'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 141]
| |
Nu, verder hoef ik hier niets bij te voegen. Want wát kan mij dat feit in 's hemelsnaam schelen? Of ik nu hoor, dat Romeyn gedetacheerd is bij de Krijgsschool, of dat van Weeren eindelijk eerste luitenant geworden is, of dat Karel Revers hier is gekomen, - dat is mij allemaal puur hetzelfde. Alleen, de manier, waarop Fred mij bekeek, terwijl hij het nieuws vertelde, was grappig. Wij zaten aan tafel, en ik was niet vroolijk, of spraakzaam, maar Fred óok niet. (Zeker bepeinsde hij het bericht, dat hij vertellen wou, maar niet wist, hóe.) Eindelijk zei hij: - Zeg, weet je wat 'k gehoord heb? - Nee, wat dan? - Dat Revers hier is geplaatst. Bloosde ik, toen ik zoo onverwacht Karel's naam te hooren kreeg? Zoo ja, waarom dan? Ik kreeg toch geen enkele emotie. Maar een vrouwenhart ... is like the sea
With its unknown depths and mystery...
het is dus heel wel mogelijk, dat het bloed in mijn wangen rees, onder Fred's aandachtigen blik.... Maar, neen, hoor, ik weet heel goed, dat ik géén kleur kreeg, ik bleef zoo onbewogen, als ik (bijna) altijd ben. - O, ja? zei ik laconiek. - Ja, hij is hier geplaatst bij... (wat ik al vermeld heb. Ik haat herhalingen). | |
[pagina 142]
| |
- Zoo. Nu, ik begrijp wel, dat deze gebeurtenis Fred's gedachten een beetje bezig houdt. Er is veel kans, dat wij Karel wel eens zullen ontmoeten; van Linden is een vriend van hem, en dat weet Fred. Van hem en Lotte hoorden wij wel eens iets over Karel en zijn vrouw en zoontje. Vroeger, in Breda, toen ik daar logeerde, heb ik Lizzie Addink wel eens gezien; zij zag er niet onaardig uit, en was heel rijk; wat dát aangaat, hebben wij ook veel van Lotte gehoord over de prachtige inrichting van het Revers'sche huis in Amersfoort. Karel zelf zal niet veel hebben; zijn Vader had een mooi inkomen als generaal, maar daar bleef het ook bij. Ik zou het wel curieus vinden, Karel eens terug te zien, om achter het raadsel te komen, hoe ik toch óóit, (het was maar heel kort, zij tot mijn verontschuldiging gezegd,) verliefd op hem heb kunnen zijn. Ik geloof eigenlijk, dat het, behalve door zijn knap gezicht, (ik zal mij maar niet te veel excuseeren, ik ben toch óok jong geweest) kwam, doordat ik wel eens wilde weten, in hoeverre die flirt tegen mijn overwinningsmacht bestand kon blijven. O, o, wat ben ik blij, dat ik niet met hem ben getrouwd! Want wat een humeur had die lieve jongen, en wat was hij onontwikkeld en oppervlakkig! Och, ik was een beetje verliefd op hem, nu, ja, - maar ik heb nóoit, met een ernstige, vaste liefde van hem gehouden. Gelukkig niet! | |
[pagina 143]
| |
Ja, ik wil je toch nog wel eens terug-zien, Karel. Ik wil je laten zien, hoe lief ik Fred heb, en hoe mijn liefde voor hem, door al die jaren heen, aldoor sterker en inniger is geworden. En dat ik ons kinderspel totáál ben vergeten. |
|