- Zeg, Fred, jij hebt toch óok nog niet 't een of ander afhankelijk nichtje, dat je mij mettertijd op den hals kunt schuiven?
- Als wij, net als Eva en Albert, 't verdriet mochten hebben, nooit kinderen te krijgen, - nee, dan zal ik je zeker nooit tegen je zin 'n vreemd kind op den hals schuiven.
Met een gloeiende kleur schonk ik thee. 't Is waar, ik weet heel best, dat Fred wel graag een kindje hebben zon, - maar vooralsnog moet ik bekennen, dat ik het er best buiten kan stellen. Ik heb zoo weinig moederlijk instinct, (als ik daar al iets van heb!) zoo weinig toewijding, zoo weinig lust om mijzelf heelemaal weg te cijferen, (bij Fred hoef ik mij dat in 't geheel niet te doen, en daarom houd ik zooveel van hem, - o, egoïst!!) dat het, heusch, veiliger voor een kindje zou zijn, mij niet tot Moeder te kiezen. Fred heeft wèl toewijding, en kan zich wèl opofferen, hij is veel zachter en onzelfzuchtiger dan ik, - of liever, hij is zacht en onzelfzuchtig, wat ik niet ben, tot mijn schande zij het gezegd, maar het is de waarheid. Nu, als ooit Fred eens zinspeelt op een erfgenaam van zijn naam en zijn advocaterij, heb ik altijd een argument, dat hem dadelijk tot zwijgen brengt. Ik zeg dan:
- Verveel je je nù al met mij alleen? waarop dan natuurlijk verzekeringen van het tegendeel en de overtuigendste tevredenheidsverklaringen moeten volgen, waardoor het penibele onderwerp wordt vergeten.
Heusch, blijf je maar vergenoegen met mij