10 April.
Ik ben alleen; en ik vind het hoe langer hoe heerlijker, tenminste alleen te zijn. Ik huil niet veel meer, ik ben te moe. Ik zit maar stil, en peins, en tracht de vreemde verwardheid in mijn hoofd tot helderheid te brengen. En als dat niet gaat, dan droom ik mij weg in mijn fantasieën... Wel is het vreeselijk, als ik daarna weer wakker word, - maar even heb ik dan toch rust gehad.
Schuw sla ik mijn oogen neer, als iemand mij aanziet, ik weet zelf niet waarom. Ik trek mij hoe langer hoe meer in mijzelve terug; ik heb niemand en niets meer noodig, - en niemand geeft iets om mij.