- Fred.
- O! zei hij, alsof hij dacht: dan is er nog wel kans voor mij. Maar dat zal hij anders zien! Het is misschien (neen, zéker!) niet mooi van mij, dat ik alles niet dádelijk aan Fred vertel, - en ik zou het ook wel doen, als ik zeker wist, dat Fred het net zoo zou opnemen, als ik: als een spel, iets onbeteekenend-vluchtigs, als een niets... maar dát is, natuurlijk! niet te verwachten. En ik heb mij zóo verveeld in den laatsten tijd! moet ik iets, dat mij tenminste een héel kléin béetje emotie geeft, nu ook weer onmiddellijk missen? Lang duurt het toch niet... Karel zal gauw genoeg, en vanzelf -
Wat werd mij daar zooeven gebracht, zoodat ik abrupt afbreken moest?
Een groote, prachtige bouquet van de mooiste rozen, - en van wien? natúúrlijk van Karel!
Er was een dicht couvertje bij, zoodàt ik al, vol verontwaardiging, dacht: Zou hij me 'n briefje hebben durven sturen? Maar toen ik het los-scheurde, zat er niets anders in, dan een kaartje, met:
Ik neuriede de noten... en... het was het begin van Siebel's lied uit de Faust: