Hij kon haar best straks een paar van die anjelieren geven voor haar corsage, als zij reden naar De Twee Steden... Leuk zou dat fijne rose staan bij het teere wit van haar blouse... Een lunch in een hôtel... Heel vaak was haar dit niet overkomen. Zij vond het zoo gezellig in zoo'n zaal te zitten, als grande dame, rustig en comfortabel, wachtende totdat de ‘ober’ haar glas zou hebben gevuld, of dat er, tusschen den handigen vork-lepel, door den kellner een smakelijk kippenboutje op haar bord zou zijn gelegd. En dan de hors d'oeuvre! die brachten de ‘poëzie aan den maaltijd’, zeide zij altijd, en haar vader stemde haar toe, dat zoo'n opgemaakte schotel een ‘lust der oogen’ was: exquise savoury taartjes, gevulde horentjes, sterren van kreeftensla, toast-caviaar, het geheele ensemble in een rand van oesters gevat... - Meneer? - Ik kom voor... Lieve help, wat was zij afgedwaald met haar gedachten. Zich even concentreeren... o, ja, zij moest aan Robert zeggen, dat haar ouders' huis altijd voor hem openstond, en... Een electrische schel. Een bode kwam, en vroeg: - Wilt u mij maar volgen, juffrouw. Zij volgde. Nu, dat ging alles officiëel... Enfin, al had dat antichambreeren bijna een half uur | |
[pagina 67]
| |
geduurd, zij zou hem dan nu toch ten slotte persoonlijk zien, het wonder. De bode opende de deur, kondigde haar aan en wilde haar vragen binnen te treden, maar Miliane was hem al voorbij geloopen, en stond voor Robert, met uitgestoken hand, van plan de zijne met Engelsche hartelijkheid te schudden. - Dag, Robert, hoe maak je 't! Maar de verwondering op zijn gezicht was zóo ongeveinsd, en zijn houding verstrakte zich dusdanig, dat het haar scheen, of een reuzige persoonlijkheid haar opeens heel nietig figuurtje domineerde. Zij stond een oogenblik sprakeloos en roerloos in haar diepe teleurstelling: hij had niet eens haar hand gevat, en met een ijzig-koele stem zeide hij: - Pardon? Zij was zóo geïmponeerd door dit onverwachte, dat al haar natuurlijke spontaneïteit was verdwenen. Hij wist klaarblijkelijk absoluut niet wie zij was, en haar begroeting had hem zeker buitengewoon bespottelijk geleken. Zij herwon zoo goed mogelijk haar contenance, en zei, onwillekeurig ‘je’ door ‘u’ vervangend: - U weet dus niet, wie ik ben? - Neen... ik weet niet... zei hij, even haar kaartje opnemend, dat op zijn schrijftafel lag. - Ik ben uw eigen nichtje, zei ze, de dochter van uw vader's zuster Adèle. - O!... zei hij. Zoo!... En keek haar nu aandachtig aan, met zijn koele, heldere, blauwonbarmhartige oogen, die elk detail van haar | |
[pagina 68]
| |
schenen op te nemen. Hij had haar nog steeds geen stoel aangewezen, nu zei hij: - Neem even plaats. Zij ging zitten, werkelijk, zij deed het, ofschoon zijn geheele behandeling haar verschrikkelijk beleedigde, en zij beantwoordde zelfs soumise zijn vragen: - U is dus de dochter van de notaris Verstraeten? - Ja, die ben ik. - En woont hij in den Haag? al lang? - Ja, in de Obrechtstraat. Neen, nog niet lang... En kort, nadat we in den Haag kwamen wonen, ben ik hier op 't Departement geplaatst als klerk. - O! zei hij weer. Zoo! Nu begreep hij alles. Dit meisje verwachtte bescherming van hem!... Dat moest hij dadelijk coupeeren. Haar onmiddellijk aan het verstand brengen, dat het nu een andere tijd was geworden, dan met het nepotisme van van Echteld Winander. - En wat was nu eigenlijk uw wensch? - Mijn wensch? Miliane werd bestormd door allerlei gevoelens van toorn en verdriet. Wat een ellendige, ellendige man, zóo iemand had zij nog nimmer ontmoet! - Ik wou alleen maar kennis met u maken, flapte zij er uit, omdat we samen aan het Departement zijn... Dat ‘samen aan het Departement,’ vond hij verschrikkelijk naïef. Er was wel iets aardigs in de impulsiviteit van dit jonge ding, maar hij moest haar toch direct aan het verstand brengen, dat...: | |
