iets voor hem hebben gemaakt, maar ik had in de laatste dagen, door Charles, geen tijd, - een gouden potloodhouder, en kleinigheden, volgens onze gewoonte, zooals ik er ook van hem kreeg.
Ik had ook, zooals altijd, versjes bij mijn pakjes gemaakt, en grappige surprises verzonnen, - maar, ondanks dat ik heel vroolijk was, voelde ik toch wel, dat men eigenlijk een kinderlijk gemoed moet bezitten, om ten volle de pret van een Sint Nicolaas-avond te kunnen waardeeren. Ik geloof, dat ik te oud er voor word....
Wie zich echt vermaakte, was Charles. Die heeft nog een goede dosis kinderlijk- (of achtig?) heid behouden. Zoo speelde hij voor Sandertje Sint Nicolaas, omhuld door een witte sprei, op zijn hoofd een roode tea-cosy, als baard een wit-gefranjed doekje, en als staf een oud, reusachtig goud-houten zwaard. En hij zag er heel natuurlijk uit.
Morgenavond is de partij. Er komen: de heer en mevrouw van Linden, de heer en mevrouw Boekers, de heer en mevrouw van Vessem, Ru en Vic, de meisjes van Heemstede, Reinersma, en Kolhorn, en Meta heeft beloofd, mij te zullen helpen. Voor háar is een avondje nu niet zoo'n groot amusement. Wij zullen dus met ons zestienen zijn, - een verschrikkelijk aantal voor onze beperkte ruimte, - maar wat is daaraan te doen! Wij moesten al die menschen eens vragen, en dan is het toch het beste, er maar met eenmaal af te zijn.