| |
11 September.
Gisteravond ging ik naar Meta, om eens alles van haar te hooren. Fred had liever gewild, dat ik thuis-gebleven was, omdat hij het te druk had, en niet mee kon gaan, - maar als Fred zoo'n heelen avond op zijn kamer zit te werken, en ik alleen in de serre, of soms ook bij hem, terwijl ik toch niet kan praten, dan ga ik mij zoo loom en landerig voelen, dat ik er bijna van uit mijn humeur geraak. Ik geloof, dat het goed voor mij zou wezen, als ik óok eens iets had te doen; wat geestelijke inspanning bijvoorbeeld zou mij zoo nuttig zijn, - maar, ondanks dat ik dit werkelijk wensch, ben ik aan den anderen kant veel te traag, daar ernstig naar te trachten. Ik zou wel latijn kunnen gaan leeren, - een aspiratie van mijn zeventiende jaar, - maar voor studie, gezette studie heb ik het hoofd niet meer. (Eigenlijk heb ik dat nooit gehad). Ik zou aan liefdadigheid kunnen gaan doen, maar daar heb ik het hart niet voor. Of ik zou mij met sociale of vrouwenbeweging-kwesties kunnen gaan bemoeien, - maar daar heb ik het verstand (of het onverstand) niet voor. Er schiet mij dus niets over, dan mij stilletjes te blijven schikken in mijn | |
| |
positie van bourgeoise satisfaite, en er in 's hemelsnaam in te berusten, dat ik een ‘nul’ ben en een ‘prul’ ‘erbarmelijk cultuur-proletariaat,’ ‘geboren lantaarn-ornament voor de eerstkomende revolutie.’ Amen.
Genade, wat heeft mijn zelf-beschouwing mij ver uit den koers gebracht! Ik ging dus gisteravond naar Meta, en vergezelde haar naar de slaapkamer, waar zij Sandertje naar bed bracht. Zij was stiller dan gewoonlijk, maar niet treurig, - en ik zei:
- O, Meta, dat je daar maar zoo kalm in berust! dat je 't Lex nooit 's laat merken, wat hij je eigenlijk aandoet, door aldoor weg te gaan van jou en 't kind!
Ze zag mij, zooals haar manier is, eerst verbaasd-verwijtend aan, en zei toen:
- Is 't dan z'n eigen schuld, dat hij gaat? En heeft hij d'r niet evenveel verdriet van als ik?
Ongeduldig trok ik mijn schouders op. Dat flegma, waar het zulke belangrijke levenskwesties geldt! Maar ik kon tegen Meta niet verder spreken. Zij moet het zelf maar weten, en dan, als er toch niets aan te veranderen is, waarom zou ik haar zoo erg op haar ontberingen en tekortkomingen wijzen?
Meta wachtte geen antwoord meer op haar vragen. Alleen zei ze opeens:
- Nee, 'k benijd je niet... 'k benijd je tóch niet... ik houd zooveel van Lex...
Ik voelde een vluchtigen pang through the heart... Meta benijdde mij niet, - waarom benijdde zij mij niet? omdat zij zooveel hield van Lex... Vond zij dan, dat ik niet hield van Fred? | |
| |
Maar met de mij eigen luchtigheid en gemakkelijkheid, van mij over de dingen heen te zetten, dacht ik dadelijk: o, zij benijdt mij niet, omdat zij houdt van Lex, en dus, ondanks alles, gelukkig kan zijn. En ik gaf haar een zoen.
Wij zaten in de serre. Het was zoo'n prachtigzachte avond; alle ramen stonden open, en wij staken het licht niet op. Ma houdt zooveel van schemeren, en daarom doen wij het veel; ik houd er niet van, omdat ik dan stil-zitten moet, en niets uitvoeren kan, maar ik schik mij natuurlijk altijd. En gisteravond vond ik het bij uitzondering prettig.
Om tien uur stond ik op, en zei, dat ik weg wilde gaan. Lex zei, dat hij mij wel thuis brengen zou, maar ik weigerde: van de de Ruyterstraat naar de Zeestraat is immers maar een stap. Maar niemand wilde mij alleen laten gaan, en lijdelijk aanvaardde ik het gezelschap van Lex.
Op straat zei hij dadelijk:
- Ina, waarom ben je zoo stil?.... Je spreekt wel nooit veel tegen me....
- Nee, waarom zou ik? zei ik koel. Jij bent altijd zoo autoritair.... en ikzelf ben dat óok wel 'n beetje.... dus....
- Je mag me niet erg, hè?
- Och, ja.... maar....
- Maar?.... Spreek maar gerust, hoor!
- Zóóveel geef je niet om m'n woorden, dat ik dat niet zou durven doen.... Je ben zoo absoluut, zoo exclusief.... iedereen moet goed vinden, wat jij doet, en als iemand je dat zegt, | |
| |
zou je wel willen antwoorden: ik doe ook goed. Vroeger, toen ik je niet kende, vond 'k je aardiger dan tegenwoordig, Lex....
