wordt al maar erger, stiller, vreemder... en nu wacht ik niet meer. Ina!
Er klonk zóoveel smart in zijn stem, dat ik mij overwon, en hem aankeek. En toen zag ik opeens, wat een vreeselijke verandering er in zijn gezicht is gekomen, hoe het van gelukkig en zacht, somber en streng is geworden... en ik keek hem aan, aldoor, ik bléef hem aankijken, met een starren angst in mijn oogen, totdat hij nader kwam, en ik voor hem weg-dook, in mijn stoel.
Ik voelde het, hoe hij over mij heen stond gebogen, en in mijn machteloosheid, mijn hulpelooze zwakte, zei ik:
- Fred!...
Hij richtte zich op, iets van medelijden kwam in zijn oogen, maar dadelijk werd zijn blik weer hard.
- Ik wacht niet langer... zei hij. Eerst dacht ik, dat je zou spreken, als maar die strakke, onnatuurlijke geslotenheid van je gebroken was... maar na die eene uitbarsting, ben je eerst week en overgevoelig geworden, en toen weer even vreemd en stil... Je spreekt niet, je ziet niemand aan... Hóe ben je zoo geworden! Wáardoor!
Ik voelde, dat ik móest spreken. Ik spande mij in, om woorden te vinden, en eindelijk zei ik:
- Je wéet 't... Omdat hij... zich... en 't is... mijn schuld.
Ik week terug voor zijn blik; met een oogenblikkelijken, hartstochtelijken toorn keek hij mij aan:
- Jóuw schuld! zei hij. Dus tóch...