- Ina! viel hij mij in de rede. Noem me niet aldoor ‘beste jongen’! Dat kán ik niet uitstaan! Je doet net, of ik nog 'n kind ben! Ik bén geen kind!
Nu, zijn toon was ongepast, maar hij toonde temperament, en ik houd wel van een beetje spirit in een man. Ik bleef dus gemoedelijk, en zei:
- Beste jongen, als je dat zoo hindert, zal 'k je nooit weer...
Maar aan het flikkeren van zijn oogen merkte ik opeens, wat ik zei, en begon schaterend te lachen. Dat lachen deed mij goed, het frischte mij op, en eensklaps dacht ik: wáárom zou ik ook eigenlijk niet naar dat adelborstenbal gaan? wie weet, hoe zoo'n malligheid mij opfleurt, en ik zei:
- Nu, 't is goed... we gaan morgenavond mee... kom ons dan maar halen.
De jongen glansde. En ik, opeens bedenkende, dat Fred niet wist, hoe hij morgenavond naar een bal zou moeten, ging het hem vertellen. Hij vond het natuurlijk goed, (moet ik dat nog opschrijven?) en was veel te blij, nu ik ergens animo voor toonde, dan dat hij ook maar een enkel bezwaar zou maken.
Wij aten, als elken Woensdag, gisteren bij Ma. Toen Fred, (die arme stakker is altijd zoo blij, mij, zij het slechts vluchtig, opgeruimd te zien,) vertelde van onzen voorgenomen uitgang, keek Meta mij beteekenisvol aan, en later, toen ik er over sprak, weer, zoodat ik zei:
- Zeg, Meta, draagt 't je goedkeuring soms niet weg?