[pagina 69]
| |
- Inderdaad zijn wij ‘samen aan het Departement,’ zei hij ironisch, maar wilt u s'il vous plaît onthouden, dat er voor mij in de dienst geen ‘familie’ bestaat? En dat ik u dus altijd, mocht ik u hier eens toevallig ontmoeten, zal aanspreken met ‘juffrouw Verstraeten’...? - O! zei Miliane, zeer gekwetst, en zij stond op, van zins om met een korte buiging en een: Meneer van Claermont!... het vertrek te verlaten; maar hij hield haar nog even staande: - Ik kom uw ouders bezoeken. Op welke dag houdt uw moeder jour? Dit: - Op welke dag houdt uw moeder jour? was in zóó'n dwaze tegenstelling met de gulle uitnoodiging: zeg hem dat ons huis ten alle tijde voor hem open staat... dat Miliane een hokkend zenuwlachje niet kon bedwingen, terwijl zij antwoordde: - Wij houden geen jour. U kunt komen, wanneer u wilt. - Neemt u dan meteen de datum mee, vroeg hij, zijn agenda naziend. Schikt het... Woensdagavond, half negen? - O, zeker, zei Miliane, naar zij meende zeer koel en hoog, maar in werkelijkheid zoo hulpeloos blozend, dat zij er aanvalliger uitzag dan ooit, en hij, wat hij niet van plan was, zijn hand naar haar toestrekte, met een welwillend: - Tot Woensdag dan, Miliane. - Tot Woensdag, mijnheer van Claermont, antwoordde zij geaccentueerd, en snelde weg, de trappen af, de gangen door, met gloeiende wangen | |
[pagina 70]
| |
en oogen, die waarlijk gingen branden van tranen. O! afschuwelijke man! en waarom nu zoo ‘correct’, om een ‘officiëele’ visite te komen maken, die natuurlijk de eenige blijven zou! o, nog nooit had zij zoo'n ellendigen man ontmoet, en als hij kwam, dan was zij uit, hoor, stel je voor, dat zij hem als een gehoorzaam, onderdanig meisje ontvangen zou, nadat hij haar als een klein kind gekapitteld had! Geen macht ter wereld zou haar daartoe kunnen bewegen! Had die man grootheidswaanzin, of wat? Omdat zij nog ‘maar’ klerk was was en hij Secretarisgeneraal, daarom behoefde hij haar toch niet zoo verachtelijk te behandelen? O! en een lachsnikje ontsnapte haar: de autotocht! en de lunch in De Twee Steden! O, wat een kind was zij, - droomde zij dan werkelijk van sprookjes in het reëele leven?... Ajakkes, hoe flauw was zij geweest, zij schaamde zich voor zichzelve: zooals hij deed, was het heel natuurlijk, en wat zij had verwacht, was nonsens, van een al te jeugdige fantasie. Vreemd, dat zij in het enkele oogenblik, dat zij bij hem was geweest, zoo'n duidelijk beeld van hèm en zijn omgeving had behouden: een ruime, in donkerbruinen toon gehouden kamer, met een dubbel bureau ministre en vierkante, hoog-gerugde fauteuils: ramen, breed, met kleine vierkante ruiten, in lood gevat, en in dit soberstrenge milieu, in het heldere, kleurlooze licht, hij: een rechte, knappe figuur, met een clean shaven gezicht, lang-ovaal, met een dun-gelipten | |
[pagina 71]
| |
mond, en oogen, die het geheele gezicht beheerschten, sterke, harde oogen met een vast-klaren blik... O, een allerakeligste man was hij zeker, - maar... toch ook een wel-interessante man... En als hij kwam... zou zij dan... toch maar thuis blijven... of niet? om hem wat nader te leeren kennen... Zij wist het nog niet... Misschien. |
|