| |
13 Februari.
Het amusements-spel is in vollen gang. Karel heeft, zonder dat ik er eenige moeite voor deed, of er om vroeg, zich tot mijn vermaker aangesteld.
En wat voor reden kan ik hebben, hem weer onmiddellijk uit die betrekking te ontslaan? Geen een. Ja, maar.... zeggen pruderie en voorzichtigheid, het kon wel eens ernstig worden.... Kom! zou dat kunnen? Wij zijn toch allesbehalve kinderen, en bovendien beiden getrouwd!?
| |
| |
Neen, - gekheid is het, een spel, dat dubbel aardig en aantrekkelijk is, omdat het zoo gevaarlijk lijkt. Inwendig is het even onschuldig, als.... (ja, waarmee zal ik vergelijken?) iets, dat ook uitwendig onschuldig is.
Karel's ijdelheid is gekwetst, omdat ik hèm klaarblijkelijk nooit heb liefgehad. En nu doet hij net, of hij de oude geschiedenis weer nieuw wil maken, - maar in zijn ziel meent hij het niet. Meende hij het wel, durfde hij het meenen, nu, dan zou ik hem wel eens toonen, en onbarmhartig, hoe ik over hem denk!
Zaterdagavond, bij de van Linden's, was het vroolijk en druk. Olda fluisterde mij in, dat alles met Reinersma en haar in orde was, - quasiargeloos had zij over Guusje gesproken, en verteld, wat ik haar had ingegeven, (o, die verliefde meisjes!) en een paar dagen daarna had de jongeling zich aan háar gedeclareerd.
Zij straalde. Maar alleen voor de ingewijden, omdat het engagement op het oogenblik nog geheim is.
Karel nam, in 't begin, na de begroeting, niet meer de minste notitie van mij. Dit was natuurlijk, - o, ik begrijp dien jongen zoo goed! - om, op een geschikt oogenblik, vrij-uit met mij te kunnen spreken, waarin niemand iets zou zien, als hij mij maar niet voortdúrend met zijn attentie entoureerde. Waren wij beiden kinderen geweest.... dan had ik hem een knipoogje van verstandhouding gegeven, omdat ik hem zoo goed verstond, - maar volwassen | |
| |
menschen, en dan nog wel getrouwde! mogen niet meer zoo natuurlijk zijn. Ik keek dus in alle richtingen, behalve in de zijne, en praatte, alsof ik niet wist, dat er een Karel op de wereld bestond.
Het gewone programma van zoo'n avond werd afgespeeld. Eerst theedrinken, onder min of meer geanimeerde conversatie, - daarna whisten, pianospelen, gezelschapsspelletjes.... en de gasten verstrooiden zich door de kamers, en eindelijk konden, wie elkaar wilden spreken, elkander naderen.
Ik zat in den salon, juist verlaten door Kolhorn, die geroepen werd, om, met Reinersma, een lied te zingen, en dicht bij mij fluisterden Ru en Vic. Nu was het oogenblik gunstig, - en kwám Karel niet? Natuurlijk!
Hij kwam, en zette zich naast mij neer, en keek mij aan, zooals men eigenlijk een getrouwde vrouw niet aanzien mág, - maar wie op zóo iets ziet, is een kniesoor, en dat ben ik niet, wel?
- Ina.... nu, laat 'k 't nu even zeggen.... ik wou.... ik wil.... ik zal....
- Karel! zei ik, half-lachend, half-wrevelig, begin niet wéer in hiëroglyphen te praten! iemand, dien ik niet kan begrijpen, vind ik onuitstaanbaar!
Hij trok even zijn wenkbrauwen samen, omdat ik dit zoo onomwonden zei, maar het had tenminste de uitwerking, dat hij verstaanbaar sprak:
- Ik vroeg je, om niet aan Lizzie, en eigenlijk ook verder aan niemand.... te vertellen, dat wij geëngageerd zijn geweest.
| |
| |
- Geëngageerd! die anderhalve dag, en waar niemand iets van wist!
- 't Was toch zoo, zei hij scherp, dát kan je niet ontkennen.
- Kinderspel! zei ik. Maar toen, bedenkende, dat het beter was, hem niet te prikkelen, door zoo sterk te ontkennen, voegde ik erbij: Wij waren beiden flirten, en wilden, - waarschijnlijk onbewust, - eens zien, in hoeverre wij macht hadden op elkaar!
- 't Is bij mij veel ernstiger geweest, dan ik tóen heb geweten, zei hij.
Ik haalde mijn schouders op, - even, maar hij zag het.
- Honderdmaal.... honderdmaal daarna, heb 'k je willen schrijven.... waarom 'k 't niet deed, god mag 't weten! M'n trots hield me terug....
- Je trots? Wist je 't dan niet, je wist 't toch wel, dat 'k geëngageerd was met Fred?
- Natuurlijk!
- Nu, dan was 't niet je tróts, die je terughield! maar eenvoudig je gezond verstand!
