- Nu, en? zei ik, met mijn koelen, licht-spottenden toon dadelijk dempend zijn triomf.
- Ina! zei hij driftig. Waarom kijk je me aldoor zoo van uit de hoogte en minachtend aan? Waarom doe je dat?
- Moet ik je dan soms áchten? vroeg ik, even-spotachtig lachend. Dat jij, 'n getrouwde man, zóo durft spreken tegen 'n... getrouwde vrouw?
- Dat kan je zóo niet zeggen! zei hij. Jij had je aan mij beloofd, vroeger!
- Nu, ja! zei ik, kijkende naar Sander, of die ook soms met te veel oplettendheid zijn eerste les in wereldwijsheid nam, - maar het kind trok met zijn wandelstokje een streep door de paden, en luisterde niet, - je hebt 't gauw genoeg goed-gevonden, toen ik me terug-nam!
- Herinner me daar niet aan! zei hij, zachthartstochtelijk sprekend. Ik was 'n gek, 'n gék in dien tijd, 'n kwajongen! Zoodrá ik je terugzag, voelde ik 't, dat ik altijd jou-alleen...
- Je moet niet overdrijven, Karel! zei ik. Want dan luister ik niet meer naar je... 't Is tóch al heel mooi, dat ik je tot dusver zoo geduldig heb aangehoord... ('t Was niet slim van mij, er op te zinspelen, dat ik hem eigenlijk al een gunst had toe-gestaan, - maar gelukkig merkte hij 't niet).
- Ja, zei hij, dat is zoo, dáárvoor moet ik al dankbaar zijn! Maar opeens werd zijn toon zachter, héél zacht: ik heb je lief!... zei hij.
- O, ja?... antwoordde ik, in 't geheel niet