Mijn oogen zijn nooit zacht tegen hem. Ik voel het zelf: zij zijn zoo kil en zoo onbarmhartig als staal. Ik herinner mij als kind, dat wij eens over de kleur van oogen spraken, en dat toen Bob van Alphen zijn mes uithaalde, het opende, en op het lemmet wijzende, zei:
- Dát is de kleur van jouw oogen.
Nu, dat is de kleur er ook van, - tenminste tegen iedereen, om wien ik niet geef.
Laat ik eens goed nadenken: ben ik boos over Karel's uitingen? beleedigen die mij, zooals ze móesten doen?... Nu, ik weet óok wel van niet! Neen, - zij streelen mijn ijdelheid, en bevredigen mijn zucht naar emotie. Ik weet niet, welke naam (welke afkeurende dan!) op mij toepasselijk is, het kan mij óok niet schelen; ik ben er zelf heel best van op de hoogte, wat ik moet doen, en hoe ver ik kan gaan.
Wat mij in deze zaak nog het pikantste en leukste lijkt, is, dat zóóveel vrouwen voor Karel's verleidelijkheid zouden bezwijken, terwijl ik dien charmeur zoo kalm weersta. Karel is knap, hij is aangenaam in zijn manieren, en hij is hartstochtelijk... Ik hóud van hartstocht... zooals ik van alles houd, wat hevig is. Fred is niet hartstochtelijk, hij heeft geen alles-omver-stormend temperament, - maar het is waar: hartstocht zonder ‘ziel’ beteekent niet veel, - en Fred heeft wél ziel, Karel niet.