- Welke man?
- O, die zooeven bij je stond! En die je zoo aan durfde kijken! Die léélijke man!
- Die is anders heel aardig, hoor! Ik had best met 'm willen soupeeren! Maar ik had 't al afgesproken.... met Fred.
- O!
- Ja, maar 'k wil daarom wel met je dansen... éen wals kan je krijgen, en éen lanciers.
- Geef me dan in 's hemelsnaam twéé walsen, Ina!
Ik deed zijn zin. Moet het mij nu als iets slechts toegerekend worden, dat ik zoo goedig ben?
Maar hoe die jongen danste! Hij klemde mij in zijn sterke, jonge armen, en voort vlogen wij, in een hartstochtelijk rhythme. Ik ben geoefend genoeg, en ik houd ook wel van dansen, maar deze manier is mij te wild, te heftig. om mij aangenaam te zijn. En toch, bij elken extra-extra, die er onverwacht gegeven werd, danste ik wéer met hèm, in spijt van de Kolhorn's en Reinersma's en Kedichem's en Hagesteyn's, die mij óok kwamen vragen. Maar.... was het wel goed, dat ik zoo goed voor hem was?
Na het souper werd de jongen zóo opgewonden, dat het Fred opviel, en hij mij waarschuwend wenkte. Wij gingen toen gauw naar huis, zoodat er niet te veel vreeselijkheden meer gebeuren konden. Maar Hans heeft, bij het afscheid, mijn hand zóo vast geknepen, dat die er nú nog, (zonder overdrijving) pijn van doet.
Ik was gisteren wel zoo wijs het jonge mensch