ken is een verademing; dan kan er besproken worden, hoe de dag verder is om te krijgen. Heeft Fred geen tijd, wat onmetelijk dikwijls gebeurt, dan ga ik, wanhopig, alléén uit; naar Ma en Meta, waar ik weer wat tot mijzelve kom, of naar de stad, om boodschappen te doen, of naar kennissen... of ik zit den heelen middag in mijn boudoir, en lees, en lees, of schrijf in mijn dagboek, of doe niets, dan mij vervelen.
In het begin, vol ijver en nieuwsgierigheid, zorgde ik altijd present te zijn in de gerechtszaal, als Fred moest pleiten. Maar tot mijn ontnuchtering waren het altijd zaakjes, waarbij de schuld of de onschuld van de(n) beklaagde zóo evident was, dat Fred een gemakkelijke, of bijna in 't geheel geen taak had, zoodat ik nu maar wacht, tot Fred mij waarschuwt, dat er iets groots gebeurt. Iets ingewikkelds en geheimzinnigs, iets, waar de detective-capaciteiten van een Sherlock Holmes aan te pas moeten komen, (de rol van detective zou ik dan wel willen vervullen; misschien ben ik er niet geschikt voor, maar 't was toch in elk geval weer eens iets nieuws, iets pikants, iets om je gedachten mee bezig te houden.)
Soms, in een begeerte, om iets van Fred's werkzaamheden te weten, heb ik wel eens geluisterd naar de gesprekken in zijn kamer, die, soms hinderlijk luid, doordringen tot mijn boudoir. Daar is dan bijvoorbeeld iemand, die, voor zijn broer in Deurne, (waar ligt dat?) wil weten, hoe deze het aanleggen moet, met een aanklacht tot schadevergoeding. En ik hoor Fred