- En met mij is 't juist andersom, zei Lex. Vroeger, ik spreek nu van 'n jaar of zeven, acht geleden, vond 'k je 'n onuitstaanbare wijsheid, 'n vreeselijk nest, en je deed tegen Meta, of jij drie jaar ouder was dan zij.... maar nu ik je beter ken, zie ik, dat je veel aardiger, echter, beter ben, dan je leek. En wat mezelf betreft, ik weet heel goed, dat je wel 'n beetje gelijk hebt.... maar ten eerste moet 'n officier wel sterk in zichzelf zijn, autoritair, absoluut, exclusief, om zich te kunnen handhaven.... en 'k dacht niet, dat 't zóó erg was.
Ik weifelde, of ik door zou gaan op mijn toon, of wel vriendelijk worden, nu hij mijn scherpoprechte woorden zoo goed opnam, en ik zei:
- Lex, je moet me goed begrijpen, ik zei dat allemaal heusch niet, om je onaangenaam te zijn, - maar alleen, omdat ik me niet begrijpen kan, hoe het je mogelijk is, zonder te vragen, hoe zij erover denkt, telkens en telkens weer van Meta weg te gaan.
- Is dat mijn schuld? zei hij verbaasd.
- Natuurlijk! Je hoeft toch geen zee-officier te blijven, als je niet wil?
- Als ik niet wil? Móet ik dan niet?
- Och, welnee! jullie kunnen immers tóch wel leven!
- Ja! als we gedeeltelijk van Ma willen afhangen! Dan! Maar dat wil ik nooit!
| |
| |
- Juist zie je! dat is 't! Waarom wil je dat nooit? Daar ben je te trotsch voor! En aan dien trots offer je je vrouw, je kind en jezelf toch óok, gedeeltelijk, op!
- Ik begrijp niet, waarom je dat zegt, Ina.... Je moet toch inzien, dat ik dat tegenover de andere zusters niet kan.... Meta denkt er net zoo over als ik.
- Hoe zou ze anders! Maar waarom zou je dat tegenover de andere zusters niet kunnen? Jo heeft 't best, Henri verdient uitstekend, - en Fred en ik hebben 't voorloopig ook zoo goed, als we wenschen kunnen.... wat weerhoudt je dan? 'n idee, 'n abstract begrip, - enfin, als jij alles op je verantwoording durft nemen....
- Ik kan 't nooit doen.
- Goed, dan praten we er niet meer over.... Alleen, je moet begrijpen, dat ik nooit zoo zou spreken, als ik niet wist, dat je de beste Vader was voor je kind, en de beste man voor Meta.
- Zoo, nu maak je 't tenminste weer 'n beetje goed! zei hij schertsend.
- Ik had niets goeds te maken, integendeel.... En bovendien was 't de eenvoudige waarheid: je moet blijven bij je vrouw en je kind, omdat je noodig en goed voor hen ben.... Verbeeld je eens, dat een van beiden ziek wordt, als je er niet ben, - of dat je zèlf eens ziek wordt? Hoe moet Meta dat uithouden?
- Ja.... zei hij schouderophalend. Maar Ina, doe me één pleizier, zeg zulke dingen nooit tegen Meta zelf.
| |
| |
- Natúúrlijk zal ik dat niet! Maar waarom wil je 't niet hebben? Omdat Meta geen begrip van de eigenlijke ellendigheid van haar toestand mag krijgen!
- Ina, je moest niet zoo doordrijven... Wat heb je daaraan? Je meent 't goed... en ik heb je geduldig aangehoord... maar je bent zoo... verstandelijk-hard!
- Ga jij dan soms met je gevoel te rade? Nee! alleen met je wil, met je eigen inzicht, met een conventioneel begrip... enfin... Lex, ik zal d'r nóóit meer over spreken... Kom je nog niet even boven, Fred zien?
- Nee, dank je... dan wacht Meta zoo lang... Ik kom wel 's gauw... Nu, dag, verstandige zuster!
In zijn lachenden groet vond ik toch iets van gepikeerdheid... maar ik kon er heusch niets aan doen. Ik sprak toch voor Meta?
Fred zat nog te werken. Verrast keek hij op, toen ik binnen-kwam, met zijn vermoeid, warm gezicht. Ik leunde zijn hoofd in mijn arm, en zoende hem, en zei, dat hij nu moest uit-scheiden, en mee naar de serre gaan, - en toen ik zag, hoe gemakkelijk hij daartoe te bewegen was, kreeg ik spijt, hem niet te hebben overgehaald, met mij naar Ma en Meta te gaan. Fred werkt te veel, - en ik bekommer mij te weinig om hem... Ik ga nóóit meer alleen uit.
In de serre trok Fred mij op zijn knie, terwijl hij zat op den grooten rieten stoel, en ik leunde mij stil tegen hem aan, en voelde mij zacht en teeder worden in het koele, weldadige donker. | |
| |
Toen ik thuiskwam, was ik warm en moe en opgewonden, - bij Fred werd ik dadelijk rustig en kalm-gestemd. Hij is een lieveling, Fred... hij is de beste, liefste, trouwste, snoezigste man, die er kán bestaan.
|
|