5 April.
O, dat ik zóo dat mooie, jonge leven... Ach, Karel! Karel! ben ik dan zóo slecht! O, ik zie hem, ik zie hem nu, met zijn smal, wanhopig gezicht, zijn dringende, angstig-smeekende oogen... en ik liet hem gaan, gáan, alléen! Ik hield hem niet terug, ik troostte hem niet, en ik zag het, ik wist het, dat hij radeloos was... Ik hield hem niet terug, - ik heb hem niet willen helpen... ik heb hem