- Ina!
Ik moest lachen om zijn toon, dat maakte hem nóg driftiger, en hij wou wéer ‘Ina’ roepen, nu waarschijnlijk harder en dreigender, zoodat ik, die nooit vergeet, waar ik ben, hem gauw voorkwam, door te zeggen:
- Maar waarom zeg je me dat eigenlijk? Waar dient 't voor?
- Ja! riep hij, waarom doe ik dat!
Er is zoo iets bitters, zoo iets scherps in zijn | |
| |
toon, dat ik er vroeger niet in hoorde, - of dat ik mij niet herinner. Ik denk ook wel niet, dat hij met Lizzie bovenaardsch gelukkig is, maar waarom tróuwde hij dan met haar! Dat hééft hij toch gedaan, en moet daarvan nu maar de consequentie dragen. Ik heb absoluut geen medelijden met hem.
Toen zag hij mij weer aan, kalmer, omdat hij merkte, door heftigheid niets gedaan te krijgen, en zei:
- Beloof je 't me dan?
- Wat?
- Er met niemand meer over te spreken?
- Och, ja, dat kan ik gemakkelijk doen! Maar waarom wil je 't eigenlijk niet?
- Omdat ik je dan nooit kan aanzien, of met je spreken, - of d'r wordt wat achter gezocht...
- O, zoo! zei ik.
Ik had mijn arm op de zij-leuning van mijn fauteuil gelegd, en leunde licht mijn wang en kin in mijn hand, - een houding, waarin je iemand zoo heerlijk achteloos-hautain kan aankijken. Hij zag mij aan, eerst woedend, om mijn beleedigende, spottende koelheid, en met fel-fonkelende oogen, - toen zachter.... en zachter.... maar mijn blik veranderde niet, en hij zei, diep ademhalend, zijn oogen afwendend:
- Wat ben je hard....
Natuurlijk ben ik hard! Waarom zou ik niet? Hij zou wel liever willen, dat ik zoo zacht als was was, zoodat ik kon smelten onder zijn blik, - maar.... ik ben een getrouwde vrouw, zie je! | |
| |
en al was ik dat niet, wat gaf ik dan nóg om dien dwazen jongen?
Ik weet niet goed, of ik boos ben over zijn brutaliteit, om dadelijk over die oude dingen te beginnen.... Ik geloof het eigenlijk niet... het amuseert mij te veel.
- Kom! zei ik, laten we gaan luisteren naar l'horrible duo! en ik ging hem vóor naar de andere kamer, waar Kolhorn en Reinersma nog aan het kwinkeleeren waren, zonder dat iemand hun gehoor verleende. De dames zaten bij elkaar, en lachten, en praatten, en Olda riep mij toe:
- Ina, wat is jóuw ideaal? Of, nee, jij hebt 't al bereikt!
- Heb ik m'n ideaal al bereikt? vroeg ik, dat zou ik wel willen!
- Wat is 't dan?!
- O! 'n toilet.... 'n beeldig toilet, van 'n vreemd-blauwe kleur... blauw, met iets van parelgrijs en van lila erin... en dan van satijn, zwaar, glanzend satijn... zou dat mij niet goed staan, bij m'n kleur van haar en m'n teint?
Iedereen schaterde het uit, en Olda riep, met glinsterende oogen, dat zij dan een ánder ideaal had! En, met bijna al te duidelijke woorden, teekende zij Reinersma's portret. Nu, Fred is wel mijn ideaal, maar ik vind het wel wat afgezaagd, zooiets te zeggen.
Ik heb ook uit de tweede hand een geestigheid gedebiteerd, die ik eens ergens las, en waarmee Fred mij verder geholpen heeft, met opzoeken in het grieksche Nieuwe Testament, en vertalen.
| |
| |
Kolhorn, die het fijne van de zaak schijnt te weten, wou Olda plagen, en ried haar af, om óóit een zee-officier te trouwen. Dat was, daar ‘de vrouw den man overal moet volgen’, toch wel wat lastig voor haar.
- Nu, dat kan u begrijpen! riep ik toen. Hierom zal de man vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen! dát staat er in 't Grieksche testament! en de bijbelvertalers, mannen! hebben 't natuurlijk omgekeerd vertaald! Heneken toutou kataleipsei anthroopos ton patera kai tèn mètera kai proskollèthèsetai tèi gunaiki hautou. Niewaar, Fred?
- Ja, zei Fred, lachende, omdat ik het zoo goed had gezegd, en Lotte, Bertha, Olda, Lizzie, en zelfs de zachte Ru juichten, en herhaalden, om het goed te onthouden: Heneken toutou kata-leip-sei.... maar zij konden het niet; het was te moeilijk! Ik begrijp ook niet, hoe ik het zoo goed heb onthouden, - zeker omdat het mij zoo interesseert!
Hemel! mijn hand is stijf van het schrijven! Hoe kóm ik aan zoo'n flux de plume!
|
|