| |
17 Maart.
O, Karel, hoe durf je toch! Dacht je, dat ik dat aardig zou vinden, brutale jongen? Ik houd wel van durf en moed en brutaliteit... maar... die moeten dan ook juist worden toegepast op oogenblikken, dat ik daarvan gediend wil zijn!
Karel heeft mij een brief geschreven, - dien ik hier wil laten volgen, omdat ik hem nú niet aan Fred kan laten lezen, (en ik den brief niet bewaren wil) en hij toch alles moet weten later.
Je kan me nu niet aanzien, met je koele, spottende, afwerende oogen, - en nu zal ik alles zeggen, alles, alles, wat je me anders niet toestaan wil. Ik heb je lief, Ina, lieveling, ik heb je lief... Je weet niet, hoe ik me voel, hoe radeloosellendig ik ben, ik zeg 't niet, nooit, altijd bedwing ik me, maar ik zie niets, niets moois, niets liefs meer in mijn leven, dan jou, alleen jóu. Zie je 't dan niet aan me, wil je 't dan niet zien, hoe ik naar je smacht, naar je goedheid, je liefheid, troost me toch! troost me toch! Ina, ik heb je lief! ik heb je lief! Weet je 't dan niet meer, neen, je ben 't niet vergeten, dat ik, ik de eerste was, dien je liefhadt, dat je aan mij, voor de eerste maal van je leven, je liefde gegeven hebt? Het wás geen liefde, zeg je, - een korte, jeugdige aandoening, kinderspel, - goed, maar ik was toch de eerste, die je in zijn armen heeft mogen houden, die je gezóend heeft... Ina, weet je 't niet meer, hoe we samen gingen over den stillen dijk, en langs de eenzame Mark, hoe wij liepen, dicht naast elkaar, en als ik mij bukte, dan voelde ik, langs mijn gezicht, je mooie, zachte haren, en de warmte van je wang... En weet je 't niet meer, hoe ik jou, mijn mooie schat, in mijn armen nam, hoe ik je vasthield aan mijn borst, en hoe ik je dan zoende, op je lippen, je lieve lippen... toen mocht ik dat! Je weet het nog wel, ook al ontken je zoo trotsch, je wéet het nog wel, dat ik mijn arm om je hals lei, en dat je leunde aan mijn schouder, en dat ik je hoofd in | |
| |
mijn beide banden nam, en je aankeek, - toen zag je mij óok in mijn oogen, met denzelfden warm-diepen blik, als ik had voor jou... Ina. kan je, dúrf je ontkennen, dat je toen gelukkig was?... Lieveling, liefste, liefste, terwille van dat geluk, terwille van mijn liefde, terwille van onze mooie herinneringen, gun me nog eenmaal je handen, willig liggend in de mijne, je lippen, die mijn mond niet weren, god! ik heb je lief! Ina, Ina, luister, - luister naar me, luister, ik smeek je, laat nog éénmaal alles als vroeger zijn, ik heb je lief, ie weet niet, wat je voor me ben, jij ben mijn leven, mijn geluk, mijn hoop, zonder jou heb ik niets... ik heb je lief! Ina, blijf niet zoo kalm, denk, denk aan vroeger, denk aan alles, wat wij toen niet genoeg waardeerden, maar dat toch zoo mooi was, - het eenig-mooie, dat weet ik nú, wat ooit in mijn leven geweest is... Vergeef me, dat ik dit alles durf zeggen, ik moet, ik kan niet anders... houd van me, houd nog éens van me, zooals vroeger, vergeet, al is 't maar voor kort, alles, wat daarná is gekomen. Je weet niet, in wat een hartstochtelijke opwinding ik verkeer, don zou je wel anders doen, me niet nog erger prikkelen, - je denkt er niet zoo over, maar je wéét niet, wat je me doet. Ik heb je lief, ik snak er naar, bij jou rust te vinden, je in mijn armen te houden, en alles bij jou te vergeten, Ina, lieveling, doe je oogen toe, en leg je hoofd aan mijn borst, en denk ze weg, ál die tusschen-liggende jaren... je ben weer van mij, je hoort weer mijn fluisteren dicht aan je oor, en je voelt het, hoe mijn hand je haren streelt, en je merkt, hoe ik buk, om je adem mijn wang te doen beroeren... Liefste, was 't niet mooi, was 't niet heerlijk, tóen! Laat mij nog eenmaal, éénmaal de macht op je hebben, die ik vroeger op je had door mijn liefde... gun me nog éens 't geluk van je bijzijn, wees goed en lief, en laat me je lief mogen hebben... ik heb je lief, ik denk, ik weet, ik voel niets meer dan jou, ik heb je lief... Ik smeek je, antwoord me.
KAREL.
Wat van dien brief te zeggen? Hij is, dunkt mij, wel gemeend, - maar wat eentonig, en véel te lang. Ook is hij niet zoo overweldigendhartstochtelijk, en gloeiend-razend, als hij had moeten zijn, om indruk op mij te maken. Die voortdurende herhalingen verflauwen voor mij de impressie, in plaats van die te versterken, en | |
| |
er is maar één plaats, waar werkelijk zijn passie uit spreekt, - als hij, even bedwelmd door het denkbeeld, dat ik zijn zoen niet weer, spontaan uitbarst in:... god, ik heb je lief! Ina, Ina, luister naar me!...
Ik weet niet wat voor een harteloos schepsel ik ben, om dien brief zoo koel en kritisch te bekijken, alsof hij mij niet persoonlijk betrof... Maar daar zijn wij het nu allen wel over eens, dat ik hard en koud en volstrekt-ongevoelig ben! (Je ne m'en fais pas gloire, integendeel! - ik constateer alleen.)
Ik erger mij een beetje er aan, dat hij zegt: Ik was toch de eerste, die je in zijn armen heeft mogen houden... en van dat zoenen en zoo. Ik heb dat geliefkoos nóóit erg prettig gevonden, en dát ik dit niet prettig vond, was juist een der teekenen voor mij, dat ik hem eigenlijk niet liefhad.
Nu, de brief is verscheurd. En hem beantwoorden? Dat zal ik wel eens doen, - mondeling!
|
|