3 Maart.
Gisteren had het diner bij Lizzie en Karel plaats. Het was heerlijk, - (het diner zelf óok, natuurlijk, maar verder álles) mijn hemel, wat is het toch een genot, je zóo in weelde te kunnen rond-wentelen. (‘Baden’ vind ik ouderwetsch en niet decent genoeg.) Die groote kamers, zoo paleisachtig gemeubileerd, met electrisch licht, en overal bloemen... het is een zaligheid dáar altijd te mogen zijn. En Karel, dat wonder van ondankbaarheid, zei nog, in antwoord op een opmerking van mij:
- Rijk?! zóo smadelijk en minachtend, of hij hard werken moest voor zijn brood.
Ross van Vorden vertelde van zijn draver Eureka, die nu getraind werd, voor de courses van van den zomer. Iemand riep Karel toe:
- Breng jij d'r geen op de baan, dit jaar?
Karel's gezicht betrok, erg, maar even; toen trachtte hij luchtig te zeggen:
- Nee, dat is me 'n te kostbare liefhebberij gebleken.
En Lizzie zei:
- Karel kan er niet álle liefhebberijen op nahouden, die er bestaan!
Wat meende ze daarmee? Even dacht ik, dat ze ‘vrouwen’ bedoelde, - maar dan zou ze het niet zoo gemoedelijk en in vol gezelschap hebben gezegd. Enfin, het gaat mij ook niet aan.
Ik kan mij best begrijpen, dat Karel niets om Lizzie geeft. Zij is heusch geen vrouw voor hem.