dat hij weer weg-gaat, ook voor Fred, die in hem een goeden vriend verliest.
Hij zag er zoo triest en in gedachten uit, dat ik, in een plotselinge opwelling, naar hem toeging, mijn hand op zijn schouder legde, en zei:
- Lex, maak je nu maar geen zorgen, hoor.... Wij zullen al 't mogelijke doen, om Meta afleiding te geven.... En Fred kan zij altijd om raad vragen, in alles.... En als 't noodig mocht zijn, maar waarom zóu dat, enfin, als 't voor iets noodig mocht zijn, dan zullen wij je onmiddellijk telegrafeeren. Reken maar, vertrouw maar op ons.
- Ja, zei hij, dank je.
Méer niet, maar hij nam mijn beide handen, en drukte ze spontaan. Ik zag, dat hij ontroerd was, en dat maakte mij blij. Ik vind het altijd prettig, als iemand mij zijn weeken kant laat zien, - ik voel dat als een soort overwinning van mij, vooral bij een persoonlijkheid als Lex, die zich zoo weinig geeft.
Hij werd nu wat opgeruimder; sprak ervan, dat hij in Paramaribo waarschijnlijk zijn broer Frits zou ontmoeten, en deed Sander vóor, hoe hij knikkeren moest.
Hij beloofde te wachten, totdat Fred van zijn spreekuur kwam, en wij praatten nu weer over de gewone dingen, totdat hij zei:
- O, ja, Ina.... ik moet je dit nog vragen: wees 'n beetje voorzichtig met Hans.
- Wie: Hans? vroeg ik verbaasd.
- Nu, Hans van Voorst!
- Je broertje?