Fred mee. Ik schijn de gewoonte te hebben, altijd te zeggen: ‘wij’ en ‘ons’, en nog bovendien overal Fred's willen en daden en meeningen en uitspraken bij te halen. Lizzie merkte tenminste met haar dik glimlachje op:
- Jij bent d'r, geloof ik, tóch nog een van 't ouderwetsche soort, ook al zie je er zoo modern uit!
- Hoedat?
- Wel, in je huwelijk, bijvoorbeeld! Ik geloof werkelijk, dat je houdt van je man!
- Anders zou 'k 'm toch niet hebben getrouwd?
- Hè! hè! lachte Lizzie. (Ze is te dik, om vrij-uit te schateren, maar dat hoeft ook niet, haar rond, vol, blozend gezicht straalt áltijd van genoegelijkheid). Nu, hoor, dan ben ik meer 'n kind van m'n tijd! M'n hemel! wie wil tegenwoordig nog den last dragen en 't gezeur van 'n huwelijk uit liefde! Van Karel en mij kon je, als je wou, 'n Fliegende Blätter-prentje maken... zóó zijn we precies! Vrij, weetje, vrij! heelemaal en in alles vrij! We kibbelen zelfs nooit... zóo onverschillig zijn we... Wat kijk je me aan! Je vindt 't zeker mal, dat ik je zoo iets maar zoo dadelijk vertel... Maar ten eerste zou je 't tóch al gauw hebben gemerkt, en ten tweede is 't immers in de meeste huwelijken zoo!
Nu, 't is waar, ik had het tóch al gezien, - iets nieuws vertelde ze niet.
- Nee, spaar mij voor die verschrikkelijke liefde! Ik ben zoo dankbaar mogelijk, dat ik bevrijd ben van al de horreurs ervan! Och, als jong meisje trouw je, zonder d'r bij te denken...