3 November.
Gisteren aten wij bij Ma. Na het eten speelden Fred en ik een partijtje biljart, in die oude, leuke biljartkamer in het sousterrain, waarin nu nooit meer iemand komt. Och, och, mijn jeugd! Toen ik zoo trotsch was op die lage, leege kamer, met het kleine biljart! Ik voel mij nu zoo oud, en waarom, waardoor, in 's hemelsnaam! Heb ik geen rustig leven, alles, alles, wat te verlangen is? Maar, met mij oud voelen, bedoel ik, dat ik nu alles wel weet van het leven, dat er niets nieuws meer voor mij bestaat. Neen, niets nieuws, want wat zou er nu nog kunnen gebeuren, dat ik nog niet wist?
Ik ben ook onverschilliger geworden. Bijvoorbeeld. Als ik nu eens een boek weer in handen krijg, dat ik eenige jaren geleden, met werkelijke walging om het al te crue, dicht sloeg, dan denk ik nu: Is dát nu zoo erg?.... Ik erger mij minder, maar ik heb ook minder pleizier, - dan toen ik nog niet voelde, dat mijn gevoelens bezig waren, af te stompen.