'Ik'
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 131]
| |
Hans is gered. (Hij was ook niet zoo érg ziek!) Ik ben bezig, Guusje een beetje te ontbolsteren. Bijvoorbeeld. Gisteravond kwam van Kedichem ons aanspreken, en bracht ons naar den foyer. Fred droeg mijn sortie, en de jonge jager wilde die nemen van Guus. Doodverlegen mompelde het kind iets van ‘.... zelf wel dragen....’ en, wat groentjes, in dergelijke gevallen, meer nog zeggen, maar van Kedichem spreidde de sortie met overdreven voorzichtigheid over zijn arm, en zei: - 'k Beloof u, 'k zal er de gróótst mogelijke zorg voor hebben! Thuis vertelde ik aan Guus, dat zij beleefdheden zich niet alleen heel kalm moet laten welgevallen, maar zelfs verwáchten, dat die haar worden bewezen. Zij moet het niet opvatten als een gunst, als iemand haar een dienst bewijst, maar het als een gunst van háar beschouwen, dat zij zich dien bewijzen láat. Enfin, het kind is bij mij in een goede leerschool; zij zal wel anders terug-gaan, dan zij gekomen is. Als logée heb ik volstrekt geen last van haar. Integendeel. Zij heeft gevraagd, 's morgens overal de stof te mogen afnemen, wat ik zoo ‘vriendelijk’ ben geweest, haar toe te staan, omdat ik dan nog eens een oogenblikje gelegenheid heb, in mijn dagboek te schrijven. |
|