'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
vol, dat ik op de brug tusschen de Vijvers staande, een gloeienden spijt van mijn moederlijke neiging kreeg. Sander ergens in bewaring geven, dat kon ik toch niet doen; (als het mijn eigen kind was geweest, wie weet!...) dus liep ik te kijken en te languisseeren, totdat nu deze, dan die, mij ontdekkend, en zich over mij ontfermend, mij aansprak. En daar kwam ook Augusta aangereden met haar cavalier. Hans zette nog altijd een interessant-somber gezicht, maar aan Guusje's geanimeerde oogen en aan haar blos kon ik wel zien, dat Hans den middag niet zwijgend had laten voorbijgaan. Nu, dat was ook zoo. Guus heeft mij, in een naïeve vertrouwelijkheid verteld, dat zij Hans veel aardiger vindt, dan de meeste jongens, die zij kent, omdat hij zooveel ernstiger is. Hij praat nooit over oppervlakkige dingen, en hij is zoo vol vriendelijke beleefdheid!! Het kind is nu al épris... en zoo iets Hans helpen kan, zal dit het zijn, want hoe zou zoo'n ‘gevoelige’ jongen niet vatbaar wezen voor de argelooze vereering van een zoo onschuldig kindje als Guus? |
|