9 April.
Ik weet niet, hoe alles gaat. Ik doe niets. Ik zou niet gewoon kunnen zijn, en mij met alles bemoeien. Ik spreek zelfs met niemand, en schrik, als onverwacht er iets tot mij wordt gezegd.
Fred ziet mij 's morgens aan, en vraagt: - Hoe is 't met je? maar er is geen hartelijkheid in zijn toon, en ik verwacht die ook niet.
Ik antwoord: goed... maar het is niet goed met mij, - het wordt nooit weer goed.