Over twaalven, (gelukkig nà Fred's spreekuur) kwamen de gasten. Wij hadden een rijtuig naar den trein gestuurd, want nietwaar, hoe graag (?) ik het ook zou hebben gedaan, ik kon hen toch onmogelijk afhalen. Nu kon ik mij tenminste rustig kleeden. Fred zei, dat ik er beeldig, snoezig, doddig, schattig uitzag, in mijn toilet van hel-blauwe cheviot, met gebloemde zilvergrijze zij, en dat deed ik ook, al zeg ik het zelf.
Nu, de gasten kwamen.
Fred en ik wachtten hen op, in het salon, en, als altijd het laatste oogenblik, vóordat wij niet meer alleen zullen zijn, vroegen wij elkaar vliegensvlug: Hou-je van me? antwoordden elkaar vliegensvlug: Ja, 'k heb je lief, - en zoenden elkaar vliegensvlug.
Eva was dezelfde, groot, forsch en gemoedelijk; Albert was óok dezelfde: groot, forsch en gemoedelijk, - maar Augusta was veel gegroeid, sinds wij haar het laatste zagen, had het haar opgestoken, maar was overigens nog even verlegen en stil.
Ik heb gezegd, dat zij met Kerstmis maar bij ons moest komen logeeren, dan zullen wij haar wel eens wat in de wereld brengen. Eva nam het voorstel met beide handen aan; zijzelf heeft er niets geen slag van, een meisje te pousseeren, zegt zij, en zij vindt het toch wel noodig en ook prettig voor haar Augusta'tje, om eens wat van het leven te zien. Augusta zelf ging minder gretig op het voorstel in; zij ziet, volgens de uitdrukking op haar gezicht, wèl het toppunt