'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
bezoek mocht brengen, waarop ik natuurlijk zei, dat het goed was, ofschoon ik niet begreep, waarom ze niet tot onzen ontvangdag kon wachten. Enfin, dat zal ik vanmiddag wel hooren. De gouvernante zei, dat zij dadelijk weg-moest, want zij had nog boodschappen te doen; waarop ik zei, dat ze Max maar bij mij moest laten, dan kon hij met Sander spelen, totdat zij hem weer kwam halen. Miss Wells vertrok; en ik speelde met de kinderen. Max is een prachtig kind, en terwijl ik hem zoo aanzag, kwam er een plotseling-felle jaloezie in mij, dat Lizzie, die er niets om geeft, dezen jongen mag hebben. Zij pronkt met hem, omdat hij knap en aardig is, maar was hij een leelijk en achterlijk kind, dan zou zij hem wel nooit uit de kinderkamer te voorschijn halen. Mijn jaloezie was natuurlijk maar heel vluchtig. Ik verga niet van verdriet, omdat ik geen kinderen heb, - het was maar een opwelling, hoor. Max en Sander bouwden samen, en dronken kleine kopjes chocola, en aten patiences daarbij. En telkens, als Max naar mij toekwam, en mij vleiend iets vroeg, kon ik mij niet weerhouden, zijn hoofd in mijn handen te nemen, en hem te zoenen op zijn haar. (Het is een gewoonte van mij, kinderen nooit anders dan boven op het hoofd te zoenen.) - Schat, lieve jongen! zei ik dan tegen hem, zoodat de arme, kleine Sander, als hij al men- | |
[pagina 176]
| |
schelijk genoeg was, om dergelijke gewaarwordingen in zich te voelen oprijzen, best jaloersch had kunnen zijn. Ik begrijp niet, hoe het komt, dat ik opeens zooveel ben gaan geven om Max. Maar ik heb zoo'n vreemde natuur. Ik heb toch altijd zoo werkelijk innig-veel van Ma en Meta gehouden, - en in den laatsten tijd, of eigenlijk mijn heele huwelijk door, heb ik te weinig notitie van die beide lieven genomen. Schrijf ik ooit over Ma, mijn eigen goede, lieve Moeder, die toch eenmaal de allereerste is geweest in mijn leven? Fred heeft zij aangenomen als een zoon, - waarom ben ik dan voor haar niet dezelfde gebleven?.... Ik ben zoo'n ondankbaar schepsel, zoo ongevoelig en zelfzuchtig, dat het niet om te zeggen is. O, ben ik weer in zoo'n weeë, week-sentimenteele bui? Dan moet ik voor vandaag maar eindigen. |
|