Maar Karel zelf herinnert zich wèl.... Zijn oogen, met de uitdrukking van (zie hierboven) waren geen moment van mij af, en toen wij weer op onze plaatsen zaten, voelde ik mij vergenoegd en tevreden. Zal ik eens heel eerlijk zijn? Wel, waarom niet! ik houd toch een dagboek, om al mijn gedachten te biechten....
Nu dan: ik zou teleurgesteld zijn geweest, - neen, dat woord is te sterk, - wrevelig en onvoldaan, als mij gebleken was, dat Karel evenzeer koud was voor het verleden, als ik. Ik zei gisteren, dat ik het curieus zou vinden, om hem nog eens te zien, en ik zocht naar een reden daarvoor, - maar het was, onbewust, een verlangen, om te weten.... of ik een mooie, lieve herinnering voor hem was, dan wel een onverschilligheid.
Is er één psycholoog, die mij dit zou kunnen verklaren? Ik voel niets voor Karel, en nooit heb ik iets voor hem gevoeld, dan een vluchtige gecharmeerdheid. En ik heb Fred lief met alles, wat er moois en liefs in mij is... en toch... Dát is nu, geloof ik, het diep-in vrouwelijk-ijdele, dat, al versmáadt het ook, zelf niet versmaad wil zijn.
Enfin, het ‘diep-in vrouwelijk-ijdele’ is bij mij tenminste niet gekwetst geworden. Dus kan ik tevreden zijn.
Fred was óok tevreden. Namelijk, omdat ik de ontmoeting zoo best heb opgenomen. Het is een kiesche zaak voor hem. Hij kan niets ronduit vragen, hij wil zelfs geen toespelingen maken;