'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 207]
| |
was mij er om te doen, laat ik eerlijk zijn, - om eens te zien, hoe lang zijn caprice zon duren. Maar... wat de lengte daarvan betreft, ben ik nu ruimschoots voldaan, - en ik vrees te moeten gelooven, dat zijn bevlieging in een chronische gesteldheid is ontaard. En dat wil ik niet. Ik wil wèl den lust, maar niet den last van mijn spel. Fie for shame! wat een walgelijke, schandelijke zelfzucht... wat een lage, onwaardige... alwéer zelfzucht? Kom! iedereen weet het nu wel, ikzelf niet uitgezonderd, dat, en in welken abnormaal-hoogen graad, ik zelfzuchtig ben. Maar wat ik wou zeggen. Ik vind 't niet meer zoo aardig, als in het begin. Het duurt te lang. Karel wordt te heftig, te dringend... en ik weet zeker, dat het wel dadelijk weer goed zou zijn tusschen Fred en mij, (wij zijn nog nooit zoo lang ‘stijf’ tegen elkaar geweest) als ik maar niet zoo verstrooid, door mijn vervuld-zijn van andere dingen, was. Ik denk te veel aan Karel. En kan dat anders? Hij dringt zich aan mij op, ik moet mij wel met hem bezig-houden, of ik wil of niet. Maar zóo kan het natuurlijk niet voort blijven gaan. Als iemand mij maar eens wou zeggen, hóe ik er een eind aan moet maken. Raad vragen aan Fred? Genade, die zou denken, dat er heel wat had bestaan! Neen, ik moet het zelf maar weer ‘af’ maken, - zooals ik het zelf heb ‘aan’ gemaakt? Neen, dát heb ik niet! Karel is geen jongen, om gemoedelijk te worden terecht gezet. Je zal zien: met een heftige scène | |
[pagina 208]
| |
zal ik hem zijn congé moeten geven. Maar het gekke is: hoe zullen wij ons daarná moeten gedragen, nu ik zulke goede ‘vriendinnen’ met Lizzie ben? |
|